Wijzigingen - aanvullingen. Vervolg Ere-Burgemeester Pieter De Prins
Vervolg
Pieter De Prins
Ere-Burgemeester en Herenboer
Beschermde hoeve verkrot door strenge normen monumentenzorg.
In 2013 (15 februari) schreef Denise Van den Broeck in Het Nieuwsblad : “De eigenaars van het Hof ter Rendelbeek wonen in een woning die op de lijst staat van monumentenzorg, maar de hoeve staat op instorten. Monumentenzorg eist dat de hoeve wordt gerestaureerd volgens haar normen. Maar daar hebben de eigenaars het geld niet voor. Wim en Dirk De Prins zijn de eigenaars van het Hof ter Rendelbeek, een 200 jaar oude hoeve die door de stedelijke dienst voor munumentenzorg wordt aanzien als waardevol. Het gebouw is echter niet officieel beschermd. Toen de broers in 2006 vanwege een gat in het dak een nieuwe bedekking wilden leggen in dakplaten kregen ze van de stad te horen dat ze dit in de originele Boomse pannen moesten doen. “Met de dakplaten zou ons dat 20.000 euro kosten, in Boomse pannen kostte ons dat 50.000 euro. Zoveel geld hebben wij niet”, zegt Wim. “Door de vochtigheid is intussen ook het houten gebinte aangetast. Renoveren mag alleen volgens de normen van stedenbouw. Een grondige renovatie zou ons volgens de aannemer zo’n 700.000 euro kosten. Dat gaat onze draagkracht ver te boven.”
Ondertussen zijn de levensomstandigheden waarin de beide broers leven erbarmelijk. Door het gat in het dak is de helft van de hoeve onbewoonbaar. In de andere helft komt het plafond naar beneden omdat het houten gebinte is verrot en vallen in de keuken de kasten van de muren, buigt het plafond door en staat de schimmel op de houten balken. Een nieuwe, kleinere woning bouwen op het landbouwbedrijf, mag niet, zeggen de broers.
In een eerste reactie liet schepen van Monumentenzorg Greet Geypen (Open VLD) weten dat de broers weliswaar in zeer schrijnende omstandigheden leven, maar dat er geen sprake van kan zijn dat de stad Mechelen haar regels versoepelt. “Ze kunnen beter hun boerderij verkopen,” zegt ze. Maar dan zijn de broers ook hun broodwinning kwijt.
OCMW-voorzitter Koen Anciaux en waarnemend burgemeester Marc Hendrickx hebben de boerderij gisteren bezocht. “Het huis kan elk moment instorten en is eigenlijk onbewoonbaar”, zegt Anciaux. “Verkopen is geen oplossing. We zullen nagaan in welke mate de hoeve beschermd is en proberen een compromisvoorstel uit te werken. En ondertussen moet er ook voor die mensen een oplossing gevonden worden met een noodwoning.”
In het jaar 2017 is de boerderij afgebroken. Volgens de broers was die onherstelbaar en hadden ze toestemming gekregen van de stad Mechelen.
Blitzbezoek aan de boerderij
Op een uitgelezen lentedag, begin juni 2017, fietste ik door de Kleine Heide te Leest toen ik de vijver passeerde en even verder de aftandse restanten van de eeuwenoude Rendelbeekhoeve. Tegemoetkomend aan een spontane ingeving besloot ik het erf op te rijden om er ter plaatse een kijkje te nemen en eventueel een praatje te maken met één van de bewoners. Op de plaats waar vroeger de prachtige hoeve met aanpalende schuur had gestaan stuitte ik op een hoop puin. De resterende gebouwen maakten een slooprijpe indruk met ingevallen buitenmuren en daken vol gaten. Verderop botste ik op een man die aan het stuur van zijn wagen beschutting had gezocht tegen de fel brandende zon in de schaduw van een boom. Zijn wantrouwen verdween toen ik me voorstelde als zoon van de laatste garde van Leest. Hijzelf stelde zich voor als Dirk De Prins (°Mechelen 16/4/1964), kleinzoon van de vroegere herenboer en burgemeester Pieter “Piër Prins” De Prins en hij beantwoordde bereidwillig al mijn vragen.
Dirk en zijn tien jaar jongere broer Wim zijn de laatste boeren op het hof. Zij volgden hun vader Frans De Prins, de tweede oudste van Pieter, op. Zelf hebben ze nog twee oudere zussen : Frieda en Christa die gehuwd zijn en elders wonen. Dieren hebben ze niet meer en Wim heeft zich gespecialiseerd in het ruimen van septische putten. Dirk heeft zich toegelegd op de teelt van graan, mais en aardappelen.
Over de afbraak van de woning en de schuur vertelde Wim het volgende : “Dat gebouw stond wel op de lijst maar was niet officieel geklasseerd. Acht jaar heeft Mechelen daar moeilijk over gedaan. Wij moesten het dak vernieuwen met Boomse pannen maar dat zou ons 50.000 euro gekost hebben en een grondige renovatie volgens de richtlijnen van Mechelen zou ons 500 tot 600.000 euro gekost hebben. Dat geld hadden wij niet. Mechelen zou in dat geval moeten opdraaien voor 60% van de kosten maar ook die zaten krap bij kas en alles bleef zoals het was en de hoeve werd steeds bouwvalliger en uiteindelijk onbewoonbaar. Drie jaar geleden kregen we uiteindelijk toelating om het gebouw af te breken wat we begin dit jaar hebben gedaan. Intussen hebben we de woning gehuurd waar de vroegere maalderij Maes gevestigd was op de Juniorslaan…”
De broers leven hun eigen leven en ze trekken goed hun plan. Ze zijn tevreden met de woning die ze huren enkele honderden meter verder en de twee caravans voor de schuur hebben ze nooit moeten betrekken. Koken doen ze voor elkaar. Hij die tijd heeft en thuis is kookt voor de andere.
De vijver is voor mij nog steeds nostalgie. Meer dan zestig jaar geleden heb ik daar nog leren zwemmen, samen met vele andere jongeren uit Leest. Tussen de koeienvlaaien in, want die koeien graasden in de aanpalende wei en gebruikten de vijver als waterbekken. Op mijn vraag of daar nog gezwommen wordt of gevist antwoordde Dirk negatief. In de zomer droogt de vijver meestal uit, terwijl aalscholvers en reigers het visbestand op peil houden… Marcel Van Hoof, 1 juni 2017.
