SALA familie Sala - Visino - Pognana - Tavernerio - Roveredo - Pusiano
14-04-2009
Tilburg Oude Lind
Tilburg Straat Oude Lind Wijk Ind.strook Goirke Kanaaldijk Jaar 1915
Vanaf het Julianapark liep vroeger het Lijnsheike richting Heikant. In 1958 kreeg het gedeelte tussen de Ringbaan Noord en het Wilhelminakanaal officiëel de naam Oude Lind. De naam komt al voor in de 14e eeuw als 'Guet Terlinde'.
In 1535 en 1537 is er sprake van 'die Ouwe Lijnde' en 'de Ou Lijndt' Op de voorgrond het Goirke, vanaf 1927 het Julianapark. Het herenhuis met dubbele kap rechts hoorde tot 1958 bij het Julianapark, maar daarna werd het Oude Lind 32.
De rij lage huisjes rechts (v.l.n.r. huisnrs. Julianapark 74-73-72-71) werd in 1937 gesloopt voor de aanleg van de Ringbaan Noord. De laatste bewoners waren v.l.n.r. slager P.J. Pijnenburg, wever L.J.J. Rijnen, schoenmaker G. de Kinderen en los arbeider Fr.P. van Loon. Pijnenburg opende later een nieuwe slagerij aan het Julianapark nr. 68.
Rechts in de verte de schoenfabriek van de firma Mannaerts. Links de tramrails van de lijn Tilburg-Waalwijk. Op het Lijnsheike vond bakker A. van Empel in 1904 de dood, toen hij met zijn bakkerskar onder de tram terecht kwam. Zijn knecht en paard waren slechts licht gewond.
Volgens een inschrijving in het handelsregister op 7 juni 1910 en ook blijkens briefhoofden van latere …ren, is de firma naar de Alléenhouderstraat verhuisd.
Dat Sebald Sala op 't Goirke ging „buurten" zoals boven gereleveerd kan kloppen. Hij woonde namelijk op 't Goirke en wel in het herenhuis vlak bij het Julianaparkje op de hoek van de huidige Pater Rutterstraat.
Op een plattegrond van Tilburg van 1890, die o.a. alle Tilburgse wollenstoffenfabrieken uit die tijd vermeldt, vinden wij die van Gebrs. Sala bij de Nieuwe Dijk (Mgr. Zwijsenstraat) vermeld.
Het bedrijf van Gebrs. Kieckens staat daar bij de Tuinstraat aangegeven.
Zij krijgen op 21 november 1908 een vergunning (Hinderwet) voor de oprichting van een sigarenfabriek met drogerij aan Stedekestraat.
Het betrof hier een gebouw, dat reeds vroeger voor hetzelfde doel was gebruikt.
Volgens een inschrijving in het handelsregister op 7 juni 1910 en ook blijkens briefhoofden van latere …ren, is de firma naar deAlléenhouderstraat verhuisd.Blijkens: een briefhoofd was toen de firma „sociaal" ingericht voor exportverpakking".
Haar telegramadres luidde;"Salaco".
Een adresboek van 1922 vermeldt Sala en Co nog steeds als sigarenfabribrikanten. Op 16 juni 1924 blijkt in het Handelsregister kennis gegeven, dat de zaak in 1923 was opgeheven.
Foto - Alleenhouderstraat 107 Het pand werd in 1914 gebouwd voor sigarenfabriek Sala & Co.
Plaats: Tilburg
Straat: ARKE NOESTRAAT
Wijk: GASTHUISSTRAAT
Foto: 08-06-1950
Sloop gloeilampenfabriek Lumax, gevestigd aan de Alleenhouderstraat 107. Het pand werd in 1914 gebouwd voor sigarenfabriek Sala & Co. naar een ontwerp van architect Bouman. Naast twee sigarenfabrieken waren in het verleden in het pand ook een toeleveringsbedrijf voor de schoen- en lederindustrie en een confectiefabriek gehuisvest. Dit gebouw stond tussen de Arke Noëstraat en de Noorwitsstraat. Op zondag 8 januari 1950 brandde het af, waarna het gesloopt werd ten behoeve van woningbouw.
De Tilburgse elite aan het begin van de twintigste eeuw
Titel: De Tilburgse elite aan het begin van de twintigste eeuw; een momentopname
Auteur: Cor G.W.P. Van der Heijden* Jaargang: XVII (1999) Tilburg, tijdschrift voor geschiedenis, monumenten en cultuur Nummer: 3 Pagina' s: 59-71 1887
BIJLAGE 1
PERSOONLIJKE GEGEVENS VAN DE 100 HOOGST AANGESLAGENEN IN TILBURG (SITUATIE PER 01-01-1904)
De maatschappelijke belangstelling voor 'elites' is van alle tijden. Reeds omstreeks de eeuwwisseling zijn er enkele belangrijke elitetheorieën ontwikkeld die gedurende lange tijd van grote invloed waren.(1) In de jaren zestig en zeventig echter werd, onder invloed van de verspreiding van het socialisme en de voortschrijdende democratisering, het voortbestaan van groepen maatschappelijk uitverkorenen als problematisch ervaren. In het historisch onderzoek verschoof dientengevolge de aandacht zeer sterk in de richting van de arbeiders. Bestudering van de werk-, woon- en leefomstandigheden van de arbeidersklasse en de ontwikkeling van de arbeidersbeweging beleefde een bloeiperiode.
Voor een deel in het verlengde hiervan, maar voor een deel ook als reactie op de dominantie van de arbeidersgeschiedenis binnen het ruime terrein van de sociale geschiedenis, herleefde vanaf de jaren tachtig bij historici de belangstelling voor de elites weer.(2) Een hele reeks (vooral lokale) studies naar de handel en wandel van de elite verscheen: de studies van Prak over Leiden, van De Jong over Gouda en van Kooijmans over Hoorn zetten de toon.(3) Later volgden nog monografieën over de elite in Maastricht en Zwolle.(4) Ook de studie van Kuiper naar de teloorgang van de Friese adel mag in dit rijtje geplaatst worden en met enige fantasie past ook het onderzoek van Verstegen naar de Veluwse jonkers in deze opsomming.(5) Daarnaast verschenen er vele studies waarin een typering van de plaatselijke of regionale elite een onderdeel van een ruimer geheel vormde.
Deze trend in de geschiedschrijving ging niet geheel aan Brabant voorbij. In 1985 verscheen een studie over de elite in Heusden en vijf jaar later werd de elitevorming in oostelijk Noord-Brabant aan een uitputtende analyse onderworpen.(6) Aan een bestudering van de Tilburgse notabelen als groep heeft tot op heden nog niemand zich gewaagd (evenals trouwens van de vergelijkbare groep in de andere grote steden in Brabant).(7) Dit artikel wil een eerste summiere aanzet zijn om deze witte vlek met enkele grijstinten in te kleuren.
In de nacht van zaterdag 13 op zondag 14 augustus brak er brand uit in de wollenstoffenfabriek van de Gebr. Sala aan de Tuinstraat. "Van de geheele fabriek bleef niets over dan de vier muren en de brandkast, welke ondanks den fellen vuurgloed waaraan zij was blootgesteld, bij opening bleek volkomen de proef te hebben doorstaan." De fabriek werd onmiddellijk herbouwd, maar nauwelijks in bedrijf trof deze fabriek hetzelfde lot: op 17 augustus 1888 brandde zij weer geheel af. Het bedrijf werd daarna niet meer herbouwd.
Sigarennijverheid in Tilburg, een terreinverkenning
door Ton Thelen Een onderzoek naar de eerste arbeidsconflicten bij de pas opgerichte firma Majoie & Van der Voort, sigarenfabrikanten in Tilburg, deed de vraag opkomen naar de omvang en de ontwikkeling van deze tak van nijverheid. Met het hier gegeven antwoord is geen volledigheid nagestreefd; daarvoor was het bronnenonderzoek niet uitputtend genoeg en de beschikbare tijd niet toereikend. Tegen de achtergrond van de algemene tendens zoals die in de literatuur is beschreven, wil het enkel een aanduiding geven van de richting waarin verder onderzoek zich zou kunnen begeven. Ondanks de tekortkomingen werpt deze eerste inventarisatie een interessant licht op een tot dusver in het duister gebleven bedrijfstak in Tilburg.
Boeren meent dat het een geluk mag worden genoemd voor de Tilburgse arbeiders, dat in de periode van stilstand en achteruitgang van de wolindustrie, die volgens hem van 1887 aanhield tot 1906, andere takken van industrie zich gingen uitbreiden, met name de fabricage van schoenen en sigaren, die beide omstreeks 1890 in Tilburg hun intrede zouden hebben gedaan. De eerste twee sigarenfabrieken waren, naar hij stelt, die van de Gebrs. Donders en van Eug. van Roessel.1) Niet alleen is de sigarennijverheid van veel oudere datum, het is ook te veel eer voor een tak van nijverheid die qua omvang en ontwikkeling een bescheiden karakter had. De sigarennijverheid was allerminst in staat crises in de dominante wollenstoffenindustrie op te vangen. Pas na de eeuwwisseling kreeg zij betekenis, doch ze bleef in de schaduw van de centra Eindhoven en de Kempen.
Begin van de fabricage De fabricage van sigaren is eerst in het tweede kwart van de negentien-de eeuw in Nederland opgekomen. Tot dan kende men alleen het gebruik van snuif, pruim- en kerftabak voor de pijp. Het nieuwe product veroverde geleidelijk de markt. Was omstreeks 1850 de kerftabak nog oppermachtig, rond 1870 nam de sigaar in het binnenlandse verbruik en de export de eerste plaats in. Daarmee waren de oudere tabaksproducten niet van de markt verdrongen: het binnenlands verbruik handhaafde zich en vertoonde nog een lichte stijging; de export van sigaren werd na de eeuwwisseling weer overtroffen door de kerftabak. De sigarennijverheid zag haar aandeel in het binnenlands tabaksverbruik stijgen van 14,63% in 1850 tot 68,68% in 1906.2) In het begin van de tachtiger jaren van de vorige eeuw ontkwam zij evenwel niet aan een zekere terugslag, als gevolg van de algemene economische malaise. Alleen de export gaf een lichte stijging te zien. De oorzaak hiervan was deels gelegen in de gunstige omstandigheid dat deze tak van nijverheid als enige in Nederland achter hoge tariefmuren werkte, terwijl de grondstoffen vrijwel onbelast konden worden ingevoerd. Belangrijker was evenwel de beheersing van de Indische tabakscultuur, die het om haar hoogwaardige kwaliteit fel begeerde dekblad leverde; en tenslotte was niet zonder betekenis dat de bedrijfsvoering wegens het ontbreken van een tabaksbelasting niet gehinderd werd door allerlei administratieve rompslomp. Tegen het midden van de jaren negentig werd de onderbroken groei voortgezet.3) In grote lijnen volgde de Tilburgse sigarennijverheid, zij het vertraagd, dit algemene patroon. Van de zo spectaculaire groei van deze nijverheidssector gedurende de negentiende eeuw 4) was in Tilburg wel minder te bespeuren.
