24 april 2016 was dus in België ‘Erfgoeddag’. Ik heb het daar verleden week uitvoerig over gehad. Ter herinnering: het thema van de dag was ‘Rituelen’. Dat houdt onder andere 'een opeenvolging van handelingen in een bepaalde volgorde en op een welbepaalde plaats’ in. Nu ontdekte is toch wel op het internet een deel van de jeugdherinneringen aan Westende-bad door Bart van Oosterhout uit Amsterdam, Manager Publishing, Hoofdredacteur ‘Uitkrant’, A-mag, AMS. Zeker de moeite waard om die souvenirs, met zijn toestemming uiteraard, hier te publiceren. Vele onder ons hebben het ook allemaal meegemaakt ... en uiteraard is de tekst goed geschreven.
Ik wil trouwens ook een paar boeken aanbevelen die gelijkaardige souvenirs behandelen. ‘De villa in de duinen’: een jeugdverhaal van Anneriek van Heugten, Nederlandse schrijfster van jeugdboeken, die ‘Les Zéphyrs’ betrekt in haar verhaal waarin ze het heeft over de rijke familie die de zomers in Westende doorbrengt. ‘'Aan zee. Taferelen uit de kinderjaren’ door Eric de Kuyper. Hij beschrijft hoe een Brusselse familie jaren naeen de zomer doorbrengt in Oostende.
* Het is juni 1967. Ik ben vier jaar en ik zit in mijn favoriete gele trapauto met zijspan, omringd door mijn broer en mijn tweelingzusjes. We rijden een blokje rond de flats aan de grote boulevard van Westende. Het is een van mijn oudste vakantieherinneringen. De vergeelde foto hangt nog steeds bij me thuis. Vorig jaar heb ik mijn vrouw en mijn zoon op dezelfde plek gefotografeerd. Ik hoopte misschien dat ik er een bepaalde betekenis aan kon geven, maar dat kan ik niet. Behalve misschien dat je niet aan je verleden kunt ontsnappen.
Kwallen meppen '67 was het eerste jaar dat we naar Westende op vakantie gingen. Toen ik de foto's er weer bijhaalde, zag ik dat we het jaar ervoor in Duinbergen waren geweest. Maar toen waren mijn tweelingzussen er nog niet bij, dus dat telt niet. In mijn herinnering was het altijd Westende. De skelters kon je er overal langs de boulevard huren bij bedrijfjes als Bernadette, Louise of Diane. Voor twintig franc mocht je een half uur wegblijven. Voor meisjes had je ze in de vorm van paardjes of ijscokarretjes. Mijn broer en ik hadden altijd snelle driewielers. De brede boulevard was de ideale racebaan, de madammen achter hun kinderwagens waren de obstakels en de rand van de dijk waar nog geen hek stond, was het grootste gevaar. Je kon er zo met je kar naar beneden kieperen, en dan zat je klem tussen de dijk en de badhuisjes. Zo'n badhuisje huurden we net als ieder gezin voor de hele zomer. Je kon je er verkleden, maar ze dienden vooral als opslagplaats voor windschermen, vliegers, ballen, emmers en tennisblokken. Tennisblokken waren zware houten blokken met een lang elastiek waar een tennisbal aan zat. Zo kon je in je eentje tennissen op het harde gedeelte van het strand. Soms lag het strand met eb vol met doorschijnende kwallen, die gemeen staken als je er op trapte. Na verloop van tijd droogden ze uit, maar voor het zover was, gingen wij ermee tennissen. Dan was je racket een fritessnijder: na een paar keer heen en weer slaan veranderde de kwal in vierkante blokjes.