Foto’s :
-Dirk zocht beschutting in zijn wagen en onder een boom tegen de brandende zon. -Wim en Dirk De Prins. -Restanten van de ooit zo fiere hoeve. -Het puin van de hoeve en de schuur. -De broers en dan vooral Wim, specialiseerden zich in het ruimen van septische putten.
Wijzigingen - aanvullingen. Ere-Burgemeester De Prins Herenboer van Rendelbeek.
Vervolg Pieter De Prins
Ere-Burgemeester en Herenboer
Rendelbeek
Vele generaties Leestenaars leerden zwemmen in de vijver van “Piër Prins”, burgemeester en boer van de Rendelbeekhoeve. Slijk, stenen, noch koeienvlaaien waren een belemmering. Als kinderen stonden we er niet bij stil dat deze hoeve kon bogen op een eeuwenoude geschiedenis en dat het water waarin we ravotten een restant was van de vroegere omwalling. Rendelbeek was een leenhoeve in de Middeleeuwen waaraan een Cijnshof verbonden was, een soort rechtbank waar alle verkopingen, erfenissen, renteleningen, pachtcijns, enz. werden geregeld en geboekt.
Siger van Blaesvelt
De eerste naam die in verband met deze hoeve wordt vernoemd is Siger van Blaesvelt die in de 12e eeuw van Walter Berthout, Heer van Mechelen, goederen in leen had te “Rendelbeck”. (A.Wauters : Environs de Bruxelles dl. II, blz.123) In een niet gedateerd akte uit de XII eeuw roemt Wouter Berthout, Sigerius de Blaersvelt als ridder zo edel door zijn afkomst als door zijn dapperheid. (cfr. Van den Berghe, Généologie d.l. famille de Berthot,f.14,Hs.arch.stad Mechelen; A.Wouters ,Hist.d.env.de Brux.II,623) Dit alles is te situeren bij de schenking aan Sigerius, van de heerlijkheid Blaesvelt door de Berthouts. Rendelbeek behoorde toen dus, in tegenstelling tot de omliggende gebieden aldaar, aan de Berthouts.
Johannes de Rendelbeca
In 1263 had Johannes de Rendelbeca een twist met de abdij Kortenberg over een tiendegebied Rendelbeca. Zeven jaar later trad dezelfde Johannes van Rendelbeke op als schepene van Leest. In de 14e eeuw hoorde het leen Rendelbeek, samen met het Heffense Hertendrecht tot de heerdij van den Hove. “Rendelbeek met zijn aanhoorigheden “ende metter heerlicheyt” lag in de parochie van Leest. ’t Was een aanzienlijk goed : “een hoff op de heyde, dat met landen ende beempden, streckende over de beke tusschen ’t Rennecouter aen deen zijde ende Toegevelt aen dander zyde” in het geheel ongeveer vijftien bunder besloeg. Tot het leen van Rendelbeek behoorden verder “manschappen van leene” of leenmannen, die samen te leen hielden “omtrent vijff bunderen onder bosschen, beemden ende winnende lant, in diversche plaetsen ghelegen te Leest”.
Arnoldi de Rendelbeke
In Mechelse Schepenakten vonden wij in het jaar 1309 een eerste vermelding terug van Arnoldi de Rendelbeke : “Bonarium terre sit in loco dicto opt Aerlantcontigue terre Walteri de Zantvoert et terre Arnoldi de Rendelbeke a domino episcopo le odieuse ac Bertholdo depen.”
Verschillende eigenaars
Aan het “hof van Rendelbeke” kleefde ook nog een cyns, daar de leenhouder “jaerlyckx aff geefft xxvi denier Lovens ende xii denier payements”. De laatste jaren van de 14e eeuw en het begin van de 15e werd als Heer van Rendelbeek Jacob van Campenhout vermeld (1390-1408). Zijn zoon Jan, gehuwd met Elisabet Mols, (1408-1427) volgde hem op en van deze laatste ging het hof over naar zijn dochter Maria Van den Walle, alias Van Campenhout (1428-1460). In 1441 vonden we “Rendelbeeckvelt sit in Leest …” evenals in 1444 “sit in Leest supra Rendelsbeecveld” (GM). Tussen 1460 en 1477 verklaarde Maria Van den Walle, “nu werdinne Peters Gysbrechts”, dat tot haar heerdij van Rendelbeek ook nog twaalf mannen behoorden, laten wellicht- en het goed ongeveer 15 zakken koren opbracht jaarlijks-. Die 12 waren : klooster van Leliëndael, meester Jan die Leeu, de Bogaerden, Hendrick Van der Straeten, Geerdt van der Meeren, Gillis van Wdegarden, Aert de Backer, meester Jan Stocqman, Katherine van Houwen, Vranck van Hale en Jan van den Bloke.” (“Hertendrecht”, Mechlinia nr.11, maart 1932) Door het huwelijk van Maria van Campenhout met Pieter Ghijsbrechts (onderhoofdman van de Voetbooggilde van Mechelen in 1458) –door Philips de Goede tot medebestuurder van de Mechelse munt aangesteld in 1454-, ging Rendelbeek over naar de familie Ghijsbrechts. Deze familie was van aloude adel. Door historici uit de 16e, 17e en 18e eeuw werd ze geciteerd bij de voornaamste adellijke geslachten van Mechelen. De Ghijsbrechts bekleedden hoge ambten in kerk en magistratuur en ze bezaten tal van leengoederen en heerlijkheden. De oudste zoon van Pieter Ghijsbrechts droeg dezelfde naam : Pieter Ghijsbrechts, Heer van Buurstede (Aartselaar), Rendelbeke en Vekene trad in het huwelijk met Hendrina ’t Sanders. Hij stierf in 1532 en zijn vrouw tien jaar later. Beiden werden begraven in de Sint Janskerk te Mechelen. Hun jongste zoon Pieter Ghijsbrechts werd Heer van Rendelbeke. Het was de laatste van het geslacht Ghijsbrechts die kon bogen op die titel. In 1544 was het goed in eigendom van de familie Meyngaerts : “Jacop Meyngaerts en Merten Meyngaerts gebroeders verkopen aan Claese de Poirtere Jans sone ende Marie Meyngaerts zijne wijve de twee elfte deelen ende al heurlieden Recht van de helft van een hoeve metten lande, groesen etc. Geh. Thof van Rendelbeke waer af den voirs. coopere nog een elfste deel toebehoirt groot uitgeheele omtrent 30 buenderen gel. onder Leest tusschen...ende de heyde aldaer a dom. Ger Van der Aa milit.war. (GM SI nr 168-1544 f°175)
Families Bouwens en d’ Overschie de Neerijsche
In 1560 werd Albrecht Bouwens, procureur van de Grote Raad te Mechelen, als heer van Rendelbeek vermeld. In 1592 had Isabelle Bouwens “een hoeve ende een omwaterde motte gelegen onder Leest genoemt Rendelbeeck” in eigendom. (GM 1592 en AM 1595)
Uit “Dossier Overschie de Neerijsse, archief nummer I 149 inv. Nr. 406” van 21 april 1601 : “De hoeve genaamd ’t Hoff van Rendelbeke gelegen tot Leest, aan de Cleyne Heyde, groot 33 bunder zowel land als groezen, waarvan 15 bunder leen zouden gehouden zijn van de Heerlijkheid van de Hoeve met alle appendenties en dependentiën zoals het Hof van Rendelbeke bij de voorschreven heer rekenmeester verkregen is bij vernaarding uit handen van wijlen de procureur Dannesijn (?), die hetzelfde gekocht had van Isabella Bouwens en Jan Jaiex haar man.Item de 2 beemden geheten de Kele, gelegen naast elkaar tot Heften aan het Stenen Brugske bij het blockhuys. Groot omtrent 7 dachmael. Item de helft van het halft bunder land gelegen tot Leest voor en bij de voorschreven heer rekenmeester op de 13e oktober gekocht van Willem Schoof en zijn huisvrouw waarvan de goedenisse gedaan is de 21 april 1601.