De fabricage van sigaren vond, voor zover bekend, voor het eerst plaats in Kampen, waar in 1826 een fabriek werd gevestigd. Nadien verspreidde de nieuwe productiehal zich over het gehele land.5) In Noord-Brabant kwam de sigarenindustrie vooral tot ontwikkeling in Eindhoven en omgeving en in Den Bosch, waar al voor 1850 sigarenmakerijen werk verschaften.6) Snuiffabrieken en tabakskerverijen hadden zich door toedoen van een levendige tabakshandel in Eindhoven reeds vroeger kunnen ontwikkelen.7) Gold dit waarschijnlijk ook voor Den Bosch, waar handel en nijverheid sterk met elkaar verbonden waren,8) Tilburg verkeerde in dat opzicht door zijn geografische ligging met zijn gebrekkige verkeersverbindingen in een ongunstiger positie, al had dit de ont¬plooiing van de wollenstoffennijverheid toch niet belemmerd. Rond 1850 kwam daar weliswaar tabaksnijverheid voor, maar van expansie of bloei kan toch niet worden gesproken. Een inventarisatie van het bedrijfsleven tussen 1848 en 1853 gaf voor Tilburg elf tabaksfabrieken met vijf arbeiders, allen volwassenen.9) Een verklaring voor deze merkwaardige "onderbezetting" zou kunnen zijn dat het hier enkele eenpersoonsbedrijfjes betrof van voor eigen rekening producerende thuiswerkers, en enkele met een of meer arbeiders in dienst. Naar alle waarschijnlijkheid waren het tabakskerverijen en snuiffabrieken; deze zijn vanwege de eenvoud van de tabaksbewerking weinig arbeidsintensief. Aan de hand van de patentregisters (patentrecht = soort bedrijfsbelasting) zou kunnen worden vastgesteld of daaronder ook sigarenmakerijen begrepen zijn. Hoe dit ook zij, levensvatbaar dan wel van enige betekenis leken zij niet te zijn. Afgaande op hetgeen in de literatuur is geschreven over de Tilburgse Kamer van Koophandel in de eerste twintig jaar van haar bestaan, 1842-1862, wordt in haar rapportage en correspondentie de tabaksverwerkende nijverheid niet vermeld, ook niet daar waar de Kamer ter ondersteuning van haar bemoeienis tot verbetering van de verkeersverbindingen met Tilburg, een overzicht gaf van de bedrijvigheid in de gemeente (1858).10) De zestiger en zeventiger jaren waren voor de sigarennijverheid een tijdperk van grote expansie, die zich nog enkele jaren daarna voortzette.11) Had deze groei voor Eindhoven geresulteerd in een dominante positie van de tabaksverwerkende nijverheid, die tot 1916 standhield,12) Tilburg had hieraan niet in diezelfde mate deel. De processen verbaal de commodo et in-commodo, regelende de oprichting van fabrieken volgens buren-recht,13) getuigen niet van een verhoogde activiteit. Als in 1876 het gemeenteverslag voor het eerst gegevens verstrekt over de stand van nijverheid in Tilburg, blijken er vier sigarenfabrieken te zijn met slechts 29 arbeiders in dienst, waaronder twee jongens. Zoals uit onderstaand overzicht is op te maken, breidde deze sector zich zeer geleidelijk uit, zowel wat aantal fabrieken als aantal werknemers betreft; eerst tegen het midden van de tachtiger jaren is een duidelijke opleving te constateren.
STAAT DER VOORNAAMSTE AMBACHTEN 14) Aantal arbeiders
volwassenen
kinderen
Ambacht
Jaar
Aantal
mannen
Jongens
fabrikanten
1876
4
27
2
van
1877
4
30
2
sigaren
1878
6
32
2
1879
-
-
-
1880
7
32
2
1881
8
41
3
1882
6
28
4
1883
8
37
5
1884
7
38
4
1885
7
60
6
1886
7
105
20
1887
8
112
19
Keerpunt in de ontwikkeling
Toen er in 1885 sprake was van invoering van een tabaksaccijns, die overigens pas in 1922 een feit werd,15) zond de Tilburgse Kamer van Koophandel nog een negatief advies aan de regering: de tabaksindustrie was ter plaatse nog te weinig stevig gevestigd om zulk een belasting te kunnen dragen.16) Doch deze situatie leek al spoedig voorgoed tot het verleden te gaan behoren: in korte tijd steeg de werkgelegenheid in de sigarennijverheid fors en nam de bedrijfsomvang sterk toe, waardoor het kleinbedrijf (1-10 arbeiders) voor het eerst zijn dominante positie verloor. De opbloei van het manufaktuur systeem, de concentratie in grotere productie-eenheden, lijkt te wijzen op een terugdringen van de huisindustriële nijverheid en daardoor op de overgang naar de fase van de "take-off" in het industrialisatieproces. Doch waren dit symptomen van groei, of was het een antwoord op de scherpe concurrentie bij dalend prijsniveau, gevolgen van de algemene malaise die de binnenlandse afzet deden stagneren? Die
periode had in de sigarennijverheid juist een toename van de huisindustrie te zien gegeven.17) Indien uit de beroepstellingen mocht blijken dat de gesignaleerde veranderingen in de Tilburgse sigarennijverheid tegen het midden van de jaren tachtig ook nog samenvallen met een toename van de beroepsbevolking, dan duidt de verandering onmiskenbaar op een keerpunt in de ontwikkeling van deze nijverheidssector in Tilburg. Aangezien tot 1920 van mechanisatie in de sigarenfabricage nauwelijks sprake was - de ontwikkelde machines werkten minder zuinig en voldeden nog niet aan de kwaliteit van het handwerk - is de groei van deze tak van nijverheid immers geheel uit de omvang van de beroepsbevolking af te lezen.18)
Maar ook zonder dit aanvullend bewijs lijkt een kentering manifest. Was het toeval dat in die periode weer een aanvrage werd ingediend in verband met een te bouwen sigarenfabriek? Als feit op zichzelf wellicht minder bijzonder, maar veelzeggender wanneer men let op de strekking van het verzoek en op het beroep van de aanvrager. Het betreft hier een verzoek uit 1886 van Karel Janssen, wolhandelaar te Tilburg, om een sigarendrogerij te mogen oprichten bij zijn te bouwen fabriek, waarvoor zijn voormalig pakhuis, gelegen aan het Langepad sectie K 3694, zou worden ingericht.
De drogerij werd verderop op het erf geplaatst en zou volgens voorschrift bestaan uit een stenen gebouw, met pannen gedekt en afgesloten door een ijzeren deur.19) Door middel van een met gas gestookte kachel werden de afgewerkte sigaren nagedroogd. In verband met het gebruik van gas vielen dergelijke inrichtingen onder de bepalingen van de Hinderwet uit 1875. In Tilburg vermoedelijk nog een nieuwigheid, in elk geval pas na 1895 veelvuldiger voorkomend, elders reeds geruime tijd bekend en op grote schaal toegepast. Zo waren in Eindhoven terzelfder tijd reeds twintig vergunningen verleend.20) De ondernemende Eindhovense sigarenfabrikanten waren tot deze modernisering in het fabricageproces overgegaan, om langs deze weg van efficiencyverhoging en kwaliteitsverbetering hun positie te versterken.21) Ongetwijfeld gaf het hun een voorsprong toen de vraag weer aantrok. Toepassing van dit relatief kapitaalintensievere productieproces werd voor de zwakkere Tilburgse sigarennijverheid waarschijnlijk pas aantrekkelijk toen de vooruitzichten zich duidelijk verbeterden.
Weliswaar gestaag maar nog langzaam kwam de sigarenindustrie in Tilburg tot wasdom. Het gemeenteverslag van 1891 noemde het een gelukkige omstandigheid, dat bij de ingetreden stilstand van de wollenstoffen-nijverheid andere takken van bedrijf zich uitbreidden. Zo waren de laatste tijd twee sigarenfabrieken opgericht. Het jaar daarop verscheen in het gemeenteverslag weer een overzicht van de bedrijvigheid in Tilburg, dat tot en met het jaar 1897 ook gegevens verstrekte over het aantal tewerk gestelde arbeiders. Voor opname van bedrijven in dit overzicht gold als criterium: inrichtingen waarin tien of meer arbeiders werkzaam waren, benevens die met een getal van minder dan tien arbeiders, indien daarin van mechanische beweegkracht, stoom, water, gas, enz., gebruik werd gemaakt; alle overige waren ambachten. Aan dit criterium voldeden twee sigarenfabrieken, die van de Gebrs. Donders en die van Eug. van Roessel. met respectievelijk 21 en 35 arbeiders in dienst.22) Of dit de fabrieken waren waarvan in 1891 sprake was, is niet zeker: Eug. van Roessel wordt als sigarenfabrikant al genoemd in het Tilburgs Adresboek van 1889. Hij woonde in de Nieuwlandstraat M 583; de fabriek lag vermoedelijk in het straatje om de hoek, de Schijfstraat. Beide fabrieken beschikten nog niet over een moderne sigarendrogerij, terwijl de daarmee reeds uitgeruste fabriek van Karel Janssen in de gemeenteverslagen vanaf 1891 niet voorkwam. Klaarblijkelijk had zijn fabriek het stadium van kleinbedrijf nog niet verlaten, of had hij zich ondanks de modernisering niet kunnen handhaven? Het ontbreken van zijn naam als fabrikant in de adresboeken van 1889, 1900, 1902 en 1903 is nog geen zeker bewijs.23) Afgezien daarvan bevestigt het de constatering, dat de modernisering van de sigarendrogerij geen belangrijk positieve invloed heeft gehad op het groeiproces in de sigarenma-kerij.2 4) Voor zover de gegevens strekken, maakten de fabrieken van Donders en Van Roessel de volgende ontwikkeling door:25)
Gebrs. Donders
Eug. van Roessel
jaar
volwassenen(m)
jongens
jaar
Volwassenen(m)
jongens
1892
19
8
1892
29
h
1893
22
8
1893
40
15
1894
30
23
1894
54
31
1895
26
22
1895
50
32
1896
26
22
1896
50
32
1897
26
22
1897
50
32
11 Het gelijk blijven van beide firma's in de jaren 1895-1897 is te toevallig. Vermoedelijk was men niet meer zo bereidwillig of nauwgezet in het verschaffen van de nodige gegevens voor de gemeenteverslagen. Misschien kwam dit meer voor en is daarom besloten vanaf 1897 deze gegevens niet meer in het overzicht van de toestand der nijverheid op te nemen.
Rond 1894 waren beide ondernemingen uitgegroeid tot grootbedrijf en bleven ze daarmee tot na de eeuwwisseling de enige in hun sector. Landelijk gezien nam het grootbedrijf na 1890, de jaren van hernieuwde expansie, een hoge vlucht.26) Was tegen die tijd het aantal arbeiders ongeveer gelijkelijk verdeeld over grootbedrijf, midden- en kleinbedrijf,27) in Tilburg ontbrak aanvankelijk het grootbedrijf en kwam tussen 1894 en 1900 het middenbedrijf niet voor.
Bedrijfsvoering
Het grote aantal jongeren ten opzichte van het aantal volwassen arbeiders wekt in vergelijking met de vorige cijferreeks enige verwondering. Volgens de Kinderwet van 1874 en de Arbeidswet van 1889 wordt hier onder jeugdigen verstaan: personen van volbrachte twaalfjarige tot volbrachte zestienjarige leeftijd. Voor tewerkstelling van jongeren was een van gemeentewege verstrekte arbeidskaart verplicht.
Aan het eigenlijke sigarenmaken gingen verscheidene eenvoudige bewerkingen vooraf, zoals het bevochtigen, het strippen en het maken van de bosjes (het binnengoed met omblad), ook wel wikkels genoemd, die geen speciale vakkennis vereisten en waarbij veel gebruik werd gemaakt van vrouwen en kinderarbeid. Door concentratie van arbeiders in één fabriek werd de mogelijkheid vergroot, deze deelbewerkingen afzonderlijk te laten verrichten, waardoor de productiviteit kon toenemen en een betere kwaliteitscontrole was gewaarborgd. De introductie van sigarenvormen, die na 1880 veel opgang maakten, vergrootte de productiviteit nog meer; bij het maken van de bosjes kon thans worden volstaan met een globaler formaat. Vermoedelijk bevorderde het werken met vormen de concentratie van arbeiders in één fabriek. De voorliggende cijferreeksen tonen dan aan dat bij Donders en Van Roessel moderne ideeën over rationele bedrijfsvoering toepassing hadden gevonden. Anderzijds kan de inschakeling van zoveel jongeren wijzen op de grote behoefte aan geschoolde arbeidskrachten, waarin dan door het aannemen van leerlingen werd voorzien.
