SALA familie Sala - Visino - Pognana - Tavernerio - Roveredo - Pusiano
05-11-2005
Simon Johannes Sala 70 jaar
17-04-1947
De kunsthandelaar S.J. Sala 70 jaar
Ook in de watersport een bekende figuur
Voortgekomen uit een geslacht van kunsthandelaren - zijn uit Italië stammende overgrootvader stichtte reeds in 1783 te Leiden een beelden en prentenhandel - is de heer Simon Johannes Sala leider der bekende Haagsche firma Noordeinde 96, die zaterdag a.s. 70 jaar wordt, in een sfeer van kunst, kunstenaars en kunstwerken groot geworden. Reeds op jeugdigen leeftijd kwam hij te Leiden in de zaak en leerde hij het bedrijf in alle geledingen kennen. In 1915 trad hij uit de Leidse firma en vestigde hij in den Haag een kunsthandel, waarbij hij zich specialiseerde op werken uit de Haagse en Barbizonschool, waarbij andere kunstuitingen niet werden verwaarloosd.
De heer Sala genoot als "sportsman"een algemeene bekendheid, vooral op het gebied van de watersport. Hij vertegenwoordigde o.a. den Ned. Zwembond bij de Olympische Spelen te Londen in 1908 en behoorde tot de oprichters van de Kon. Zeil, Roei en Motorsportvereen. "De Kaag".
Den 70-jarigen zal het Zaterdag zeker niet aan blijken van sympathie en belangstelling ontbreken, zoowel uit kunst- als sportkringen en vooral van hen, die door persoonlijk contact zijn groote deugden als mensch en zakenman leerden kennen.
LEIDEN De directeur van de zwemschool Rhijnzicht, H.A. van Logen Schenau, organiseerde in nauwe samenwerking met G.H. Sijthoff op 4 juli 1886 de eerste zwemwedstrijden in Leiden. Het bad Rhijnzicht was gelegen in het Galgewater, op de plaats waar nu Njord zijn botenhuizen heeft.
De wedstrijden die toen werden gehouden waren de directe aanleiding voor de oprichting van de Leidsche Zwemclub, die morgenmiddag met een receptie in de Bevrijdingskerk het 85-jarig bestaan viert.
In de maand juli 1886 riepen G.H. Sijthoff, C.A. Bader, A. Rappard, H. Rappard en A.D. Sala belangstellenden op, om in Leiden een zwemclub te stichten. Op 24 juli werd besloten tot oprichting, G.H. Sijthoff werd voorzitter en C.A. Bader secretaris.
Zeer belangrijk voor het toenmalige zwemleven was het jaar 1888, toen LZC behoorde bij de zwemverenigingen die samen de Nederlandsche Zwembond in het leven riepen. In het bestuur van dit overkoepelend orgaan (nu de KNZB) werd G. Henri Sijthoff penningmeester.
Bekende namen in de negentiende eeuw waren ook LZC'er E. Douwes Dekker (tweemaal nationaal kampioen 160 meter borstzwemmen) en G. Sala, die tweemaal kampioen werd op het nummer tachtig meter rugzwemmen en ook tot 1908 deel uitmaakte van het bondsbestuur.
1971 Bijschriften van Oma Ouwerkerk (Catharina Petronella Sala) zie afbeelding. Mijn vader; A. D. Sala = Antonius Dominicus Sala Oom Gerard; G. Sala = Gerardus Johannes Sala
Gerardus Johannes Sala en Jeanne Elisabeth Maria Nijdam
Gerardus Johannes Sala werd geboren op 04-09-1875 in Leiden en is overleden op 28-02-1960 in Oegstgeest, 84 jaar oud.
Hij is begraven 18-01-1960 op het Rk Kerhof Kerkhoflaan 's Gravenhage. Hij huwde met Jeanne Elisabeth Maria Nijdam Jeanne Elisabeth Maria werd geboren op 06-02-1890 in Delft
Jeanne Elisabeth Maria is overleden op 14-10-1982 in 's-Gravenhage
Op 14 April 1905 behaalde Gerardus Johannes Sala te Leiden zijn artsendiploma.
Kennisgeving Krant
Heden overleed tot mijn grote droefheid, gesterkt door de de H.H. Sacramenten der Stervenden, in de ouderdom van 84 jaar, mijn lieve man Gerardus Johannes Sala, arts. Begiftigd met het Erekruis pro Ecclesia Et Pontifice. J. Sala Nijdam Oegstgeest, 13 januari 1960 Burgemeester Griethuijzenplein 10
Rozenkransgebed zondagavond 8 uur in de St. Agneskerk, Beeklaan, Den Haag. De plechtige Requiem zal worden opgedragen in de St Agneskerk (Beeklaan) te Den Haag op maandag 13 januari om 11 uur, waarna de begrafenis zal plaats vinden in het familiegraf op de r.-k. begraafplaats (Kerkhoflaan), aldaar, circa 12.20 uur.
Liever geen bezoek.
Enige en algemene kennisgeving.
De krant.
Dokter G.J. Sala plechtig begraven
Op de katholieke begraafplaats aan de Kerkhoflaan is vanmiddag het stoffelijk overschot ter aarde besteld van de woensdag overleden dokter G.J. Sala. De heer Sala die 35 jaar arts in Den Haag is geweest, werd op zijn laatste gang vergezeld door tal van oud patiënten en verschillende oud-collega's. Tevoren was in de St. Agneskerk aan de Beeklaan een plechtige Requiemmis opgedragen door mgr. I.M.P.A. Wils, oud pastoor van de Agnesparochie. Dokter Sala was in deze parochie een kwart eeuw secretaris van het kerkbestuur. Hij ijverde in deze periode bijzonder voor de verfraaiing van de kerk en werd - onder meer hiervoor - onderscheiden met het erekruis van Pro Ecclesia et Pontifice. Namens het kerkbestuur was tegenwoordig de heer Th. Vos. Dokter Sala was 84 jaar oud.
Stadsnieuws.
Uitvaart G.J. Sala
Vele parochianen en oudparochianen van de St. Agneskerk, alsmede tal van oud patiënten van de vroegere huisarts G.J. Sala hebben hem hedenmorgen bij diens uitvaart en bij de begrafenisplechtigheid de laatste eer bewezen.
In de parochiekerk aan de Beeklaan droeg emeritus-pastoor mgr. Ing. P. M. Wils, uit Heemstede die tal van jaren met de vroegere kerkmeester dokter Sala samenwerkte, de Uitvaartmis op. Namens het kerkbestuur was Th. M. F. Vos aanwezig.
Op het oude r.k. kerkhof aan de Kerkhoflaan waren eveneens zeer vele vroegere patiënten van arts Sala, alsmede vrienden en relaties, ook uit Oegstgeest, waar de overledene zijn laatste levensjaren doorbracht, bijeen gekomen. Voorts waren er dr. J. Exalto van het Rode Kruis-ziekenhuis, dr. W. Goslings, de heer B.M. Veraart, de beeldhouwer J. A. Klaver en E. Nijdam uit Frankrijk. Em.-pastoor Wils verichtte in de kapel en bij het familiegraf de kerkelijke begrafenisplechtigheden.
Reactie van de heer Ruud Grove 05-01-2008
Geachte Heer A. Sala,
Mijn vader, in leven chirurg en vanaf 1945 eerste uroloog in het St. Johannes de Deo Ziekenhuis in Den Haag, het ziekenhuis waar de Heer G.J. Sala vanaf 1 April 1905 als tweede assistent interne geneeskunde werkzaam was, behandelde de Heer G.J. Sala naar ik meen in 1955.
Ik weet mij nog te herinneren dat ik als jongen van 13 op een zaterdag meereed met mijn vader naar Oegstgeest omdat mijn vader de gewoonte had om na behandeling van collega-artsen deze ook nog na ontslag uit het ziekenhuis een of enkele malen te bezoeken teneinde zich er van te vergewissen dat het met de oud patiënt goed ging. Ik herinner mij als de dag van gisteren zelfs, dat mijn vader zeer onder de indruk was toen hij weer in de auto stapte en zijn bewondering uitte over de schilderijen en de kwaliteit daarvan die hij zojuist evenals de patiënt uiteraard gezien had. Toen mijn vader en moeder op uitnodiging van de Heer Sala in 1956 in Oegstgeest op bezoek waren werd mijn moeder, nu 94, verzocht een keuze te doen uit een van de aan het Burg Griethuysenplein 10 opgehangen werken.
Zij koos een klein, maar buitengewoon fraai olieverfwerk van Chris van der Windt, voorstellende een in het najaar aan een rommelhok bij zijn boerderijtje gebukt staande boer, vanaf het water gezien, en ik meen zelfs te weten waar aan de Kaag dit boerderijtje nog steeds staat, aangezien ik tientallen jaren op de Kagerplassen heb gezeild.
Daarnevens kreeg mijn moeder ook enkele etsen en een houtskooltekening van van der Windt. Het schilderij is, blijkens een etiket geëxposeerd geweest in de Lakenhal in Leiden.
Ik heb ooit in het verleden aan mijn moeder laten weten dat als er ooit een erfenis openvalt ik maar een ding graag zou willen hebben, dat schilderijtje van van der Windt. Ze heeft het echter al veel eerder aan mij gegeven, zodat ik er al jaren van mag genieten! Aan de achterkant was een brief verscholen die de Heer G. J. Sala op 26 October 1956 aan mijn vader heeft gericht, een brief uit dankbaarheid voor de geslaagde operatie en behandeling en een uitleg van en vol bewondering over het bedoelde schilderij van van der Windt.
Het grappige was dat toen mijn vrouw en ik enkele maanden geleden in Namibië waren en daar een werkproject voor werklozen aan de rand van de hoofdplaats Windhoek bezochten, Penduka geheten, wij daar kennis maakten met de Hollandse leider van dat project, Chris van der Windt geheten.
Deze Chris bleek bij enig doorvragen een achterneef te zijn van de schilder en had zelfs kunstgeschiedenis gestudeerd.
Ik ben uiteraard graag bereid om U een fotokopie te sturen van de brief van G.J. Sala, zodat U daarmee Uw verzameling rond de stamboom kunt aanvullen.
Leuk om van en ander rond de Kunsthandel Sala verder te vernemen.
Mijn vrouw en ik zijn in onze pensioentijd, verhuisd van Nieuwkoop naar Havelte in Drenthe en daar uit pure liefhebberij begonnen met een kunstgalerie en daar ons huis ook voor geschikt laten maken.
Tot dusverre hebben wij vier exposities per jaar van schilderijen, beelden, keramiek, glas, sieraden en beschilderde zijden stoffen georganiseerd.
De komende jaren zullen wij ons tot twee exposities gaan beperken.
Wij genieten hier van evenals onze bezoekers. ik vind het leuk U dit alles even te kunnen melden.
Veel succes met Uw naspeuringen!, met vriendelijke groet, Ruud Grove
Gerardus Johannes Sala en Chris van der Windt aan de Kagerplas
Aan de Kagerplas
Van links naar rechts
1. man liggend: Laurent van der Windt
2. man midden: Chris van der Windt, kunstschilder
3. man staand met hengel: Gerardus Johannes Sala, arts
Chris van der Windt (Christophe Brussel 22-08-1877 - Leiden 07-02-1952 ) exposeerde zijn werken in 1911 bij kunsthandel Sala te Leiden. In 1915 exposeerde hij in de Haagse kunsthandel van Sala.
Chris van der Windt was een begaafd aquarellist en romantisch schilder. Dat wordt al gauw duidelijk als we lezen wat A.J. Van Driesten (Excerpten en Archivalia) aan Sala schrijft:
“Amice! [...] Gisteren maakte ik een lange wandeling langs den IJssel. Weilanden, rietlanden alles geestig bezet met knotwilgen, populieren, in een woord, ik was verstomd. Boerderijen, Chris v.d. Windt zou hier smullen, dingen die hij misschien droomt zijn hier werkelijkheid. Wat een openbaring en welken gevolgen zou 't hebben als hij hier eens kwam. Ik zie de toekomst vrolijk tegemoet, want in zo'n land moet ik dingen maken die succes hebben. Nu saluut, met handdruk, A.J. van Driesten”
Brief van Sala aan C. van der Windt
Donderdag 2 Mrt 1950, Oegstgeest
Amice Chris v.d Windt
Je snapt er natuurlijk niets van dat ik nog niet bij je geweest ben om nog eens te praten over de succesvolle gehouden tentoonstelling van je werk in de Lakenhal maar vooral omdat ik je mooie Frans Hals kop schetsje en schetsboekje nog niet heb teruggebracht. Ik had je dan ook veel eerder moeten schrijven waarom ik het steeds maar uitgesteld heb. Een paar weken nadat ik even terloops bij je geweest ben om je de brief, om Pelinck te bedanken voor zijn moeite en medewerking, te laten ondertekenen heb ik het heel erg druk gehad met andere dingen en daarna ben ik ziek geworden en steeds in de lappenmand geweest. Ik kikkerde van tijd tot tijd wel eens op. Ben in de omgeving een enkele keer uitgeweest maar nu zit ik al weer 2 dagen thuis en heb nergens zin in. Een griep die ik hoop na enkele dagen te boven zal komen. Hoge koorts heb ik niet gehad, altijd maar blaffen. Ik wilde de dingen niet door een ander laten brengen of per boot verzenden. Ik denk en hoop dat je na dezen dagen wat zult zien verschijnen en zal alles wat ik te hooi en te gras heb medegenomen stipt terug brengen. Je zult in dien tussentijd gestimuleerd door de tentoonstelling wel een paar mooie dingen gemaakt hebben. Jammer dat ik ze niet heb kunnen bekijken, Nu tot ziens dan en 't beste met je gezondheid t.t. Sala
Als twee jaar later Chris van der Windt overlijdt schrijft Gerardus Johannes Sala aan J.J. v.d. Windt te Den Haag.