Soepwagen Op sommige dagen was ik de hele dag in de weer met mijn garnalenschepnet, een lange stok met aan het eind een dwarslat waar een netje achter hing. Je moest hem geduldig voor je uitduwen en na verloop van tijd had je dan een handvol halfdoorzichtige grijze garnalen in je net. Vooral in de buurt van de 'pieren', de golfbrekers van dikke blokken basalt, zaten er veel. Als je geluk had zat er ook een zeester bij. Ik stopte de garnalen in een emmertje en 's avonds kookte mijn moeder ze tot ze roze en eetbaar waren. We aten warm tussen de middag. Om twaalf uur reed de 'soepwagen' klingelend met zijn bel door de straat, en togen de moeders met grote pannen naar beneden. Je had kervelsoep, tomatensoep en dagsoep. We aten de soep met grijs brood, zo heet bruinbrood hier, dat we besmeerden met gezouten hoeveboter. De soepwagen rijdt er nog steeds. Alle vaders bouwen zandkastelen voor hun kinderen. De onze bouwde sphinxen. Hij maakte eerst met zijn schop een ovaal in het zand, waar de gracht kwam. Wij schepten het zand in het midden en hij boetseerde daar een sfinx van. 'Finks', zeiden wij. Wat een sfinx was, wisten we niet, maar dat deerde niet, want we hadden het grootste bouwwerk van het strand. Je moest ze 's ochtends bij eb bouwen. Als de vloed kwam opzetten, liep de gracht vol en zaten we op een sfinxeiland. 'Dit jaar bouwde ik zes sphinxen!' schreef mijn vader in het album van 1967.
Hippodroom In mijn familiegeschiedenis speelt Westende een belangrijke rol. Mijn Belgische opa en oma van moederszijde kwamen er al, zegt mijn vader. Dat was vóór de oorlog, toen het nog een mondaine badplaats was. In het midden lag de chique tennisclub, kortweg 'Le Tennis'. Op de foto's uit die tijd die mijn vader nog bewaart, zie je dames in lange witte rokken en mannen in lange broek, met strohoeden tegen de zon. Het Westende Palace hotel stond er nog in volle glorie bij. Er werkten toen nog piccolo's en eindeloos veel kamermeiden. Op een foto uit 1937 is te zien dat er voor het hotel zelfs dancings in de openlucht werden gehouden. Het hotel was in 1924 compleet herbouwd nadat het oorspronkelijke Westend'Hôtel uit 1898 volkomen in puin was geschoten in la Grande Guerre. Want dáárvoor al was Westende een vakantieoord. De Brusselse industrieel Edouard Otelet had er een dijk laten aanleggen en statige villa's met trapgevels in Brugse stijl. In de kelders huisden de dienstboden die met de familie meereisden vanuit Brussel, Gent of Brugge. Er was een verwarmd zwembad, 'Le Lac aux Dames', vlakbij het strand en zoals in alle grote badplaatsen in die tijd was er een Kursaal waarin een balzaal, een theater en een casino huisden. De Kursaal van Westende is allang verdwenen. Maar Middelkerke en Oostende hebben er nog steeds een. Onze ouders namen ons soms mee naar een Duitse avond met operette en komische sketches. Nog later gingen we wel eens met het hele gezin spelen in het casino. Met honderd franc moesten we de hele avond doen. Dat lukte makkelijk. Een keer won ik vijfhonderd franc. Ik zette het geld in bij de 'bookies' op het 'hippodroom', de paardenrenbaan van Oostende waar vader ons 's zondags mee naartoe nam. Je moest door een tunnel onder de koninklijke loge door naar de overkant, waar de staanplaatsen voor het gewone volk waren. De bookmakers waren oude mannen met petten en sigaren in hun mond, die geheimzinnige tekens kregen vanaf de chique tribune aan de overkant. Daar zaten de heren in linnen pak en dames met hoeden in Ascot-stijl.