Uiteraard bracht het ook een groot financieel voordeel, omdat jeugdlonen erg laag waren. Toch is het de vraag of alle jongere werknemers op de loonlijst van de onderneming stonden. In de sigarenmakerij was immers de praktijk gegroeid dat een sigarenmaker zelf een bosjesmaker naast zich had, die hij zelf betaalde. Aan dit gebruik werd bij de c.a.o. van 1920 een einde gemaakt.28)
Van oudsher steunde de sigarennijverheid voor een belangrijk deel op jeugdigen; in dat opzicht vormde de situatie in Tilburg geen uitzondering op Eindhoven en Den Bosch. Wel was er een duidelijk verschil wat de arbeid van vrouwen betrof. Volgens de gemeentelijke opgaven waren tussen 1876 en 1897 geen vrouwen werkzaam op de Tilburgse sigarenfabrieken. Of zij daarnaast veel in de huisnijverheid en de kleinere bedrijven ingeschakeld waren, zal nader onderzoek moeten uitwijzen. De veronderstelling ligt voor de hand dat het terugdringen van vrouwenarbeid is toe te schrijven aan de invloed van de geestelijkheid. Maar was de clerus in Tilburg dan minder toegeeflijk dan in Den Bosch, waar vrouwenarbeid in de sigarenindustrie wel voorkwam, of in Eindhoven, waar op de fabriek van Lurmans en op die van Mignot & De Block het personeel zelfs merendeels uit vrouwen bestond? 29)
De verwachtingen in het gemeenteverslag van 1891 ten aanzien van de bijdrage van de sigarennijverheid in het behoud van de werkgelegenheid in Tilburg bleken toch te hoog gestemd. Er vond tot 1903 weliswaar uitbreiding plaats, maar het verloop was erg groot. Na 1902 zou de sigarennijverheid pas voldoende stevig gevestigd raken, dat zij voor de economische ontwikkeling van Tilburg betekenis kreeg.
Tweede bloeiperiode
Ondanks een algemeen economisch herstel, ondanks een veelbelovende start, een snelle toename van de bedrijfsomvang, de inrichting van een moderne sigarendrogerij was de continuïteit der werkzaamheden bij Donders en Van Roessel niet gewaarborgd.
Waren in 1896-1897 de vooruitzichten nog gunstig, beide firma's stapten toen over op de moderne sigarendrogerij, Donders breidde in 1896 zijn fabriek in verband daarmee uit,30) na de eeuwwisseling verkeerden beide ondernemingen in moeilijkheden, waarschijnlijk ten gevolge van de slapte die in 1901-1902 alom in deze nijverheidssector was ingetreden.31) Een van beide fabrieken werd in 1901 zelfs ten verkoop aangeboden. De vraagprijs was bepaald op ƒ 14.000. Er werd geadverteerd in de krant en in de Tabaksplant, Nederlandsch Orgaan gewijd aan de belangen van Tabakshandel & Tabaksteelt; voor Tabakshandelaren, Fabrikanten en Planters. Dit weinig alledaagse gebeuren had de aandacht getrokken van de vakbladen. "Typisch Brabantsen én Tilburgsch", aldus de Katholieke Tabaksbewerker in zijn commentaar bij de advertentie, overgenomen uit de Meijerijsche Courant, verschijnend in Eindhoven en omstreken:32)
Te Tilburg, waar de werkloonen laag zijn
TE KOOP eene in volle werking zijnde Sigarenfabriek, met flinke soliede clientèle.
Des verlangend ook de Inventaris afzonderlijk te koop, een en ander tegen billijke prijs.
Franco brieven onder motto Sigarenfabriek aan het Bureau van dit Blad.
Waarschijnlijk ging het hier om de fabriek van Eug. van Roessel. Hiervan bleek immers de eigendom te zijn overgegaan naar Leo Diepen, die ter bekendmaking van dit feit in de Tabaksplant van 2 december 1902 de advertentie had laten opnemen: "Tilburgsche Sigarenfabriek Leo Diepen, voorheen Eug. van Roessel Tilburg". In het gemeenteverslag van 1902 wordt de fabriek van Leo Diepen voor het eerst genoemd; die van Eug. van Roessel komt niet meer voor, evenals de fabriek van de Gebrs. Donders. Of deze laatste eveneens is gesloten, dan wel alleen is ingekrompen, is uit het verrichte onderzoek niet gebleken. Afgaande op het Provincieverslag omtrent de toestand der nijverheid in Noord Brabant bezat Diepen in 1900 reeds een fabriek, en wel een tabak- snuif- en sigarenfabriek.33) In tegenstelling tot de snuiffabriek van Wed. J.A. Verbunt en de tabakskerverij van F.C. Woestenbergh maakte hij geen gebruik van mechanische beweegkracht.34) Vanwege de eenvoud van het fabricageproces had mechanisatie in deze branches al veel eerder toepassing gevonden.35) Diepen beschikte in zijn voormalige fabriek evenmin over een moderne sigarendrogerij, noch had hij volgens het gemeenteverslag tien of meer sigarenmakers in dienst.36) Ook zijn bedrijf ondervond een zekere terugslag door de slapte die was ingetreden. In augustus 1901 had hij zijn personeel op "taak" moeten stellen: een geplaatste order werd tegen een vooraf bepaalde beloning per geproduceerde hoeveelheid uitgevoerd; geen uurloon en geen stukloon dus. Het loon dat hij bood was evenwel zo laag, dat de arbeiders aanvankelijk weigerden. Na bemiddeling door de R.K. Tabaksbewerkersbond - de fabrikant toonde zich zeer welwillend - besloten de werklieden het werk toch aan te nemen. "Voorts verklaarde de Patroon, dat hij voorloopig onmogelijk volop kon laten werken, maar dat het hem goed was, als de Sigarenmakers na het afwerken hunner taak. op het eerstvolgende schaftuur de fabriek wilden verlaten." 37) Een jaar later was Diepen nog niet uit de problemen: zijn arbeiders moesten een groot deel van het jaar op "taak" werken en de beloning was erg laag: ƒ 2,50 per 1000 sigaren. Een hongerloon; onbegrijpelijk dat de arbeiders, die nota bene lid waren van "dien hardwerkenden" R.K. Tabaksbewerkersbond, hiermee akkoord gingen; de concurrerende Neutrale Vereeniging van Sigarenmakers had hier geen goed woord voor over.38) Kennelijk waren de sigarenmakers bereid omwille van het behoud van de werkgelegenheid, een stap terug te doen. Was dit nodig in verband met het opstarten van de nieuwe fabriek? Vermoedelijk ging het hier nog om de eerste fabriek en zag Diepen in overname van de moderner geoutilleerde fabriek van Eug. van Roessel betere toekomstkansen. Wat zijn motief ook moge zijn geweest, hij bleek een goede beslissing te hebben genomen (zie verderop in deze tekst). Nog enkele ondernemingen, verband houdend met de sigarenmakerij en opgericht na 1890 illustreren het wisselvallige verloop van deze tak van nijverheid in de tweede bloeiperiode. In 1892 kreeg Hub. Maas verlof tot oprichting van een drogerij aan de Gasthuisstraat, sectie K 4544. Hij werd niet aangeduid als sigarenfabrikant, noch was in zijn verzoek om vergunning sprake van een nabijgelegen of te bouwen fabriek. Dit suggereert dat hij de sigaren "natlos" kocht van andere fabrikanten of van (zelfstandige) thuiswerkers. Noch Donders, noch Van Roessel had toen al een moderne drogerij; of de onderneming van Karel Janssens nog in bedrijf was, is zoals reeds opgemerkt, niet met zekerheid te zeggen. Het is niet onaannemelijk dat Maas van beroep sigarenmaker was en zijn beroep is blijven uitoefenen, zij het dan op bescheiden schaal, omdat zijn naam niet in de gemeenteverslagen voorkomt. Blijkens het adresboek uit 1900, 1902 en 1903 had hij zich inderdaad toegelegd op de sigarenmakerij: als beroep staat vermeld "fabrikant van sigaren". In 1911 zou de vergunning zijn vervallen.39) Op 9 september 1895 diende Antoon Janssens Hzn een verzoek in tot oprichting van een sigarenfabriek met drogerij, gelegen aan de Stationstraat, sectie M 4127. Hij begon zijn bedrijf in een bestaand pand, dat hij gehuurd had van een zekere Van Dun. Op de begane grond bevonden zich de drogerij en de bewaarplaats van tabak; de bovenverdieping diende als werkplaats.40) Of de huur kon niet worden verlengd, of om andere redenen zag hij in 1898 uit naar een andere bedrijfsruimte.
Op 19 juli vroeg hij vergunning om een fabriek met drogerij te mogen oprichten, gelegen op de Heuvel, sekte M 3317, naast Villa Nova. Ook hier betrok hij een bestaand pand, dat hij huurde van Louis Broekx.41) Het ging hem voorspoedig: in 1900 had hij minstens tien arbeiders in dienst. Daarna liep de bedrijvigheid terug; de gemeenteverslagen vanaf 1902 noemen zijn fabriek niet meer.42)
In hetzelfde jaar als Ant. Janssens begon M. van Leeuwen met een sigarenfabriek annex drogerij. De fabriek werd gebouwd in de Capucijnenstraat, op perceel D 3681, aldus diens verzoek van 23 september 1895.43) Tegenspoed bleef hem niet bespaard, zo kan worden opgemaakt uit een toevallig gevonden bericht in de Nieuwe Tilburgsche Courant van 28 juli 1897, namelijk dat was ingebroken in de leegstaande fabriek van v. L. in de Capucijnenstraat. Maar Van Leeuwen wist zich te handhaven: na enkele jaren, in 1900, waren bij hem tien of meer arbeiders werkzaam.44) De afzet nam toe: op 21 september 1903 vroeg hij een vergunning aan voor de verbouwing van zijn sigarenfabriek in verband met de vergroting van de daarin aanwezige drogerij. De erbij gevoegde tekening geeft een aardige indruk van de inrichting van een sigarenfabriek. Van Leeuwen had er wel zijn kantoor, maar woonde in de Zomerstraat. Bij hem werkten 42 of meer arbeiders: in de pakkamer vier personen, in de sorteerderij twaalf en in de sigarenmakerij op de verdieping 26 personen. In verband met de Veiligheidswet van 1895 golden er niet alleen voorschriften met betrekking van de afstand waarbinnen de fabriek mocht gelegen zijn van scholen en gebouwen voor ziekenverpleging en openbare eredienst, maar ook ten aanzien van de inrichting van de fabriek. De Inspecteur van de Arbeid was met het toezicht belast. Voor de situatie hier, zie bijgaand formulier. 45) Zijn fabriek behoorde tot de grotere sigarenmakerijen in Tilburg. Voor zover nagegaan bleef zijn fabriek evenals die van Leo Diepen zeker tot 1920 in bedrijf.46)
Huisnijverheid en kleinbedrijf
Hiernaast zijn nog enkele kleinere fabrieken te noemen, die ofwel maar kortstondig bestaan hebben, ofwel niet (blijvend) boven het niveau van kleinbedrijf uitgroeiden.
In het overzicht van de bedrijvigheid in Tilburg over 1900 en 1901 is de sigarenmakerij van een zekere Julius Wertheim opgenomen. Hierna ontbreekt deze in de jaarlijkse overzichten. Over een sigarendrogerij beschikte Wertheim zeker de eerste jaren niet.47) Het Tilburgsch Adresboek voor het jaar 1900 vermeldt onder de categorie "Fabrikanten van Sigaren" behalve de hierboven genoemden: Jan Aarts, J. van Beek en J.B. Happel. In de hierna verschenen adresboeken staat als beroep aangegeven sigarenmaker.48) Aarts werd als zodanig reeds genoemd in het adresboek van 1881, Happel in 1889. Het is goed mogelijk dat wij hier te maken hebben met geheel of gedeeltelijk zelfstandige thuiswerkers. Huisindustriële nijverheid kwam in de negentiende eeuw geregeld voor, maar was ook na de eeuwwisseling niet geheel verdwenen. Wegens de moeilijkheid om voor de sigarennijverheid een zuinig werkende machine te ontwikkelen die kwalitatief hoogwaardige producten leverde, bestond de sigarenmakerij nagenoeg geheel uit handwerk (er was hier en daar wel een wikkelmachine in gebruik), waardoor deze productiewijze zich uitstekend leende voor huisnijverheid. In tijden van economische teruggang functioneerde het als een buffer voor de kleinere ondernemingen, die door "uitbesteding" van de productie of delen daarvan zich staande konden houden.49) Kende oostelijk Noord Brabant, met name Eindhoven en Woensel na 1900 nog veel huisnijverheid,50) ook in Den Bosch zou het nog veel zijn voorgekomen.51) Uit nader onderzoek moet blijken, hoe groot de omvang was van dit verschijnsel in Tilburg.