Oegstgeest, 9 Feb. 1952
Met droefheid werd ik vervuld toen ik de annonce opende van het overlijden van uw door mij zoo gewaardeerde broer als mensch & als kunstschilder. Vorige week zaterdag bezocht ik hem nog en hoewel wetende dat zijn toestand zeer precair bleef, hoopte ik steeds op een betere uitkomst. De aanhankelijkheid aan zijn overleden moeder en broer Laurent die door hun overlijden zoo'n leege plaats achterlieten zijn eigenlijk de beginoorzaken van zijn eenzaam leven en bestaan. De twee wereldoorlogen en de nasleep hiervan met het bittere menschenleed en de chaos van de wereldtoestand maakte op zijn zeer gevoelig hart, zijn levensomstandigheden steeds somberder. De wereld kon hem ten slotte niets meer schelen; maar zijn onverwoestbaar gevoel voor de schilderkunst deed hem voortleven en gelukkig zijn. Hoewel hij niet meer naar buiten ging en ik wil er direct aan toevoegen door zijn groot talent dit niet meer behoefde, bleef hij in de weergave van de schoonheid der in de natuur voorkomende dingen voortleven bij de aanschouwing van de onnoemelijk vele mooie schetsen die hij voorheen gemaakt had. Hij was met recht een schilder bij de Gratie God's. Ik ben steeds blij geweest, dat zijn voormannen en grootste schilders van de Haagse School dit erkend hebben en hem door bemiddeling van de groote schilder Joseph Israëls de eer werd aangedaan in hun midden opgenomen te worden als lid van de Hollandsche teeken & schilder academie, welk lidmaatschap slechts aan zeer weinigen gegund werd. Door zijn niet gecorrigeerd gezichtsvermogen hij wilde van een oogarts niets weten- en de steeds moeilijk wordende levensomstandigheden en 't niet meer kunnen verkrijgen van die prachtig werkende grondstoffen papier, doek, verf was 't hem niet meer mogelijk de aquarellen zijn bijzondere gave te maken zooals in zijn glorietijd. Zijn geest was er heusch nog wel op gericht. Vandaar dat hij in den laatsten tijd nu en dan met doekjes voor den dag kwam die door geen schildergenoot vielen te evenaren. Ik zou zoo door kunnen gaan een loftrompet aan te heffen maar mij dunkt het door mij aangehaalde leed, waarbij een verheven liefde voor zijn moeder en broer de boventoon voerde, de groote glorietijd die daaraan vooraf ging en hem als een van de grootste aquarellisten en etsers met recht bestempelde, het zoo geduldig gedragen lijden van de laatste maanden, die ziekte die hij voor zijn beste vrienden meende, om welke reden dan ook te moeten verbloemen, zijn toch wel vele redenen om het verlies van zoo'n brave, goede, eenvoudige man en boven alles zoo'n groot ongeëvenaard schilder, te betreuren.
Ik verzeker u en uw naaste familie mijn oprechte deelneming te gevoelen bij zoo'n groot verlies, 't zij U echter een troost dat hij door zijn hooge kunst erkend zal blijven waar zijn mooie aquarellen en zijn etsen ver over onze landsgrenzen verspreid zijn, als een groot schilder die veel heeft bijgedragen voor arm en rijk om het cultureele leven van den mensch op beter pijl te brengen. Vermoedelijk heeft hij geen doeken nagelaten, alles wat hij maakte ging zoo spontaan zijn woning uit, maar ik hoop dat vele mooie schetsen die nog in zijn bezit moeten zijn, met zorg bewaard zullen blijven en een voor hem waardige bestemming zullen krijgen.
Nogmaals mijn oprechte deelneming en hartelijk gegroet, ook uw vrouw door een groote vereerder van zijn kunst.
Jubileumtentoonstelling in Den Bosch met "expressionisten"
Kunsthandel Borso viert dubbel feest.
Door WIM VAN GEFFEN
Den Bosch, woensdag
De zuiverheid en kleurgevoeligheid en het wonderlijke spel met het licht, dat de vorm vaak lijkt te vervangen, hebben de publieke belangstelling voor de Haagse en Larense scholers en de Amsterdamse impressionisten sterk doen groeien. Het prijsniveau volgt deze trend op de voet. Tot dit verschijnsel heeft natuurlijk bijgedragen, dat de topstukken van de Romantiek niet meer te betalen zijn en zelfs grote Romantiek-verzamelaars, zij 't soms aarzelend, de totaal andere charmes van het impressionisme leren waarderen.
Deze kleine marktpeiling schenken u de gebroeders Jan (57) en Wim (39) van Rosmalen, firmanten van de Bossche kunsthandel Borzo ter gelegenheid van hun grote jubileumtentoonstelling "Impressionisten", In feite een dubbel jubileum, nl. een van 150 en een van 50 jaar.
Personalia
Het eerste vanwege het onomstotelijke feit, dat in 1824 de Italiaanse immigrant Joseph Borzo aan de Bossche Schapenmarkt een "handel in printen" begon. Het tweede jubileum, omdat een eeuw later de nu 87-jarige Jan J. van Rosmalen, de kunsthandel en ateliers aankocht.
Ook al zijn de personalia niet alle scherp gecontoureerd, vast staat, dat Borzo in 1822 in het Bossche bevolkingsregister werd genoemd. "Joseph Borzo, 40 jaar, geboren te Bugiallo, gehuwd met Anna Maria Sala, 24 jaar, geboren te Leyden".
Borzo, Sala, Buffa, Italiaanse namen, meegedreven naar de Lage Landen op het tij van wankele economie in het geboorteland en de behoefte aan prima vaklieden. Italiaanse instrumentmakers waren werkzaam in de barometer- en klokkenmakersbranche.
Borzo was een goed decoratie-beeldhouwer, maar zag daarnaast brood in de prentenhandel.
Na zijn dood (1839) vestigde zijn weduwe zich aan de Verwerstraat (huidige adres) waar zij met twee van haar 8 kinderen, Joseph en Carolus, onder "Wed. J. Borzo & Zonen" een kunsthandel opzette, maar ook interieur-decoratie, lijsten en spiegels verzorgde.
De firma verkreeg internationale faam (onderscheidingen op exposities in Parijs en Londen) plus het predikaat hofleverancier. De weduwe overleed, haar zonen stierven, kleinzoon Carolus bleef zonder opvolger. De activiteiten kwamen onder vreemd beheer, maar de firmanaam werd gehandhaafd. Ook onder Jan J. van Rosmalen en diens zonen Jan en Wim, die tijdens en na hun studie kunsthistorie respectievelijk in 1935 en '56 in de zaak stapten. In 1967 werden drie panden samengetrokken tot een expositiegebouw van 850m2 met zeven zalen. Jan en Wim vulden elkaar goed aan. Jan met zijn interesse voor de laat-impressionisten, Wim voor de vroegere Barbizonners en Haagse scholers.
Al gauw bleek hun talent voor analyse van toekomstige markten. Zij pasten hun voorraad op gelukkige wijze aan bij hun verwachtingen en pousseerden een periode of exponent daarvan op het juiste moment. Zij wonnen daarbij het vertrouwen van een clientèle, die voor 50 pct buiten Brabant is gevestigd en bijzonder snel weet te reserveren en te kopen. Een goed voorbeeld van dit alles vormt de expositie van Marius Bauer (90 pct van de totale verkoopwaarde werd op de openingsavond omgezet).
Het zwaartepunt bij Borzo ligt in de huidige Borzo-politiek op twee groepen, het impressionisme en grafiek uit de 16e -20e eeuw. De jubileumtentoonstelling (opening vrijdag 20 uur, einddatum 18 mei) omvat 118 schilderijen en aquarellen uit de Haagse school, Larense school, Amsterdamse impressionisten en Barbizonners.
Overbekende Nederlandse namen te over: Akkeringa, Apol, Bilders, Blommers, Theophile de Bock, Bosboom, Gorter, Isaac en Jozef Israëls, Willem G.F. Janssen, Jurres, Kever, Jac. Van Looy, Jacob en Willem Maris, Anton Mauve, Mesdag, Albert Neuhuys, Rip, Willem Roelofs, J. van de Sande Bakhuyzen, P.P. Schiedges, Van Soest, Willem Tholen, J.H. Weissenbruch, J.H. Wijsmuller en Willem de Zwart. Barbizon is ruim vertegenwoordigd met o.a. Brissot de Warville, Damoye, Daubigny, Victor Dupré, Galien-Laloue, Harpignies, Weber.
Jacob Maris
Bij de stadsgezicht- en landschapsschilders een Zwitserland-impressie van de blonde jong gestorven Gerard Bilders die daar voor zijn gezondheid verbleef; een typisch "laag horizonnetje" van Dupré; stemmige J.H. Weissenbruchs, een onder zijn pedigree bijna bedolven forse blik op de oude kerk van Dordrecht door Jacob Maris, ook al aanwezig met een juweel van een aquarel (Vissers te Katwijk); knappe Vordense beek-kantnotities door Arnold Gorter.
Geslaagde flirts met het licht in boeren- en vissersinterieurs bij Bernard Blommers, Jozef Israels, Albert Neuhuys, Bernard Pothast en Jacob Kever. Schepen hadden de voorkeur van Mesdag en de Fransen Theodore Weber en Eugène Galien-Laloue, welke laatste blijk geeft op ook andere wijze te kunnen schitteren dan met charmante, ietwat modieuze Parijse notities.
Onderschrift bij foto:
Jongleur met het licht en Larense scholer Albert Neuhuys schilderde dit knap gecomponeerde interieur met breiende meisjes in 1897 (vroeger collectie Knoedler & Co. New York, 130 x 170 cm) nu bij Borzo.
Uit Bossche Bladen 7e jaargang 2005 door Theo van Herwijnen, archivaris bij het Regionaal Archief Tilburg
DEEL I Van Italië naar Nederland Door Theo van Herwijnen 'Borzo na 180 jaar Den Bosch uit', kopt het Brabants Dagblad van 3 juli 2004. En ruim 30 jaar eerder lezen we in dezelfde krant, dat Kunsthandel Borzo een jubileumtentoonstelling houdt ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan.(1) In 1976 deelt het Brabants Dagblad mee, dat de kunsthandel in 1924 precies een eeuw oud was. (2) Het jaar 1824 is dus blijkbaar het jaar van oprichting. Nader onderzoek heeft echter geleerd, dat de stamvader van de familie Borzo al in 1818 in 's-Hertogenbosch woonde. De achternaam Borzo komt nu niet meer voor in 's-Hertogenbosch. Dit gegeven en vraagtekens rond de oprichtingsdatum van de kunsthandel brachten de auteur van dit artikel ertoe het wel en wee van de familie Borzo en haar kunsthandel nader te onderzoeken. Dit artikel bestaat uit twee delen. In deel 1 wordt het nageslacht van de stamvader Joseph Borzo behandeld, voor zover het zijn zes dochters betreft. In deel 2 besteedt de auteur uitgebreid aandacht aan de lijsten en spiegelfabriek van de weduwe Borzo en haar beide zoons, en de latere eigenaren van de fabriek.
De stamvader van de familie: Joseph Borzo Joseph Borzo wordt voor het eerst te 's-Hertogenbosch vermeld in het volkstellingregister van 1814, aan de Schapenmarkt.(3) Het betreft waarschijnlijk geen inschrijving uit 1814 maar van enige jaren later. Hij is volgens deze registratie 39 jaar, koopman in 'printen', en geboren te Buzano. Zijn echtgenote Anna Maria Sala werd geboren in Leiden en is 24 jaar.
Fotobijschrift De Peperstraat (westzijde) in 1868, een albumine-afdruk van Gebhard Nijman. Vanaf 1860 woonde de familie Borzo in de 'Peperstraat' maar vermoedelijk was dat een eindje verder aan de huidige Parade. (Foto Stadsarchief, nalatenschap P.v.Kessel)
Het paar trouwde op 18 november 1818 te Leiden. De huwelijksakte vermeldt dat de bruidegom, Joseph Borzo, 37 jaar is en op 10 oktober 1782 geboren is in Bugiallo (Italië). Zijn beroep was koopman en hij woonde in 's-Hertogenbosch. Joseph was de zoon van Willem, overleden te Bugiallo 20 juni1804, en van Dominica Santonelli, zonder beroep, wonende te Bugiallo. De bruid is Anna Maria Sala, oud 21 jaar, geboren te Leiden 7 augustus 1798, dochter van Dominicus, koopman en van Magdalena Wereld, zonder beroep, beiden wonende te Leiden. Onder de getuigen bij het huwelijk zijn twee broers van de bruid, beiden van beroep spiegelmaker te Leiden. Uit het huwelijk Borzo/Sala zijn te 's-Hertogenbosch acht kinderen geboren. Over Joseph Borzo is niet zoveel bekend. In 1822 is hij winkelier en 40 jaar oud en geboren te Bugiallo.(4)
Fotobijschrift Het Comomeer tussen Milaan en Zwitserland. Uit deze omgeving waren Joseph Borzo en de vader van zijn echtgenote afkomstig.