Albrecht Boyens van der Boyen, ridder, raadsheer en generale ontvanger van Gelderland, was eigenaar van Rendelbeek in 1635. Hij was getrouwd met Antonia de Bocholt, dochter van de heer van Macken. Volgens het “Caertboeck” uit 1723 was het kasteel in dat jaar reeds verdwenen. Het goed bestond toen uit : “pachthoff met den vijver, walle, dam, wegh en dreeff”. Het was eigendom van Baron van Macque (Macken), kleinzoon van Albrecht Bouwens.
Maria Barbara Lucia Amelia Bouwens Van der Boyen, kleindochter van de hoger vernoemde Albert Bouwens Van der Boyen, trouwt in 1719 met Karel Jozef, baron van Overschie, waardoor de heerlijkheid Rendelbeke in het bezit komt van die familie. Het was nog steeds een baron d’ Overschie de Neerijsche die het huidige woonhuis in 1813 optrekken liet.
Langs de kadasterkaart van Leest, rond de jaren 1860 opgemaakt door Popp, weten we dat de toenmalige eigenaar baron Auguste Jozef Ghislain D’ Overschie de Neerijsche (rentenier te Brussel), over 74 ha, 65 a, 70 ca eigendom beschikte te Leest. Het Hof ten Holsen viel daar nog steeds onder. In 1905 was barones d’Overschie de Neerysche (gravin de Béthune – Hesdigneul) de eigenares. Het goed bedroeg in 1921 80 ha 81 a toen het gesplitst werd om verkocht te worden.
De hoeve zelf werd zoals hierboven vermeld aangekocht door Pieter De Prins, afkomstig uit Meise en gehuwd met Melanie Meskens, die ze zelf uitbaatte. Pieter De Prins zou de burgemeestersjerp van Leest dragen van 1947 tot 1958. Zijn zoon Frans, getrouwd met Denise Voet, volgde hem op als “prins” van Rendelbeke. In 1954 bezat Rendelbeek, volgens Jan de Decker, 15 ha landbouwland en 20 ha weiden en beschikte de familie De Prins toen over een veestapel van 46 runderen. Het woonhuis, met stallingen onder hetzelfde dak, is er gezet in 1813. Dat getuigt een gedenksteen in de zijgevel : “Erigé le 12/4/1813 par Messire M.D.M.J. Baron d’ Overschie de Neerijsche, vicomte de Ruremonde, Seigneur de Rendelbeeck.”
Vanuit de hoeve loopt een veldweg kaarsrecht naar het “Hof ten Holse” in de Tiendenschuurstraat, een vroegere dreef die de beide pachthoeven met elkaar verbond. Van oudsher immers behoorden beide boerderijen aan dezelfde eigenaars.
Het “Leengoed Rendelbeke” bestaat niet meer. Het tiendensysteem is sinds lang uitgediend, maar fundamenteel is er weinig veranderd, thans heet dat B.T.W…
Vervolgt met : Beschermde hoeve verkrot door strenge normen monumentenzorg.
Foto’s :
-De Rendelbeekhoeve op de Kleine Heide jaren 70.
-De hoeve vereeuwigd in een mooie potloodtekening van M. De Prins.
-De gedenksteen in de zijgevel : “Erigé le 12/4/1813 par Messire M.D.M.J. Baron d’ Overschie de Neerijsche, vicomte de Ruremonde, Seigneur de Rendelbeeck.” (Foto : César Apers).
-Nog een mooie foto van Rendelbeek van de hand van César Apers.
Wijzigingen - aanvullingen. Ere-Burgemeester Pieter De Prins.
Vervolg Pieter De Prins,
Ere-Burgemeester en Herenboer.
Jan De Decker nam van de toen haast zeventigjarige burgemeester voor “De Band” in april 1954 volgend interview af : “We zijn even gaan aanlopen op de Rendelbeekhoeve : deze maal was het niet om meer geschiedkundige gegevens te verzamelen over de oude hoeven te Leest, maar wel om onze Burgemeester te interviewen. Zodra hij vernam dat het voor de Band was, onderwierp hij zich gewillig aan een reeks van vragen waarmee we hem kwamen ambeteren. Ja, dhr De Prins is niet meer van de jongsten. De zorg en de kommer van een groot huishouden, van ’n groot boerenbedrijf en van het burgemeesterschap van een plattelandsgemeente, hebben onmiskenbaar sporen achtergelaten op een vergrijsd wezen, waarop nog steeds de eenvoud merkbaar blijft. De vermoeide ogen van de zeventiger kregen een sterke glans toen hij sprak over zijn prilste jeugd en over het leven aan de ouderlijke haard in de landelijke gemeente Meise, alwaar hij op 30 september 1885 werd geboren als eerste kind van een landbouwersgezin. Als oudste van negen (vier jongens en vijf meisjes) moest hij hard werken. Op 16-jarige leeftijd tien hectaren oogst mee helpen pikken met de hand is voorwaar geen kleinigheid, evenmin als stenen bakken voor boerderijen en huizen. Toen hij dit aanstipte tuurde hij door het raam, als met weemoed kijkend naar z’n zonen die werkten op het erf, terwijl hij met zijn verweerde handen, die spreken van lange jaren onverpoosde moeizame arbeid, de poes streelde die ronkend op z’n schoot te slapen lag...
