Toen ik klein was, ik was het kakkernestje thuis, wilde mijn moeder dat ik een klaksje droeg om geen koede te krijgen. Ik gebruikte toen pertangs al geen kwielebabbe en geen futte meer. Maar ja, ik was ook geen 'trunte'. Ik verzette mij daar tegen, want ze had me anders misschien nog kloefen aangedaan ook. U boai heb ik wel gedragen en sluffers ook, kajuuten zelfs zonder koessen hoewel je daar gemakkelijk zweetvoeten kon van krijgen.
Wat wij toen zo allemaal deden? Onder andere, Katje duuk spelen, stekevisjes vangen, leven maken met u wisse, rulders opsluiten in een bottel of in u flessche, stekebeiers en braambeiers trekken, koersen met de kortewagen, sjette geven op onze fietsjes in uuze stroate, sliedern of schatsen op ties in de wienter, vele gruchte maken of u bitje moaschen. We zochten ook lootn bolln en oed iezer en dat verkochten we aan Stanten. Met de winst aten we veel spekkn, lekkestokkn en chiclitten uit de wienkel van Lucie Coene of Marietje Vandecasteele, die op de platse weunden
Op school speelden we boare, ottopiano, gandarmendief, ketten afdoen van uuze moaten en pekkeln. We moesten wel altijd goed voor uuze kannesjère zorgen.
Als t kerremesse was, zaten we op de schuuten of op de sliengerpis of probeerden we eens de bollosmieto.
s Zondags aten we 's morgens koekestuuten met butter en s middags u kiekn of u keun en in de week bloeling of vette dermes of u mutse van een zelfgeslacht zwien of soms wel u kè mussels.
Ik ben ooit messediender geweest en toen mochten we de klokken luun, stiekem proevn an de wien, de klas verlaten en schooltje duukn om trouwers te gaan strikkn aan de kerk. Wat we zeker niet mochten doen: kuurieuzeneuzn, de apekalle uithangen, vechten slagomslienger, met suefers spelen, smoren, spuugen no de menschen of op de messoate spelen. Kobbenetten moesten we gerust laten. We mochten niet in de buurt komen van den allepit. We moesten niet thuiskomen met verslokerde bloemen of met tettingen . Dat was allemaal kiezig. Moeder zou tegen de plafong gegaan zijn, vooral als ze aan t kuusschen was, en we zouden zeker met klieken en klakken buiten gevlogen zijn.
We werden op het hart gedrukt dat we eerbiedig moesten zijn tegenover meneire pastre die ons leerde lezen, de masoeurs van de nunneschole , de meistre die ons ook leerde lezen, de garde champetter en zeker tegenover de keunink en de keuneginne.
Als je met die mensen in contact kwam, moest je wel niet beginnen te stamern of stakestief in doedinge goan stoan, maar toch
Jullie verwachten toch geen vertaling van mij, hé?
|