In 1830 heet hij Josephus Wilhelmus Borzo, oud 48 jaar, winkelier, en geboortig van Bugalo.(5) Op 18 juli 1839 overlijdt hij te 's-Hertogenbosch. De overlijdensakte vermeldt: overleden Josephus Wilhelmus Borzo, koopman in prenten, echtgenoot van Anna Maria Sala, 58 jaar, geboren Bugalo (Italië), wonende Schapenmarkt wijk A 119, namen van de ouders onbekend. Hij laat bij overlijden geen vast goed na.(6) De officiële geboorteplaats van Joseph Borzo was volgens zijn huwelijksakte Bugiallo, waarmee waarschijnlijk het gelijknamige dorp aan de noordzijde van het Comomeer in de Italiaanse Alpen wordt bedoeld. Op 3 oktober 1839 vond er voor de kantonrechter van 's-Hertogenbosch een familieraad plaats, waarbij Johannes Willebois tot toeziend voogd over de acht kinderen van Joseph Borzo werd benoemd. Willebois was 'regtsgeleerde en praktiserend advocaat' en woonde te 's-Hertogenbosch.(7) Enkele dagen later werd een inventaris opgemaakt van de nalatenschap van Joseph Borzo. (8) De beschrijving van de inventaris beslaat 20 pagina's, waarvan 15 voor die van de winkel. Tot de winkelinventaris behoorden o.a. platen, gravures, muziekinstrumenten, snuifdoosjes, pijpenkoppen, wandelstokken, Christusbeelden, lijsten, spiegels etc. Voorts wordt in de inventaris aangestipt dat er mogelijk nog recht zou zijn op enig onroerend goed in Italië, o.a. afkomstig van de moeder van Joseph. Hier in Nederland hadden ze er echter nooit inkomsten uit ontvangen. Josephs weduwe Anna Maria Sala was volgens de telling van 1840 winkelierster, 49 jaar oud en geboortig van Leiden.(9) Zeker tot 1840 woonde de familie Borzo aan de Schapenmarkt, wijk A nummer 119. Tussen 1840 en 1850 verhuisde Anna Maria Sala met haar acht kinderen naar de Verwersstraat wijk E nummer 351. De exacte verhuisdatum valt helaas niet meer vast te stellen. In 1850 staat de weduwe, dan Maria Sala genoemd en van beroep winkelierster, dus ingeschreven aan de Verwersstraat. Haar acht kinderen waren nog allen zonder beroep.(10) Het is dus niet zo dat Joseph Borzo kort na zijn vestiging in 's-Hertogenbosch met echtgenote naar de Verwersstraat verhuisde, zoals een krantenartikel ons wil doen geloven.(11) Of het pand waar de familie in 1850 woonde al hetzelfde was als dat van de bekende zaak aan de Verwersstraat valt door omnummeringen der wijk/huisnummers moeilijk te achterhalen. De zaken gingen blijkbaar goed, want op 9 maart 1860 kocht de weduwe Borzo, 'rentenierse', een huis aan de Peperstraat voor ƒ 2300,- (12) (Hierbij moet erop gewezen worden dat de benaming Peperstraat vroeger ook gebruikt werd voor het gedeelte van de Parade tussen de Kerkstraat en de huidige Peperstraat.) In 1860 woonde zij met haar kinderen aanvankelijk in de Verwersstraat A 250 en later in het huis wijk A nummer 138 (= Peperstraat).(13) Zoon Carolus blijft echter aan de Verwersstraat wonen. De weduwe, Anna Maria Sala, overleed op 19 november 1863 te 's-Hertogenbosch. Volgens de akte was zij geboren te Leiden, 64 jaar oud en woonachtig aan de Peperstraat A 138, dochter van Dominicus Sala 'zijnde de naam van haar moeder onbekend'. Uit haar hiervoor genoemde huwelijksakte blijkt echter, dat haar moeder Magdalena Wereld heette. Vader Dominicus Sala overleed te Leiden op 23 januari 1839, oud 80 jaar en 4 maanden, en was geboortig van Pognana in Lombardije (namelijk aan het Comomeer). Moeder Magdalena Wereld overleed op 3 juli 1846 te Leiden, oud bijna 89 jaar, en was geboren in Trier.(14)
Bijschrift bij afgedrukt document Een gedeelte uit de winkelinventaris uit 1839 van de overleden Joseph Borzo. Melding wordt gemaakt van landschappen, gravures, afbeeldingen naar Teniers, Potter etc. (Rijksarchief in Noord-Brabant, archief Kantongerecht 's-Hertogenbosch)
Bijschrift bij foto De Verwersstraat omstreeks 1900. Leden van de familie Borzo woonden waarschijnlijk op verschillende adressen in deze straat vanaf ca. 1845. (Foto Stadsarchief)
De erfgenamen van Anna Maria Sala, weduwe Borzo, waren haar acht kinderen.(15) Dochter Helena Maria, geestelijke zuster, woonde in Gemert. Zij verwierp echter de nalatenschap, volgens vonnis van de arrondissementsrechtbank van 's-Hertogenbosch van 28 november 1863. Het door Anna Maria Sala nagelaten huis aan de Peperstraat werd in 1864 door zes van de overige zeven kinderen voor ƒ 4285,- verkocht aan hun zus Gertruda Louisa Maria Borzo, die al voor het resterende zevende gedeelte eigenaar was.(17-l8) Na haar overlijden werd het huis in 1907 eigendom van haar neef Wilhelmus Josephus Maria Ummels.(19-20) die het nog in hetzelfde jaar aan zijn zus Maria Gertruda Josephina Adriana Barbara Ummels verkocht. (21-22) Zij waren kinderen van Gertruda's zus Cornelia. De zes dochters van het echtpaar Borzo/Sala
1. Maria Magdalena Wilhelmina Borzo. Zij werd geboren op 5 december 1821 en trouwde op 23 oktober 1860 in haar geboortestad met haar neef Martinus Johannes Schretlen, heel- en verloskundige, geboren te Leiden op 25 juni 1814, zoon van Daniel en Maria Helena Sala. Op 13 december 1860 vertrok zij naar Leiden (10), waar haar echtgenoot reeds op 31 oktober 1868 overleed.(23) Sinds 1890 woonde Maria Magdalena Wilhelmina Borzo weer te 's-Hertogenbosch. (24) Op 24 april 1893 maakte zij haar testament voor notaris Pendraat te Geffen.(25) Haar neef Wilhelmus Josephus Maria Ummels benoemde zij tot uitvoerder van haar laatste wilsbeschikking. Zeven jaar later, op 23 maart 1900, overleed zij - zonder kinderen na te laten - te 's-Hertogenbosch.(26)
2. Gertruda Louisa Maria Borzo Zij werd geboren op 2 september 1823. Haar geboorteakte werd pas op 2 maart 1824 ingeschreven, krachtens vonnis van de rechtbank van Eerste Aanleg van 's-Hertogenbosch van 27 januari 1824. Na het overlijden van haar moeder woonde zij met haar zus Antonetta in het huis aan de Peperstraat A 138. (27) Ze bleef ongehuwd en maakte in 1893, 1903 en 1905 een testament. (28-30) In de testamenten van 1903 en 1905 benoemde zij de twee kinderen van haar zus Cornelia tot erfgenamen. Zij overleed op 1 januari 1907 te 's-Hertogenbosch, en was daarmee de laatste Borzo, die in 's-Hertogenbosch werd geboren en er ook overleed. Bij haar overlijden liet zij het huis in de Peperstraat, dat zij in 1864 kocht, na.(31) Dit pand werd ergens tussen 1870 en 1890 omgenummerd in A 137 en bij de invoering in 1909 in de hele stad van de nu nog gebruikte huisnummers veranderde het adres in Peperstraat 13. Zoals boven al aangeduid is de Peperstraat hierbij een bijzonder geval aangezien ook een gedeelte van de Parade zo heette, wat tot 1967 het geval was. Peperstraat 13 is toen Parade 6 geworden. Indien we op deze gegevens uit de bevolkingsadministratie kunnen vertrouwen zou het sinds 1860 door de familie Borzo (en later Ummels) bewoonde huis het huidige pand van Silva Ducis betreffen. Mogelijk kan onderzoek in de kadastrale archieven hierover uitsluitsel geven.
3. Josephina Elisabeth Maria Borzo Zij werd geboren op 28 april 1826 en trouwde op 29 april 1862 te 's-Hertogenbosch met de weduwnaar Dominicus Antonius Schretlen, fabrikant van stoom- en andere werktuigen, geboren te Leiden op 4 februari 1811 en broer van eerdergenoemde Martinus Johannes Schretlen. Een dag voor hun huwelijk lieten de echtelieden huwelijkse voorwaarden passeren.(32) Op de huwelijksdag zelf maakte de bruidegom zijn testament.(33) Hij benoemde zijn zoon Antonius Daniel Dominicus Schretlen tot erfgenaam. Kort na haar huwelijk, op 23 oktober 1862, vertrok Josephina naar Leiden. Dominicus Antonius Schretlen overleed aldaar op 3 maart 1883.(23) Zijn weduwe maakte op 24 juni 1907 een testament te Leiden. Ruim een jaar later, op 22 oktober 1908, overleed zij te Nijmegen, als weduwe van Dominicus Antonius Schretlen.(34) Antonius D. D. Schretlen, haar stiefzoon, was haar erfgenaam.
4. Helena Maria Borzo Zij werd geboren op 11 november 1827, en verliet tussen 1860 en 1870 haar geboorteplaats om religieuze te worden te Gemert.(35) Zij overleed aldaar op 23 november 1895.
5. Cornelia Theresia Maria Borzo Zij werd geboren op 8 mei 1831 en trouwde op 18 februari 1868 in haar geboortestad met de notaris Franciscus Christianus Ummels, geboren 's Hertogenbosch 27 maart 1832. De echtelieden maakten op 16 maart 1868, kort na hun huwelijk, een testament, waarbij ze elkaar tot erfgenaam benoemden.(36) Cornelia Borzo woonde haar gehele leven te 's Hertogenbosch.(37) Uit haar huwelijk zijn twee kinderen geboren: a Wilhelmus Josephus Maria Ummels, geboren 's Hertogenbosch 6 september 1870 b Maria Gertruda Josephina Adriana Barbara Ummels, geboren 's-Hertogenbosch 16 november 1872 Haar echtgenoot overleed op 24 maart 1898 te 's Hertogenbosch.(38) Cornelia overleed op 13 augustus 1911 te Scheveningen, maar woonde toen te 's-Hertogenbosch.(39) Zij was de laatste naamdrager Borzo, die in 's Hertogenbosch woonde.
6. Antonetta Carolina Maria Borzo Zij werd geboren op 23 juni 1835. Na het overlijden van haar moeder woonde zij met haar zus Gertruda in het huis aan de Peperstraat A 138.(27) Antonetta bleef ongehuwd en maakte gelijktijdig met haar zus Gertruda in 1893, 1903 en 1905 een testament.(40-42) In de testamenten van 1903 en 1905 benoemde zij de twee kinderen van haar zus Cornelia tot erfgenaam. Op 10 december 1906 overleed zij te 's Hertogenbosch.(43)
Opmerking * Theo van Herwijnen is archivaris en werkt in het Regionaal Archief Tilburg.
Noten Als geen vindplaats is vermeld, is het Stadsarchief van 's-Hertogenbosch bedoeld.
Afkortingen: CBG: Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag BHIC: Brabants Historisch Informatie Centrum locatie 's Hertogenbosch (voorm. Rijksarchief in Noord-Brabant) GA: Gelders Archief te Arnhem
1 Brabants Dagblad van 17 april 1974. 2 Brabants Dagblad van 20 november 1976. 3 Volkstellingsregister 1814, Schapenmarkt A 119. 4 Volkstellingsregister 1822, Schapenmarkt A 119. 5 Volkstellingsregister 1830, Schapenmarkt A 119. 6 BHIC, Memories van successie kantoor 's-Hertogenbosch, inv.nr. 53, nr. 133. 7 BHIC, Archief van het kantongerecht 's-Hertogenbosch 1838-1929, inv.nr. 392, akten 180 en 181, 3 oktober 1839. 8 BHIC, Archief van het kantongerecht 1838-1929, inv.nr. 541, aktenummer 5, 7 oktober 1839. 9 Volkstellingsregister 1840, Schapenmarkt A 119. 10 Bevolkingsregister 1850-1860, deel E, blad 328. 11 Brabants Dagblad van 15 november 1967. 12 Notarieel archief 's Hertogenbosch 1842-1895, inv.nr. 1442, akte 49, 9 maart 1860. 13 Bevolkingsregister 1860-1870, deel 2, blad 452. 14 CBG, Familiedossier Sala. 15 BHIC, Mem. van successie (als voor) inv.nr. 82, nummer 105. 16 BHIC, Archief van de arrondissementsrechtbank 's Hertogenbosch 1838-1929, inv.nr. 1513, 28 november 1863. 17 Notarieel archief 1842-1895, inv.nr. 1446, akte 125, 7 mei 1864. 18 Kadastraal archief 's Hertogenbosch, inv.nr. 3, artikel 3626. 19 Notarieel archief 1906-1915, inv.nr. 21, akte 143, 19 juli 1907. 20 Kadastraal archief, inv.nr. 12, artikel 6879. 21 Notarieel archief 1906-1915, inv.nr. 21, akte 144, 19 juli 1907. 22 Kadastraal archief, inv.nr. 13, artikel 7208. 23 CBG, Familieadvertenties Schretlen. 24 Bevolkingsregister 1890-1900, deel A 1, blad 225 en 1900-1910, deel A1, blad 195. Zij woonde aan de Kerkstraat A 131. 25 BHIC, Archief Arrondissementsrechtbank 1838-1929, inv.nr.1631, repertoria notaris Pendraat te Geffen, akte 96, 24 april 1893. 26 BHIC, Mem. van successie (als voor) inv.nr. 129, nummer 99. 27 Bevolkingsregister 1870-1890, deel 1, blad 217; 1890-1900, deel A 1, blad 237 en 1900-1910 deel A 1, blad 204. 28 BHIC, Archief Arrondissementsrechtbank 1838-1929, inv.nr.1631, repertoria notaris Pendraat te Geffen, akte 98, 24 april 1893. 29 Notarieel archief 1896-1905, inv.nr. 35, akte 30,14 februari 1903. 30 Notarieel archief 1896-1905, inv.nr. 37, akte 175, 26 augustus1905. 31 BHIC, Mem. van successie (als voor) inv.nr. 143, fiche 2, nummer 7/9756. 32 Notarieel archief 1842-1895, inv.nr. 1444, akte 81, 28 april 1862. 33 Notarieel archief 1842-1895, inv.nr. 1444, akte 84, 29 april 1862. 34 GA, Mem. van successie kantoor Nijmegen nummer 7/9694 (film 34). 35 BHIC, Bevolkingsregister Gemert 1861-1879, deel 9, blad 1237 en 1880-1900, deel 4, blad 1100. 36 Notarieel archief 1842-1895, inv.nr. 1525, akten 43 en 44,16 maart 1868. 37 Bevolkingsregister 1860-1870, deel 4A, blad 1349 (Kerkstraat A 54); 1870-1890, deel 1, blad 81 (eerst Kerkstraat A 54 later Verwersstraat A 367); 1890-1900, deel A 3, blad 642 (Verwers-straat A 367); 1900-1910, deel A 3, blad 588 (eerst Verwersstraat A 367, later in het huis aan de Peperstraat A 137, waar haar zusters Gertruda en Antonetta hadden gewoond) en 1910-1920, deel 18, blad 111 (Peperstraat 13). 38 BHIC, Mem. van successie (als voor) inv.nr. 152, fiche 14, memorie 8/5951. 39 BHIC, Mem. van successie (als voor) inv.nr. 125, nummer 99. 40 BHIC, Archief Arrondissementsrechtbank 1838-1929, inv.nr. 1631, repertoria notaris Pendraat te Geffen, akte 97, 24 april 1893. 41 Notarieel archief 1896-1905, inv.nr. 35, akte 31,14 februari 1903. 42 Notarieel archief 1896-1905, inv.nr. 37, akte 176, 26 augustus 1905. 43 BHIC, Mem. van successie als voor, inv.nr. 142, fiche 19, memorienummer 7/9652.