Ja, allen zijn zonen : fllinke twijgen aan ’n sterke stam ontsproten. Zo weet hij het bedrijf in veilige handen. Starend door het raam, als zocht hij naar een ver uitzicht over landen en weiden en ruimte en tijd, vertelde de burgemeester ons over de oorlog 1914-18. In 1914 kocht vader De Prins een hoeve te Ramsdonk. Daarna moest men vluchten gaan, alles achterlatend, ook de koeien in de stal. Pieter verbleef gans de oorlog in Frankrijk en diende er de boeren voor 1,25 fr per dag. Eindelijk kon hij dan terugkeren en bracht zeven vaarzen en een veulen mee : een treinreis van 17 dagen. Daarna ging hij nog eens terug en kwam te paard af van Cherbourg in 8 dagen.
Op 19 januari huwde hij Cornelia Maria Meskens van Wolvertem, die er de 14de februari 1889 werd geboren. Dit huwelijk schonk hen zeven kinderen : Marcel, Frans, Jan, Julia, Maria, Albert en Mariette.
In 1921 kocht hij de “Rendelbeekhoeve” van graaf de Bethune. In 1944 werd hij tot burgemeester van Leest benoemd, tevoren was hij eerste Schepen. Reeds enkele malen viel hem de eer te beurt onderscheidingen te ontvangen : 25 jaar gemeenteraadslid, 25 jaar voorzitter van de Koninklijke Fanfare “Ste Cecilia”, 25 jaar lid van de Boerengilde en de onderscheiding van de Luchtbescherming.
Sprekend over “Rendelbeek” vernamen wij dat het bedrijf 15 ha landbouwland heeft, 20 ha weiden en ’n veestapel van 46 runderen. In de stallen en elders op het bedrijf zagen wij dat hier de Boerenbond is voorbijgekomen. De mechanisatie op “Rendelbeek” is fel gevorderd : we zagen er talrijke landbouwmachines. Toch blijven de paarden nog dienst bewijzen, al worden tractoren ingezet. Meestal landbouwproducten worden er geteeld, doch ook nijverheidsproducten, bijvoorbeeld voor de conservenfabrieken van Mechelen. De Burgemeester zei ons dat de grond hier in deze streek zeer goed moet gevoed worden om flinke vruchten voort te brengen. “Men moet niet alleen hard labeuren,” zegde hij, “maar ook verstandig en economisch werken om z’n boerenstand te kunnen hoog houden.”
Op onze vraag : “Wat denkt u over de Band, mijnheer de Burgemeester ?” klonk het antwoord onomwonden : “De Band is aangenaam om lezen. Er wordt maandelijks naar getracht en van A tot Z gelezen. Dit boekje brengt ook ’n nadere kennis van de ontwikkeling en de vooruitgang van onze gemeente.”
Toen hebben wij afscheid genomen. Gelukkig waren we omdat we weer eens bij mensen van goede wil hadden verbleven en waar de spreuk “Aan ploeg en kruis, trouw !” zo zichtbaar is verwezenlijkt. Mijnheer de Burgemeester, nog vele jaren !! Jan De Decker.”
Vervolgt.
Foto's :
-Schilderij van de burgemeester met op de achtergrond de Rendelbeekhoeve.
Wijzigingen - aanvullingen. Pieter De Prins ere-burgemeester en herenboer.
1960 – 5 april : Overlijden van Ere-Burgemeester
en herenboer Pieter De Prins.
De oud-schepen, oud-burgemeester en herenboer van de Rendelbeekhoeve was te Meise geboren op 30 september 1885. Hij overleed te Leest op 75-jarige leeftijd. Als oudste telg uit een landbouwersgezin uit Meise met 9 kinderen was het van jongsaf hard werken op de ouderlijke hoeve. Op zijn zestiende moest hij, naast het klassieke boerderijwerk, tien hectaren oogst met de hand mee helpen pikken en stenen bakken voor boerderijen en woningen, geen sinecure.
Hoe hij in Leest terechtgekomen is blijft me onbekend. Volgens Stan Gobien in ”Leest in feest” werd hij lid van de fanfare “Sint-Cecilia” vanaf 1910 en zou hij voorzitter Theofiel Verschueren opgevolgd zijn in 1928 en dit tot 1959. Daarna werd hij erevoorzitter tot aan zijn overlijden.
In 1914 kocht vader De Prins een hoeve te Ramsdonk maar de oorlog verplichtte de familie te vluchten, alles achterlatend, zelfs hun koeien in de stal. Pieter verbleef de ganse oorlog in Frankrijk en verhuurde zich bij de boeren voor 1,25 frank per dag. Bij zijn terugkeer in ons land had hij zeven vaarzen en een veulen mee, na een treinreis van 17 dagen. Nadien ging hij nog eens terug en kwam te paard terug van Cherbourg in 8 dagen.
Op 19 januari huwde hij met Cornelia Melanie Meskens (°Wolvertem 14/2/1889, +23/9/1972) die hem zeven kinderen zal schenken : Marcel, Frans, Jan, Julia, Maria, Albert en Mariette. In 1921 kochten zij de “Rendelbeekhoeve” op de Kleine Heide van graaf de Bethune.
Pieter De Prins werd schepen te Leest vanaf 1939 tot 1944 en later was hij burgemeester van 1944 tot 1958.
Zijn huldiging op 8 maart 1953.
