In “De Band” van september 1983 publiceerde Frans Teughels zijn visie over Georges Herregods:
George Herregods door de ogen van Frans Teughels
Hoe was het mogelijk dat hij verzeilde in dat kleine dorpken waar de Zenne spoelt sinds mensenheugenis, dat in dag uit, eb na eb, vloed na vloed ; waar de bomen en velden ruisen, jaar in jaar uit, alle dagen hetzelfde ritme en melodie ; waar voor de mensen die er wonen, vergroeid met elkaar en met de natuur niets verholen kan blijven. Iedereen kent er elkaar lijk zijn eigen broekzak. Velen zijn er ook gegaan, anderen gekomen. Iedere nieuweling die er eigenlijk als vreemdeling komt, wordt niet altijd zo maar aanvaard. Er zijn zelfs mensen die onze Leestenaars als niet gastvrij betitelen, doch niets is minder waar.
Zo kwam hij enkele jaren geleden wonen in het huis van de familie Moyson, waar eens de koster-componist Jef Rheinhard heeft geleefd. Groot en recht van gestalte was hij. Het kaki linnen petje dat hij meestal op het hoofd droeg en de met verf en kiel besmeurde oude legeruniform deden eerst denken aan een of andere mislukte Amerikaan. De grote tuin, met zijn geïmproviseerde, in zeven haasten opgetrokken afrastering, waarin men hem op zijn eigen manier zag rondlopen tussen al die soorten kippen en vogels, maakt het spel compleet. Voor opname van een of andere Far-West film was er geen mooiere plaats te bedenken. Wie van ons zou vermoed hebben dat die korte knik en minzame “gedag” een groet van een hogere officier van ons leger was ? Wie zou in die rijzige gestalte een priester hebben gezien en in die ernstig starende ogen een groot kunstenaar en eeuwig humorist ? Geen wonder dan, dat hij hier zo vlug ingeburgerd was en door iedereen gekend en bemind.
Misschien is het zijn grote liefde tot Hem die alles geschapen heeft, die zijn drie persoonlijkheden tot uiting laat komen. Als officier van hoge rang is de PADRE, zoals ze hem in die middens noemen, vriend van iedereen. Van de hoogste Piet in graad tot de minste man in functie is hij de kameraad, zelfs meermaals de raadsman. De minder-valide kinderen van de militairen zouden hem op de handen dragen. Niet te verwonderen in feite, want hoeveel nachten en vrije dagen van zijn bestaan offert hij niet op om een onsje geluk aan deze mensen te brengen. Als priester echter is hij ook niet te onderschatten. Een gezelliger luisteraar vindt men niet. Zijn eenvoudige omgang en gemoedelijk praten scheppen een zo groot vertrouwen dat, als men niet oppast men zijn biecht aan ’t spreken is zonder in een hokje hoeven te zitten. Een knikje of een lachje moedigen dan wel aan en voor men het zelf beseft is men zijn geheimen kwijt. Berispingen kent hij niet. Een goed woord en een goede raad geeft hij gratis mee en van de gebruikelijke “penitentie” komt gewoonlijk niets in huis. Hou je echter vast, want altijd heeft hij iemand nodig of kan hij iets gebruiken. Onbaatzuchtig als hij is, zal dat iets nooit wat voor zichzelf zijn. Het woord “eisen” komt ook niet voor in zijn woordenboek. Verder kan dat vraagje van alles beduiden : een werkje hier of daar, een klusje zus of zo, al is het maar een klein tekstje voor ‘de Band’. Beloven heeft men het gewoonlijk al gedaan voor men het begrepen heeft en eer men het zelf weet is men al aan die opdracht bezig. In de derde persoon is hij eigenlijk de plezantste. Met zijn geest en talent openbaart hij de schepping zo dat men er het schone moet van zien. Wie veronderstelt dat zijn werken altijd door heiligheid overgoten zijn, heeft het verkeerd voor. In eenvoud en natuurgetrouw maakt hij de mooiste dingen, van kleine schets over edel keramiek tot grote meesterwerken in coloriet met plamuurmes of penseel. Een vlugge gedachte en een paar rake lijntjes met zijn vlotte hand volstaan om de sierlijkste pittoreske tekeningetjes op papier te toveren, zoals wij die bijvoorbeeld in ‘de Band’ kennen. Zijn landschappen, juiste weergave van de natuur en dartelend van levenslust, vloeien hem zo maar uit de hand. Wie eenmaal een tentoonstelling van zijn potten, reliëfs en beelden heeft gezien, kan begrijpen met welke meesterlijke hand de kale kleiklompjes door zijn knedende vingers tot een heerlijk sierstuk ontluiken. Zonder eigenlijk naar nieuwe vormen te zoeken, bekomt hij de mooiste verhoudingen, steeds zuiver van lijn en altijd boeiend. Het aangepast snij- en kleurenwerk van zijn keramieken maken er echte geestige scheppingen van. Een groot gamma van simpele oude spreuken tot om diep over na te denken gezegden –meestal van hemzelf- kan men er in vinden.
Voor mij zijn de boeiendste van al echter zijn grote doeken. Geesteskinderen noemen kunstenaars die en terecht, zoals hier het geval is. In sterk contrast waarin hij hart, geest en vaardigheid de vrije teugel laat, bouwt hij de kleurvlakken naast elkaar op. Eigenaardig als ze soms lijken en niet altijd gemakkelijk om te begrijpen, stralen ze toch één voor één een bezieling uit die men zo maar voelen kan. Al hebben ze een eigen kleur, ritme en stijl, toch doen ze denken aan Rik Wouters, Servaes, Minne en zoveel andere Vlamingen wiens namen klank geven over de hele wereld. Af en toe herinneren ze zelfs aan Rubens, maar altijd en weerkomend is er de humor, waarin men Breughel kan terugvinden.