Noot redactie: Het beoefenen van genealogie, een ander woord voor het doen van stamboomonderzoek, vergt veel tijd. Vaak moeten meerdere bronnen worden geraadpleegd die zich bovendien verspreid in archiefbewaarplaatsen in het gehele land en ook wel buiten Nederland bevinden. Om u enige indruk te geven van de te raadplegen bronnen zijn bij het artikel van Theo van Herwijnen alle geraadpleegde bronnen vermeld. ___________________________________________________
DEEL II Borzo - kunsthandel en familie De firma in andere handen Theo van Herwijnen Uit de streek rond het Noord-Italiaanse Comomeer trok Joseph Borzo naar Nederland. Met zijn bruid Anna Maria Solo vestigde hij zich in ‘s Hertogenbosch. Joseph verkocht prenten en was niet onbekend met de spiegelmakerij. Het echtpaar legde de fundamenten voor de bekende Bossche kunsthandel Borzo, die niet lang geleden de activiteiten naar Amsterdam verplaatste, maar behalve de naam Borzo geen enkele relatie meer heeft met de grondleggers. In het maartnummer vertelde de auteur over de dochters van Joseph en Anna Maria. In deze aflevering komen de Borzo's nog even aan de orde, verdwijnen uit het zicht en via verkopingen komt Kunsthandel Borzo uiteindelijk in handen van J. van Rosmalen.
Spiegel- en lijstenfabriek Borzo De eerste vermelding van de spiegelfabriek dateert van 24 augustus 1857. In de Provinciale Noord-brabantsche en 's Hertogenbossche Courant (PNHC) van die dag is te lezen, dat de weduwe Borzo en Zonen, fabrikanten te 's Hertogenbosch, bij de eerste Provinciale Tentoonstelling een zilveren medaille wonnen voor hun inzending die uit diverse spiegels bestond. De spiegelfabriek werd na het overlijden van Anna Maria Sala in 1863 door haar beide zoons voortgezet. Twee jaar later trof de fabriek een ramp. De PNHC van dinsdag 17 januari 1865 maakte daar uitgebreid melding van.
Bijschrift bij afbeelding 'De Spieghelmaaker'. Tekening van Jan Luiken, 17e eeuw.
Bijschrift bij afbeelding Advertentie uit de Prov. Noordbrabantsche en 's Hertogenbossche Courant van 8 juni 3911. Eigenaar Borzo: G.J. Mettrop.
'In den nacht van zaterdag op zondag ongeveer 12 ure is binnen dese stad (lees: 's Hertogenbosch) brand ontstaan in de spiegel- en lijstenfabriek van mej. de wed. Borzo en Zonen, zonder dat men weet hoe; des avonds ten 8 ure had het volk de fabriek verlaten en de heer C. Borzo sloot eerst ten 9 ure zijn kantoor. De brand barstte onmiddellijk zoo hevig uit, dat er geen redding of hulp van het voorfabriek en de magazijnen mogelijk was. Met ongeloofelijke inspanning werden de belendende en aan de overzijde der straat staande huizen behouden. Vele goederen, vooral gemaakte kapitale spiegels en vergulde lijsten, alsmede de handelsboeken en papieren, zijn gered geworden, waartoe een aanzienlijk aantal burgers hebben medegewerkt... Menige buitengewone daad van moed werd verrigt, veele schone diensten bewezen...'
Ten gevolge van de brand was er een schade van 6700 gulden aan het gebouw; de lijstenfabriek en het spiegelmagazijn brandden geheel af. De verbrande roerende goederen vertegenwoordigden een waarde van f 8000.(44) Twee jaar later, op 19 februari 1867, publiceerde de PNHC een lovend artikel over de spiegelfabriek van Borzo: 'Onder andere groote industrieelen en fabriekanten dezer stad hebben ook de heren wed. J. Borzo & Zonen, hofleveranciers, op onderscheidene tentoonstellingen bekroond, nog onlangs die van Amsterdam met de zilveren medaille, uit hun alhier gevestigde fabriek voorwerpen van uitstekende schoonheid bestaande in spiegels en consoles in moorschen en renaissancen stijl naar de wereldtentoonstelling te Parijs gezonden, die de concurrentie met de buitenlandsche fabrieken volkomen kunnen staande houden, zowel om hunne elegante, kunstmatige, zuivere als zeer gescheveerde bewerking. Die voorwerpen, gedurende eenige dagen in hun magazijn tentoongesteld, hebben de bewondering van ieder kunstkenner weggedragen.'
Alvorens de geschiedenis van de spiegelfabriek te vervolgen, besteed ik eerst aandacht aan de reeds meermalen genoemde gebroeders Borzo.
Josephus Dominicus Wilhelmus Borzo Hij werd geboren op 15 september 1820 en niet gehuwd vertrok hij in 1871 naar Breda.(45) Daar trouwde hij op 26 juli van datzelfde jaar, oud 50 jaar en van beroep spiegelfabrikant, met Engelina Johanna Smit, geboren Haarlem 3 februari 1823. Josephus en zijn echtgenote vertrokken op 25 november 1871 naar Amsterdam,(46) waar Engelina al op 18 september 1872 overleed.(47) In 1879 maakte Josephus een testament te 's Hertogenbosch. Op dat moment was hij fabrikant van beroep en in Amsterdam woonachtig.(48) Blijkens een aantekening aan het eind van dat testament overleed hij op 16 februari 1890 in het Franse Bois-Colombes, waar hij sedert jaren woonde. Na het vertrek van Josephus in 1871 werd de fabriek in feite gerund door zijn broer Carolus Franciscus Borzo.
Carolus Franciscus Borzo Hij werd geboren op 15 november 1824. Op 11 november 1856 kocht hij het pand, waarin later de spiegelfabriek was gevestigd.(49) Carolus trouwde op 4 juli 1860 te 's Hertogenbosch met Joanna Ida Cornelia Bogaerts, geboren 's-Hertogenbosch op 16 september 1837. Carolus is dan spiegelfabrikant van beroep. Zeker sinds 1850 woonde Carolus in de Verwers-straat.(10,50) Nog geen jaar na het huwelijk maken hij en zijn echtgenote, dan nog kinderloze echtelieden, een testament, waarbij zij elkaar tot erfgenamen benoemen.(51) In de akte noemt Carolus zich spiegel en lijstenfabrikant. In 1886 verhuisde hij met zijn echtgenote naar Vught.(52) Zij woonden daar nog toen zij in 1889 opnieuw een testament maakten.(53) Daarin legateerden zij hun zoon Henri Marie Josephus Borzo 'het heerenhuis met erf en tuin te 's Hertogenbosch in de Verwerstraat thans door deze zoon bewoond, benevens de daarnaast staande fabriek met magazijn, werkplaatsen en verder toebehooren, alsmede alle tot die fabriek behoorende grondstoffen, gereedschappen, spiegels en lijsten en verdere daarin aanwezige roerende goederen (kontanten alleen uitgezonderd) en ook het regt om de fabriek onder dezelfde firma voor eigen rekening voort te zetten.'
Bijschrift bij afbeelding Winkelpand van Kunsthandel Borzo, Venversstraat 21 (ca. 1930). Eigenaar Borzo: J. van Rosmalen. (Stadsarchief, negatievenarchief Schreurs-Eickholt)
In 1890, kort na het overlijden van hun enige kind Henricus, maakten de echtelieden opnieuw een testament.(54) Zij wonen dan te 's Her-togenbosch. Zij legateren bij die gelegenheid aan hun kleinzoon Carel Borzo een zilveren inktkoker, geschilderde portretten en een zilveren presenteerblad met trommeltjes; aan hun kleindochter Johanna Borzo een diamanten parure, bestaande in groote broche met oorbellen en aan hun kleindochter Henrietta Borzo een etui met bloedkoralen. Joanna Ida Cornelia Bogaerts overlijdt in Den Bosch op 10 november 1893. Carolus Franciscus Borzo maakt als weduwnaar nog driemaal een testament, te weten in 1895, 1900 en I9O2.(55-57) Op 5 mei 1905 overlijdt hij te 's Hertogenbosch.(58-60) Uit het huwelijk van Carolus Franciscus Borzo is, zoals gezegd, slechts één kind geboren: Henricus Maria Joseph Borzo. Hij werd geboren te 's-Hertogenbosch op 31 juli 1861 en trouwde op 17 augustus 1886 te Tilburg met Maria Georgina Huberta Bernardina Swagemakers (geboren Tilburg 11 juni 1867). Kort na dit huwelijk maakten de echtelieden op 21 oktober 1886 een testament, waarbij zij elkaar tot erfgenaam benoemden. (61) Uit dit huwelijk werden geboren:
1. Carolus Huber-tus Josephus Maria Borzo (geb. 's Hertogenbosch 3 april 1888);
2. Johanna Huberta Maria Josepha (geb. 's Hertogenbosch 18 mei 1889). Johanna trouwde op 16 februari 1909 te Tilburg met Karel Joseph Aloysius van Spaendonck (geb. Tilburg 19 mei 1885). Johanna overleed op 9 februari 1954 te Tilburg (62) en was daarmee de laatste Borzo die in Nederland geboren was en er ook overleed. Henricus Maria Joseph Borzo overlijdt op 28-jarige leeftijd te 's-Hertogenbosch op 17 juli 1890, twee kinderen en een hoogzwangere vrouw nalatend. Te Tilburg(!) werd, postuum, enkele dagen na het overlijden van Henricus Borzo, zijn derde kind geboren:
3. Henriette Angela Marie Georgine Borzo (geb. Tilburg 21 juli 1890). De geboorteakte vermeldt dat de vader op 17 juli 1890 te 's Hertogenbosch overleed en dat de moeder in 's-Hertogenbosch(!) woonde. Henriette overleed op 7 juni 1894 te Tilburg. Bij zijn overlijden liet Henricus geen onroerend goed na; zijn erfgenamen waren zijn drie kinderen.(63) Henricus' weduwe vertrok op 11 oktober 1890 met haar drie kinderen naar Tilburg.(64) Op 7 juli 1909 werden Maria Borzo-Swagemakers en haar zoon Carolus ambtshalve in Tilburg uitgeschreven wegens vertrek naar Canada. (65)
Bijschrift bij afbeelding Talloze Europeanen trokken net als telgen uit de familie Borzo naar het land van de onbegrensde mogelijkheden. Ook in 'Het Weekblad voor de Stad en het Kanton Grave' verschenen advertenties en berichten over het transport naar Amerika.
Bijschrift bij afbeelding Borzo organiseerde, talloze tentoonstellingen. De expositie van Nederlandse prentkunst uit de 16e en 17e eeuw, met werken van Bosch, Brueghel, Rembrandt en Van Ostade werd in 1970 gehouden. Die 'Blau Schuyte', een kopergravure naar Hieronymus Bosch, was er ook te zien. (Stadsarchief, knipselverzameling uit Brabants Dagblad)
Op 16 februari 1915 werd zij (ook weer ambtshalve) komend van Calgary (Canada) ingeschreven te Tilburg. (66) Haar zoon Carolus keerde niet meer in Tilburg terug. Op 17 juni 1915 maakte zij een testament.(67) Aan elk van haar kleinkinderen, Henri Borzo en Georgius van Spaendonck, legateerde zij toen een bedrag van tweehonderd gulden. Op 20 februari 1952 overleed Maria Swagemakers te Rosmalen. Carolus Borzo, trouwde, volgens de gegevens op de website http://www.terbeek.net/terbeek vermoedelijk te Canada met Eleonora Johanna Maria Kerstens (geb. Tilburg 11 april 1884). Volgens de overlijdensadvertentie die op 21 februari 1952 in de Nieuwe Tilburgse Courant verscheen na het overlijden van zijn moeder, woonde Carolus toen te Chicago en was gehuwd met Noor Kerstens, en had een kind en kleinkinderen. Als Carolus' kind de reeds eerder genoemde Henri Borzo is, zouden er mogelijk nog nazaten van het geslacht Borzo in de Verenigde Staten kunnen wonen.