Op 4 maart 1953 ontving Pieter van de toenmalige eerste schepen Emiel Verschueren, namens het schepencollege onderstaande brief :
“Wij hebben de eer en het genoegen U mede te delen, dat Z.K. Hoogheid bij besluit van 26 februari, de Heer De Prins Pieter als Burgemeester benoemd heeft voor een nieuwe periode van 6 jaar. De huldiging zal plaats hebben op Zondag 8 maart, deze zal bestaan in een optocht, waaraan al de verschillende parochiale verenigingen uitgenodigd zijn. Bijeenkomst van alle groeperingen met vaandel aan de kapel van O.L.Vrouw (Juniorslaan) te 3.15 uur, stoetsgewijs naar het dorpsplein met ontvangst op het Gemeentehuis. De inwoners worden tevens verzocht de huizen te bevlaggen. Wij rekenen op de sympathie van alle medeburgers door een talrijke opkomst”.
Vervolgt met : Jan De Decker sprak met de nieuwe burgemeester.
Foto’s :
-Pieter “Piër Prins” De Prins, de minzame burgemeester en herenboer van de Rendelbeekhoeve.
-Zijn huldiging in 1953 : de optocht werd voorafgegaan door de fanfare Sint-Cecilia.
-Bloemen voor de nieuwbakken burgervader.
-Hulde aan de Leestse gesneuvelden op het kerkhof.
-In het gemeentehuis geflankeerd door zijn twee schepenen Miel Verschueren en Prosper Busschot.
Georges trok in 1991 naar zijn geboortestreek Elst waar hij als priester actief bleef. (GvA,1/6/91)
Terug In zijn geboortestreek begon Georges Herregods in 1992 vrienden-kunstenaars uit te nodigen om hun werk tentoon te stellen in zijn kerk te Elst ter gelegenheid van het feest van Sint-Apollonia. Intussen is dit evenement uitgegroeid tot een cultureel hoogtepunt dat zelfs buiten onze landsgrenzen bekendheid geniet. Hierna een verslag van een ‘Alnetum’ uit 2011 : BRAKEL – Priester Georges Herregods is wereldbekend in Elst. Het mag dan ook niet verwonderen, dat al zijn nieuwe werken vlug verkocht waren. Temeer daar Georges ze aan heel democratische prijzen verkocht heeft. Hij geniet immers van de wetenschap, dat ze zullen hangen bij mensen die hem een warm hart toedragen. Zondagnamiddag waren er al 1.300 bezoekers komen genieten van de tentoonstelling.
Onderstaande impressies zijn allen even lovend !
Frans en Mieke uit Harelbeke : loven de aparte stijl van de werken van Georges. Ze vinden ze deels kinderachtig, maar dan wel in positieve zin. Ze zijn beeldend, hebben iets van de werken van Permeke. De kleuren vinden ze geweldig, en de schijnbare tegenstelling tussen het religieuze en de sexueel getinte kant van vele werken, is ook geslaagd.
Johan en Monique uit Melle : vinden de schilderijen erg mooi en vooral vanwege de boodschap die ze uitdragen. De Afrikaanse invloeden, de fragmenten uit de Bijbel, de herinneringen aan vroeger, de ironie om kerkelijke gebeurtenissen, ze hadden het allemaal niet verwacht van een pastoor. De titels bij de schilderijen vinden ze erg adrem !
Wim en Ann uit Zottegem : roemen de werken om hun vrolijkheid, die hun spontaan aan het lachen brengt. Ze zijn kinderlijk, met sterke kleuren. Het doet hen aan een kinderbijbel met prentjes denken. Ook zij vinden dat Georges Herregods wel durft, om op die manier te schilderen.
Dirk en Mia uit Oudenaarde : …vele werken vertalen de actualiteit met een ondeugende knipoog. Hij roemt de schilder voor zijn klare kijk op de wereld !
Martin en Marijke uit Merelbeke : …de schilderijen fascineren hem, onder andere vanwege het grote stripgehalte. De personages gaan dialogen met elkaar aan, wat goed zichtbaar is op vele doeken. Georges is niet de verfijnde technicus, maar dat is ook niet noodzakelijk om mooie kunst te maken. Kunst, en ook de werken van Georges Herregods, zijn immers van een hogere dimensie. We hebben met z’n allen genoten van de tentoongestelde werken, en hopen, nog veel meer werken van Georges Herregods te kunnen bewonderen in de toekomst. (Website van Martin Uvijn verslag van het Alnetum 2011 in Brakel)
In ‘Klei en Kleur. Georges Herregods retrospectief’ Antwerpen, Halewijn 2002, belicht publicist en journalist Koenraad J.S. De Wolf het veelzijdig kunstenaarschap van de gewezen inwoner van Leest, wiens kortstondige aanwezigheid in dat dorp nog overal zichtbaar is.
Overlijden.
In de nacht van vrijdag op zaterdag 11 maart 2017 overleed priester-kunstenaar en ere-hoofdaalmoezenier George Herregods op 90-jarige leeftijd in het WZC Sint-Leonardus in Ronse-Louise-Marie. De uitvaartliturgie vond plaats in de kerk Onze-Lieve-Vrouw van Altijddurende Bijstand, Klijpe, Zonnestraat 512 te Ronse op zaterdag 18 maart 2017 om 11 uur. Een vijftal jaar voordien had hij een hartaanval overleefd en sinds enige tijd onderging hij nierdialyse. De laatste jaren van zijn leven verbleef hij in een studio in het woonzorgcentrum Sint-Leonard in Maarkedal.
Overal waar hij gewoond en gewerkt heeft, liet hij een onvergetelijke indruk na. Ook te Leest zijn onuitwisbare sporen van zijn veelzijdige kunstzinnigheid te vinden en ook daar wordt hij nog altijd gemist door de mensen die hem van nabij gekend hebben.
Slot.
Foto’s :
-Georges heeft ontelbare werken nagelaten.
-De volksmens Georges Herregods.
-Georges in de winter van zijn leven.
Vervolgt met : 1960 – 5 april : Overlijden van Ere-Burgemeester en herenboer Pieter De Prins.
In het ‘Gesprek van de week’, Kerk en Leven nr.5 van 31 januari 1991 verscheen een gesprek met Georges Herregods onder de titel :
De aalmoezenier is een vuilnisbak.