De laatste kleine onderneming die in de voorliggende inventarisatie is opgenomen, is de fabriek van Petrus Roef. Eind februari 1901 werd hem vergunning verleend om in de Piusstraat, op perceel sectie M 667, een fabriek annex sigarendrogerij op te richten. Het was een klein bedrijf, waar voor ongeveer acht arbeiders werk zou zijn.52) Veel groter is dit bedrijf niet geworden: in de meermalen aangehaalde tellingen kwam het niet voor. Hetzelfde lijkt op te gaan voor de fabriek met drogerij, die de firma Poort en Simonis in september 1907 is begonnen op het adres Tuinstraat 6.53) De kleinere bedrijven konden de sterke expansie van het groeibedrijf niet bijhouden. In het begin van de twintigste eeuw raakten zij meer en meer in de verdrukking door een stijging van de tabaksprijs, zonder dat dit kon worden doorberekend in een evenredige stijging van de prijzen der sigaren, daar zij het juist van de productie van goedkopere sigaren moesten hebben. Gebrek aan voldoende kapitaal verhinderde hen om alert op de tabaksmarkt te opereren en gunstige voorraden aan te leggen.54)
Het is opvallend, dat van de hierboven genoemde ondernemingen het met name de jongere bedrijven waren, die de overgang naar het grootbedrijf konden maken en zich met succes hebben kunnen handhaven. Dit gold voor Diepen, voor Van Leeuwen en voor de in 1900 met twaalf arbeiders begonnen fabriek van Majoie & Van der Voort, de latere Gulden-Vlies-Sigarenfabriek, die een snelle groei doormaakte, waarover in een volgende bijdrage meer. Deze ondernemingen eerst leverden een betekenisvolle bijdrage aan de werkgelegenheid in Tilburg. Daar voegden zich nog enkele concurrenten bij: in 1913 de firma's Louis Anderegg &. Co, Sala & Co en Maas & Jong-bloets, in 1919 M. van Os.55) De mening van Boeren, dat in Tilburg met uitzondering van de firma Majoie & Van der Voort het kleinbedrijf overheerste, blijkt niet gefundeerd.56)
Gaandeweg had Noord-Brabant zich ontwikkeld tot een centrum van sigarennijverheid. Daarin had uiteindelijk ook Tilburg een plaats verworven, echter in capaciteit overvleugeld door Eindhoven, waar al enkele decennia grootbedrijven gevestigd waren, en het aangrenzende gebied van de Kempen, dat na de eeuwwisseling zeer in trek kwam wegens de lagere lonen.57) In betekenis werden beide gevolgd door Den Bosch, dat zich vooral had toegelegd op de vervaardiging van de duurderde kwaliteitssigaar. Omdat de plaatselijke overheid en de burgerlijke bovenlaag zich door hun nog steeds levende handelsgeest niet voldoende industrie-minded toonden, zag Den Bosch na 1918 echter de sigarennijverheid grotendeels naar elders in Brabant vertrekken.58)
Na in vogelvlucht over de ontwikkeling van de Tilburgse sigarennijverheid te zijn heen gegaan, volgt thans een dwarsdoorsnede uit 1902, die een goed beeld geeft van de omvang en de verspreiding van deze nijverheidssect or:
2) De Jonge, De industrialisatie in Nederland tussen 1850 en 1914, 57 en 468.
3) De Jonge, a.w., 61; Sluytenmin, Ondernemen in sigaren, 19.
4) De Jonge, a.w., 227-231.
5) Sluyterman, a.w., 17.
6) Messing. Het ontstaan van Groot-Eindhoven 1890-1920, 56 en 59-61; Van Oorschot, Eindhoven, een samenleving in verandering 1810-1960, I. 108; Franssen. De Bossche arbeider in zijn werken en leefmilieu, I. 38, 42, 47-48; Van Veldhoven, Noord-Brabant op weg naar groei en welvaart 1850-1920, 33.
7) Van Oorschot, a.w.. I, 108; Van Veldhoven, a.w., 27.
8) Franssen. a.w., I. 19-20 en 37.
9) Boeren, a.w., 65. Buiten de genoemde "vaste kern" kon men een wisselend aantal thuiswerkers in dienst hebben. Deze huisindustriële structuur was typerend voor het vroege kleinbedrijf. Het gaf flexibiliteit naar gelang de commerciële mogelijkheden. Zie: Van den
Eerenbeemt, Ontwikkelingslijnen en scharnierpunten in het Brabants industrieel bedrijf 1777-1914, 62.
10) Schulte, De Kamer van Koophandel en Fabrieken 1842-1862, in Van den Eerenbeemt en Schurink, De opkomst van Tilburg als industriestad, 104-106.
11) Sluyterman, a.w., 17 en 175; De Jonge, a.w., 60 en 227-231.
12) Messing, a.w., 60 e.v.; Van Oorschot, a.w.. I, 116.
13) GAT, Processen verbaal de Commodo et incommodo (ds. 1307; 1308).
14) GAT, Gemeenteverslagen (geschreven) 1861-1880 en (gedrukt) 1881-1903.
15) De Jonge, a.w., 55; Sluyterman, a.w., 21-22.
16) Boeren, a.w., 129.
17) De Jonge, a.w., 61 en 63; Van den Eerenbeemt, a.w., 64-66.
18) De Jonge, a.w., 58; Sluyterman, a.w., 24 en 60-69.
19) GAT, Ingekomen aanvragen tot daarstelling van fabrieken en inrichtingen in verband met de Hinderwet van 2 juni 1875, ds. 1311, 249; Vergunningen krachtens de Hinderwet van 2 juni
1875, ds. 1328, 249.
20) De Jonge, a.w., 377.
21) De Jonge, a.w., 62.
22) GAT, Gemeenteverslag 1891. 1892.
23) Tussenliggende jaren ontbreken.
24) De Jonge, a.w., 240.
25) GAT, Gemeenteverslag 1892-1897. De overzichten, samengesteld door de Tilburgse Kamer van Koophandel verschenen ook in afzonderlijke verslagen van de Kamer.
26) De Jonge, a.w., 63 en 231-234.
27) Sluyterman, a.w., 43-47.
28) Sluyterman. a.w., 41-4.3 en 129-131.
29) Franssen, a.w., I. 148 e.v. en 165; Messing, a.w., 131-140; Van Oorschot, a.w., I, 217-222; Van Veldhoven, a.w.. 108; Van de Weyer, De religieuze practijk in een Brabantse industriestad, 154-155.
30) GAT, Hinderwet, ds. 1315, 605 en 637; ds. 1329, 605 en 637.
31) De Katholieke Tabaksbewerker. 1901. november, december; 1902, maart, april, juni. De Sigarenmaker, 4 januari 1902.
32) De Katholieke Tabaksbewerker, mei 1902 (advertentie); De Sigarenmaker. 23 november 1901, l februari 1902.
33) GAT, Verslag van den toestand der Provincie Noord-Brabant over 1900, 1901. Wat het overzicht der nijverheid betreft wijken Provincie- en gemeenteverslag soms van elkaar af.
34) GAT, Gemeenteverslag 1900, 1901.
35) De Jonge. a.w., 58-59.
36) Van een aanvraag tot vergunning i.v.m. de Hinderwet is niets gebleken. De aanvragen zijn systematisch geraadpleegd tot en met 1903.
37) De Katholieke Tabaksbewerker, augustus 1901.
38) De Weerklank, 9 augustus 1902.
39) GAT,Hinderwet,ds.1313.447;ds. 1328. 447.
40) Idem, ds. 1314, 576; ds. 1329. 576.
41) Idem, ds. 1316, 689; ds. 1330. 689.
42) GAT, Gemeenteverslag 1900. 1901.
43) GAT. Hinderwet, ds. 1314, 577; ds. 1329. 577.
44) GAT, Gemeenteverslag 1900.
45) GAT, Hinderwet, ds. 1321. 990; ds. 1331, 990.
46) GAT, Verslagen van de Kamer van Koophandel 1904-1920.
47) GAT, Gemeenteverslag 1900. 1901. Het provincieverslag noemt hem niet. Zie verder noot 36.
48) GAT. Tilburgsch Adresboek 1900, 1902 en 1903.
49) Sluyterman, a.w., 135-138.
50) Messing, a.w., 55 en 65; Van Ootschot, a.w.. I, 221.
51) Franssen, a.w., I, 63.
52) GAT, Hinderwet, ds. 1319. 852; ds. 1330. 852.
53) GAT, Hinderwet, ds. 1333. 1258.
54) De Jonge, a.w., 63-64; Sluyterman. a.w., 44-47.
55) Zie noot 46.
56) Boeren, a.w., 110.
57) Sluyterman, a.w., 26-27; Van den Eerenbeemt. a.w.. 143; Van Veldhoven, a.w., 67-73; Van Oorschot, a.w., I, 116-120.
58) Franssen, a.w., I, 54; Van den Eerenbeemt. a.w., 13.3 en 141-143.
Onderdeel van familie: Sala/Erra - Sala/Frigeri - Sala/Muskeijn
SIGARENNIJVERHEID IN TILBURG - SALA & CO
Sigarennijverheid in Tilburg, een terreinverkenning
door Ton Thelen
Een onderzoek naar de eerste arbeidsconflicten bij de pas opgerichte firma Majoie & Van der Voort, sigarenfabrikanten in Tilburg, deed de vraag opkomen naar de omvang en de ontwikkeling van deze tak van nijverheid. Met het hier gegeven antwoord is geen volledigheid nagestreefd; daarvoor was het bronnenonderzoek niet uitputtend genoeg en de beschikbare tijd niet toereikend.
Tegen de achtergrond van de algemene tendens zoals die in de literatuur is beschreven, wil het enkel een aanduiding geven van de richting waarin verder onderzoek zich zou kunnen begeven. Ondanks de tekortkomingen werpt deze eerste inventarisatie een interessant licht op een tot dusver in het duister gebleven bedrijfstak in Tilburg.
Boeren meent dat het een geluk mag worden genoemd voor de Tilburgse arbeiders, dat in de periode van stilstand en achteruitgang van de wolindustrie, die volgens hem van 1887 aanhield tot 1906, andere takken van industrie zich gingen uitbreiden, met name de fabricage van schoenen en sigaren, die beide omstreeks 1890 in Tilburg hun intrede zouden hebben gedaan.
De eerste twee sigarenfabrieken waren, naar hij stelt, die van de Gebrs. Donders en van Eug. van
Roessel.1) Niet alleen is de sigarennijverheid van veel oudere datum, het is ook te veel eer voor een tak van nijverheid die qua omvang en ontwikkeling een bescheiden karakter had.
De sigarennijverheid was allerminst in staat crises in de dominante wollenstoffenindustrie op te vangen. Pas na de eeuwwisseling kreeg zij betekenis, doch ze bleef in de schaduw van de centra Eindhoven en de Kempen.
Begin van de fabricage
De fabricage van sigaren is eerst in het tweede kwart van de negentiende eeuw in Nederland opgekomen. Tot dan kende men alleen het gebruik van snuif, pruim- en kerftabak voor de pijp. Het nieuwe product veroverde geleidelijk de markt. Was omstreeks 1850 de kerftabak nog oppermachtig, rond 1870 nam de sigaar in het binnenlandse verbruik en de export de eerste plaats in.
Daarmee waren de oudere tabaksproducten niet van de markt verdrongen: het binnenlands verbruik handhaafde zich en vertoonde nog een lichte stijging; de export van sigaren werd na de eeuwwisseling weer overtroffen door de kerftabak. De sigarennijverheid zag haar aandeel in het binnenlands tabaksverbruik stijgen van 14,63% in 1850 tot 68,68% in 1906.2)
In het begin van de tachtiger jaren van de vorige eeuw ontkwam zij evenwel niet aan een zekere terugslag, als gevolg van de algemene economische malaise. Alleen de export gaf een lichte stijging te zien. De oorzaak hiervan was deels gelegen in de gunstige omstandigheid dat deze tak van nijverheid als enige in Nederland achter hoge tariefmuren werkte, terwijl de grondstoffen vrijwel onbelast konden worden ingevoerd.