Helaas moet hij ons dorpje nu verlaten, wel niet helemaal, maar nieuwe plichten roepen. Als Hoofdaalmoezenier van onze soldaten in Duitsland zal hij nu meestal in Keulen verblijven. We kunnen hem dan ook niet anders dan van harte proficiat wensen en een vruchtbaar apostolaat. Dat huis in de nieuwe heimat is hem van harte gegund, alsook die nieuwe wagen met chauffeur en alles erop en eraan, zodat “Monseigneur” gezeten in de malse kussens rechts achteraan op zijn gemakske ons blad zal kunnen lezen !!! Wij danken u voor alles wat ge voor ons en ons dorp gedaan hebt, vriend aalmoezenier. Die verwezenlijkingen zijn echter een ander hoofdstuk waard. Ondertussen vragen we u Heer, schenk ons meer mensen zoals Georges, opdat we in hun werken een glimpje van uwe Heerlijkheid kunnen aanschouwen.
Vervolgt.
Foto’s :
-In prachtig proza drukte Frans Teughels zijn bewondering en respect uit voor de aalmoezenier.
-De ‘Padre’.
-Pater Damiaan door de ogen van de aalmoezenier.
-‘De vreemde vrijer’.
-Georges tussen zijn werken tijdens een tentoonstelling te Leest.
George Herregods nam ook de kantine van de rijkswachtkazerne uit Mechelen onder handen. De aalmoezenier was ook ontwerper en maker van de panelen in de toog van de mess van de Mechelse rijkswacht.
Volgens Eddy Apers werd die kazerne begin jaren ’80 vernieuwd en zouden de panelen dateren uit deze periode.
Dit gebouwtje staat nog steeds op de Tinel-site. Tijdens de jaarlijkse feesten van de Rijkswacht in oktober 1981 was ook Georges Herregods van de partij.
Op de foto links van de aalmoezenier Leestenaar en rijkswachter Eddy Apers. De foto werd genomen in het Mechelse stadhuis. (Foto’s verzameling Eddy Apers)
Of in hetzelfde blad van augustus 1976 brak hij een lans voor het lidmaatschap van een jeugdvereniging :
O ja, de kerels bestaan nog…
Zondagavond op een troepenkamer in Siegen. Hij kwam binnen in zijn scoutskostuum, met korte broek, gouden haartjes op zijn pezige billen, een zweetlucht rond hem, en liet zich op zijn bed vallen : oef ! Hij had zich nog eens een ganse namiddag ingezet voor zijn ‘wolfjes’, de kinderen uit het militaire dorp. Zijn kameraden lagen van op hun bed te grinniken : ‘hebde ze nog eens goed verdiend ? Hebd’u goed geamuseerd ?’ Het is meer plagerij dan kwade wil, want in de grond kunnen ze hem best verdragen. En ze weten nog hoe hij de eerste dag dat ze binnenkwamen hen heeft moeten helpen om hun dekens te plooien, want zelf konden ze het niet. Dat is zo. Ge haalt er bij de troep direct de mannen uit die in een jeugdbeweging zijn geweest. De jeugdbeweging maakt u gereed voor het leven : -ze maakt jonge mensen ‘sociaal’ omdat ze hen op een ongedwongen manier leert omgaan, leert ‘leven’ met de anderen. Ze opent de kleppen van de ogen en leert hen verder zien dan hun eigen persoontje en het wereldje van hun gezin. -ze leert hen ‘spelend’ door het leven gaan, met al wat het spel inhoudt aan fair-play, kunnen verliezen, optimisme. -ze leert hen de liefde tot de natuur en de moed om ook het harde aan te pakken. Ge wordt een schoner mens ! En laat dan de anderen maar lachen.”
Naar aanleiding van de Davidsfonds tentoonstelling “Klei en Kleur” met werk van Georges Herregods ter gelegenheid van “Posse Leest” 1982 publiceerde Gazet van Mechelen een interview van Pat Donnez met de aalmoezenier-kunstenaar : (9/4/1982)
-G.H. : “Ik ben op de eerste plaats aalmoezenier en heb daar nog geen minuut spijt van. Ik heb daar ook mijn hele leven op gezet. Kolossaal interessant als opgave. Er zijn dagen dat ik werkelijk tevreden ben dat ik die richting gekozen heb omdat ik mensen heb geholpen. In die zin zijn mijn andere activiteiten, nevenbedoeningen die altijd in verband staan met mijn apostolaat, mensen samen brengen en werken steunen.”
-Na vele jaren dienst in Siegen, ga je in ’74 naar Peutie. Een opleidingscentrum voor nieuwe rekruten. Waaruit bestaat je taak ?
-G.H. :“Ik help de rekruten de eerste dagen opvangen. Die jongens zitten dikwijls met problemen omdat ze ontworteld zijn, voelen zich “mottig”. Omdat ze uit hun gewoon burgermilieu worden getrokken kampen ze met heel wat sociale problemen. Thuis zit er dan dikwijls ook iets niet in de haak. Als aalmoezenier ben je katalysator van al die gevoelens. Het menselijk en geestelijk aspect loopt geweldig door mekaar. In een pluralistisch milieu moet je aanvaard worden, en moet je mekaars mening respecteren.”
-Aalmoezeniers kunnen duidelijk nog werk leveren in het leger ?
-G.H. : “Je merkt dat een minderheid het ernstiger neemt dan ooit. Op een parochie is er altijd iemand bij wie ze in nood terecht kunnen. Vooral in Duitsland in het BSD-garnizoen met de families en kinderen. Daar kan een priester nog werken. In België ligt het anders. Het geestelijk aspect speelt minder. De cultus ligt anders, de meeste jongeren zijn zondags thuis. Zo kwam ik in de kazerne in Peutie toe en vond een heel mooie, oecumenische kapel –zowel voor katholieken, protestanten als andersdenkenden. Is dat nodig, vroeg ik mij af, in een tijd waar zondags het grootste deel naar huis gaat ? Maar ik ben sindsdien van idee veranderd. Elke kazerne heeft een plaats nodig waar je je kunt bezinnen en tot jezelf komen, rustig worden, nadenken en bidden. Mijn bureau is net naast de kapel en ik hoor regelmatig mensen binnengaan.”