Plage tatouage 1937 was meteen het laatste jaar voor het mondaine Westende. Er kwamen bunkers en luchtafweergeschut in de duinen, waarmee steeds vaker geoefend werd. De rijke gasten verhuisden naar plaatsen als Knokke en Blankenberge en 't Zoute ('t zoete zeggen ze hier). Daar komen de rijke gasten nog steeds. Mijn oudere broer is net als mijn vader gehuwd met een Belgische van goede komaf. Zij bewonen er in de vakantie het appartement van haar ouders. Daar hebben de jonge gezinnen nog altijd hun eigen badhuisje en gaan de kinderen gekleed in Le Petit Bateau. Daar nemen ze kreeft met vin blanc tussen de middag in plaats van dikke frieten met bier, zoals bij ons in Westende. Westende is van het volk. Plage tatouage, zeggen ze in Knokke. De madammen met hun schoothondjes zijn er dikker en lelijker dan elders. Je ziet er echtparen in unisex joggingpakken met paarse en roze motieven. De mensen praten plat West-Vlaams. Ze slikken er al hun medeklinkers in. 'Da hao nie haon' (dat gaat niet gaan) zeggen ze als iets niet kan. En de pastoor in de kerk zegt 'de geilige geer' in plaats van de heilige Heer. En als mijn zus en ik voor de gezelligheid meegaan naar de kerk, stoten we elkaar nog steeds aan als hij het gaat zeggen.
Lelijkste kust ter wereld Twee jaar na onze eerste vakantie in Westende kochten mijn ouders er een appartement aan de oostzijde van het tennispark. Ik weet nog dat we het gingen bezichtigen toen het in aanbouw was. Ik speelde in de kelder met mijn broer en zus, waar later de keuken van restaurant Nelson zou komen. Ik keek door het kelderluik naar boven, precies onder de rok van mijn Antwerpse tante Jet, die daar juist met mijn moeder, haar zuster dus, stond te praten. Blijkbaar was dat heel erg, want mijn tante was in alle staten. Zij en haar man Jef kochten er later ook een appartement aan het tennispark, net als de oudste zus van mijn moeder, tante Ria. Nu komen hun kleinkinderen er. Het Westende Palace Hotel aan de overzijde stond er eind jaren zestig nog, maar was al ernstig in verval. Een tweede restauratie in 1950 had niet mogen baten, de internationale beau monde keerde er niet meer terug. Toen wij er tegenover kwamen te wonen, was het al niet meer in gebruik en eind 1972 werd het afgebroken. Er zou een grandioos nieuw gebouw verrijzen dat de naam Westende Palace waardig zou zijn, volgens de folder. Mijn vader besloot meteen dat we daarheen moesten verhuizen. Hij kocht de nieuwe flat met ondergrondse garage op papier. Het werd een ruim appartement met drie slaapkamers 'op 't vierde verdiep'.
Glazen gevels In die jaren werden de meeste oude villa's langs boulevard en tennispark afgebroken en vervangen door lelijke flats met glazen gevels. Geen een is er gelijk, een welstandscommissie schijnen ze in België niet te kennen. Later kwamen er de lawaaiige speelhallen bij en werd Le Tennis grotendeels vervangen door een speelplein voor de kinderen, met draaimolens en een skelterbaan. Zo veranderde de Belgische kust in een Atlantikwal van het nieuwe toerisme en werd ze de lelijkste ter wereld. Wij brachten het jaar erop de zomervakantie voor het eerst door in Spanje, maar we bleven jaarlijks naar 'de flat' terugkeren. Mijn zusters werkten er 's zomers als serveerster op een van de vele terrassen, om wat bij te verdienen. En met Pasen komen we er nog altijd met de hele familie bij elkaar. Dan gaan we naar de mis in het kleine kerkje in Middelkerke, waar de paashaas na afloop vanuit de kerktoren chocolade eieren over de hoofden uitstrooit die we opvangen in paraplu's. Maar ik ben er ook graag in de winter, als alle winkels dichtgetimmerd zijn omdat er toch geen toeristen zijn en de middenstanders 's winters in de visserij werken. Alles komt terug. Onze kinderen zijn de vierde generatie in mijn familie die hier schelpjes zoekt en verloren loopt tussen de families achter hun blauw-witgestreepte windschermen die allemaal op elkaar lijken. Overdag bouwen we een sfinx. Om een uur of vier zetten we ons aan het kriekenbier of een Grimbergen in de zon aan het terras van Bar du Soleil, dat hier al onafgebroken zit van voor de oorlog. En om zeven uur schuiven we aan in restaurant Nelson voor mosselen of tong. Westende mag dan de lelijkste kust ter wereld zijn, het is wel onze kust
|