Belangrijker was evenwel de beheersing van de Indische tabakscultuur, die het om haar hoogwaardige kwaliteit fel begeerde dekblad leverde; en tenslotte was niet zonder betekenis dat de bedrijfsvoering wegens het ontbreken van een tabaksbelasting niet gehinderd werd door allerlei administratieve rompslomp.
Tegen het midden van de jaren negentig werd de onderbroken groei voortgezet.3) In grote lijnen volgde de Tilburgse sigarennijverheid, zij het vertraagd, dit algemene patroon. Van de zo spectaculaire groei van deze nijverheidssector gedurende de negentiende eeuw 4) was in Tilburg wel minder te bespeuren.
De fabricage van sigaren vond, voor zover bekend, voor het eerst plaats in Kampen, waar in 1826 een fabriek werd gevestigd. Nadien verspreidde de nieuwe productiehal zich over het gehele land.5)
In Noord-Brabant kwam de sigarenindustrie vooral tot ontwikkeling in Eindhoven en omgeving en in Den Bosch, waar al voor 1850 sigarenmakerijen werk verschaften.6) Snuiffabrieken en tabakskerverijen hadden zich door toedoen van een levendige tabakshandel in Eindhoven reeds vroeger kunnen ontwikkelen.7) Gold dit waarschijnlijk ook voor Den Bosch, waar handel en nijverheid sterk met elkaar verbonden waren,8)
Tilburg verkeerde in dat opzicht door zijn geografische ligging met zijn gebrekkige verkeersverbindingen in een ongunstiger positie, al had dit de ontplooiing van de wollenstoffennijverheid toch niet belemmerd.
Rond 1850 kwam daar weliswaar tabaksnijverheid voor, maar van expansie of bloei kan toch niet worden gesproken. Een inventarisatie van het bedrijfsleven tussen 1848 en 1853 gaf voor Tilburg elf tabaksfabrieken met vijf arbeiders, allen volwassenen.9)
Een verklaring voor deze merkwaardige "onderbezetting" zou kunnen zijn dat het hier enkele eenpersoonsbedrijfjes betrof van voor eigen rekening producerende thuiswerkers, en enkele met een of meer arbeiders in dienst.
Huisindustrie tabak strippen ± 1910
Zie ook Een zestigtal Rapporten over Huisindustrie in Nederland
http://blog.seniorennet.be/toekan/
Naar alle waarschijnlijkheid waren het tabakskerverijen en snuiffabrieken; deze zijn vanwege de eenvoud van de tabaksbewerking weinig arbeidsintensief.
Aan de hand van de patentregisters (patentrecht = soort bedrijfsbelasting) zou kunnen worden vastgesteld of daaronder ook sigarenmakerijen begrepen zijn.
Hoe dit ook zij, levensvatbaar dan wel van enige betekenis leken zij niet te zijn. Afgaande op hetgeen in de literatuur is geschreven over de Tilburgse Kamer van Koophandel in de eerste twintig jaar van haar bestaan, 1842-1862, wordt in haar rapportage en correspondentie de tabaksverwerkende nijverheid niet vermeld, ook niet daar waar de Kamer ter ondersteuning van haar bemoeienis tot verbetering van de verkeersverbindingen met Tilburg, een overzicht gaf van de bedrijvigheid in de gemeente (1858).10)
De zestiger en zeventiger jaren waren voor de sigarennijverheid een tijdperk van grote expansie, die zich nog enkele jaren daarna voortzette.11)
Had deze groei voor Eindhoven geresulteerd in een dominante positie van de tabaksverwerkende nijverheid, die tot 1916 standhield,12)
Tabaksfabriek Mignot & De Block, Eindhoven
De afdeling plakkerij van de kistjesstoffeerderij. Leeftijd 13-15 jaar en ouder. De opleiding wordt gevolgd onder werktijd met een vergoeding van het uurloon. Weekloon fl. 4,- tot fl. 7,-. De werkuren zijn van 7-12 en 2-7 met twee pauzes
Datum: Circa 1919
Tabaksfabriek Mignot & De Block, Eindhoven
De afdeling voorbewerking voor de kistjesstoffeerderij van Tabaksfabriek Mignot & De Block. Op deze afdeling voorbewerking zijn meisjes tussen 13 - 15 jaar werkzaam. Het uurloon ligt tussen de 8 - 12 cent. De werkuren zijn van 7-12 en van 2-7 met een vrije zaterdagmiddag
Datum: Circa 1919
Tabaksfabriek Mignot & De Block, Eindhoven
De kistjesmakerij van de afdeling kistjesstoffeerderij. De leeftijd van de leerlingen is 13-15 jaar. Het gemiddelde weekloon bedraagt 6.50-8.50 gulden. Productie ligt tussen de 1400-1900 klammen per uur. Uit deze groep worden de leerlingen genomen voor de plakkerij
Datum: Circa 1919
Inlegkamer van de sigarettenfabriek Mignot & De Block, Eindhoven. Leeftijd van 13 jaar tot 18 jaar en daarboven. Uur- en stukloon. Weekloon fl 4,- tot fl. 18,- en hoger. Productie van de inleg bedraagt 50.000-100.000 per week. Werkuren 7-12 uur, 2-7 uur met vrije zaterdagmiddag en twee rustpauzes
Datum: Circa 1919
Tabaksfabriek Mignot & De Block, Eindhoven
Links aan de werkbank leerling sigarettenmaaksters. De leeftijd is 15-18 jaar. Vakopleiding door speciale werkmeesteres. In stuk- en uurloon. Gemiddeld weekloon van fl. 7. - tot fl. 32.- . Productie ongeveer 5.000 - 8.000 stuks per week. De werkuren zijn van 7-12 en van 2-7 met een vrije zaterdagmiddag. Rechts leerling tubsplakster. De leeftijd is 14-16 jaar. Vakopleiding door speciale werkmeesteres. In stuk- en uurloon. Gemiddeld weekloon van fl. 5.50. - tot fl. 7.- . Productie ongeveer 3000 tubs met mondstuk en ongeveer 6000 stuks zonder. De werkuren zijn van 7-12 en van 2-7 met een vrije zaterdagmiddag
Tilburg had hieraan niet in diezelfde mate deel. De processen verbaal de commodo et incommodo, regelende de oprichting van fabrieken volgens burenrecht,13) getuigen niet van een verhoogde activiteit.
Als in 1876 het gemeenteverslag voor het eerst gegevens verstrekt over de stand van nijverheid in Tilburg, blijken er vier sigarenfabrieken te zijn met slechts 29 arbeiders in dienst, waaronder twee jongens.
Zoals uit onderstaand overzicht is op te maken, breidde deze sector zich zeer geleidelijk uit, zowel wat aantal fabrieken als aantal werknemers betreft; eerst tegen het midden van de tachtiger jaren is een duidelijke opleving te constateren
STAAT DER VOORNAAMSTE AMBACHTEN 14)
Aantal arbeiders
volwassenen
kinderen
Ambacht
Jaar
Aantal
mannen
Jongens
fabrikanten
1876
4
27
2
van
1877
4
30
2
sigaren
1878
6
32
2
1879
-
-
-
1880
7
32
2
1881
8
41
3
1882
6
28
4
1883
8
37
5
1884
7
38
4
1885
7
60
6
1886
7
105
20
1887
8
112
19
Keerpunt in de ontwikkeling
Toen er in 1885 sprake was van invoering van een tabaksaccijns, die overigens pas in 1922 een feit werd,15) zond de Tilburgse Kamer van Koophandel nog een negatief advies aan de regering: de tabaksindustrie was ter plaatse nog te weinig stevig gevestigd om zulk een belasting te kunnen dragen.16)
Doch deze situatie leek al spoedig voorgoed tot het verleden te gaan behoren: in korte tijd steeg de werkgelegenheid in de sigarennijverheid fors en nam de bedrijfsomvang sterk toe, waardoor het kleinbedrijf (1-10 arbeiders) voor het eerst zijn dominante positie verloor.
De opbloei van het manufaktuur systeem, de concentratie in grotere productie-eenheden, lijkt te wijzen op een terugdringen van de huisindustriële nijverheid en daardoor op de overgang naar de fase van de "take-off" in het industrialisatie-proces.
Doch waren dit symptomen van groei, of was het een antwoord op de scherpe concurrentie bij dalend prijsniveau, gevolgen van de algemene malaise die de binnenlandse afzet deden stagneren?
Die periode had in de sigarennijverheid juist een toename van de huisindustrie te zien gegeven.17)
Indien uit de beroepstellingen mocht blijken dat de gesignaleerde veranderingen in de Tilburgse sigarennijverheid tegen het midden van de jaren tachtig ook nog samenvallen met een toename van de beroepsbevolking, dan duidt de verandering onmiskenbaar op een keerpunt in de ontwikkeling van deze nijverheidssector in Tilburg.
Aangezien tot 1920 van mechanisatie in de sigarenfabricage nauwelijks sprake was - de ontwikkelde machines werkten minder zuinig en voldeden nog niet aan de kwaliteit van het handwerk - is de groei van deze tak van nijverheid immers geheel uit de omvang van de beroepsbevolking af te lezen.18)
Maar ook zonder dit aanvullend bewijs lijkt een kentering manifest. Was het toeval dat in die periode weer een aanvrage werd ingediend in verband met een te bouwen sigarenfabriek? Als feit op zichzelf wellicht minder bijzonder, maar veelzeggender wanneer men let op de strekking van het verzoek en op het beroep van de aanvrager.
Het betreft hier een verzoek uit 1886 van Karel Janssen, wolhandelaar te Tilburg, om een sigarendrogerij te mogen oprichten bij zijn te bouwen fabriek, waarvoor zijn voormalig pakhuis, gelegen aan het Langepad sectie K 3694, zou worden ingericht.
De drogerij werd verderop op het erf geplaatst en zou volgens voorschrift bestaan uit een stenen gebouw, met pannen gedekt en afgesloten door een ijzeren deur.19) Door middel van een met gas gestookte kachel werden de afgewerkte sigaren nagedroogd.
In verband met het gebruik van gas vielen dergelijke inrichtingen onder de bepalingen van de Hinderwet uit 1875.
In Tilburg vermoedelijk nog een nieuwigheid, in elk geval pas na 1895 veelvuldiger voorkomend, elders reeds geruime tijd bekend en op grote schaal toegepast. Zo waren in Eindhoven terzelfder tijd reeds twintig vergunningen verleend.20)
De ondernemende Eindhovense sigarenfabrikanten waren tot deze modernisering in het fabricageproces overgegaan, om langs deze weg van efficiencyverhoging en kwaliteitsverbetering hun positie te versterken.21)
Machinezaal van de Tabaksfabriek Mignot & De Block in Eindhoven. De leeftijd van de arbeiders ligt van16 tot 18 jaar en daarboven. Weekloon ligt gemiddeld tussen fl.9 en fl.12 gulden en hoger. Men krijgt een speciale opleiding en werkt onder toezicht van monteurs. De machinale productie bedraagt per week ongeveer 700.000 stuks. Werkuren 7-12 uur, 2-7 uur met vrije zaterdagmiddag en twee rustpauzes
Datum: Circa 1919
Ongetwijfeld gaf het hun een voorsprong toen de vraag weer aantrok. Toepassing van dit relatief kapitaalintensievere productieproces werd voor de zwakkere Tilburgse sigarennijverheid waarschijnlijk pas aantrekkelijk toen de vooruitzichten zich duidelijk verbeterden.
Sigarennijverheid in Tilburg
Grote fabrieken
Weliswaar gestaag maar nog langzaam kwam de sigarenindustrie in Tilburg tot wasdom. Het gemeenteverslag van 1891 noemde het een gelukkige omstandigheid, dat bij de ingetreden stilstand van de wollenstoffen-nijverheid andere takken van bedrijf zich uitbreidden. Zo waren de laatste tijd twee sigarenfabrieken opgericht.