-De opkomende vredeswil van honderdduizenden jongeren blijkt samen te gaan met anti-leger houding. Kan je je daarmee verzoenen ?
-G.H. : “Dat wordt dikwijls verkeerd begrepen. Alsof voor de vrede zijn, a priori betekent tegen het leger zijn. Alsof alle militairen voor oorlog zouden zijn en tegen de vrede. Dat is het verkeerde. Het is een andere opvatting om vrede te bekomen en te bewerken. De ene zegt je moet de deur open zetten, de ander : neen, je moet zorgen dat ze niet binnen kunnen. Op den duur weet je niet wat het beste is. Maar de twee beogen hetzelfde. We mogen niet van alles een krachtproef maken.”
-Je woont 12 jaar in Leest. Je keramieken en schilderijtjes drukken een gemeende verbondenheid met het dorp uit. Je moet je ongetwijfeld thuis voelen ?
-G.H. : “Ik ben hier niet als pastoor komen wonen maar als gewone mens tussen de Leestenaars, als parochiaan. Maar omdat de mensen in u ook een priester zien, komen ze met andere problemen, soldatenzaken, jongens die bij den troep moeten. Ik probeer mezelf te zijn in mijn werken. Kijk je ziet dat die schilderijen gericht zijn op de gewone dorpelingen. Zij vragen geen grote kunst, zij vragen om de gewone dagelijkse zaken. Het is geen grote schepping, het vraagt creativiteit en het is toch artistiek verantwoord.”
De werken staan kris kras verspreid in het salon. Het zijn de jongste, één moet nog een kader krijgen. De geur van olieverf maakt de kamer tot een atelier. Gezichten op Leest, de pastorie, landschappen, wachten naast religieuze taferelen, op een veilig onderkomen in de parochiezaal.
-De persoonlijke stijl herinnert ons aan de naïeven ?
-G.H. : “Dat komt waarschijnlijk door de grote expressiviteit. Gelaat met grote ogen en eenvoudige mondtrek. Ik geloof dat ik zo op mijn best ben. Ik heb in mijn leven nogal wat cartoons gemaakt voor allerlei blaadjes en uitgaven. Ik ben daar nogal sterk in ja, al zeg ik het zelf.”
-Vooral in je niet-profane schilderijen blijk je met dubbele bodems te werken ?
-G.H. : “Dat klopt. Wie zonder zonde is werpe de eerste steen ! Een tafereel met de Christusfiguur centraal en er rond een maskerade, het lijkt wel carnaval hé. Die mensen rond Jezus staan voor de rechtvaardigheid van de wereld, de bourgeoisie die (ver)oordeelt. Jezus is de zwakheid. De band met de oorlog en de repressie die klaar staat met de steen, is voor de hand liggend, zie je.”
-Je hebt ook een oven voor je keramische werken. Niet gemakkelijk werken neem ik aan ?
-G.H. : “Ik maak eerst een schets, boetseer de klei –die wordt uitgehold om barsten te voorkomen en te beletten dat de klei vlugger droogt- en begin een eerste maal te bakken. Nadat het glazuur is aangebracht, wordt de klei een tweede maal gebakken. En dat is niet zo eenvoudig omdat de temperatuur verschilt naargelang de klei en het glazuur. Nu draait mijn oven al enkele dagen op volle toeren. Mijn grotere stukken laat ik in Westerwald bakken. Een klein familiebedrijfje in Duitsland waar ik elke maand een halve middag ga werken. Het is een oeroude methode, men werkt er zoals 500 jaar geleden. Het is een speciaal systeem. De stukken staan in de vlammen en de temperatuur gaat tot 1250 graden. Je strooit zoutkristallen in de oven die tot zoutklompen verdampen, en die neerslag vormt een natuurglans die je niet met een elektrische oven kunt bekomen. Niet giftig en bevat ook geen loodwitten. Die natuurglans gebruik ik voor mijn potten, kopjes en borden.”
-Dit weekeinde gaan meer dan 180 schilderijen en karamieken de deur uit. Met pijn in het hart ?
-G.H. : “Nee, oh nee. Op het moment dat het werk af is en je merkt dat de mensen het graag zien, dat je aan hun ogen ziet dat het hun zint, is je doel bereikt. Als ik gewaar wordt : kijk, die neemt dat keramiek of vergezicht omdat hij het graag ziet, dan ben ik tevreden.”