Spiegelfabriek krijgt nieuwe eigenaren Vijfentwintig jaar na het eerste rampjaar voor de familie Borzo (de brand in 1865) kan men 1890 wel als tweede rampjaar betitelen. Zowel Josephus Dominicus Wilhelmus Borzo als het enige kind van zijn broer Carolus Franciscus Borzo komen te overlijden. Hierdoor ontbrak het Carolus Franciscus Borzo aan opvolgers die de spiegelfabriek konden voortzetten. Hij verkocht de fabriek daarom nog in 1890 aan Jan August van Erven Dorens, spiegelfabrikant te Amsterdam.(68) Tegelijkertijd verleende Carolus Borzo aan de nieuwe eigenaar vergunning om vanaf 1 oktober 1890 de firma wed. ]. Borzo en Zonen te voeren tegen een vergoeding van f 100.(69) Op 30 april 1891 vestigde Jan August van Ervens Dorens zich, komend van Rotterdam, aan de Verwersstraat A 354.(70) Twee jaar later verkocht hij de fabriek al weer aan Gerardus Josephus Mettrop, koopman in 's Herto-genbosch.(71) Een maand na de koop maakte de nieuwe eigenaar met zijn echtgenote Maria Ruijgers een testament.(72) De echtelieden legateren bij die gelegenheid de spiegelfabriek aan hun zoon Gerardus Josephus Hermanus Mettrop. Maria Ruijgers overleed op 23 januari 1902. Een jaar later, op 24 februari 1903, werd haar nalatenschap verdeeld en werd Gerardus Josephus Hermanus Mettrop eigenaar van de spiegelfabriek.(73) Gerardus Josephus Hermanus Mettrop betrok vermoedelijk al de spiegelfabriek, nadat Jan August van Erven Dorens op 9 september 1893 naar Parijs was vertrokken.(70) Volgens de inschrijving bij de Kamer van Koophandel ging het in feite niet om een spiegelfabriek, maar om een lijstenfabriek en glashandel, bekend onder de naam de wed. ]. Borzo en Zonen; deze zou ca. 1866 zijn opgericht.(74) Waarschijnlijk verwijst dit jaartal naar een heroprichtingsdatum na de brand in 1865. In de jaren 1900-1910 is Gerardus Josephus Hermanus Mettrop spiegelfabrikant(75) en in de jaren 1910-1924 lijstenfabrikant.(76-77) De zaken gingen niet goed: eigenaar Mettrop werd in 1924 failliet verklaard, en vertrok op 24 april 1924 met vrouw en kinderen naar Boxtel.(77) Notaris Eijcken ging de fabriek veilen, getuige een advertentie in het Noordbrabantsch Dagblad/Het Huisgezin van 23 februari 1924. Het pand werd daarin omschreven als 'een ruim WINKELHUIS met werkplaats, zeer geschikt voor fotographisch atelier', in sectie G nr. 3117. Het omvatte 'beneden: winkel, expositiezaal, 2e winkellocaal, kantoor, kelder, pak-kamer met inrijgang, overdekte plaats en werkplaats. Op de 1e etage: Groote en kleine voorkamer, zijkamer, galerij met glazen dak, gang, huiskamer, keuken, magazijnen. Op de 2e etage: 2 voor- en 1 tusschenkanier, galerij, slaapkamer, grooten zolder met meidenkamer. Voorzien van electriciteit, gas-en waterleiding.' De nieuwe eigenaar werd Johan-nes Josephus van Rosmalen, geboren 's Hertogenbosch 15 november 1886(78) Hij was aanvankelijk huisschilder van beroep en woonde Achter het Wild Varken 10. Na de koop van de fabriek vestigde hij zich aan de Verwersstraat 21.(79) Als handelsnaam voerde hij J. van Rosmalen Jr. fa. wed. J. Borzo en Zonen voor de spiegel- en lijstenfabriek en kunsthandel.(80) Op11 december 1942 ging de eigenaar een vennootschap aan met zijn zoon Johannes Franciscus Maria van Rosmalen, geboren 's Hertogenbosch 21 december 1917. Sindsdien heet het bedrijf Kunsthandel Borzo en heeft als activiteit: kunsthandel, en vervaardiging van lijsten en encadrementen.(81) Op een later tijdstip werd de bedrijfsnaam gewijzigd in Commanditaire Vennootschap Kunsthandel Borzo.(82)
Noten Als geen vindplaats is vermeld, is Stadsarchief van 's-Hertogenbosch bedoeld.
Afkortingen: CBG: Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag BHIC: Brabants Historisch Informatie Centrum locatie 's Hertogenbosch (voormalige Rijksarchief in Noord-Brabant) RAT: Regionaal Archief Tilburg GAA: Gemeentearchief Amsterdam NA: Notarieel Archief 44 Ingekomen stukken bij het gemeentebestuur van 's Hertogenbosch, 1865, nummer 127. 45 Bevolkingsregister 's Hertogenbosch 1870-1890, deel 1, blad 217. 46 GAA, Bevolkingsregister Amsterdam 1875-1892, deel 108, blad 66. 47 CBG, Collectie familieadvertenties Borzo. 48 NA 's-Hertogenbosch 1842-1895, inv.nr. 1408, akte 29, 22 maart 1879. 49 NA 's-Hertogenbosch 1842-1895, inv.nr. 1438, akte 282, n november 1856. 50 Bevolkingsregister 's Hertogenbosch 1860-1870 deel 4, blad 931; 1870-1890, deel 3, blad 605; 1890-1900 deel A 3, blad 630 en 1900-1910 deel A 3, blad 577. 51 NA 's Hertogenbosch 1842-1895, inv.nr. 1443, akten 94 en 95, 13 mei 1861. 52 BHIC, Bevolkingsregister Vught 1880-1890, deel n blad 774 A. Carolus Borzo is dan zonder beroep. 53 NA 's Hertogenbosch 1842-1895, inv.nr. 1416, akten 24 en 25, 18 februari 1889. 54 NA 's Hertogenbosch 1842-1895, inv.nr. 1416, akten 131 en 132, 30 augustus 1890. 55 NA 's-Hertogenbosch 1842-1895, inv.nr. 1419, akte 6, 12 januari 1895. 56 NA 's Hertogenbosch 1896-1905, inv.nr. 41, akte 40, 21 april 1900. 57 NA 's Hertogenbosch 1896-1905, inv.nr. 34, akte 71, 21 april 1902. 58 BHIC, Memories van successie kantoor 's-Hertogenbosch, inv.nr. 139, fiche 17, memorie 7/7671. 59 NA 's Hertogenbosch 1896-1905, inv.nr. 43, akte 49, 20 mei 1905. 60 Kadastraal archief's-Hertogenbosch, inv.nr. 2, artikel 3102. 61 NA 's Hertogenbosch 1842-1895, inv.nr. 1414, akten 130 en 131, 21 oktober 1886. 62 RAT, Collectie bidprentjes. 63 BHIC, Memories van successie kantoor 's-Hertogenbosch, inv.nr. 110, nummer 132. 64 Bevolkingsregister 's Hertogenbosch 1890-1900, deel A 3, blad 629. RAT, Bevolkingsregister Tilburg 1890-1900, deel 29, blad 116. 65 RAT, Bevolkingsregister Tilburg 1900-1910, deel 42, blad 48. 66 RAT, Bevolkingsregister Tilburg 1910-1920, deel 57, blad 145. 67 RAT, Notarieel Archief Tilburg, inv.nr. 710-1, akte 125,17 juni 1915. 68 Kadastraal archief's-Hertogenbosch inv.nr. 9, artikel 5849. NA 's Hertogenbosch 1842-1895, inv.nr. 1544, akte 97, 13 september 1890. 69 NA 's-Hertogenbosch 1842-1895, inv.nr. 1544, akte 98, 13 september 1890. 70 Bevolkingsregister 's-Hertogenbosch 1890-1900, deel A 3, blad 628. 71 NA 's Hertogenbosch 1842-1895, inv.nr. 1683, akte 169, 31 augustus 1893. Kadastraal archief 's Hertogenbosch inv.nr. I, artikel 1570; E.F.M. Mettrop. Descentorium Mittrup, Mietrop, Mettrop in Nederland (Haarlem 1982) (21). 72 NA 's Hertogenbosch 1842-1895, inv.nr. 1450, akten 316 en 317, 28 september 1893. 73 NA 's Hertogenbosch 1896-1905, inv.nr. 52, aktenummer 36, 24 februari 1903. Kadastraal archief 's Hertogenbosch, inv.nr. 12, artikel 6822. 74 BHIC, Archief Kamer van Koophandel 's Hertogenbosch, inv.nr. 166, dossier 1012. 75 Bevolkingsregister 's Hertogenbosch 1900-1910, deel A 3, blad 576. 76 Bevolkingsregister 's Hertogenbosch 1910-1920, deel 23, blad 235. 77 Gezinskaarten 's Hertogenbosch 1920-1936, serie u, fiche 182. 78 NA 's Hertogenbosch 1916-1925, inv.nr. 413, akte 106, 7 maart 1924 en akte 129, 21 maart 1924; Kadastraal archief's-Hertogenbosch inv.nr. 19, artikel 9196. 79 Gezinskaarten 's Hertogenbosch 1920-1936, serie i, fiche 148. 80 BHIC, Archief Kamer van Koophandel 's Hertogenbosch, inv.nr. 199, dossier 2612. 81 BHIC, Archief Kamer van Koophandel 's Hertogenbosch, inv.nr. 261, dossier 6660. 82 Kadastraal archief 's Hertogenbosch, inv.nr. 29, artikel 12574.
Alsof het een arreslee was, stond de bak van de sjees op schragen, getild van zijn hooge en ranke wielen die naast elkaâr den muur van de werkplaats aanleunden. Een leêge glaskist stond er als een tafeltje bij, waar al de spullen uitgestald op lagen voor het vergulden noodig.
Jakob van Genderen, tot een vast knechtje geworden, als altijd het boveneinde van zijn glazenmakers-diamant met de gruizer uit zijn borstzak toonend, had de arbeid van de baas moeten overnemen omdat die op karwei moest werken. Sinds den dag dat de oude baas was uitgedragen, was alles bij het oude gebleven en als er niets in den weg kwam, zou het zoo blijven, tot ook de jonge juffrouw trouwde, dan kwam de jonge baas er wonen met zijn gezin en zou de oude juffrouw Geesterage zich inkoopen in een goed Hofje.
‘Wanneer bij geval, Jonkheer van Swieringa,' had de baas gezegd, ‘naar zijn sjeesje mocht kommen kijken, zal jij hem wel weêr te woord staan.'
De sjees was er reeds een paar maanden; de wielen hadden eenige nieuwe spaken en velgen gekregen en stonden reeds te wachten op de laatste lak. Nu was de sjees zelf aan de beurt, waarvan het lofwerk hier en daar met de gutsbeitel was opgestoken geworden of van eenige nieuwe krullen voorzien. Het werk moest voor Paardenmarkt afgeleverd worden en al zaten nu de buren buiten de krant te lezen en was het een vroege kermis geweest, het kon toch lang voor Kerstfeest wel eens sneeuwen gaan, dan moest het rijtuig als ar kunnen dienen.
Het onderstel en de omlijsting van de bak was donker olijfgroen geschilderd en afgezet met vergulde biezen en strepen, op de hoogsels der ornamentatie. De naven en de voorneuzen van de spaken waren ook gebeeldhouwd en het afzetten daarvan moest met oordeel geschieden, opdat het bij het draaien als zonnetjes wezen zou. Het was een geduldwerk en vorderde niet gauw. Wanneer het olijfgroen goed hard en glad was, was het gewenscht het op de ornamenten vooral, eerst dun met eiwit te bestrijken, wat later weggewasschen worden kon en dan het overtollig verguldsel wegnam meteen, want bladgoud kleeft op een adem en op de vochte druk van een vinger. Eerst werden dan de biezen, strepen en streepjes er op getrokken of gepenseeld met gele verf waarin een weinig standolie was gedaan voor het hechten van het dunne bladgoud, niet te veel, want als de verf te geil is, wordt het goud mat. Rijke menschen vragen daar niet naar, die hadden het maar voor het bestellen; je schoot partijtje op na partijtje en daarom duurde het lang.
Er waren drie soorten bladgoud: antimonie-, rozenobel- en ducatengoud; rozenobel was het warmst, ducatengoud het koelste en beproefdste.
Bij zijn voorzichtig bewegen kon Jakob, zooals hij bij het ouder worden werd genoemd of enkel van Genderen, niet laten, telkens naar de zwierige sjeesbak te zien met zijn ombuigende, gegolfde paneelen. Aan die paneelen mocht nooit iets worden gedaan, ze werden wat dof geslepen en dan opnieuw gelakt. Door de algeheele bewondering die het knechtje voor schilderijen had, moest hij er telkens naar oogen; al wist hij door de vriendschap met meester Juulsen en door de eerste lessen in het kunstschilderen die hij Zondagsmiddags in zijn ‘atelier' van hem was begonnen te krijgen en door zijn liefde voor de natuur die hij van hem leerde en door het graag willen blijven volgen van de teekenlessen aan de Burgeravondschool, na het eindexamen, dat de paneelen geen práchtige schilderijen waren, het was zoo zoet om er naar te zien, diep achter de vernis, als bij bloemblaadjes achter glas geplakt. Op het eene zijpaneel zaten figuren te visschen en werd gejaagd in de verte; op het andere reden ze schaatsen en werd geärd en het groote, uitgezette achterpaneel stelde een landschap voor, waarop een heer uit vroeger dagen aan de voeten zat van een dame tegen een glooiïng en met een witte hond aan haar zijde.
Rond de standplaats der sjeesbak lagen op den steenen vloer de snippers papier van de boekblaadjes waar tusschen het bladgoud ligt besloten en plat wordt gehouden; ze daalden onder de verguldende handen van den werkman weêr neêr als sneeuw. De voordeur mocht niet open om het dadelijke waaien en rimpelen van het vliesje goud, zooals de gevoelige blaadjes deden van de ‘electroscoop' in Physica.