Het jaar daarop verscheen in het gemeenteverslag weer een overzicht van de bedrijvigheid in Tilburg, dat tot en met het jaar 1897 ook gegevens verstrekte over het aantal tewerkgestelde arbeiders. Voor opname van bedrijven in dit overzicht gold als criterium: inrichtingen waarin tien of meer arbeiders werkzaam waren, benevens die met een getal van minder dan tien arbeiders, indien daarin van mechanische beweegkracht, stoom, water, gas, enz., gebruik werd gemaakt; alle overige waren ambachten.
Aan dit criterium voldeden twee sigarenfabrieken, die van de Gebrs. Donders en die van Eug. van Roessel. met respectievelijk 21 en 35 arbeiders in dienst.22) Of dit de fabrieken waren waarvan in 1891 sprake was, is niet zeker: Eug. van Roessel wordt als sigarenfabrikant al genoemd in het Tilburgs Adresboek van 1889. Hij woonde in de Nieuwlandstraat M 583; de fabriek lag vermoedelijk in het straatje om de hoek, de Schijfstraat.
Beide fabrieken beschikten nog niet over een moderne sigarendrogerij, terwijl de daarmee reeds uitgeruste fabriek van Karel Janssen in de gemeenteverslagen vanaf 1891 niet voorkwam. Klaarblijkelijk had zijn fabriek het stadium van kleinbedrijf nog niet verlaten, of had hij zich ondanks de modernisering niet kunnen handhaven?
Het ontbreken van zijn naam als fabrikant in de adresboeken van 1889, 1900, 1902 en 1903 is nog geen zeker bewijs.23) Afgezien daarvan bevestigt het de constatering, dat de modernisering van de sigarendrogerij geen belangrijk positieve invloed heeft gehad op het groeiproces in de sigarenmakerij.24) Voor zover de gegevens strekken, maakten de fabrieken van Donders en Van Roessel de volgende ontwikkeling door:25)
Het gelijkblijven van beide firma's in de jaren 1895-1897 is te toevallig.
Vermoedelijk was men niet meer zo bereidwillig of nauwgezet in het verschaffen van de nodige gegevens voor de gemeenteverslagen. Misschien kwam dit meer voor en is daarom besloten vanaf 1897 deze gegevens niet meer in het overzicht van de toestand der nijverheid op te nemen.
Rond 1894 waren beide ondernemingen uitgegroeid tot grootbedrijf en bleven ze daarmee tot na de eeuwwisseling de enige in hun sector. Landelijk gezien nam het grootbedrijf na 1890, de jaren van hernieuwde expansie, een hoge vlucht.26)
Was tegen die tijd het aantal arbeiders ongeveer gelijkelijk verdeeld over grootbedrijf, midden- en kleinbedrijf,27) in Tilburg ontbrak aanvankelijk het grootbedrijf en kwam tussen 1894 en 1900 het middenbedrijf niet voor.
Bedrijfsvoering Het grote aantal jongeren ten opzichte van het aantal volwassen arbeiders wekt in vergelijking met de vorige cijferreeks enige verwondering. Volgens de Kinderwet van 1874 en de Arbeidswet van 1889 wordt hier onder jeugdigen verstaan: personen van volbrachte twaalfjarige tot volbrachte zestienjarige leeftijd. Voor tewerkstelling van jongeren was een van gemeentewege verstrekte arbeidskaart verplicht.
Aan het eigenlijke sigarenmaken gingen verscheidene eenvoudige bewerkingen vooraf, zoals het bevochtigen, het strippen en het maken van de bosjes (het binnengoed met omblad), ook wel wikkels genoemd, die geen speciale vakkennis vereisten en waarbij veel gebruik werd gemaakt van vrouwen en kinderarbeid.
Door concentratie van arbeiders in één fabriek werd de mogelijkheid vergroot, deze deelbewerkingen afzonderlijk te laten verrichten, waardoor de productiviteit kon toenemen en een betere kwaliteitscontrole was gewaarborgd.
De introductie van sigarenvormen, die na 1880 veel opgang maakten, vergrootte de productiviteit nog meer; bij het maken van de bosjes kon thans worden volstaan met een globaler formaat. Vermoedelijk bevorderde het werken met vormen de concentratie van arbeiders in één fabriek.
De voorliggende cijferreeksen tonen dan aan dat bij Donders en Van Roessel moderne ideeën over rationele bedrijfsvoering toepassing hadden gevonden. Anderzijds kan de inschakeling van zoveel jongeren wijzen op de grote behoefte aan geschoolde arbeidskrachten, waarin dan door het aannemen van leerlingen werd voorzien.
Uiteraard bracht het ook een groot financieel voordeel, omdat jeugdlonen erg laag waren. Toch is het de vraag of alle jongere werknemers op de loonlijst van de onderneming stonden. In de sigarenmakerij was immers de praktijk gegroeid dat een sigarenmaker zelf een bosjesmaker naast zich had, die hij zelf betaalde. Aan dit gebruik werd bij de c.a.o. van 1920 een einde gemaakt.28)
Van oudsher steunde de sigarennijverheid voor een belangrijk deel op jeugdigen; in dat opzicht vormde de situatie in Tilburg geen uitzondering op Eindhoven en Den Bosch. Wel was er een duidelijk verschil wat de arbeid van vrouwen betrof.
Volgens de gemeentelijke opgaven waren tussen 1876 en 1897 geen vrouwen werkzaam op de Tilburgse sigarenfabrieken. Of zij daarnaast veel in de huisnijverheid en de kleinere bedrijven ingeschakeld waren, zal nader onderzoek moeten uitwijzen.
De veronderstelling ligt voor de hand dat het terugdringen van vrouwenarbeid is toe te schrijven aan de invloed van de geestelijkheid. Maar was de clerus in Tilburg dan minder toegeeflijk dan in Den Bosch, waar vrouwenarbeid in de sigarenindustrie wel voorkwam, of in Eindhoven, waar op de fabriek van Lurmans en op die van Mignot & De Block het personeel zelfs merendeels uit vrouwen bestond? 29)
De verwachtingen in het gemeenteverslag van 1891 ten aanzien van de bijdrage van de sigarennijverheid in het behoud van de werkgelegenheid in Tilburg bleken toch te hoog gestemd. Er vond tot 1903 weliswaar uitbreiding plaats, maar het verloop was erg groot. Na 1902 zou de sigarennijverheid pas voldoende stevig gevestigd raken, dat zij voor de economische ontwikkeling van Tilburg betekenis kreeg.
Tweede bloeiperiode
Ondanks een algemeen economisch herstel, ondanks een veelbelovende start, een snelle toename van de bedrijfsomvang, de inrichting van een moderne sigarendrogerij was de continuïteit der werkzaamheden bij Donders en Van Roessel niet gewaarborgd.
Waren in 1896-1897 de vooruitzichten nog gunstig, beide firma's stapten toen over op de moderne sigarendrogerij, Donders breidde in 1896 zijn fabriek in verband daarmee uit,30) na de eeuwwisseling verkeerden beide ondernemingen in moeilijkheden, waarschijnlijk ten gevolge van de slapte die in 1901-1902 alom in deze nijverheidssector was ingetreden.31) Een van beide fabrieken werd in 1901 zelfs ten verkoop aangeboden. De vraagprijs was bepaald op ƒ 14.000.
Er werd geadverteerd in de krant en in de Tabaksplant, Nederlandsch Orgaan gewijd aan de belangen van Tabakshandel & Tabaksteelt; voor Tabakshandelaren, Fabrikanten en Planters.
Dit weinig alledaagse gebeuren had de aandacht getrokken van de vakbladen. "Typisch Brabantsen én Tilburgsch", aldus de Katholieke Tabaksbewerker in zijn commentaar bij de advertentie, overgenomen uit de Meijerijsche Courant, verschijnend in Eindhoven en omstreken:32)
Te Tilburg, waar de werkloonen laag zijn
TE KOOP eene involle werking zijnde Sigarenfabriek, met flinke soliede clientèle.
Des verlangend ook de Inventaris afzonderlijk te koop, een en ander tegen billijke prijs.
Franco brieven onder motto Sigarenfabriek aan het Bureau van dit Blad.
Waarschijnlijk ging het hier om de fabriek van Eug. van Roessel.
Hiervan bleek immers de eigendom te zijn overgegaan naar Leo Diepen, die ter bekendmaking van dit feit in de Tabaksplant van 2 december 1902 de advertentie had laten opnemen: "Tilburgsche Sigarenfabriek Leo Diepen, voorheen Eug. van Roessel Tilburg”.
In het gemeenteverslag van 1902 wordt de fabriek van Leo Diepen voor het eerst genoemd; die van Eug. van Roessel komt niet meer voor, evenals de fabriek van de Gebrs. Donders.
Of deze laatste eveneens is gesloten, dan wel alleen is ingekrompen, is uit het verrichte onderzoek niet gebleken. Afgaande op het Provincieverslag omtrent de toestand der nijverheid in Noord-Brabant bezat Diepen in 1900 reeds een fabriek, en wel een tabak-snuif- en sigarenfabriek.33) In tegenstelling tot de snuiffabriek van Wed. J.A. Verbunt en de tabaks-kerverij van F.C. Woestenbergh maakte hij geen gebruik van mechanische beweegkracht.34)
Vanwege de eenvoud van het fabricageproces had mechanisatie in deze branches al veel eerder toepassing gevonden.35) Diepen beschikte in zijn voormalige fabriek evenmin over een moderne sigarendrogerij, noch had hij volgens het gemeenteverslag tien of meer sigarenmakers in dienst.36) Ook zijn bedrijf ondervond een zekere terugslag door de slapte die was ingetreden.
In augustus 1901 had hij zijn personeel op "taak" moeten stellen: een geplaatste order werd tegen een vooraf bepaalde beloning per geproduceerde hoeveelheid uitgevoerd; geen uurloon en geen stukloon dus. Het loon dat hij bood was evenwel zo laag, dat de arbeiders aanvankelijk weigerden. Na bemiddeling door de R.K. Tabaksbewerkersbond - de fabrikant toonde zich zeer welwillend - besloten de werklieden het werk toch aan te nemen. "Voorts verklaarde de Patroon, dat hij voorloopig onmogelijk volop kon laten werken, maar dat het hem goed was, als de Sigarenmakers na het afwerken hunner taak. op het eerstvolgende schaftuur de fabriek wilden verlaten." 37)
Een jaar later was Diepen nog niet uit de problemen: zijn arbeiders moesten een groot deel van het jaar op "taak" werken en de beloning was erg laag: ƒ 2,50 per 1000 sigaren. Een hongerloon; onbegrijpelijk dat de arbeiders, die nota bene lid waren van "dien hardwerkenden" R.K. Tabaksbewerkersbond, hiermee akkoord gingen; de concurrerende Neutrale Vereeniging van Sigarenmakers had hier geen goed woord voor over.38)
Kennelijk waren de sigarenmakers bereid omwille van het behoud van de werkgelegenheid, een stap terug te doen. Was dit nodig in verband met het opstarten van de nieuwe fabriek? Vermoedelijk ging het hier nog om de eerste fabriek en zag Diepen in overname van de moderner geoutilleerde fabriek van Eug. van Roessel betere toekomstkansen.
Wat zijn motief ook moge zijn geweest, hij bleek een goede beslissing te hebben genomen (zie verderop in deze tekst). Nog enkele ondernemingen, verband houdend met de sigarenmakerij en opgericht na 1890 illustreren het wisselvallige verloop van deze tak van nijverheid in de tweede bloeiperiode.
In 1892 kreeg Hub. Maas verlof tot oprichting van een drogerij aan de Gasthuisstraat, sectie K 4544. Hij werd niet aangeduid als sigarenfabrikant, noch was in zijn verzoek om vergunning sprake van een nabijgelegen of te bouwen fabriek. Dit suggereert dat hij de sigaren "nat-los" kocht van andere fabrikanten of van (zelfstandige) thuiswerkers.