In 1983 werd hij hoofdaalmoezenier in Duitsland. Priester Herregods ontpopte zich in zijn loopbaan als een volleerd kunstenaar, die ettelijke uren les liep aan diverse kunstscholen. “Als kind tekende ik de achterkanten van affiches vol met stripverhalen. Dat was in het café van mijn grootmoe, in Brakel. Ik heb lang geaarzeld om naar de St. Lucasschool te gaan, me aan te melden voor militaire dienst, of naar het seminarie te trekken. Ik koos voor het derde, maar had het geluk dat ik ook van die andere twee opties wat kon proeven”, aldus de aalmoezenier in GvA op 28 maart 1991. Deze kunstenaar, die zichzelf een self-made man noemt, liet geen gelegenheid voorbij gaan om zich op artistiek vlak te vervolmaken. Van ’51 tot ’56 volgde hij les bij Gerard Hermans, aan het St.-Lucasinstituut in Gent, waar hij zich bekwaamde in etsen en schilderen. Nadat hij naar Siegen was gestuurd, volgde hij er een jaar “Mahlkurse”, bij Meyer-Lippe en bij Willy Schutz, die zelf een opleiding genoot bij de wereldbefaamde Oostenrijkse en later Britse Oskar Kokoschka. Zijn later verblijf in de kunststad Köln gaf Georges de gelegenheid drie jaar les te volgen bij Wolfgang Guntermann, in de privéschool Kölner Schule für Mahlerei. Het werk van G. Herregods is volks en expressief. Op al zijn schilderijen komen mensen voor en ze zijn overgoten met humor. Bovendien verraden tal van zijn werken zijn religieuze engagement en graag zet hij veel kruisen en Christusfiguren neer. “Het koor van Herzogenrath” omschrijft de aalmoezenier zelf als één van zijn beste werken. In 1984 benoemde de paus hem tot “Apostolisch Militaris”, met standplaats te Brussel. In deze nieuwe hoedanigheid hield de aalmoezenier eraan zelf een hoogmis te Leest te celebreren en de gelovigen aldaar zijn eerste pauselijke zegen “laetare populum innocente” te geven.
Naar aanleiding van zijn afscheid van het leger en van Leest bracht het Davidsfonds een retrospectieve van zijn werken in de parochiezaal tijdens “Posse Leest” 1991. “Klei en kleur, 35 jaar tussen boeren en soldaten, George Herregods” kende een enorm succes.
“Beste Georges, wij danken u van harte voor uw inzet. Als grote bezieler en motor van ‘De Band’ hebt u zich gedurende meer dan acht jaar met hart en ziel ingezet voor ons dorpsblad. Duizenden tekeningen van uw hand brachten een persoonlijk cachet aan de Band. De vele bandwerkavonden in een geest van samenwerken hebben van de Band een fijn verzorgd en veel gelezen blaadje gemaakt. Wij zijn daar fier op. De goede samenwerking heeft veel mensen dichter bij elkaar gebracht. De ontelbare keramieken die we hebben zien groeien en die je overal tegenkomt zijn als zoveel geesteskinderen waarbij men even ernstig wordt of moet lachen. Ze geven een blijk van uw mensenkennis en kunstzin. Georges, wij kijken uit naar uw Keulse brieven en als het kan, willen we blijven hopen op uw medewerking.” Na zijn benoeming tot hoofdaalmoezenier dankte ‘De Band’ hem op haar manier : Aan hem werd ook nog een stukje poëzie toevertrouwd :
“De Heiland had U lang bewaard, om zonneschijn te brengen en leven in de woestenij of mensen bij elkaar te brengen. Nu gaat ge weer te naaste bij de sporen van ons Heer. De bloesems door U opgespaard zullen bloeien, telkens weer. Al gaat ge Georges tot ieders spijt, de vrienden van “de Band” geraakt ge nimmer kwijt.”
Vervolgt.
Foto’s : -De grote ogen zorgen voor een grote expressiviteit. -Zeer herkenbaar werk van Georges Herregods. -Enkele van de vele keramieken die het dorp sieren : de eeuwelingen Stanne Van den Broeck en Delphine De Wit.
Hugo Lauwens bezorgde me een leutig verhaal van de hand van de Oud-Carabinier Albert Hendrickx dat deze laatste ooit publiceerde op Facebook, een leuk verhaal over zijn legertijd in 1960-61 waarin een hoofdrol was weggelegd voor Georges Herregods :
Hoe de aalmoezenier Herregods aan een aap kwam.
“Toen de eerste mars-compagnie in juni 1960 in Belgisch Kongo verbleef en daar in volle opdracht op een bepaald ogenblik bezoek kreeg van onze aalmoezenier in Leopoldstad was de verrassing zeer groot want niemand had hem op dat moment verwacht. Hij was met de mars-compagnie van het Bataljon Bevrijding meegereisd en kon het uiteraard niet laten zijn ‘Carpatjes’ een bezoekje te brengen. De aalmoezenier had evenwel een vurige wens : hij wilde absoluut van de gelegenheid gebruik maken om tijdens zijn verblijf op zoek te gaan naar een papegaai om die dan vanuit Afrika naar België te smokkelen. Tot op het laatste ogenblik bleef hij vasthouden aan zijn vurige wens, maar waarschijnlijk zijn er andere voor ons onbekende krachten in het spel geweest en op het ogenblik dat de ‘deal’ moest doorgaan was de papagaai plots veranderd in een aap ! Begin juli werd de mars-compagnie in onze voormalige kolonie door de toenmalige kolonel Vivario bedankt voor de bewezen diensten en mochten de leden gepakt en gezakt via het vliegveld van Kitona terugkeren naar België met in de getalsterkte een extra individu. De passage via de douanebeambten verliep probleemloos…’Carpatjes’ zijn nu eenmaal traditioneel niet groot van gestalte zodat ons klein aapje nauwelijks opviel ! Bij de aankomst in België werden de Carabiniers hartelijk begroet door de minister van landsverdediging waarbij de minister ook en vooral veel aandacht had voor het extra lid van de mars-compagnie : “Simba” werd er door de minister in hoogst eigen persoon begroet en verwelkomd. In Siegen kreeg ons aapje een vast verblijf, niet in de kapel van onze aalmoezenier, maar wel in blok 12 op het eerste verdiep en…om problemen te vermijden werd het terug in een gesloten kooi geplaatst. Op geregelde ogenblikken mocht het wel zijn wandeling maken, uiteraard onder begeleiding en met een stevige halsband. Gedurende een aantal jaren ging het relatief goed maar het aapje werd een aap en de ‘streken’ evolueerden naar ‘apenstreken’… soms kon hij uit zijn kooi ontsnappen en dat uiteraard tot groot jolijt van vele Carabiniers. Wanneer hij evenwel weer eens uitbrak en zich op eigen houtje een wandeling veroorloofde werd iedereen in de kazerne gealarmeerd. Na een tijdrovende zoektocht werd hij gevonden op het terras van Jerome Van Thuynne en het is daar dat hij waarschijnlijk zijn laatste apenstreken heeft mogen ten beste geven voordat hij voor goed en voor altijd van het openbaar strijdtoneel verdween. Zijn gedrag liet een langer verblijf in de ‘Carpattenfamilie’ niet meer toe en er werd voor onze ‘Simba’ een ander onderdak gezocht en ook gevonden. Hopelijk heeft hij op zijn nieuwe verblijfplaats nog volop kunnen genieten en dromen van zijn heerlijke tijd in de kazerne ‘Kolonel Bremer’ !”