Straks gaat Georges Herregods met pensioen. Althans als hoofdaalmoezenier van de BSD (Belgische Strijdkrachten in Duitsland). Als priester blijft hij actief. Hij wordt pastoor in Elst in de buurt van Oudenaarde, zijn geboortestreek. Ook als kunstschilder legt hij de handen niet in de schoot. De ezel en het canvas, de schetsboeken en mappen met tekenpapier zullen het eerst uit de verhuiswagen worden geladen. Zoals je ‘priester voor eeuwig’ bent (sacerdos in aeternum), blijf je ook kunstenaar tot je laatste snik. Georges Herregods behoort tot de generatie priesters uit ‘de grote jaren’. Uit zijn wijdingsjaar 1950, kwamen 59 priesters voor het bisdom Gent. Een deel van hen had een jaar verloren tijdens de oorlog doordat ze door de bezetter na hun humaniora opgeëist waren voor de arbeidsdienst. Georges Herregods had zich hieraan kunnen onttrekken door als arbeider te gaan werken in een weverij. ‘Dat jaar tussen het werkvolk gaf ons een andere mentaliteit,’ zegt hij. ‘Ik behoor tot de generatie van ontluikende priesters die reeds in de jaren vijftig met een been in de conciliaire vernieuwing stonden, nog voor Vaticanum II. Vanuit onze ervaring keken wij anders op de identiteit van de priester dan de traditionele kijk van een sacrale kaste.’
Na zijn wijding in 1950 werd hij leraar aan de Hogere Landbouwschool van Oudenaarde, daarna gaf hij vier jaar les in het college van dezelfde Oostvlaamse stad. In 1957 begon zijn loopbaan als legeraalmoezenier. Meteen Duitsland, meer bepaald Siegen. ‘Je had voor vele weken de jongens. Ze waren in die tijd echt aan hun lot overgelaten. Als aalmoezenier kon je fantastisch werk doen. Je ging overal mee, op maneuver, op kamp. Ik heb veel aan Milac-werk in de kazerne kunnen doen. Ik had ook een goed zangkoor. Op Goede Vrijdag organiseerden wij een grote kruisweg door het kwartier. Klokslag 15 uur weerklonken negen kanonschoten over de stad.’
In 1960 is Georges Herregods voor drie maanden als aalmoezenier meegegaan naar Katanga. Hij heeft twee doden bij de onlusten meegemaakt. Een van hen was van Elst, waar Herregods straks pastoor wordt. In 1970 werd hij aalmoezenier in Mechelen. In 1973 moest hij terug naar Siegen, omdat hij de zaak daar goed kende en er een grote wisseling van eenheden plaatsgreep. In 1974 werd het Peutie waar hij aalmoezenier werd van het opleidingscentrum en de wapenschool. Hij had gedacht dat hij daar zijn carrière zou kunnen beëindigen. Hij was er in het weekend ook al ingeschakeld in het plaatselijk parochiewerk, vooral bij de jongeren. De opperaalmoezenier meende in 1983 echter dat hij de geschikte persoon was om het hoofd-aalmoezenierschap in Duitsland op zich te nemen. Dat loopt nu ten einde. Dat valt toevallig samen met de eerste fase in de terugtrekking van het Belgisch leger uit Duitsland.
-Speelt een aalmoezenier een rol in het begeleiden van de menselijke problemen van zo’n reorganisatie ?
-Ik denk het wel. De aalmoezenier is altijd een klankbord geweest waarop de mensen hun problemen en hun frustraties konden kwijt geraken. Hij is de vuilnisbak. Wat ze aan hun chefs niet kunnen zeggen, kunnen ze de aalmoezenier vertellen. Het is goed dat dit kan. De aalmoezenier kan veel relativeren. Dat is een van zijn grote taken, vind ik : de mensen op hun gemak stellen, door ze de kans te geven stoom af te blazen. Weet je, door met mensen te praten kun je toch zoveel zaken goed maken die anders heel slecht zouden aflopen. Ik heb ondervonden dat een goed gesprek ook in wanhopige gevallen redding kan brengen. De mensen zijn vaak heviger in hun eerste reactie. Een gesprek kan hen bedaren.
-Aalmoezenier zijn is dat iets anders dan pastoor zijn ?
-Het pastorale werk van aalmoezenier is meer de directe aanpak, de pastoraal van het contact. Op een parochie kan dat minder, vooral in de stad. Daar heeft de pastoor vooral of uitsluitend contact met de kerkelijken. Hij kan zomaar niet in een fabriek binnengaan om met de mensen te gaan praten. Dat is hier wel het geval. Het grote voordeel van het priesterwerk in het leger is dat je contact hebt met de families via de man die je in de kazerne elke dag ontmoet, met wie je een pint drinkt, met wie je op oefening meegaat, enz. Het feit dat je een uniform draagt net als zij, ben je een van de hunne. In het begin dat je toekomt, benaderen ze je wel wantrouwig : ze willen weten wie je bent. Na enkele maanden voel je of je aanvaard bent. De militairen komen makkelijker naar de aalmoezenier dan de parochianen naar hun pastoor, omdat je meer spontane contactmogelijkheden hebt. Mijn werk van de laatste jaren, als hoofdaalmoezenier, ligt echter op een wat ander vlak. Minder rechtstreeks met de manschappen, maar meer de organisatie. Ik zou het als volgt omschrijven : ik hou mij bezig met de mensen die zich met de mensen bezighouden.
-Men zegt dat het leger een unieke kans is voor de Kerk om jongeren te ontmoeten in een leeftijd waar ze anders daarvoor zo moeilijk te bereiken zijn ?
-Dat is klaar. Jonge mensen van twintig lopen zomaar niet naar de kerk of achter een pastoor. In het leger is dat veel spontaner. De eerste dagen van hun legerdienst lopen ze er heel verloren bij. Als je ze dan aanspreekt, zijn ze zeer toegankelijk. Veel miliciens hebben sinds hun vormsel geen pastoor meer gezien.
-U bent ook kunstschilder.