Bladgoud wordt in heele boekjes verkocht, is duur, en de oude baas bewaarde het boven in zijn kabinet. Voor dit werk werd zoo een boekje en het liefst met de scherpe schaar van de juffrouw, in smalle bundeltjes gedeeld en dan geklemd in het eikenhouten goudpersje, om stuk voor stuk er uit genomen te worden. De reepjes mochten niet te smal zijn, want anders dekten zij de verf niet en waren ze te lang, dan knipte je de bundeltjes nog eens door. Het knechtje hield telkens zoo een bundeltje boven de gele verf, hij asemde soms op de verf om te zien of ze droog genoeg was, natte verf beslaat niet, wachtte tot het optrok, blies een reepje bladgoud, dat bij het buigen van het bundeltje niet los wou, even vrij; dan liet hij het onderst papiertje vallen, belegde de verf met het bloote vliesje, liet weêr een reepje vallen en zoo vervolgens tot al het goud besteed was. Dan nam hij de zachte, volle das-penseel, drukte en dobde het verguldsel voorzichtig aan, stofte het aandachtig af en dan stond het er dikwijls al scherp op, of het dadelijk met goud was gebeurd.
In de weêrschijn van de straat werkte zoo het knechtje met zijn donker-rooie haar om alles te vergulden wat hij gisteren met verf had geteekend. Wanneer een bundeltje was verbruikt, maakte hij de kurk uit het krammetje van de goudpers los, nam een ander bundeltje, drukte de veerende kurk weêr in de sluiting en kon dan weêr niet laten naar de bloemige korf te zien die de sjeesbak leek. Voor twaalven kon het gedaan zijn, want dan moest weêr een volgend partijtje voor morgen klaar gemaakt worden.
Uit de mond des koetsiers van jonkheer van Swieringa wisten ze dat de sjees een geschenk moest vormen voor freule Miranda. Jakob zag van zelf bij zijn arbeid soms het aanzienlijke meisje, zooals ze in haar dogkar of panjee reed door de groote straat, rechtop zelf sturend en bleek als marmer. Het ging weêr heen en kwam terug en altijd ongenaakbaar, het streng gezichtje en altijd overbogen door de groote veêr van haar hoed. Wie had van alle meisjes zulk een fijne neus, hij zag het soms zoo duidelijk of zag hij het in de spiegelingen van de sjees.
Het was in de werkplaats stil; in de achterwinkel was Tinus aan het verfmalen. Jakob had even naar den kalkmuur gekeken, waar hij met houtskool van allerlei op teekende, tot den pleistervoet toe van een vroegere godin, die door hem was nageärceerd op school voor het eindexamen en dat de baas liet staan en toonde aan de andere knechts of aan bezoekers. Daar had hij ook neuzen op geteekend en niemand wist dat het de neus verbeelden moest van freule Miranda.
Het knechtje verguldde door, het weêr was droog en dan ging ook het drogen van de verf sneller. Na de schaft stond hij aan de wrijfsteen naast Tinus die hortte aan de maalstok, om zijn paletje weêr in orde te maken voor het verder afzetten van de sjees. Hij had de afkeer die hij in den beginne had gevoeld voor den grauwen jongen wel niet geheel verloren, doch maakte zich niet meer zoo dadelijk driftig tegen hem en snauwde hem niet meer af. Tinus had zich aan hem gehecht, vroeg bijna nooit wat aan de baas of aan andere knechts, kwam met zijn vragen bij hem. Wanneer de jongen hem aankeek voelde Jakob zich week worden, al bleef hij het een schuw wezen vinden. Tinus, zei de baas, stond bij Jakob in de gunst en hij wilde hem leeren. Tinus was met twee vingers te weinig aan zijn linkerhand geboren, maar draaide de stok van de molen er even goed mee als met zijn rechter. Hij had een hondje, dat hij dikwijls meebracht en dat soms uren lang voor de winkeldeuren kon liggen wachten, kwispelde zoodra hij hem zag, tot zijn baas uit vrees voor de juffrouw die het een smerige hond vond, het verjaagde, dan droop het beest af, dwaalde in de buurt, zoop aan een goot, hunkerde bij de slagers voor de deur, maar was om twaalf uur weêr voor de winkel aanwezig. Tinus sprak ook een weinig gebrekkig, dat kwam er niet op aan, hij hoefde geen dominee te worden en het was gelukkig niet zijn rechterhand. Zijn vader werkte aan de spoor, daar konden zij hem niet gebruiken; hij deed al zijn boodschappen goed en was een poosje van te voren bij een apotheker in dienst geweest om drankjes rond te brengen.
Het knechtje had wat van dezelfde goud-gele verf getemperd en op het paletje gezet, hij haalde zijn trekkerpenseelen uit de olie, deed toen wat terpentijn in de tinctuurdop, gaf Tinus zijn werk op en ging naar de voorwinkel. Daar was het dadelijk aangenamer en veel voller. Jakob nam zijn steenen pijpje met de golvende lijn van de hoorn des overvloeds uit het voorstuk van de sjees en stopte het halfvol. Meester Juulsen rookte ook een kromme, lange houten pijp, met een groote dop aan een kettinkje voor het storten van de asch. Meester Juulsen had allerlei pijpen en allerlei sigaren op het bovenste plankje van zijn kleêrenkast, hij had een sigarenpijp van hoorn, waarbij de rook door zeven stralen ging als orgelpijpjes naast elkander; hij vond het rooken voor jonge menschen nadeelig, maar 't smaakte hem toch maar lekker; hij rook naar de tabak, schilders ruiken altijd naar de verf en daardoor merkte je dat niet zoo meteen.
Toen Jakob bij het einde der cursus aan de avondschool niet van de derde naar de vierde klasse was overgegaan, ofschoon hem wel de prijs voor het handteekenen toegekend was geworden, had meester Juulsen gezegd: ‘als jij, bij dit en dat, je best niet doet, trek ik mijn hand van je af.' Hij was toen erg verschrokken, maar je wou toch ook wel eens spelen .... Hij had verscheien maal de lessen verzuimd; ze hadden ergens een onbewaakte handkar genomen, die naderhand weêr op zijn eigen plaats gezet en daar was om de beurt een jongen in gaan liggen; dan duwden de anderen en schreeuwden langs de straat; ‘ze léven nog!' alsof het visch was; dan trappelde gelijktijdig de jongen in de kar om zich te laten hooren en schelden ze in het donker bij de menschen aan; daardoor ging je dan niet over ....
Het volgende leerjaar was hij wél overgegaan, had alle prijzen behaald op éen na, van de ‘Wiskunde', waar hij vast op had gerekend, want hij hield van de Wiskunde veel. Jakob had zijn ‘vuurslag' met tonder weêr in zijn onderste vestzak geborgen en stond zijn rook uit te blazen. Wat was het toch plezierig te kunnen doen wat je wou en altijd te kunnen teekenen. Meester Juulsen had Zondag gezegd: zij die gelooven haasten niet; meester Juulsen schilderde fijn, geen mensch kon zoo fijn schilderen, zijn hand beefde nooit, al steunde hij zijn hand altijd op een schilderstokje wanneer hij schilderde, want hij schilderde alleen wanneer hij goed gestemd was. Hij had van hem nog een aparte prijs gekregen: ‘Penseel en beitel,' en toen het eindexamen gelukkig was afgelegd, had hij aan hem zijn fotografie ten geschenke gegeven, waarop hij had geschreven: ‘aan mijn zeer geliefden leerling Jakob van Genderen.'
Bij de lessen in de Staathuishoudkunde gebruikten ze in de vierde klas het boekje van van Tellegen en bij het eindexamen was de burgemeester zelf in de klas tegenwoordig geweest en had vragen gesteld. Bij een vraag had toen Jakob geantwoord: ‘de koning staat boven dit alles en is aan niemand verantwoording schuldig.' Toen had de burgemeester raar opgekeken en hij was er met glans door gekomen. Alleen had de Directeur gesproken, gezegd: zijn opstel was goed maar zijn schrift nog niet deugde en dat was waar, want hij schreef een veel minder mooie letter dan sommigen en had daar genoeg saggerijn van. Zuster Door had bij de fotografie gehuild en zij kende de man niet eens, groote menschen moeten niet huilen, huilen maakt een aangezicht leelijk.
Al rookend drentelde het knechtje de bak eens om en moest weêr aan een bloemkorf denken en aan de schulprand der hoed van Aal de vischvrouw en zoo was hij vanzelf aan een nieuw partijtje begonnen.
De schoolkinderen kwamen hard naar huis geloopen en hij had den beminde van juffrouw Gonna, den onderwijzer met zijn hooge hoed op, het deurtje aan de overkant zien binnengaan, waar hij in de kost lag. Jakob was toen naar Tinus gegaan of die hem noodig had en de klok had boven al vijf geslagen, toen hij weêr door iets duisters voor de ramen van zijn penseelwerk opzag en jonkheer Swieringa in eigen persoon door de glazen heen zag staan. Jakob kledderde zijn penseel op het paletje neêr, maakte de deur gauw open, trok meer dan dat hij nam, zijn pet af en liet die naast zich vallen en merkte toen dat mijnheer Swieringa zoo pas uit de societeit kwam.
Voetstoots kwam hij binnen, peutte zijn stok verder en stond zoo voor de glazen wat te wiebelen. Hij droeg zijn hooge lichtgrijze hoed met een breeë rouwband, droeg lichtgrijze lange handschoenen ook, die niet dicht bij de polsen waren. Hij had de bocht van zijn horlogeketting zwaar op zijn vest met hoekjes boven zijn holle buik en aan de hoornen haak van zijn sterke stok goud ook was; knorrig keek hij en slaperig, half naar beneden en half naar de sjees en had wat paarse adertjes in zijn treurig grijs gezicht.
‘Is dat loeder,' vroeg hij met een knoop er bovenop, maar zonder veel zijn stem te verheffen, ‘nou nog niet klaar?'
‘Néen, mijnheer,' had Jakob hem ferm en grover pratende te woord gestaan, want je moest soms de menschen goed weten aan te pakken, ‘het is een heel stuk werk, de sjees, en het moet naar uw zin worden, mijnheer.'
Mijnheer Swieringa helde zijn bovenlijf achteruit, steunde rechts op zijn wandelstok, knipperoogde en zei: ‘Zoo!'
‘Is die baas van jou er niet?' vroeg hij, struntelend de winkel wat verder in.
‘De baas is op karwei, mijnheer,' antwoordde het knechtje.
‘Zóo!' zei weêr mijnheer Swieringa, ‘wat heeft hij daar van noode?'
Hij deed op nieuw een stapje, gevolgd door het knechtje met glinstertjes bladgoud in zijn haar, loende als over de sjees heen en zei: ‘Maak jij me dan dat het eindelijk klaar komt, dat ....'
‘De wielen zijn al bijna klaar, op de laatste lak na, ziet umaar, mijnheer,' ijverde Jakob.
‘Dat zie ik,' zei mijnheer Swieringa, schommelend naar de verte en met zijn hoofd en hoed zijn tevredenheid te kennen gevend: ‘ze zien er goed uit.'
‘De sjees zal door ons op tijd geleverd worden, ik geef er u de heilige verzekering van,' praatte vast het knechtje, ‘het gaat niet gauw, maar goed.'
Heilige verzekering,' knorde mijnheer Swieringa, hij keerde op zijn stok, keek even aan, tilde zijn stok, maar stootte hem weêr dadelijk op den vloer.
‘As jij,' zei hij met een potje-met-blommen weêr, ‘die jonge dame van mij teleurstelt, breek ik je de hals.'
‘Liever niet, mijnheer,' antwoordde haastig het knechtje, omdat hij bijna had moeten lachen.
‘Zoo,' zei weêr mijnheer Swieringa met dezelfde schorrige nadruk, hij draaide zijn dunne hals in zijn liggende boord, hield zijn mond wat los en vroeg:
‘Ben jij die jongen die zoo bliksems mooi kan teekenen?'
‘Om u te dienen, mijnheer,' antwoordde het knechtje blozend en dadelijk gedempter sprekend, zooals een jongen op de slaapzaal wanneer hij hardop droomt, naar een die niemand kan zien dan hij.
‘Zoo,' herhaalde mijnheer Swieringa, ‘dan heb je goeie vooruitzichten;' hij liep voorbij, morrelde aan de klink van de winkeldeur, wiebelde en keek opnieuw zoo om.
‘Wat zeg jij van de schilderijen?' vroeg hij bedoelend de kromme paneelen.
‘Schilderijen behouden hun waarde, mijnheer,' praatte Jakob meester Juulsen na.
‘Zoo,' zei mijnheer Swieringa, ‘maak me die dondersche deur even los; dus reken ik er zeker op en wil je gaarne de verzekering van mijn hoogachting geven.'
Na dit te hebben uitgesproken ging mijnheer Swieringa een beetje krom loopend heen.
Het knechtje alleen gebleven in de voorwinkel leek het warm te hebben. Hij bleef naar den grond ook staan kijken, zag zijn pet, raapte die op, ging hem in de voetenschulp van de sjees neêrleggen; hij bracht zijn handen op zijn rug en stond er zoo weêr stijfjes en met zijn knap gekamde kuifje. ‘Ik zeg de baas er niets van,' dacht hij, nam treuzelig zijn penseel van het paletje om het partijtje nog voor donker af te kunnen maken.
Bij de najaars-paardenmarkt is altijd een harddraverij. Jakob had zijn opknappertje aangedaan, waardoor zijn broek nog spikkeliger kwam te verschijnen. Hij had met Tinus een uurtje na schafttijd vrij gekregen om naar het harddraven te gaan kijken. Tinus had zijn hondje meegebracht en hij had aan Tinus geraden zijn eigen weg maar te volgen en had aan hem nadrukkelijk gezegd om uiterlijk half zes weêr aan de winkel te zijn. Er was dan altijd veel rechtstreeksch verkeer, veel gerij in de groote straat naar buiten.
