Het verhaal van mijn familie tijdens de oorlog Mijn grootouders hadden 6 zonen waaronder mijn vader Leon en verder Karel, Medard, Alidore, Pieter en Leopold. Bij het uitbreken van de vijandelijkheden had het ganse gezin op zeker ogenblik dekking gezocht in de kelders van de familie Jonckheere in de Westendelaan, toen nog Dorpplaats, waar nu de huizen 319, 321 en 323 opgetrokken zijn. Kort daarna viel er een granaat in de onmiddellijke omgeving. In paniek vluchtte iedereen weg uit de kelder in alle mogelijke richtingen. Drie van de kinderen, Karel (17), Medard (15) en Leon (11) kozen de richting Lombardsijde. Toen zij s anderendaags op hun stappen terugkeerden, hing er een briefje op de voordeur: Wij (mijn grootouders plus Alidore (13), Pieter (10) en Leopold (5) ) zijn naar Oostende.
Door het feit dat de strook tussen Westende en Oostende door de Duitsers bezet was, werd geen doorgang meer verleend, Sperrgebiet heette dat. Ten einde raad, belandden de drie ongelukkige kinderen te Oostduinkerke waar Karel en Leon bij familie opgenomen werden, terwijl Medard bij vreemden terechtkwam.
Mijn grootouders kregen in de Velodroomstraat in Oostende een huis toegewezen, waar zij de ganse oorlog verbleven. Mijn grootvader en Alidore vonden respectievelijk werk bij de hoveniersbond en bij een landbouwer. Pieter en Leopold liepen school in de Volksbond waar zij ook een middagmaal konden nuttigen. Dat bestond dagelijks uit een klein stukje spek en een portie zuurkool. Aangezien dat wat weinig was voor zulke jonge gasten, liepen ze nog eens langs bij moeder om te zien of daar soms niets overgebleven was. Van de drie kinderen in Oostduinkerke werd tijdens de verdere oorlog niets meer vernomen.
Verhalen uit de Duinengalm Tijdens de oorlog verschenen er geen dag- noch weekbladen. Dat belette de journalisten niet het relaas van de feiten bij te houden en vanaf 1919 voor de dag te komen met allerlei verhalen die zich, onder andere, afspeelden in Westende. Hier volgen er een paar (bewerkte) uit het weekblad Duinengalm uit Oostende.
Hoe de 80-jarige Charles Vandenberghe zijn dood vond Charles Vandenberghe, rentenier, 80 jaar oud, broer van Livien die tot kort voor de oorlog het café De Kroon in Westende - dorp uitbaatte en zijn vrouw Suzanne Bolle, 79 jaar, waren zoals iedereen, erg bevreesd voor de Duitsers. Suzanne had haar bankbriefjes in een matras genaaid. Haar waarden waren opgesloten in een kas. Toen Westende gebombardeerd werd brandde het huis van hun buren af. De vrouw was danig geschrokken. Zij wierp de matras, met de bankbriefjes erin, in het tuintje van hun woonst en maakte zich uit de voeten naar het huis van Pieter Deprez. Zo snel zelfs dat haar man Charles, die slecht te been was en zich moest behelpen met een stok en een kruk, haar niet kon volgen en haar dan maar achterna sukkelde. Aangekomen bij de woning van de Deprez, moest Suzanne vaststellen dat die ook gevlucht waren. Ze liep dan maar verder naar de hofstede van de kinderen Zielens, van ver teken doende naar Charles, die afgestrompeld kwam, dat zij verder vluchtte. Had de man die tekens niet gezien, of was hij van gedacht veranderd? Hij keerde in elk geval op zijn stappen terug en sukkelde weer naar huis. Suzanne, die hem maar niet zag afkomen, keerde dan ook maar terug. Op enkele passen van haar huis werd zij door Duitse schildwachten tegengehouden, en hoe zij ook bad en smeekte, men liet haar niet door! Vele weken later geraakten mensen die daarvoor over een paspoort beschikten, toch Westende binnen en ze vonden de oude Charles Vandenberghe in de kelder van zijn woning, gestorven van honger en koude. De matras met de bankbriefjes werd nooit meer teruggevonden!
Hoe E.H. Bonte van Westende, in t kot werd gestoken en er uit gerocht (17-20 Dec 1914) Leo Bonte was van 1911 tot 1918 pastoor van Westende. Toen het dorp volledig ontruimd werd en alle parochianen de vlucht namen naar veiliger oorden, nam hij zijn intrek in een woning in Middelkerke. Hij hielp er de geestelijkheid van die parochie, onder andere bij het bezoeken van zieken.