-Als kleine snotneus zat ik al te tekenen in het café van mijn grootmoeder. Ik heb geaarzeld of ik St.-Lucas zou volgen of me zou aanmelden voor de militaire school of naar het seminarie zou gaan. Ik heb het derde gekozen. Ik had het geluk dat ik van die twee andere ook iets kon doen. Ik heb mijn jeugd gekend in de tijd van het expressionisme. Ik heb altijd, zonder het goed te weten, voor die stroming een voorliefde gehad, omdat die in zekere zin spiritueel is maar ook zeer menselijk. In al mijn schilderijen komen mensen voor. Ik hecht veel belang aan de ogen, omdat deze de expressie van de afgebeelde figuur zijn. Ik ben niet voor landschappen en stillevens. Vermits ik ook religieus ben, zit dat er ook in. Misschien is mijn kunst typisch Vlaams. Wat mij daarin beweegt, weet ik niet. Het komt vanzelf. Dikwijls zit er een humoristische blik op de wereld in, maar ook een aandacht voor de miseries van het leven, dat niet alleen seks en plezier maken is. Tegelijk wil ik alles relativeren. De mensen op mijn schilderijen zijn ook nooit echt gelukkig of plezierig, zeggen ze. Er hangt altijd wat weemoed over. De weemoed van : het is maar een klein leven dat we leiden, een klein geluk dat we dragen, een klein liefde waartoe we in staat zijn, nooit dat echte, grote volmaakte. Zo heb ik een koppeltje geschilderd. Ze staan wel heel dicht bij elkaar, maar toch kunnen ze als het ware niet echt bij elkaar komen. Het is ook wel best dat we nooit de andere kunnen worden, maar onszelf moeten blijven. Ik schilder het verdriet van de wereld ook : een oude tante in een rusthuis die zit te wachten tot er bezoek komt. Er staat een papegaai bij : in afwachting praat ze tegen zichzelf. En dan mijn ‘Ween over uzelf en uw kinderen’ : een Christus voorgeleid door een soldaat zoals we op de televisie zien, omringd door vrouwen die wenen. Mensen bepalen hun eigen lot. Ween dus over uzelf, zegt Christus. Kijk naar de Golf : iedereen is tegen de oorlog, maar we zijn er regelrecht naartoe gegaan. (M.V.d.V.)
Vervolgt.
Foto’s :
-Aalmoezenier Herregods.
-De kunstenaar aan het werk.
-‘Den aalmoezenier’ zoals hij in Leest gekend was op een tentoonstelling van “Posse Leest”.
In “De Band” van september 1983 publiceerde Frans Teughels zijn visie over Georges Herregods:
George Herregods door de ogen van Frans Teughels
Hoe was het mogelijk dat hij verzeilde in dat kleine dorpken waar de Zenne spoelt sinds mensenheugenis, dat in dag uit, eb na eb, vloed na vloed ; waar de bomen en velden ruisen, jaar in jaar uit, alle dagen hetzelfde ritme en melodie ; waar voor de mensen die er wonen, vergroeid met elkaar en met de natuur niets verholen kan blijven. Iedereen kent er elkaar lijk zijn eigen broekzak. Velen zijn er ook gegaan, anderen gekomen. Iedere nieuweling die er eigenlijk als vreemdeling komt, wordt niet altijd zo maar aanvaard. Er zijn zelfs mensen die onze Leestenaars als niet gastvrij betitelen, doch niets is minder waar.
Zo kwam hij enkele jaren geleden wonen in het huis van de familie Moyson, waar eens de koster-componist Jef Rheinhard heeft geleefd. Groot en recht van gestalte was hij. Het kaki linnen petje dat hij meestal op het hoofd droeg en de met verf en kiel besmeurde oude legeruniform deden eerst denken aan een of andere mislukte Amerikaan. De grote tuin, met zijn geïmproviseerde, in zeven haasten opgetrokken afrastering, waarin men hem op zijn eigen manier zag rondlopen tussen al die soorten kippen en vogels, maakt het spel compleet. Voor opname van een of andere Far-West film was er geen mooiere plaats te bedenken. Wie van ons zou vermoed hebben dat die korte knik en minzame “gedag” een groet van een hogere officier van ons leger was ? Wie zou in die rijzige gestalte een priester hebben gezien en in die ernstig starende ogen een groot kunstenaar en eeuwig humorist ? Geen wonder dan, dat hij hier zo vlug ingeburgerd was en door iedereen gekend en bemind.
Misschien is het zijn grote liefde tot Hem die alles geschapen heeft, die zijn drie persoonlijkheden tot uiting laat komen. Als officier van hoge rang is de PADRE, zoals ze hem in die middens noemen, vriend van iedereen. Van de hoogste Piet in graad tot de minste man in functie is hij de kameraad, zelfs meermaals de raadsman. De minder-valide kinderen van de militairen zouden hem op de handen dragen. Niet te verwonderen in feite, want hoeveel nachten en vrije dagen van zijn bestaan offert hij niet op om een onsje geluk aan deze mensen te brengen. Als priester echter is hij ook niet te onderschatten. Een gezelliger luisteraar vindt men niet. Zijn eenvoudige omgang en gemoedelijk praten scheppen een zo groot vertrouwen dat, als men niet oppast men zijn biecht aan ’t spreken is zonder in een hokje hoeven te zitten. Een knikje of een lachje moedigen dan wel aan en voor men het zelf beseft is men zijn geheimen kwijt. Berispingen kent hij niet. Een goed woord en een goede raad geeft hij gratis mee en van de gebruikelijke “penitentie” komt gewoonlijk niets in huis. Hou je echter vast, want altijd heeft hij iemand nodig of kan hij iets gebruiken. Onbaatzuchtig als hij is, zal dat iets nooit wat voor zichzelf zijn. Het woord “eisen” komt ook niet voor in zijn woordenboek. Verder kan dat vraagje van alles beduiden : een werkje hier of daar, een klusje zus of zo, al is het maar een klein tekstje voor ‘de Band’. Beloven heeft men het gewoonlijk al gedaan voor men het begrepen heeft en eer men het zelf weet is men al aan die opdracht bezig. In de derde persoon is hij eigenlijk de plezantste. Met zijn geest en talent openbaart hij de schepping zo dat men er het schone moet van zien. Wie veronderstelt dat zijn werken altijd door heiligheid overgoten zijn, heeft het verkeerd voor. In eenvoud en natuurgetrouw maakt hij de mooiste dingen, van kleine schets over edel keramiek tot grote meesterwerken in coloriet met plamuurmes of penseel. Een vlugge gedachte en een paar rake lijntjes met zijn vlotte hand volstaan om de sierlijkste pittoreske tekeningetjes op papier te toveren, zoals wij die bijvoorbeeld in ‘de Band’ kennen. Zijn landschappen, juiste weergave van de natuur en dartelend van levenslust, vloeien hem zo maar uit de hand. Wie eenmaal een tentoonstelling van zijn potten, reliëfs en beelden heeft gezien, kan begrijpen met welke meesterlijke hand de kale kleiklompjes door zijn knedende vingers tot een heerlijk sierstuk ontluiken. Zonder eigenlijk naar nieuwe vormen te zoeken, bekomt hij de mooiste verhoudingen, steeds zuiver van lijn en altijd boeiend. Het aangepast snij- en kleurenwerk van zijn keramieken maken er echte geestige scheppingen van. Een groot gamma van simpele oude spreuken tot om diep over na te denken gezegden –meestal van hemzelf- kan men er in vinden.