Ontelbare pennenvruchten liet Georges Herregods na in de Leestse Milac-periodiek. In ‘De Band’ van februari 1976 publiceerde hij :
Alle dagen vlees en soep zonder werken bij den Troep…
"Ik hoor mijn vader zaliger nog over den troep vertellen : hoe ze ’s avonds vooraleer “z’er inkropen” eerst hun luizen zaten te vangen : ze hielden daartoe hun broek met de naden boven een kaarsenvlammeke. Men kon de luizeneikes horen knetteren en de luizekes zelf vielen geroosterd in het vuur. Sindsdien is er heel wat water door de Zenne gelopen. De tijden zijn veranderd. Ook de troep is er niet op verslecht. Anciens die tien jaar geleden van de klas ‘zwaaiden’ kunnen hun ogen niet geloven als ze tegenwoordig een moderne kazerne van dichtbij zien : ge kunt zelfs de ‘muur’ niet meer doen, want er is geen omheining meer, geen muur, geen draad, niets : systeem van vertrouwen noemen ze dat. Waar is de tijd dat z’uit gamellen moesten fretten : stomp met boeletten en ’s anderendaags boeletten met stomp ! Thans is dat selfservice : G.B. systeem, alle dagen keus tussen drie menu’s. En een rollend tapijt verdwijnt met uwen afwas ! Vooral de menselijke kant is verbeterd : jongens die getrouwd zijn of met familieproblemen zitten, krijgen een kazerne tegen hun deur en slapen elke nacht in hun eigen bed. Het verlofsysteem werd interessanter. En het strafreglement van 1830 werd eindelijk wat aangepast! Toch blijft de troep voor wie binnen moet nog steeds een avontuur, een ontgroening, waar hij in zijn leven iets van overhoudt, ten goede of ten kwade : nieuwe horizonten, nieuwe kameraden, ver van huis op eigen poten. ’t Is niet al slecht wat er aan is : wie optimist is en wat haar op zijn tanden heeft, zal er ook veel deugd aan beleven…
Vervolgt…
Foto’s :
-Simba in zijn kooi.
-De aalmoezenier in 1965 in de ‘Kolonel Bremer’ kazerne in Siegen, met Frans De Gendt uit Kapelle-op-den-Bos.
-Centraal op de foto aalmoezenier Herregods in één van de kazernes in Duitsland waar hij actief was.
-De Chiromeisjes van Leest in 1984 tijdens hun bezoek aan de aalmoezenier in Keulen. (Foto : Marina De Wit) Boven : Mies Lauwens, Marina Huys, Chis Lauwens, Erika Verbruggen, Kathleen Verbruggen, Chris De Laet, Erne Peeters en Anne De Prins. Onder : Lief Verbruggen, Nancy De Nijn, Marina De Wit, Leen De Bondt, Ann Van Roy (leidster), Els Verbruggen (leidster) en Monique Van den Sande.
Ook de Landelijke Gilde van Leest doet regelmatig een beroep op mij bij de organisatie van de hoevefeesten. Die gaan gepaard met opendeurdagen in verschillende hoeven. Eenmaal maak ik bij die gelegenheid driehonderd bierpotten met een vignet van Leest. Voor de opendeur op de hoeve Daelemans maak ik een levensgrote koe in papier-maché. ’s Nachts verdwijnt ze geheimzinnig. Maar ’s anderendaags staat ze op de Grote Markt in Mechelen voor het stadhuis met een bord rond haar hals : ‘Boeren zijn geen melkkoeien’.
In het plaatselijk soldatenblad ‘De Band’ dat wij maandelijks gestencild uitgeven ‘voor soldaten en sympathisanten’ en dat zowat alle nieuwtjes van het dorp bevat, lanceren wij een oproep om kapelletjes van Leest die er verwaarloosd bijliggen een opknapbeurt te geven. Verschillende vrijwilligers komen opdagen, meestal studenten. Onze opzet is de kapellen meer toegankelijk te maken door eventueel de deur weg te nemen en ze langs de binnenkant zodanig af te werken dat ze vorstbestendig zijn. Wij beginnen met de Sint-Annakapel. Ondanks de zware stalen deur met dikke tralies voor het kijkgat wordt het 16de-eeuws beeldje van Sint-Anna op een nacht gestolen. De tralies zijn doorgezaagd. In de plaats van de zware brandkastdeur komt een hekje in smeedwerk en op de muur boven het altaar metselen wij een reliëf van Sint-Anna-ten-Drieën in keramiek. Vervolgens nemen wij de kapel van Sint-Jozef onder handen. De beelden van Sint-Jozef en Sint-Niklaas verhuizen naar de kerk en worden vervangen door een beeld in gips van Onze-Lieve-Vrouw. Op de grond voor de ingang komt een mozaïek met twee witte tortelduiven, de symbolen van Sint-Jozef. Op een steen boven de ingangsdeur komt de beeltenis van een ploegende boer in keramiek. Ten slotte komt de Sint-Apolloniakapel aan de beurt. Die is er het ergst aan toe. Alleen de ruwbouw staat nog overeind; Smid Jan Van Riet zorgt voor het kruisje op de toren waarin de tang van Apollonia is verwerkt. Jan Teughels plaatst een houten hekje aan de ingang en ik plaats een expressieve keramiek boven het altaar. Daarop bewerken Romeinse soldaten met een reuzentang Apollonia’s tanden. De soldaat draagt een geweer met een bajonet en moderne decoraties. Ik wil daarmee zeggen dat dit gebeuren van alle tijden is. In de gecementeerde voorkant van het altaar steken echte tanden. De muren aan de binnenkant worden volledig in mozaiek bezet en in de vensters komt betonglas waarin de symbolen van Apollonia zitten verweven : de tang en de fakkel. Zij werd immers levend verbrand. Aangemoedigd door dat succes helpen wij ook de kapel van Stuyvenberg in de buurt van Leest restaureren. Ik breng twee friezen aan in keramiek : een processie en een begrafenisstoet.