Noch Donders, noch Van Roessel had toen al een moderne drogerij; of de onderneming van Karel Janssens nog in bedrijf was, is zoals reeds opgemerkt, niet met zekerheid te zeggen.
Het is niet onaannemelijk dat Maas van beroep sigarenmaker was en zijn beroep is blijven uitoefenen, zij het dan op bescheiden schaal, omdat zijn naam niet in de gemeenteverslagen voorkomt. Blijkens het adresboek uit 1900, 1902 en 1903 had hij zich inderdaad toegelegd op de sigarenmakerij: als beroep staat vermeld "fabrikant van sigaren".
In 1911 zou de vergunning zijn vervallen.39) Op 9 september 1895 diende Antoon Janssens Hzn een verzoek in tot oprichting van een sigarenfabriek met drogerij, gelegen aan de Stationstraat, sectie M 4127.
Hij begon zijn bedrijf in een bestaand pand, dat hij gehuurd had van een zekere Van Dun. Op de begane grond bevonden zich de drogerij en de bewaarplaats van tabak; de bovenverdieping diende als werkplaats.40) Of de huur kon niet worden verlengd, of om andere redenen zag hij in 1898 uit naar een andere bedrijfsruimte.
Op 19 juli vroeg hij vergunning om een fabriek met drogerij te mogen oprichten, gelegen op de Heuvel, sekte M 3317, naast Villa Nova. Ook hier betrok hij een bestaand pand, dat hij huurde van Louis Broekx.41) Het ging hem voorspoedig: in 1900 had hij minstens tien arbeiders in dienst. Daarna liep de bedrijvigheid terug; de gemeenteverslagen vanaf 1902 noemen zijn fabriek niet meer.42)
In hetzelfde jaar als Ant. Janssens begon M. van Leeuwen met een sigarenfabriek annex drogerij.
De fabriek werd gebouwd in de Capucijnenstraat, op perceel D 3681, aldus diens verzoek van 23 september 1895.43) Tegenspoed bleef hem niet bespaard, zo kan worden opgemaakt uit een toevallig gevonden bericht in de Nieuwe Tilburgsche Courant van 28 juli 1897, namelijk dat was ingebroken in de leegstaande fabriek van v. L. in de Capucijnenstraat.
Maar Van Leeuwen wist zich te handhaven: na enkele jaren, in 1900, waren bij hem tien of meer arbeiders werkzaam.44) De afzet nam toe: op 21 september 1903 vroeg hij een vergunning aan voor de verbouwing van zijn sigarenfabriek in verband met de vergroting van de daarin aanwezige drogerij.
De erbij gevoegde tekening geeft een aardige indruk van de inrichting van een sigarenfabriek. Van Leeuwen had er wel zijn kantoor, maar woonde in de Zomerstraat. Bij hem werkten 42 of meer arbeiders: in de pakkamer vier personen, in de sorteerderij twaalf en in de sigarenmakerij op de verdieping 26 personen.
In verband met de Veiligheidswet van 1895 golden er niet alleen voorschriften met betrekking van de afstand waarbinnen de fabriek mocht gelegen zijn van scholen en gebouwen voor ziekenverpleging en openbare eredienst, maar ook ten aanzien van de inrichting van de fabriek.
De Inspecteur van de Arbeid was met het toezicht belast. Voor de situatie hier, zie bijgaand formulier. 45) Zijn fabriek behoorde tot de grotere sigarenmakerijen in Tilburg. Voor zover nagegaan bleef zijn fabriek evenals die van Leo Diepen zeker tot 1920 in bedrijf.46)
Hiernaast zijn nog enkele kleinere fabrieken te noemen, die ofwel maar kortstondig bestaan hebben, ofwel niet (blijvend) boven het niveau van kleinbedrijf uitgroeiden.
In het overzicht van de bedrijvigheid in Tilburg over 1900 en 1901 is de sigarenmakerij van een zekere Julius Wertheim opgenomen. Hierna ontbreekt deze in de jaarlijkse overzichten. Over een sigarendrogerij beschikte Wertheim zeker de eerste jaren niet.47)
Het Tilburgsch Adresboek voor het jaar 1900 vermeldt onder de categorie "Fabrikanten van Sigaren" behalve de hierboven genoemden: Jan Aarts, J. van Beek en J.B. Happel. In de hierna verschenen adresboeken staat als beroep aangegeven sigarenmaker.48)
Aarts werd als zodanig reeds genoemd in het adresboek van 1881, Happel in 1889. Het is goed mogelijk dat wij hier te maken hebben met geheel of gedeeltelijk zelfstandige thuiswerkers. Huisindustriële nijverheid kwam in de negentiende eeuw geregeld voor, maar was ook na de eeuwwisseling niet geheel verdwenen.
Wegens de moeilijkheid om voor de sigarennijverheid een zuinig werkende machine te ontwikkelen die kwalitatief hoogwaardige producten leverde, bestond de sigarenmakerij nagenoeg geheel uit handwerk (er was hier en daar wel een wikkelmachine in gebruik), waardoor deze productiewijze zich uitstekend leende voor huisnijverheid.
In tijden van economische terug
gang functioneerde het als een buffer voor de kleinere ondernemingen, die door "uitbesteding" van de productie of delen daarvan zich staande konden houden.49) Kende oostelijk Noord Brabant, met name Eindhoven en Woensel na 1900 nog veel huisnijverheid,50) ook in Den Bosch zou het nog veel zijn voorgekomen.51) Uit nader onderzoek moet blijken, hoe groot de omvang was van dit verschijnsel in Tilburg.
De laatste kleine onderneming die in de voorliggende inventarisatie is opgenomen, is de fabriek van Petrus Roef. Eind februari 1901 werd hem vergunning verleend om in de Piusstraat, op perceel sectie M 667, een fabriek annex sigarendrogerij op te richten.
Het was een klein bedrijf, waar voor ongeveer acht arbeiders werk zou zijn.52) Veel groter is dit bedrijf niet geworden: in de meermalen aangehaalde tellingen kwam het niet voor.
Hetzelfde lijkt op te gaan voor de fabriek met drogerij, die de firma Poort en Simonis in september 1907 is begonnen op het adres Tuinstraat 6.53)
De kleinere bedrijven konden de sterke expansie van het groeibedrijf niet bijhouden. In het begin van de twintigste eeuw raakten zij meer en meer in de verdrukking door een stijging van de tabaksprijs, zonder dat dit kon worden doorberekend in een evenredige stijging van de prijzen der sigaren, daar zij het juist van de productie van goedkopere sigaren moesten hebben. Gebrek aan voldoende kapitaal verhinderde hen om alert op de tabaksmarkt te opereren en gunstige voorraden aan te leggen.54)
Sigarennijverheid in Tilburg Overgang naar grootbedrijf
Het is opvallend, dat van de hierboven genoemde ondernemingen het met name de jongere bedrijven waren, die de overgang naar het grootbedrijf konden maken en zich met succes hebben kunnen handhaven.
Dit gold voor Diepen, voor Van Leeuwen en voor de in 1900 met twaalf arbeiders begonnen fabriek van Majoie & Van der Voort, de latere Gulden-Vlies-Sigarenfabriek, die een snelle groei doormaakte, waarover in een volgende bijdrage meer.
Deze ondernemingen eerst leverden een betekenisvolle bijdrage aan de werkgelegenheid in Tilburg.
Daar voegden zich nog enkele concurrenten bij: in 1913 de firma's Louis Anderegg &. Co, Sala & Co en Maas & Jong-bloets, in 1919 M. van Os.55)
Briefhoofd van Sala & Co Tilburg, sigaren fabrikanten
Plaats: Tilburg - Datering: 1918
Briefhoofd
Nota van Gimbrère Luchttechnische-industrie, Gebr. Salastraat 28 voor Coöperatieve Ververijen Koningshoeven, Koningshoeven 77
De mening van Boeren, dat in Tilburg met uitzondering van de firma Majoie & Van der Voort het kleinbedrijf overheerste, blijkt niet gefundeerd.56)
Gaandeweg had Noord-Brabant zich ontwikkeld tot een centrum van sigarennijverheid.
Daarin had uiteindelijk ook Tilburg een plaats verworven, echter in capaciteit overvleugeld door Eindhoven, waar al enkele decennia grootbedrijven gevestigd waren, en het aangrenzende gebied van de Kempen, dat na de eeuwwisseling zeer in trek kwam wegens de lagere lonen.57)
In betekenis werden beide gevolgd door Den Bosch, dat zich vooral had toegelegd op de vervaardiging van de duurderde kwaliteitssigaar.
Omdat de plaatselijke overheid en de burgerlijke bovenlaag zich door hun nog steeds levende handelsgeest niet voldoende industrieminded toonden, zag Den Bosch na 1918 echter de sigarennijverheid grotendeels naar elders in Brabant vertrekken.58)
Na in vogelvlucht over de ontwikkeling van de Tilburgse sigarennijverheid te zijn heen gegaan, volgt thans een dwarsdoorsnede uit 1902, die een goed beeld geeft van de omvang en de verspreiding van deze nijverheidssector:
2) De Jonge, De industrialisatie in Nederland tussen 1850 en 1914, 57 en 468.
3) De Jonge, a.w., 61; Sluytenmin, Ondernemen in sigaren, 19.
4) De Jonge, a.w., 227-231.
5) Sluyterman, a.w., 17.
6) Messing. Het ontstaan van Groot-Eindhoven 1890-1920, 56 en 59-61; Van Oorschot, Eindhoven, een samenleving in verandering 1810-1960, I. 108; Franssen. De Bossche arbeider in zijn werk¬en en leefmilieu, I. 38, 42, 47-48; Van Veldhoven, Noord-Brabant op weg naar groei en welvaart 1850-1920, 33.
7) Van Oorschot, a.w.. I, 108; Van Veldhoven, a.w., 27.
8) Franssen. a.w., I. 19-20 en 37.
9) Boeren, a.w., 65. Buiten de genoemde "vaste kern" kon men een wisselend aantal thuiswerkers in dienst hebben. Deze huisindustriële structuur was typerend voor het vroege kleinbedrijf. Het gaf flexibiliteit naar gelang de commerciële mogelijkheden. Zie: Van den
Eerenbeemt, Ontwikkelingslijnen en scharnierpunten in het Brabants industrieel bedrijf 1777-1914, 62.
10) Schulte, De Kamer van Koophandel en Fabrieken 1842-1862, in Van den Eerenbeemt en Schurink, De opkomst van Tilburg als industriestad, 104-106.
11) Sluyterman, a.w., 17 en 175; De Jonge, a.w., 60 en 227-231.
12) Messing, a.w., 60 e.v.; Van Oorschot, a.w.. I, 116.
13) GAT, Processen verbaal de Commodo et incommodo (ds. 1307; 1308).
14) GAT, Gemeenteverslagen (geschreven) 1861-1880 en (gedrukt) 1881-1903.
15) De Jonge, a.w., 55; Sluyterman, a.w., 21-22.
16) Boeren, a.w., 129.
17) De Jonge, a.w., 61 en 63; Van den Eerenbeemt, a.w., 64-66.
18) De Jonge, a.w., 58; Sluyterman, a.w., 24 en 60-69.
19) GAT, Ingekomen aanvragen tot daarstelling van fabrieken en inrichtingen in verband met de Hinderwet van 2 juni 1875, ds. 1311, 249; Vergunningen krachtens de Hinderwet van 2 juni
1875, ds. 1328, 249.
20) De Jonge, a.w., 377.
21) De Jonge, a.w., 62.
22) GAT, Gemeenteverslag 1891. 1892.
23) Tussenliggende jaren ontbreken.
24) De Jonge, a.w., 240.
25) GAT, Gemeenteverslag 1892-1897. De overzichten, samengesteld door de Tilburgse Kamer van Koophandel verschenen ook in afzonderlijke verslagen van de Kamer.
26) De Jonge, a.w., 63 en 231-234.
27) Sluyterman, a.w., 43-47.
28) Sluyterman. a.w., 41-4.3 en 129-131.
29) Franssen, a.w., I. 148 e.v. en 165; Messing, a.w., 131-140; Van Oorschot, a.w., I, 217-222; Van Veldhoven, a.w.. 108; Van de Weyer, De religieuze practijk in een Brabantse industriestad, 154-155.
