KANTTEEKENINGEN bij Kelder, Breitner, Thijs Maris
KUNSTHANDEL SALA
Nevens belangrijke aanwinsten uit den grooten tijd der Hollandsche impressionisten, alsmee een zeer aparte Thijs Maris, vindt men thans bij Sala een paar nieuwe Kelders, waarvan speciaal de Don Quichot de aandacht trekt.
Kelder heeft vroeger herhaaldelijk met bijzondere voorliefde het thema van den legendarischen held van Cervantes roman behandeld, veelal in een min of meer speelsch phantastischen, ironisch weemoedigen geest. De ernst van het gegeven ging dan schuil achter een subtiel aesthetisch gebaar, loste zich eenigermate op tot een kleurentapijt en een vloeiend spel van licht en donker.
Allengs verkreeg het onderwerp evenwel een dieper gaande beteekenis bij hem en men voelt thans, dat het meer inhoudt dan een aanloop tot het maken van een behaaglijk schilderij, dat het een geestelijke, directe, centrale werking heeft.
Het stuk bij Sala geeft den ridder weer, op het punt af te stormen op de windmolens in de verte. Geen spoor van het anecdotische, wel een levendig besef van het grootsche zelfs klemmende van het moment. Mooi is de eenzame wijdheid van het land onder een bewogen lucht gesuggereerd, en met hoe weinige middelen: een glooiing links achter Sancho Panza, een kale vlakte vóór het witte paard en zijn schimachtigen berijder, en in de verte twee kleine gevaarten met wieken.
Het landschap brengt Georges Michel in herinnering, den Franschman die zich op Rembrandt inspireerde. Rijp en soliede van uitvoering, romantisch geconcentreerd van lichtwerking en met een overheersening van de okers in het coloriet, behoort dit sterk gebonden doek tot Kelders heugelijkste en persoonlijkste uitingen.
Voorts vindt men van denzelfde een verfijnd portret van Renée en het winterlandschap, dat eenigen tijd geleden bij een Kunstkring te Rotterdam te zien was.
Er zijn verschillende nieuwe Breitners, waaronder de verbazend rijke, spontane en beheerschte aquarel van een achterover leunend meisje op ‘n divan en het nachtelijk gezicht op Amsterdam in het bijzonder gereleveerd mogen worden. Een krachtige impressie, dit laatste, compleet in al haar schetsmatigheid. Hoe kundig werd hier en daar partij getrokken van het doorschemeren van het linnen, hoe lenig en trefzeker is het zwarte silhouet van huizen en masten tegen den nacht-hemel aangezet, en hoe pakkend zwierig zijn de reflexen van enkele oranje lichten in het water aangeduid.
In zijn soort een nooit te overtreffen kunst. In zijn soort want wie de ongrijpbare poëzie van het aanwezige doek van Matthijs Maris eenmaal heeft gevoeld, zal hier toch nog de voorkeur aan geven. Het betreft een zijner latere, geschilderde versies van de twee koningskinderen, naar den schijn meer op het doek geademd dan geschilderd, in matzilverige grijzen en met even een doorschemeren van vleeschtinten op de plaatsen van gezichten en handen.
Het nevelige der gestalten ten spijt is het beeld van een wonderlijke vastheid: op het voorplan links de jonge vrouw in een breede mysterieuze wolk van ?ulle, daarachter rechts, vlakbij en toch oneindig ver weg, de jongeling in zijn nauw sluitend kleedij. Tezamen vullen de figuren het totale vlak. Een oplichten uit grijs en weer verzinken tot grijs van twee schimmen van menschen die het innigste uitdrukken dat zich in toon laat suggereeren. Beeld van verlangen naar het Onbereikbare, ook in den schilderkunstigen zin, aangrijpend sterk in zijn verstorven weemoed.
W. Jos de Gruyter
het Vaderland 27-04-1942
|