Tijdens mijn verblijf in Leest krijg ik de gelegenheid drie exposities te houden. De eerste vindt plaats in mei 1976 in de opvoedingslokalen van de kazerne in Peutie. Dit wordt mijn eerste individuele tentoonstelling in België. Een tweede tentoonstelling eveneens in Peutie in mei 1978 en de derde tentoonstelling, in april 1982, ingericht door het Davidsfonds van Leest, is groots opgevat. Onder de benaming ‘Klei en Kleur’ stek ik 180 schilderijen en keramieken tentoon in het parochiaal centrum. Burgemeester Jos Vanroy van Mechelen opent de tentoonstelling en Willy Nauwelaerts houdt het voorwoord. Die expositie is ten voordele van de Lourdesreis van de gehandicapte kinderen van de militairen. Drie jongeren uit Leest met artistieke ambities nodigen mij uit om met hen ten toon te stellen op een zoldertje boven de herberg ‘De Drij Gapers’ van Karin De Laet. Ik had voor haar café al een keramiekreliëf gemaakt boven de ingangsdeur. Wij noemen onze groep KWAK, een afkorting van Kunstkwartet. De exposanten zijn fotograaf Paul Van Roy, de gebroeders Stef en Hans De Laet en ikzelf. Stef, verbonden aan het Poppentheater van Mechelen, maakt wondermooie poppen. Hans die aan de Mechelse academie studeert, stelt boetseerwerk tentoon. Ikzelf presenteer mijn schilderijen en steengoedkruiken. Die expositie vindt gedurende acht jaar opeenvolgend plaats tijdens de paasdagen.
Ik verlaat in 1983 met een klein hart de gemeenschap in Peutie en Leest. Ik ben er goed ingeburgerd en door mijn militairen en de bevolking goed aanvaard. Van velen heb ik al die jaren heel wat steun gekregen. Met dankbare gevoelens denk ik aan die tijd en aan al die goede vrienden terug. Maar in het leger is niet om te blijven. Onze wegen kruisen zich en gaan wederom uit elkaar. Zo gaat dat in het leven…”
Op 1 maart 1981 werd hij hoofdaalmoezenier voor de regio Brabant en op 1 juli 1983 werd hij hoofdaalmoezenier van de Belgische strijdkrachten in Duitsland.
“Op zondag 25 juni blijft tante Margriet in bed liggen en klaagt van buikpijn. Ik haal er dokter Van Medegael bij. ’s Anderendaags verergeren de pijnen en ik breng haar in de late avond met de hulp van mijn gebuur Toon Lamberts, naar de kliniek van dokter Peeters in Mechelen. Daar ondergaat zij de volgende dag onderzoeken. Wanneer zij terug op haar kamer komt, zegt zij mij: ‘Ze hebben uren met mij gebeuld, ik ben doodop en wil niemand meer zien.’ Haar bloeddruk staat geweldig laag. Maar de vrouwelijke dokter verzekert mij dat zij er gauw weer bovenop komt. ’s Anderendaags moet ik in Keulen zijn in het residentiehuis waar ik van mijn voorganger, Virgiel Nijs, de dienst moet overnemen. Hij heeft die avond een vergadering belegd met de 35 aalmoezeniers van de Belgische Strijdkrachten in Duitsland. Om vier uur in de namiddag, net voor het begin van de vergadering, krijg ik een telefoon van mijn broer Marc die tijdens mijn afwezigheid in de kliniek is gebleven. Hij vraagt mij om zonder dralen terug te komen naar Mechelen. De dokteres heeft hem gezegd dat tante Margriet de nacht niet meer gaat halen. Om 18u30 sta ik terug in Mechelen. Wanneer tante Margriet mij ziet, verschijnt een glimlach op haar lippen. Die glimlach zal me altijd bijblijven. Zij beseft goed dat het uur van afscheid is gekomen. Diezelfde avond valt zij in een diepe slaap. Met de broers en mijn zuster blijven wij bij haar waken. In de morgen van 30 juni, wanneer de kliniek begint te ontwaken, blijft haar adem achterwege.”
Margriet Herregods (°Nederbrakel 12/6/1899) overleed te Mechelen op 30 juni 1983. De eucharistie vond plaats in de Sint-Niklaaskerk te Leest op maandag 4 juli 1983 om 10u30 waarna de bijzetting ’s namiddags gebeurde in de familiekelder van het oud kerkhof te Ronse.
Vervolgt met ‘Hoe Georges aan een aap kwam’.
Foto’s :
-De koe in papier-maché aan het Mechelse stadhuis.
-Ook in ‘de Band’, de periodiek van Milac, liet de aalmoezenier zijn voetafdruk achter.
-Het nieuwe reliëf van Sint-Anna in het gelijknamig kapelleke.
1970- Georges Herregods vestigde zich te Leest en liet daar een onvergetelijk indruk na.
1970 – Dat jaar vestigde Georges Herregods zich te Leest.
