Arend Jan van Driesten (1878-1969)
Nederlandse aquarellist, etser en schilder. Geboren 12 april 1878 te Leiden en overleden op 5 januari 1969 te Oegstgeest.
In de eerste helft van de 20ste eeuw werkten er in en om Leiden een groep schilders, aangeduid als de Leidse Impressionisten of ook wel "Leidse School" genoemd. Arend Jan van Driesten wordt wel beschouwd als de nestor van de deze groep. Arend Jan van Driesten wordt wel beschouwd als de nestor van de deze groep.
Van Driesten woonde en werkte aanvankelijk in Renkum, Gulpen, Noorden, Eefde en vanaf 1914 in Leiden.
Zijn stemmige landschappen met zware slagschaduwen en oer-Hollandse wolkenluchten maakte hij doorgaans in de vrije natuur, in de omgeving van Leiden. Op zijn tochten door plaatsjes als Stompwijk, Noordwijkerhout of Leidschendam, werd hij vaak vergezeld door zijn kunstvrienden Karel de Boer, Chris en Laurent van der Windt, Lucas Verkoren, Alex Rosemeier, Jan Roelandse, Piet Herfst. Hij maakte vaak lange tochten door het Zuid-Hollandse landschap. Eerst te voet en later - in "betere" tijden - per fiets. Vaak lieten zij zich inspireren door boerderijen, polder- of dorpsgezichten in de omgeving van Noordwijkerhout, Gouda, Pijnacker, Wassenaar, Leidschendam, Hazerswoude, Nieuwkoop etc. Vaak logeerde hij ergens om ter plekke te kunnen tekenen en schilderen. Vlotte, spontane impressies kwamen op die manier tot stand. Van Driesten noteerde op zijn tekeningen en schilderijen vaak de locatie waar hij aan het werk was geweest.
Van Driesten exposeerde niet vaak. Het hoogtepunt moet voor hem zijn geweest zijn deelname aan de tentoonstelling 'Kunst van Heden' in de winter van 1939 in het Rijksmuseum te Amsterdam, waarvan de eigen collectie toen in verband met het oorlogsgevaar elders was ondergebracht. Van Driesten moest het vooral hebben van de verkoop aan particulieren, al of niet door tussenkomst van de kunsthandel.
Enkele jaren, van 1911 tot 1917, was zijn werk te koop bij de Haagse Kunsthandel van Boussod, Valadon & Cie., gedreven door vader en zoon Tersteeg. De correspondentie tussen Tersteeg en Van Driesten is bewaard gebleven. Daarin valt op, dat er soms geen blad voor de mond werd genomen. Zo schrijft Tersteeg op 27 januari 1917 aan Van Driesten: 'Daarom zeg ik u ronduit dat ik uw laatste werk bepaald slecht vond (?). Uw vroegere schilderijen waren heel wat beter en wanneer je ooit weer zulke maakt wil ik ze graag weer van u hebben, ofschoon ik in 't heele jaar 1913 geen stuk van u heb kunnen verkopen'.
Een groot deel van het werk van Van Driesten werd door de vermaarde Haagse kunsthandel verkocht naar Engeland, Canada en de Verenigde Staten. Voor deze kunsthandel was van Driesten een van de kunstenaars die in het begin van de 20e eeuw moesten zorgen voor opvulling van de opdrogende productie van de Haags School.
Toen de kunsthandel in 1917 werd gesloten werd, vond Van Driesten onderdak bij de firma van de gebroeders Sala, eveneens in Den Haag. Daarmee bleef hij verbonden tot, in 1935, de eigenaar overleed. Tegen deze achtergrond bezien, valt het te begrijpen dat Van Driesten er erg trots op was, dat hij er, ook bij tegenslag, altijd in slaagde om zijn gezin zonder de steun van derden te onderhouden.
Van Driesten was een bescheiden man die de beperkingen van zijn talent onderkende en van zichzelf beweerde nooit een goed schilderij te hebben gemaakt. Van Driestens dochter Lien daarover: "Hij wist dat hij geen Rembrandt was."
http://www.kunstbus.nl/
|