De zieke Duitse aalmoezenier Fritz, die verpleegd werd in pension La Providence, kreeg zo het bezoek van E.H. Bonte. Hij vroeg de pastoor de Duitse gekwetsten ook te willen bezoeken. Om gemakkelijker overal toegang te krijgen, gaf hij hem daartoe een armband van het Rode Kruis met daarop een Duitse stempel. De armband was echter danig vuil en werd daarom door een zuster van het hospitaal gewassen. Daardoor beleefde de pastoor van donderdag 17 december tot zondagmiddag 20 december 1914 een voor hem ellendige periode. Toen hij namelijk op weg was naar de Duitse gekwetsten, werd hij tegengehouden. De schildwacht wilde namelijk weten met welk recht hij een armband van het Rode Kruis droeg. De band draagt de Duitse stempel niet snauwde men hem toe. Dat die in de was gebleven was, kon en wilde de Duitser maar niet geloven. Bovendien werd in Bontes brevier een potloodschets gevonden met daarop enkele straten van Middelkerke. Ook nu werd de uitleg ik vind anders mijn weg niet als ik iemand moet berechten geen genade. Toen ook nog Frans gouden geld gevonden werd in de geldbeugel van de pastoor, was het Duits geduld op: Geen uitleg meer! Gij zijt een spion die met Frans gouden geld betaald wordt! De Duitsers verdachten de Middelkerkenaars er immers van de posities van hun kustbatterijen aan de Westerse bondgenoten door te geven. De Westendse pastoor was trouwens één van hun verdachten. Eindelijk hadden ze die nu vast en daarom werd E.H. Bonte s vrijdags na de middag per auto naar Oostende gebracht waar hij bij de Duitse overheden afgeleverd werd. Hij kwam te laat in de statie toe om nog met de trein van 2 uur naar Brugge te kunnen vertrekken en werd naar de Kommandatur van Oostende (betalende jongensschool in de Ooststraat) gevoerd, waar hij in een zaal werd opgesloten. Als bewaker had hij een tamelijk vriendelijke soldaat, met wie hij in t Duits een langdurig kouterken sloeg. Tegen de avond werd de soldaat door een Pruis vervangen. Toen de eerste soldaat een half uur later terugkwam, vroeg hij aan de Pruis hoe hij het met zijn gevangene stelde. Och, er ist stumm, was het antwoord. s Anderendaags rond 11 uur kwam men de Pfarrer halen om per trein naar Brugge overgebracht te worden. Daar werd hij naar het Gerechtshof, op de Burg, geleid, waar hij door een Duitse onderzoeksrechter verhoord werd en daarna in een cel opgesloten werd. Toen hij opnieuw voor de rechter geleid werd, deelde deze hem mee dat hij gunstige inlichtingen had ontvangen vanwege de protestantse aalmoezenier Frinz (of Fritz?) en dat hij dezelfde avond per auto naar Middelkerke zou gebracht worden om daar te worden losgelaten. Hij gaf hem tevens zijn gouden geld terug.Vergezeld van een bediende van de rechtbank verliet hij tegen de avond per auto de stad Brugge. In Westkerke liet de wagen het echter afweten en de reis werd dan maar te voet verder gezet. Ze werden echter door een Hauptmann opgeladen tot Gistel waar een derde auto hen naar Oostende bracht, waar overnacht werd bij E.H. Claeys, pastoor van O.L.V (Hazegras), in afwachting dat een Duitse auto de pastoor terugbracht naar Middelkerke. Einde goed, alles goed, al is dat hier erg relatief, natuurlijk!!
Een ander avontuur van E.H. Bonte 17 juli 1917 De burgemeester van Stene werd er, ingevolge een anonieme brief, door de Duitse overheid van verdacht ongeoorloofde briefwisseling te voeren. Daarom werd bij hem een huiszoeking uitgevoerd. Dit leidde tot de ontdekking van een schrijfboek, met daarin de beruchte herderlijke brief van kardinaal Mercier waarin deze de wandaden van de Duitsers veroordeelt. Al vlug werd achterhaald dat het schrijfboek afkomstig was van E.H. Pastor Leroeye, die bekende het schrijfboek ontvangen te hebben in de pastorij van de Konterdam, waar E.H. Devos pastoor was. Deze laatste moest daarom op de Kommandatur van Oostende verschijnen. E.H. Bonte, pastoor van Westende, verbleef geruime tijd bij de E.H. Devos. Toen Bonte zich s anderendaags, onwetend over de huiszoeking, naar de Konterdam begaf, hoorde hij daar wat er met zijn collega aan de hand was. Het was de pastoor van Westende, die het schrijfboek gekregen had van een dame die te Westende verbleef. Hij aarzelde geen ogenblik en begaf zich naar de Kommandatur. Hij vroeg er om door de Gerichtsoffizier Glassmer te worden verhoord en verklaarde hem de eigenaar van het schrijfboek te zijn. Daarop vroeg Glassmer wie hem dit boek had bezorgd; de E.H. pastoor weigerde het te zeggen. Glassmer vroeg hem dan of hij de herderlijke brief van Kardinaal Mercier gelezen had. E.H. Bonte antwoordde dat hij het schrijfboek omzeggens niet had open gedaan, daar hij reeds veel vroeger had horen spreken van bedoelde brief. Overigens, voegde hij er aan toe, de aandacht van de priesters is thans bijzonder getrokken op de brief van kardinaal staatssecretaris Gaspari aan M. Vanden Heuvel, gevolmachtigde van België bij de H. Stoel. Ook de Duitse bladen, zoals de Frankfurter Zeitung, de Kölnische Volkszeitung, die ik gewoonlijk lees, spreken daarover. Kardinaal Gaspari herinnert de woorden van de rijkskanselier von Bethmann-Hollweg, die op 4 augustus 1914 in de Reichstag verklaarde dat het schenden van de Belgische onzijdigheid een onwettige zaak was.
Herr Glassmer kon daar niet mee lachen, maar Bonte wel. Hij vervolgde: Kardinaal Gaspari spreekt ook over stukken die te Brussel gevonden werden en die zouden bewijzen dat er een onderduims akkoord bestond tussen België en Engeland. Achtte Herr Glassmer het gevaarlijk de E.H. Bonte te laten voortspreken over kardinaal Gaspari, of zag hij in dat hij niet kon wedijveren met zon sterke opponent? Hij drong niet verder aan en bood E.H. Bonte het verslag van het verhoor ter lezing en ondertekening aan. Daarop mocht de geestelijke vertrekken.
Had Westende toen geen ontwikkelde en verstandige pastoor?
|