30) GAT, Hinderwet, ds. 1315, 605 en 637; ds. 1329, 605 en 637.
31) De Katholieke Tabaksbewerker. 1901. november, december; 1902, maart, april, juni. De Sigarenmaker, 4 januari 1902.
32) De Katholieke Tabaksbewerker, mei 1902 (advertentie); De Sigarenmaker. 23 november 1901, l februari 1902.
33) GAT, Verslag van den toestand der Provincie Noord-Brabant over 1900, 1901. Wat het overzicht der nijverheid betreft wijken Provincie- en gemeenteverslag soms van elkaar af.
34) GAT, Gemeenteverslag 1900, 1901.
35) De Jonge. a.w., 58-59.
36) Van een aanvraag tot vergunning i.v.m. de Hinderwet is niets gebleken. De aanvragen zijn systematisch geraadpleegd tot en met 1903.
37) De Katholieke Tabaksbewerker, augus¬tus 1901.
38) De Weerklank, 9 augustus 1902.
39) GAT,Hinderwet,ds.1313.447;ds. 1328. 447.
40) Idem, ds. 1314, 576; ds. 1329. 576.
41) Idem, ds. 1316, 689; ds. 1330. 689.
42) GAT, Gemeenteverslag 1900. 1901.
43) GAT. Hinderwet, ds. 1314, 577; ds. 1329. 577.
44) GAT, Gemeenteverslag 1900.
45) GAT, Hinderwet, ds. 1321. 990; ds. 1331, 990.
46) GAT, Verslagen van de Kamer van Koophandel 1904-1920.
47) GAT, Gemeenteverslag 1900. 1901. Het provincieverslag noemt hem niet. Zie verder noot 36.
48) GAT. Tilburgsch Adresboek 1900, 1902 en 1903.
49) Sluyterman, a.w., 135-138.
50) Messing, a.w., 55 en 65; Van Ootschot, a.w.. I, 221.
51) Franssen, a.w., I, 63.
52) GAT, Hinderwet, ds. 1319. 852; ds. 1330. 852.
53) GAT, Hinderwet, ds. 1333. 1258.
54) De Jonge, a.w., 63-64; Sluyterman. a.w., 44-47.
55) Zie noot 46.
56) Boeren, a.w., 110.
57) Sluyterman, a.w., 26-27; Van den Eerenbeemt. a.w.. 143; Van Veldho¬ven, a.w., 67-73; Van Oorschot, a.w., I, 116-120.
58) Franssen, a.w., I, 54; Van den Eerenbeemt. a.w., 13.3 en 141-143.
De Tilburgse elite aan het begin van de twintigste eeuw; een momentopname
Auteur:Cor G.W.P. Van der Heijden*
Jaargang:XVII (1999) Tilburg, tijdschrift voor geschiedenis, monumenten en cultuur Nummer: 3 Pagina’ s: 59-71 1887
http://www.historietilburg.nl/
UIT BIJLAGE 1
PERSOONLIJKE GEGEVENS VAN DE 100 HOOGST AANGESLAGENEN IN TILBURG (SITUATIE PER 01-01-1904)
No. 65.
Achternaam: Sala
Voornaam: Ludovicus J.
Wijk: O 428
Straatnaam: St. Josephstraat
Beroep: wolfabrikant
Inkomen: 12.000
Geboortedatum: 09-07-1849
Geboorteplaats: Reek
Burgerlijke staat: geh.
Godsdienst-: RK
Ludovicus Josephus Sala, oudste zoon van Louis Joseph Sala en Helena Allegonda Boeracker. trouwde op 05-05-1879 in Rozendaal met Justina Johanna Petronella van Welij.
RK Begraafplaats Parochie Heuvel
St. Josephstraat 109 Tilburg
Ludovicus Josephus Sala
Geboren: 09-07-1849
Overleden: 18-03-1911
Leeftijd: 61
Justina Johanna Petronella van Welij
Geboren: 19-08-1851
Overleden: 15-01-1911
Leeftijd: 59
Begraafplaatsnr: 226
(Plaats)aanduiding: St. Jozeflaan
De maatschappelijke belangstelling voor 'elites' is van alle tijden.
Reeds omstreeks de eeuwwisseling zijn er enkele belangrijke elitetheorieën ontwikkeld die gedurende lange tijd van grote invloed waren.(1) In de jaren zestig en zeventig echter werd, onder invloed van de verspreiding van het socialisme en de voortschrijdende democratisering, het voortbestaan van groepen maatschappelijk uitverkorenen als problematisch ervaren.
In het historisch onderzoek verschoof dientengevolge de aandacht zeer sterk in de richting van de arbeiders. Bestudering van de werk-, woon- en leefomstandigheden van de arbeidersklasse en de ontwikkeling van de arbeidersbeweging beleefde een bloeiperiode.
Voor een deel in het verlengde hiervan, maar voor een deel ook als reactie op de dominantie van de arbeidersgeschiedenis binnen het ruime terrein van de sociale geschiedenis, herleefde vanaf de jaren tachtig bij historici de belangstelling voor de elites weer.(2)
Een hele reeks (vooral lokale) studies naar de handel en wandel van de elite verscheen: de studies van Prak over Leiden, van De Jong over Gouda en van Kooijmans over Hoorn zetten de toon.(3)
Later volgden nog monografieën over de elite in Maastricht en Zwolle.(4) Ook de studie van Kuiper naar de teloorgang van de Friese adel mag in dit rijtje geplaatst worden en met enige fantasie past ook het onderzoek van Verstegen naar de Veluwse jonkers in deze opsomming.(5)
Daarnaast verschenen er vele studies waarin een typering van de plaatselijke of regionale elite een onderdeel van een ruimer geheel vormde.
Deze trend in de geschiedschrijving ging niet geheel aan Brabant voorbij. In 1985 verscheen een studie over de elite in Heusden en vijf jaar later werd de elitevorming in oostelijk Noord-Brabant aan een uitputtende analyse onderworpen.(6)
Aan een bestudering van de Tilburgse notabelen als groep heeft tot op heden nog niemand zich gewaagd (evenals trouwens van de vergelijkbare groep in de andere grote steden in Brabant).(7) Dit artikel wil een eerste summiere aanzet zijn om deze witte vlek met enkele grijstinten in te kleuren.
http://www.historietilburg.nl/startpagina.htm
200 jaar brandweer in Tilburg
In de nacht van zaterdag 13 op zondag 14 augustus brak er brand uit in de wollenstoffenfabriek van de Gebr. Sala aan de Tuinstraat. "Van de geheele fabriek bleef niets over dan de vier muren en de brandkast, welke ondanks den fellen vuurgloed waaraan zij was blootgesteld, bij opening bleek volkomen de proef te hebben doorstaan." De fabriek werd onmiddellijk herbouwd, maar nauwelijks in bedrijf trof deze fabriek hetzelfde lot: op 17 augustus 1888 brandde zij weer geheel af. Het bedrijf werd daarna niet meer herbouwd.
Luigi (Jean Baptiste Louis) Sala - Josepha Jacoba Muskeijn - Advertenties Krant
(3130) De Curator in het Faillissement van LOUIS SALA, maakt bekend dat de RANGSCHIKKING in gemelden Insolvent verklaarden Boedel ter Griffie van de Arrondissements Regtbank te ’s Bosch is NEDERGELEGD en aldaar gedurende veertien dagen ter inzage zal blijven liggen. ’s Hertogenbosch, 8 Maart 1861 De Curator in voornoemd: C. R. E. VAN RIJCKEVORSEL
(7982) Bij vonnis van den 28sten Julij 1859; van de Arrondissements-Regtbank te ’s Hertogenbosch, is L. SALA, Kunstkoper, te ’s Hertogenbosch; verklaard in Staat van Faillissement, vanaf den 27sten bevorens, met benoeming van den Edel Achtb. Heer Mr. C. R. E. VAN RIJCKEVORSEL, Advocaat te ’s Hertogenbosch, tot curator.
De curator voornoemd
C.R.E. VAN RIJCKEVORSEL
(9260) Krachens bevelschrift van den Heer Regter-Commisaris in het Faillissement, van LOUIS SALA, Kunsthandelaar te ’s Hertogenbosch, ROEPT de Ondergeteekende Curator in gezegd Faillissement OP, alle bekende en Onbekende Schuldeischers, de bevoorregte, de Pand of Hypotheekhouders daaronder begrepen, ten einde over te gaan tot de eerste Verificatie hunner op Vrijdag den 23sten September eerstkomende, des middags ten 12 ure, in het Paleis van Justitie te ’s Hertogenbosch.
De Curator voornoemd,
C.R.E. VAN RIJCKEVORSEL
Alle bekende en onbekende Schuldeischers in het Faillissement LOUIS SALA; Kunsthandelaar te ’s Hertogenbosch, bevoorregten daaronder begrepen, worden bij deze opgeroepen in persoon of bij behoorlijk gevolmagtigden, te verschijnen ter vergadering van Schuleischers, welke krachtens Art. 829 Wetboek van Koophandel, zal gehouden worden op Zaterdag den 14den April De Curator in voornoemd Faillissement;
C. R. E. VAN RIJCKEVORSEL 1860; ten Elf Ure des voormiddags, binnen het Paleis van Justitie te ’s Hertogenbosch.
’s Hertogenbosch, 24 Maart 1860
De Curator in voornoemd Faillissement;
C. R. E. VAN RIJCKEVORSEL
(10195) Alle bekende en onbekende Schuldeischers, de Bevoorregte daaronder begrepen, in het Faillissement LOUIS SALA; Kunsthandelaar te ’s Hertogenbosch, worden bij deze OPGEROEPEN; te verschijnen ter TWEEDE VERIFICATIE der Schuldvorderingen; welke zal gehouden worden op Maandag den 14den November e.k., des voormiddags ten 11 uur, in het Paleis van Justitie te ’s Hertogenbosch.
Uit een behoorlijk geregistreerd Exploit door mij ondergeteekende, Deurwaarder bij de Arrondissements-Regtbank te Amsterdam, in dato den dertigsten April 1800 negen-en-zestig, bij aanplakking aan de hoofddeur van de gehoorzaal der voormelde Regtbank, en met overgifte van een afschrift aan den Edel-Achtbaren Heer Ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij dezelfde Regtbank, gedaan, blijkt dat ten verzoeke van M. SALA LLOBET, Koopman, wonendete Valencia, doch ten deze woonplaats gekozen hebbende ten kantore van den Procureur Mr. E. Asser, op den Singel bij de Vijzelstraat te Amsterdam, aan JOHN FOSTER, voerende het Stoomschip genaamd Southamton; wiens tegenwoordige woon- of verblijfplaats is onbekend, met overgifte van afschrift is
beteekend:
Een Vonnis door de Arrondissements-Regtbank te Amsterdam, tweede kamer, in de dato den een-en-twintigsten April 1800 negen en zestig, tusschen genoemden M. SALA LLOBET, als Eischer, en genoemden JOHN FOSTER, als Gedaagde, bij verstek gewezen, behoorlijk geregistreerd.
Geschiedende hiervan aankondiging ingevolge Art. 4 No 7 van het Wetboek van Burgerlijke Regtvordering.
Categorie:2 FAMILIEBERICHTEN ANNONCE A SALA FRIGERIO
07-03-2009
20-12-1884 Verzoek firma Gebrs Sala Antwerpsche tentoonstelling
- Door een aantal industrieën hier te lande, waaronder de firma's J. en A. Le Poole en Gebrs. Sala alhier, wordt bij adres aan de leden der staten-generaal te kennen gegeven, dat, aangezien zij zich als inzenders op de a. s. Antwerpsche Tentoonstelling aangemeld hebben, zij kennis genomen hebben van het adres, in de dato 17 December door de directie van "de Naamlooze Vennootschap" Nederlandsch Handels-Museum aan de leden der staten-generaal aangeboden, en daarmede hunne volle instemming betuigen. Redenen waarom zij eerbiedig verzoeken het in dat adres vervatte verzoek in te willigen.