Jakob wandelde altijd graag door het groote Hek naar buiten en in de Dreef waar meestal de harddraverijen gehouden werden. Hij hield van die bijna kubieke huisjes aan de Vest, waar de barrière met kromme lijnen aan was verbonden, als het hek van een buitenplaats tusschen zijn postamenten; hij hield van hun opgaan uit wal en water en fijne profileering. Ze stonden er gekeerd naar elkander, met de open boog-portaaltjes, het ópstapje, de donkere, grijze zuiltjes en de deurtjes er binnenin, als broertje en zusje, want als er maar éen wachthuisje had gestaan, ware het lang Zoo treffend niet geweest en zouden de vele wet-ontduikende menschen veel gemakkelijker hebben kunnen ontsnappen aan de waakzame oogen van de kommiezen of douanen.
Vroeger had er ook een vestingpoort gestaan en daarom praatten oude menschen nog altijd van de Groote houtpoort. Die poort was zwaarder nog geweest dan de Kleine. Was je eenmaal over de Brug, dan was je al eigenlijk buiten, zag je over het Plein, recht in de rechte lanen of dreven, met de Koekamp opzij, met zijn eeuwenoude boomen en kwam je aan het Paviljoen waarin het Museum was van schilderijen. Bij het Paleis of Paviljoen leken de bruggehuisjes te behooren, want dat was ook blokkig verrijzend eenigszins boven de golvende oprit en van dezelfde okergele kleur en mooi vooral wanneer het vochtig najaarsweêr was.
Het paleis had paarse, bizondere ruiten en groote afsluithekken ook. Daardoor heen zag je het eerst de groep van de Laokoon, van smart verwrongen en met de slangen worstelend.
Ging je over de kromme oprit naar boven, moest je eerst de steenen dorpelwachter langs en kwam op de gaanderij waar andere pleisterbeelden sierden op hun pedestals en kwam je voor de glazen middendeur die de ingang vormde tegenwoordig. Dan kon je in alle stilte ‘de slag van Waterloo' zien door Pieneman geschilderd en ‘de Barmhartige Samaritaan' en bloemstukken van van Os als meester Juulsen maakte en landschappen van Koekoek en van Schelfhout.
Stond je weêr op de gaanderij dan zag je over de heele Hout en over de Hertenbaan door Zocher aangelegd en daar kon je gerust met Hemelvaartsdag wel een uur staan blijven kijken.
En ging je door de Dreef weêr en langs het Plein, dan stond er wel eens Aal op de kleine steentjes achter haar ben met scharren en zag je tusschen de gele huisjes door. de stad terug, zooals je door de lijst van een schilderij, de voorstelling zag van de schilderij.
Meester Juulsen werd kwaad als iemand iets ten ongunste van die ‘oudheden' zei, van al die sta-in-de weg's en vloekte achter zijn groote ezel zittend tegen de doordrijvers en betweters die het stadsgezicht bedierven en niet zouden rusten voor alle grachten waren gedempt. Hij had een booze brief aan Thorbecke geschreven die in de Tweede Kamer had gezegd: dat Kunst geen regeeringszaak was. Jakob hield óok veel van de witte brugleunings, zooals hij van de witte paaltjes hield, die schuin bij de ingang van donkere lanen den grond uitstaken, om 's avonds de weg te wijzen en hij kon van dempen meepraten ook. Want toen de smalle gracht gedempt was, hadden al de scholieren van de stadsscholen en die van het Weeshuis, al hadden die daar nooit mee te maken gehad, mee in de reek mogen loopen en ieder met een vlaggetje in de hand:
‘Zij zag tot meenger ongerief
Diens pet in het water rollen,
Ze was een echte knikkerdief
En kaapte bal en tollen.
Maar ze is gedempt, de pet omhoog,
Hoezee, hoezee, de gracht is droog.'
Jakob was tusschen de steenen palen doorgestapt met witgeverfde koppen, doorboord van gaten om de kabeltouwen er door te kunnen rijgen. Er lagen al veel dorre blâren; de zon scheen lekker, het weêr hield zich goed. Hij had wel een uur al in de volle Dreef gedrenteld, van de staart naar de kop, van de kop naar de staart van de baan en dikwijls bij het keeren naar de paarse ruiten van het Paleis gekeken. Hij had zoo goed als geen weesjongens gezien, altijd gemakkelijk herkenbaar aan hun rooie en blauwe mouw, ‘eens een wees altijd een wees'; was Tinus ook niet tegen gekomen. Tinus moest zijn hond vasthouden, was zeker naar zijn grootvader gegaan in het Geldelooze Pad. Eigenlijk kon hij van die heele draverij niet veel zien, omdat hij niet bij de lijn was gebleven; wanneer er onstuimig gedrongen werd, snelde hij mee naar het doorbuigend touw en zag dan het scherpe gele of nationaal-gekleurde petje van een pikeur en soms zijn blauwe of wit zijen mouwen uitgespannen, meer hoorend dan ziende het harde gedraaf, het snorren van de tilburrie's en dan was het weêr voor een kwartier gedaan. Soms hoorde hij een echte poehahmaker die schuin oprekkend zoo ver mogelijk was blijven kijken, zeggen: ‘hij hét hem weêr' en wist dan dat pikeur de Boer de winner was. De Boer won het bijna alle jaren en was met al de eerste prijzen in de Rijp er weêr van doorgegaan. De Boer was al een ouwe kerel; wanneer maar je paard goed was en je sjeesje goed gesmeerd, zei de jonge baas. De baan was in de middelste laan van de Dreef, wanneer je op een leêg geworden plekje post had gevat, zag je de afgereden paarden langs de tribune stappen en waar het Bestuur was gezeteld en vele equipages weêr beginnen te rollen. Zonder het eigenlijk te willen, was hij eer de laatste rit, om de prijzen, verreden werd, op weg weêr naar de winkel gegaan, want niets doen maakt je maar moe en al dat gewriemel en gelol van de burgerjongens en meiden verveelde Jakob nu erg.
Bij de Brug was hij voet voor voet gaan loopen en was toen langs de leuning nog langzamer blijven gaan, want hij had uit de diepte van de groote straat de sjees aan zien komen van mijnheer Swieringa, die ook in het hoofdbestuur zat van de harddraverij, op haar groote en ranke wielen, freule Miranda hoog-gezeten en achter haar Isabel. Jakob had zijn borst voelen gaan kloppen toen hij het zag. Freule Miranda was al voorbij de inrijpoort van de Manége, had haar hoed met de kromme veêr op, haar streng gezichtje overschaduwend. En hoe ze stuurde. Freule Miranda zat opgeheven, in de veerende sjees te wiegen, geheel in het zwart en als een heer met een staand boordje, nauwsluitend aangekleed en hoe zij de leidsels voor zich in haar strakke handschoenen hield, haar hobbelende, groote, blanke paard bedwong, uit de bloemige bak, opgerezen, van haar nieuw vergulde sjees.
Freule Miranda leek nog hooger uit de straat op te stijgen; iedereen moest kijken, de heele wereld bleef staan om naar het rijke span te zien, toen ze doorreed tusschen de gele huisjes. Jakob was ook blijven staan, hij had een overvol, gelukkig en toch benauwd gevoel gekregen en had zijn pet afgenomen en niemand anders.
Freule Miranda reed niet hard en liet de zweep in den koker staan. Jakob zag haar gezicht op zij nu en haar neus aan profiel. De wielen draaiden, het straalde rond de naaf als een zonnetje, de heele sjees was als een dooie lantaren die aangestoken is geworden. Met opgetilde schouders zag Jakob het aan, hoe freule Miranda haar lippen fijn hield, en over de trotsche hals heenstaarde, recht tusschen de ooren door van de Isabel. De rose bast van het gladde dier, met zijn opgehupte, korte staart als een soort penseel, bewoog zich niet in stappenden gang maar dans-zwevende, haar hoedeveêr geleek te wuiven en toen was Freule Miranda voorbij en rolde de sjees de statige Dreef te gemoet.
Het knechtje had zich omgewend of wilde hij volgen, bleef onbesloten staan, naziende; hij drentelde dan om, gaande naar de eenzaamheid van de werkplaats, met gloedende wangen of had hij hard geloopen.
De Hoeve is een kunsthandel en tevens een groot en bijzonder sfeervol centrum: op de eerste plaats voor schilder- en beeldhouwkunst. Dit multifunctionele centrum is prachtig gelegen aan de rand van het klassieke schildersdorp Nieuwkoop, midden in de ruimte en stilte van Hollands Groene Hart.
In 1985 vestigde Thijs Rijlaarsdam in zijn oude boerderij een Galerie voor 19e eeuwse en vroeg 20e eeuwse schilderijen.
Boerenzoon bouwde zijn eigen museum in de koeienstal.
"Nieuwkoop was geliefde stek van Haagse school"
Door THEA DETIGER
"Mijn liefde voor het landleven en speciaal voor de polder waarin ik ben opgegroeid, heeft me op het spoor gezet van de Haagse school," zegt Thijs Rijlaarsdam, een boerenzoon uit Nieuwkoop die eigenhandig de koeienstal omtoverde tot een museum voor zijn favoriete schilders. "Weissenbruch, Roelofs, Gabriël en ook Mauve kwamen graag in Noorden en Nieuwkoop schilderen. Hier vonden ze nog de landelijke sfeer die ze zochten en die voor mij zo herkenbaar is. De luchten, het licht op het water en de polder na een regenbui. Het zijn allemaal beelden die ik van jongs af aan ken.
Tien jaar geleden nam Thijs (41) de boerderij over van zijn vader. Het eerste wat hij deed was de weidegrond geschikt maken voor land- en tuinbouw en daarna begon hij aan zijn ideaal: een eigen tentoonstellingsruimte. Zonder de oorspronkelijke stijl van de honderd jaar oude boerderij aan te tasten, toverde hij eerst de stal om en bouwde vervolgens nog een ‘boerenschuur', die aan alle museumeisen voldoet. „Mijn volgende projecten zijn een beeldentuin en een educatieve ruimte in de oude hooiberg," zegt Thijs voortvarend. „Maar dat komt pas in de zomer."
Verzameling
Behalve zijn eigen collectie, waaronder schilderijen van de Haagse school maar ook werken van hedendaagse schilders, heeft Thijs tot 30 januari een grote particuliere verzameling Haagse en Romantische school te leen, die nog nooit in het openbaar te zien is geweest. Daaronder zijn schilderijen van Mesdag, Maris, Leickert, Schelfhout, Mauve, Vreedenburgh, Voerman, Apol, Roelofs en Jozef Iraëls, maar vooral veel werk van J.H. Weissenbruch. "Weissenbruch was helemaal weg van deze streek. In augustus 1875 nodigde de Leidse kunsthandelaar D. Sala hem en de schilders Gabriël, Roelofs, Stortenbeker en Van de Sande Rakhuysen uit voor een boottochtje op de Nieuwkoopse plassen. Ze reageerden enthousiast, vooral Weissenbruch. Sindsdien kwam hij regelmatig terug om te vissen en te schilderen. Hij logeerde dan in het pension van moeder Verzijden in Noorden of in de herberg Het Vliegende Paard in Nieuwkoop, waar nu een disco is. De cafédeuren, die destijds door de schilders van de Haagse school werden beschilderd, zijn inmiddels weggehaald." Als hommage aan Weissenbruch heeft Thijs Rijlaarsdam in zijn expositie een oude roeiboot opgesteld (geleend van het Poldermuseum) met daarin de schildersuitrusting waarmee Weissenbruch uit varen ging. In de vitrine erachter zien we tal van kleine schilderijtjes die keurig in de viskoffer pasten. Als Weissenbruch onder het vissen een sfeervol landschap zag, legde hij dat met verf direct vast. Talloze malen heeft hij opgeschreven hoe hij van die tochtjes genoot: in een schuitje zitten schilderen, het water in een oude klomp, een lekker pijpje in de mond, dat is Schildersheerlijkheid.
Verrijking
Als boerenzoon is Thijs niet met kunst opgegroeid. "Daar was vroeger geen geld voor," zegt hij. "Ik ben wel heel blij dat ik er later mee in aanraking ben gekomen. Het is een heel proces wil je er wat verstand van krijgen. Je moet er zeker tien jaar elke dag mee bezig zijn, voordat je een beetje kunt beoordelen wat goed en niet goed is. Maar ik kan nu uit ervaring zeggen dat kunst je leven enorm verrijkt. Ik ben als persoon gevoeliger geworden en ik heb meer oog voor verhoudingen gekregen en meer smaak. Ik let ook meer op kleurgebruik en ben veel perfectionistischer geworden dan vroeger."
Naast de forsythiateelt (Rijlaarsdam heeft 50.000 struiken staan) verdient hij aardig aan zijn schilderijen. Maar verkoop is niet zijn voornaamste doel. "Ik wil zo veel mogelijk mensen laten meegenieten en in aanraking brengen met kunst. Er hangen hier totaal meer dan 200 schilderijen, die iedereen gratis kan komen bewonderen."