George HERREGODS.
Dat jaar vestigde priester en kunstenaar Georges Herregods (°Ronse 25/3/1926) zich te Leest. Hij zou er verblijven tot 1983 bij zijn benoeming tot hoofdaalmoezenier van de Belgische Strijdkrachten in Duitsland. Alhoewel zijn domicilie in de Kouter behouden bleef, resideerde hij van toen af de meeste tijd van het jaar in Keulen. In zijn Leestse periode verzette de aalmoezenier bijzonder veel werk. Op pastoraal en sociaal maar vooral op artistiek gebied en als monumentenverzorger. ‘De Band’, het maandblad van Milac-Leest, kreeg een ander aangezicht toen hij zich met de redactie begon te bemoeien. Naast aalmoezenier was hij ook een begenadigd en veelzijdig kunstenaar : keramist, schilder, tekenaar en auteur. Hadden Jan De Decker en Hendrik Diddens zich al voorzichtig aan geschiedkundige bijdragen over de gemeente Leest gewaagd, de aalmoezenier nam het hele kerkarchief onder de loep. Zijn historische bijdragen werden door iedereen gesmaakt : stambomen van de oudste Leestse families, de historiek van de eeuwenoude herendoeningen, van de kerk, de pastorij, de kapellekens…
Georges Herregods werd in 1950 in het bisdom Gent tot priester gewijd, dit samen met 59 andere priesters. Een deel van hen werd tijdens de oorlog, na hun humaniora, opgeëist door de bezetter. Georges kon hieraan ontsnappen door als arbeider te gaan werken in een weverij. “Dat jaar tussen de arbeiders gaf mij een andere kijk op de realiteit”, vertelde hij. “Ik behoor tot de generatie priesters die toen al half in de conciliaire vernieuwing stonden, nog voor Vaticanum II. Vanuit onze ervaring hadden we een ander beeld van de figuur van de priester.”
Na zijn wijding werd priester Herregods leraar aan de Hogere Landbouwschool en aan het college van Oudenaarde. In ’57 begon hij zijn werkzaamheden als aalmoezenier in Siegen, Duitsland. “Ik heb toen veel aan Milac-werk kunnen doen omdat de jongens in die tijd echt aan hun lot overgelaten werden.” Drie jaar later ging hij als aalmoezenier mee naar Katanga, waar hij tijdens de onlusten getuige was van de moord op twee mensen. Via een aalmoezenierspost in Mechelen, en zijn terugkeer naar Siegen, werd hij begin ’70 aangesteld in Peutie. Ondertussen verbleef hij in Leest en werd er een echte Leestenaar. In de “Kronieken van een dorpspastoor” werd zijn levensverhaal opgetekend door Koenraad De Wolf en beschrijft die periode uit zijn leven : “…Ik begon mijn nieuwe functie als aalmoezenier van het garnizoen in Mechelen op 21 juli 1970. Naar aanleiding van de Nationale Feestdag geeft het leger op de Grote Markt enkele demonstraties, gevolgd door een defilé. Die traditie kent veel bijval bij de bevolking. Ik zit op de tribune tussen de personaliteiten. Dat is voor mij een ideale gelegenheid om kennis te maken met de vele mensen met wie ik de komende jaren ga samenwerken. Hier ontmoet ik voor het eerst luitenant-kolonel Dolf Van de Sompel, de kersverse korpscommandant van het opleidingscentrum van de transmissietroepen OCTTR. Hij komt uit Lüdenscheid in Duitsland en wordt mijn nieuwe baas. Wij kunnen het onmiddellijk goed met elkaar vinden.
Ik vind een woning in Leest, een landelijk dorp in de buurt van Mechelen. Die oude herenwoning van 1897 heeft parkeergelegenheid onder drie ahornbomen voor het huis en achteraan is er een grote tuin. In het schuurtje kan ik mijn wagen parkeren en de stal wordt ingericht als atelier. Van de huisbaas, priester Frans Moyson uit Bornem, krijg ik groen licht om de woning aan te passen aan de huidige normen wat betreft centrale verwarming, sanitair en badkamer. De gemaakte kosten komen in mindering van mijn eerste huurgelden. Ik wil hier een gezellige woning inrichten waar mijn vader en mijn tante Margriet een gelukkige oude dag kunnen slijten. Het duurt drie maanden alvorens de bouwwerken zijn voltooid. Ondertussen slaap ik in een tent in de tuin, waar ik ’s avonds, na mijn dagtaak in de kazerne onderduik. Ik was in Duitsland gewoon om geregeld in een tent te slapen. Op de avond van Allerheiligen 1970 is het eindelijk zover. Vader en tante Margriet trekken bij mij in. Met heimwee verloren zij na 37 jaar het vertrouwde huis op Steenbrugge in Ronse waar ook ik een groot deel van mijn jeugd heb doorgebracht…
In het dorp Leest waar ik woon, vraagt pastoor Frans Lornoy mij een artikel te schrijven over zijn kerk. In het stadsarchief van Mechelen vind ik een lijvig dossier over deze kerk die is toegewijd aan Sint-Niklaas. Mijn pastoraal werk in Mechelen duurt slechts drie jaar. Ik word in 1973 opnieuw naar Siegen geroepen waar mijn oude brigade zich voorbereidt om naar Leopoldsburg te komen. In Siegen vindt in 1974 in de Kunstboetiek, het infocentrum van de carabinierskazerne, mijn eerste tentoonstelling plaats onder de titel : ‘Schilderijen en ceramieken’. Alle werken worden verkocht ten voordele van de actie Broederlijk Delen.”