De speciale tentoonstelling van schilders uit de Haagse en Romantische school is van Tweede Kerstdag tot 30 januari te zien bij: hoeve Rijlaarsdam, Nieuwveenseweg 59, Nieuwkoop, t/m 1 januari dagelijks 10-17 uur, daarna do t/m za 10-17 uur, zo en feestdagen 13-17 uur
De afgravingen in de voorbije zomer bij de nieuwe tunnel, die de Fellenoord met de Demer moet verbinden, hebben niet dat gebracht, wat ik mij er van had voorgesteld. De naam (toponiem) Hemelrijken zou volgens dr. Lindemans duiden op een oude begraafplaats. Alles wees daarop n.l. de hoge zandrug in de nabijheid van een water en de naam, het klopte allemaal volgens Heembeoefenaars. Bij vroegere gravingen waren door N.v.d. Water daar al potjes gevonden en volgens zijn uitleggingen leken deze wonderwel op kleine Frankische urnen, doch om vast te stellen welke mensen hier begraven waren moest ik zo'n potje hebben. De wetenschapsmensen vragen bewijzen; voordien is alles nog maar hypothese. Over medewerking had ik niet te klagen, doch speurwerk ter plaatse waar men met een machine graaft is moeilijk. Iedere dag ging ik kijken en er kwam nogal wat materiaal voor de dag uit de jaren 13 à 1400. Ook enige scherven Pingsdorfer (zeer bijzonder) uit de jaren rond 1000 en het onderstuk van een grote pot, die vermoedelijk wel 70 cm. hoog is geweest en door een deskundige werd vastgesteld als zijnde laat Frankisch, dus rond het jaar 800. Dat alles vond men op de plek door mij aangewezen. Was er nu niets bij, dat op urnen geleek? zult u vragen. Ja toch wel, maar het liep me niet mee. Een der mannen had een potje gevonden zoals door mij beschreven en had het even opzij gezet. Jammer genoeg vergat hij het na zijn dagtaak mee te nemen naar de opzichterswagen. Toen ik des-anderen-daags op de stortplaats kwam, wilde hij het potje ophalen, doch er lagen nog slechts enige scherven, die wel van urnen konden geweest zijn, doch dit was niet met zekerheid vast te stellen. Het is bij dit ene geval gebleven. Al de andere zullen indertijd wel uitgegraven zijn, want toen heeft v.d. Water er enige tientallen weggeworpen, slechts één had hij thuis voor de schouw gezet. Iemand heeft het rond 1943 meegenomen. Deze kwam grondwerk bestellen, zag het potje, interesseerde zich er voor en kreeg het mee. Ik hoop, dat deze heer mijn artikel zal lezen en de goedheid heeft mij even te berichten, dat hij in het bezit is van dat potje. Hij mag het gerust behouden, het gaat mij er om even vast te stellen, wat het is. Zou het een urn zijn, dan hebben wij de oudste begraafplaats van Eindhoven gevonden of beter gezegd van Woensel, daar deze plaats ouder is. De bedoeling van deze speurderij is, om als straks onze nieuwe archivaris of bibliothecaris in opdracht van ons Gemeentebestuur een nieuwe Eindhovense geschiedenis schrijft, onze Heemvereniging aan hem zoveel mogelijk bouwstenen wil verschaffen. Nu nog iets anders. Velen uit Woensel kennen het "Slotje" aan de Frankrijkstraat 10, schuin tegenover de Runstraat. Een oude Woenselse dame, die tegenwoordig in Putny-Londen woont en daar ook het Eindhovens dagblad leest, schrijft mij, dat in haar jeugd, dat moet zeker 70 jaar geleden zijn, bij laag water in de zomer, in de grachten van het "Slotje" de zware fundamenten te zien waren van een gebouw dat vroeger daar gestaan moet hebben. Deze gracht werd gevoed door de Zoei. In een vorig artikel heb ik verklaard, dat de Kattestraat haar naam dankt aan het feit, dat deze een verhoogde weg is geweest door land, dat dikwijls onder water stond. In het boek "Oud Eindhoven"is dit tegengesproken: er was geen water, doch hier is het bewijs. Dat "Slotje" nu was vroeger bewoond door dr. Lungen en voordien door de familie Tengnagel de Raedt. Weet mogelijk iemand nog iets meer van dit oude gebouw, waarvan de fundamenten nog wel aanwezig zullen zijn? Men heeft de gracht door gebrek aan water dichtgegooid. Deze zaak begint mij te interesseren.
Zoals ik al eens geschreven heb, begon bij de Frankrijkstraat het grote Domeingoed, dat zich uitstrekte tussen de Oude Bossebaan en de Postdijk en eindigde tegen het water bij de Demer. De Kronehoef en Kronehoefstraat zijn er nog naar genoemd. Bij zo'n grote hoeve stond dikwijls een herehuizing en deze was omringd door een gracht. De boerderij zelve lag ook in het water. Vele oud-Woenselnaren weten nog dat daar de Wetering lag en dat er een loop liep van deze boerderij die bij de smederij van M.v.d. Ven aan de Boschdijk deze weg passeerde en zo langs de Bussels bij Philips glasfabriek in de Wijntgraaf uitkwam. De naam Wijntgraaf is een verbastering van Dwijngraaf, zijnde een sloot, die men onder dwang heeft gegraven.
Omtrent dit domeingoed is nog weinig bekend. Wel echter, dat in de grote weide, die lag vanaf het oude Eindhoven, en zo Fellenoord, Kruisstraat, St. Antoniuskerek, Lijmbeekstraat, in November 1813 de Kozakken hebben gebivakkeerd. Deze kwamen ons toen verlossen van het Franse juk. Eindhoven heeft in die dagen heel wat voor hen moeten opbrengen, maar dat was de vrijheid wel waard.
Zie hier een lijstje van wat het onze voorouders gekost heeft:13563 vaten haver, 501000 pond stro, 25000 takkenbossen, 164 karren hout, 133 koeien, 3175 kannen, dat waren liters jenever enz. Zij dronken de jenever uit bierglazen en daar zij gewend waren aan sterke Russische Wodka, vermengden zij onze jenever met peper, die zij daarvoor in beslag namen. Zij kampeerden in het stro rond de houtvuren, zoals dat in die dagen gewoon was. Van onze huismoeders hadden zij vlug geleerd hoe zij spekstruif (pannekoek) moesten bakken en zo had iedere kozak aan de zadelknop een struifpan hangen, die hij zo terloops had meegenomen waar hij ze vond.
Zou deze gebeurtenis niet in een naam ter plaatse bewaard kunnen blijven? De stad Antwerpen heeft er een hele wijk naar genoemd nl. Moskou en het is niet de enige plaats die dat gedaan heeft.
Breedestraat no 231 - 234 D. Sala & Zonen Hofleveranciers van B. M. den Koning Fabriek Van spiegels en vergulde lijsten Consoles en ornamenten voor Salons Gefoelied Spiegelglas En spiegelglas voor vensterramen Vergulde Zwarte en geelhouten Machinale lijsten, Batons, Bagetten Galeries en andere Raamgarnituren voor behangers 1861 - 1866
Nicolaas Beets 1814-1903 Zaterdag 6 januari 1962 - De Leidse Courant
De Leidse Courant schreef een jaar geleden, dat Nicolaas Beets als student in Leiden heeft gewoond op Breestraat 114c, in het pand, waarin thans Feye Brinks gevestigd is. Dit met een gedenksteen in het diepst van haar gedachten.
De schrijver van deze bewering heeft achteraf het gevoel, dat hij een schot in de ruimte heeft gelost. De bewijzen voor zijn stelling zijn inmiddels in de mist verdwenen. Toen hij dus zeer onlangs, naar aanleiding van een "hulde aan Pieter Bas" met daarbij de auteur Godfried Bomans, op het geheugen citerend als woonhuis van Nicolaas Beets wederom de zaak Breestraat 114 c aanwees, meende hij, overigens niet geheel ten onrechte een "bewezen zaak" te memoreren.
De vriendelijke reacties van belangstellende lezers waren echter verpletterend. Zij noemden andere nummers: 124, of: het huis waarin thans de banketbakker Dupuis onder dak is, de Beestenmarkt 57 bij van Dijk.
Om bij dit laatste te beginnen: Beets heeft inderdaad een blauwe maandag tegenover de vrijdagse lammetjes gewoond, is er waarschijnlijk weggeblaat en heeft al spoedig een kamer aan de Breestraat tegenover de Ketelboetersteeg betrokken. Hij schrijft in zijn dagboek, dat door zijn kleinzoon dr. H.E. van Gelder is uitgegeven en toegelicht (in de "Ooievaar-reeks" van uitgever Daamen), het volgende.
Leiden-dinsdag 26 aug. (1834)
"Herwaarts gekomen is er geen ander gezelschap dan Walter Scott; zijn heerlijke Ivanhoe. Andere kamer gehuurd, Breestraat van 't Hull (tegenover de Ketelboetersteeg)'.
Dit was het gegeven; schrijver dezes, die zijn reputatie van doorgaans betrouwbare bron moest verdedigen ging op onderzoek uit.
Helaas kwam de ontknoping ál te spoedig. Hij had gehoopt een boeiende detectieve-roman te doorlopen met aan het slot de klap op de vuurpijl. Deze kwam echter zo snel, dat er geen aardigheid aan was. Hoe zouden Geoffrey Gill en Sherlock Holmes zich voelen, als zij op pagina twee al een schokje in hun achterhoofd krijgen, omdat de moordenaar zich vrijwillig komt aanmelden?
Om verder aan alle twijfels een eind te maken: Nicolaas Beets, alias Hildebrand, schrijver van de "Camera Obscura", woonde inderdaad in het huis, dat thans Breestraat 114c is, en waarin Feye Brinks zijn sieraden verkoopt.
Triomf te gevoelen zou onrecht doen aan de vriendelijke lezers die reageerden, zoals mevr. H.D. Sala-van Houten, lid van de bekende Sala-familie, en de heer C.J. Wesselingte Leiden, die om het zoeken te vergemakkelijken enige boeken over Nicolaas Beets in bruikleen afstond.
Bij mevrouw Sala brachten wij een genoeglijk koffie-uurtje door temidden van oude archieven en we leerden, dat toen Beets op de Breestraat woonde, aldaar ook al de Sala's waren gevestigd als lijstenmakers en kunstverkopers; zij waren hofleveranciers, zoals bevestigd werd op de gedenkwaardige dag, waarop H.K.H. prinses Juliana etsen van Leiden kwam kopen voor de paranymphen van haar ere-promotie.
Uit de vergeelde papieren kwam een briefhoofd voor de dag met de groep huizen aan de Breestraat tussen de Korenbrugsteeg en de Koorlammersteeg, toen nog Choor Lammersteeg geschreven. Laten we dit krullenrijke geval, hierbij afgedrukt, eens bestuderen. De Breestraat is in die dagen (tweede helft van de 19e eeuw) nog een eerbiedwaardige woonstraat, nog niet het winkelcentrum, dat zij in de twintigste eeuw is geworden. Bijna over de gehele breedte van deze gevelrij was de familie Sala gevestigd, onder wie ook de instrumentenmaker, Anton Sala, die woonde in het huis dat later is verkocht aan de bloemist Kors, thans Breestraat 112. Hij was de vleugelspeler in deze brede linie van Sala-bezittingen. Andere uiterste is Breestraat nummer 116, waarin thans kapsalon Van Zoelen gevestigd is. Daartussen de nummers 144a, thans banketbakkerij 114b, thans herenmode-magazijn A.H. Klaassens en 114c Feye Brinks, juwelier. Mevrouw Sala wees ons in het briefhoofd het tweede huis van links (in de heldere kleur) aan. Het is moeilijk vast te stellen, welke zaak thans in dit pand gevestigd is. Waarschijnlijk de banketbakker op nummer 114. Om "het moeilijk te maken" is er nl. de oude nummering 231-234 maar dit juist zijn de kronkelwegen die de wandeling van de speurder zo aangenaam maken.
Verlaten wij mevrouw Sala, niet nadat wij vele anecdoten in ruil voor onze belangstelling hebben ontvangen; blijde verhalen over het oude Haagse Schouw, over de Italiaanse herkomst van de Sala's, die al in de tweede helft van de achttiende eeuw zich in Leiden vestigden, over de ontploffing van het kruitschip, die ook de bezittingen aan de Breestraat beschadigde en over de brand van het stadhuis, die haar nog in het geheugen ligt alsof het gisteren gebeurd ware.
Verkeerde de heer C.J. Wesseling in de mening, dat het huis gezocht moet worden op Breestraat 122, het juiste antwoord werd gegeven door een employé van het kadaster, die een serie lichtingen deed, welke de krant op enige rijksdaalders kwamen te staan; men ziet, de redactie kijkt niet op een dubbeltje.
Natuurlijk was hier de enig-juiste vraag: kunt u in de oude archieven opzoeken welke huis Van 't Hull bezat omstreeks 1834. De vraag was snel gesteld, het antwoord niet eenvoudig. Men dient bewondering te hebben voor het geduld, waarmede de kadaster-medewerker steeds weer in de zolderkasten dook. Maar het resultaat bleek verbluffend.
De brandstoffenhandelaar Dries Jansen van 't Hull bleek zich inderdaad (onder nummer 223) in het Leidse kadaster op te houden. Zorgvuldige meting bracht aan het licht, dat het pand van Van 't Hull gelegen was op een afstand van 14 meter van de Choor Lammensteeg. Dit is nu het pand van Feye Brinks. Om alle twijfel uit de weg te ruimen werd nagegaan in welke handen het pand van Van 't Hull later is overgegaan. Dit blijkt Anton Brinks te zijn, die thans in het kadaster van Leiden berust onder nummer 1842.
De zaak is hiermede dus rond; de plot ten einde. Volgde nog op een zonnige achtermiddag, waarop men de Breestraat op haar voordeligst zag, een uitmeten met voetstappen die de onderzoeker tot verbazing van de voorbijgangers en een kleedjes-kloppende mevrouw steeds weer bracht voor het pand van Brinks.
Van hier dus stelde Hildebrand op de tweede verdieping vast, "dat de Breestraat nog immer breed was".
Dit zal dus ook de plaats moeten zijn, waar Leiden een beroemde logé zal eren met een gedenksteen. We hebben al een plaatsje op het oog.
Uit de brief van de Archivaris van Haarlem, Mw. Y.S.M. de Haan
Het bovengenoemde Registre Civique geeft als geboortedatum van Daniël Dollé: 9-1-1775, en als zijn beroep: schildersknecht. Volgens zijn overlijdensakte (dd. 13-11-1812) is hij geboren te Batavia. Op 3-4-1795 is hij gedoopt in de Evangelisch Lutherse kerk te Haarlem.