Begin juli 1971 begint de gezondheidstoestand van zijn 78-jarige vader te verslechten. Hij heeft al een tijdlang problemen met zijn hart. Op maandagmorgen 14 juli breng ik mijn broer André naar het station in Mechelen, want hij moet gaan werken. Ghislaine (noot : een van zijn zussen) lost hem af aan vaders bed. Rond de middag komt zuster Adelwina van het schooltje van Leest hem verversen. Zij is ons in die momenten een grote steun. Om 15u30 geeft vader de geest. Ghislaine, zuster Adelwina en ikzelf maken het mee. Ghislaine en zuster Adelwina leggen hem af en pastoor Frans Lornoy van Leest helpt mij om vader langs de steile trap naar beneden te dragen waar wij hem opbaren. De koster plaatst een processiekruis naast onze voordeur. Op dat moment bestaat die mooie christelijke gewoonte nog. Zo krijgt ieder huis vroeg of laat zijn kruis.
Op 1 oktober 1974 krijg ik na mijn verblijf in Siegen, gedurende twaalf maanden, opnieuw een mutatie naar België en beland voor de tweede termijn bij de transmissietroepen in Peutie.
In Leest wonen enkele kunstminnende mensen : Friede Willems, een schilderes die kunststudies heeft gedaan, onderwijzer Karel Soors die sterk is in fotografie en Tony Barendsen die in Mechelen kunstles volgt. Ik sluit aan bij de kunstgroep Voetspoor van Friede Willems. Elk jaar geven wij ter gelegenheid van Posse Leest op tweede paasdag een groepstentoonstelling in de turnzaal van de dorpsschool. Dan vinden in Leest grote feestelijkheden plaats met een jaarmarkt en de kermis Sint-Cornelis. Ik help de lokale afdeling van het Davidsfonds met woord en daad bij haar activiteiten bij Sint-Cornelis in de Parochiezaal. Bij een tentoonstelling van kerkschatten schrijf ik het boekje ‘Waar Leestenaars samenkwamen’ over de geschiedenis van de kerk en de herkomst van de kerkschatten. In 1978 volgt naar aanleiding van het jaar van het Dorp het boek ‘Leest geweest’. Wij vragen de inwoners al hun oude foto’s te ontlenen. Wij komen een jaar lang elke dinsdagavond samen met de redactieploeg, waarvan de acht oudste mannen van het dorp deel uitmaken. Dat gebeurt telkens in een van de cafés van het dorp. Wij keuren de foto’s, doen een selectie, bespreken ze en ik noteer de commentaren. De volgende week lees ik bij elke foto de tekst voor. De redactieleden geven hun zegen en zo gaan wij verder met de volgende foto’s. Wim Simoens, de drukker van het dorp zorgt voor de uitgave van het boek dat met Kerstmis verschijnt.
Vervolgt.
Foto’s :
-Zelfportret.
-De aalmoezenier met de pastoor van Leest Frans Lornoy.
-De woning van Frans Moyson in de Kouter, die voor de aalmoezenier er zijn intrek nam respectievelijk bewoond werd door koster Rheinhard en de familie Lauwens.
De broers waren verdienstelijke wielrenners en voetballers. Marcel en Marieke kregen één kleinkind, Vincent Verschuren, het zoontje van Eddy en het petekind van Marcel.
De wielerclub “de Dijlespurters” had in 2006 al meer dan 35 jaar hun lokaal in de Welkom. Toen hun woonst moest afgebroken worden voor de verbreding van de steenweg liet Marcel de garage-werkplaats, op een vijfhonderd meter verder in de richting van Leest, verbouwen tot gedeelte garage met woning en café en deze zaak kreeg dezelfde naam toebedeeld : “In de Welkom”.
Tijdens een weekend van maart 2006 werd er in de café een uitzonderlijke verjaardag gevierd : Marieke Van den Brande, toen 67, stond er vijftig jaar achter de toog. Gazet van Antwerpen wijdde er toen een leuk artikel aan waarin Marieke veelvuldig werd geprezen voor haar klantvriendelijkheid.
Op 30 november datzelfde jaar 2006 overleed Marcel in het A.Z. te Mechelen. Een uitvaartmis vond plaats in de parochiekerk van Leest gevolgd door de begraving in de familiekelder op het kerkhof van Leest.
In Leest vonden we nog een leuk spoor van hem terug, een brief die hij in september 1954 vanuit Laken als soldaat schreef naar “de Band”, de periodiek van Milac : “De twee eerste maanden in Doornik waren streng, de volgende twee al wat minder. In Doornik kenden ze niets anders dan : “Pas op voor de Ballen !” Uw geweer niet goed gekuist of uw ceintuur niet goed geblanketeerd : Ballen ! Na die 4 maanden ben ik in Laken aangeland als Dépaneur van een Diamond. Schoon leven ! Als ik zo mijn legertijd kan doorbrengen ben ik tevreden ! Alle weken thuis, en soms ook al eens binst de week ! Ik dank “De Band” voor hun doos pralines en voor hun fotozakje die ze gestuurd hebben. Voor mij is “De Band” een goed boekje. Ge vindt er al het nieuws over Leest in !”
Marieke zette de zaak alleen verder en die haalde in juli 2019 opnieuw de krantenkoppen bij het bezoek van de populaire Westvlaamse veldrijdster Jolien Verschueren aan haar Leestse en Battelse fans. Jolien was revaliderend na een delicate hersenoperatie.
De “Welkom” blijft ook traditioneel het eindpunt van de “Kompagnie van Scherpenheuvel” waar de vermoeide bedevaarders steevast van Marieke een warm welkom krijgen.
Foto’s :
-Eddy Verschuren als wielrenner.
-Broer Marc.
-Marcel en Marieke achter hun toog.
-Marieke ontving van Jolien Verschueren een wielershirt die een plaatsje kreeg in het café.
-De bedevaarders van 2017 poserend voor “de Welkom”.
Vervolgt met : ‘De onvergetelijke voetafdruk van Georges Herregods in Leest’.