Voor mij zijn de boeiendste van al echter zijn grote doeken. Geesteskinderen noemen kunstenaars die en terecht, zoals hier het geval is. In sterk contrast waarin hij hart, geest en vaardigheid de vrije teugel laat, bouwt hij de kleurvlakken naast elkaar op. Eigenaardig als ze soms lijken en niet altijd gemakkelijk om te begrijpen, stralen ze toch één voor één een bezieling uit die men zo maar voelen kan. Al hebben ze een eigen kleur, ritme en stijl, toch doen ze denken aan Rik Wouters, Servaes, Minne en zoveel andere Vlamingen wiens namen klank geven over de hele wereld. Af en toe herinneren ze zelfs aan Rubens, maar altijd en weerkomend is er de humor, waarin men Breughel kan terugvinden.
Helaas moet hij ons dorpje nu verlaten, wel niet helemaal, maar nieuwe plichten roepen. Als Hoofdaalmoezenier van onze soldaten in Duitsland zal hij nu meestal in Keulen verblijven. We kunnen hem dan ook niet anders dan van harte proficiat wensen en een vruchtbaar apostolaat. Dat huis in de nieuwe heimat is hem van harte gegund, alsook die nieuwe wagen met chauffeur en alles erop en eraan, zodat “Monseigneur” gezeten in de malse kussens rechts achteraan op zijn gemakske ons blad zal kunnen lezen !!! Wij danken u voor alles wat ge voor ons en ons dorp gedaan hebt, vriend aalmoezenier. Die verwezenlijkingen zijn echter een ander hoofdstuk waard. Ondertussen vragen we u Heer, schenk ons meer mensen zoals Georges, opdat we in hun werken een glimpje van uwe Heerlijkheid kunnen aanschouwen.
Vervolgt.
Foto’s :
-In prachtig proza drukte Frans Teughels zijn bewondering en respect uit voor de aalmoezenier.
-De ‘Padre’.
-Pater Damiaan door de ogen van de aalmoezenier.
-‘De vreemde vrijer’.
-Georges tussen zijn werken tijdens een tentoonstelling te Leest.
George Herregods nam ook de kantine van de rijkswachtkazerne uit Mechelen onder handen. De aalmoezenier was ook ontwerper en maker van de panelen in de toog van de mess van de Mechelse rijkswacht.
Volgens Eddy Apers werd die kazerne begin jaren ’80 vernieuwd en zouden de panelen dateren uit deze periode.
Dit gebouwtje staat nog steeds op de Tinel-site. Tijdens de jaarlijkse feesten van de Rijkswacht in oktober 1981 was ook Georges Herregods van de partij.
Op de foto links van de aalmoezenier Leestenaar en rijkswachter Eddy Apers. De foto werd genomen in het Mechelse stadhuis. (Foto’s verzameling Eddy Apers)
Of in hetzelfde blad van augustus 1976 brak hij een lans voor het lidmaatschap van een jeugdvereniging :
O ja, de kerels bestaan nog…
Zondagavond op een troepenkamer in Siegen. Hij kwam binnen in zijn scoutskostuum, met korte broek, gouden haartjes op zijn pezige billen, een zweetlucht rond hem, en liet zich op zijn bed vallen : oef ! Hij had zich nog eens een ganse namiddag ingezet voor zijn ‘wolfjes’, de kinderen uit het militaire dorp. Zijn kameraden lagen van op hun bed te grinniken : ‘hebde ze nog eens goed verdiend ? Hebd’u goed geamuseerd ?’ Het is meer plagerij dan kwade wil, want in de grond kunnen ze hem best verdragen. En ze weten nog hoe hij de eerste dag dat ze binnenkwamen hen heeft moeten helpen om hun dekens te plooien, want zelf konden ze het niet. Dat is zo. Ge haalt er bij de troep direct de mannen uit die in een jeugdbeweging zijn geweest. De jeugdbeweging maakt u gereed voor het leven : -ze maakt jonge mensen ‘sociaal’ omdat ze hen op een ongedwongen manier leert omgaan, leert ‘leven’ met de anderen. Ze opent de kleppen van de ogen en leert hen verder zien dan hun eigen persoontje en het wereldje van hun gezin. -ze leert hen ‘spelend’ door het leven gaan, met al wat het spel inhoudt aan fair-play, kunnen verliezen, optimisme. -ze leert hen de liefde tot de natuur en de moed om ook het harde aan te pakken. Ge wordt een schoner mens ! En laat dan de anderen maar lachen.”
Naar aanleiding van de Davidsfonds tentoonstelling “Klei en Kleur” met werk van Georges Herregods ter gelegenheid van “Posse Leest” 1982 publiceerde Gazet van Mechelen een interview van Pat Donnez met de aalmoezenier-kunstenaar : (9/4/1982)
-G.H. : “Ik ben op de eerste plaats aalmoezenier en heb daar nog geen minuut spijt van. Ik heb daar ook mijn hele leven op gezet. Kolossaal interessant als opgave. Er zijn dagen dat ik werkelijk tevreden ben dat ik die richting gekozen heb omdat ik mensen heb geholpen. In die zin zijn mijn andere activiteiten, nevenbedoeningen die altijd in verband staan met mijn apostolaat, mensen samen brengen en werken steunen.”
-Na vele jaren dienst in Siegen, ga je in ’74 naar Peutie. Een opleidingscentrum voor nieuwe rekruten. Waaruit bestaat je taak ?
-G.H. :“Ik help de rekruten de eerste dagen opvangen. Die jongens zitten dikwijls met problemen omdat ze ontworteld zijn, voelen zich “mottig”. Omdat ze uit hun gewoon burgermilieu worden getrokken kampen ze met heel wat sociale problemen. Thuis zit er dan dikwijls ook iets niet in de haak. Als aalmoezenier ben je katalysator van al die gevoelens. Het menselijk en geestelijk aspect loopt geweldig door mekaar. In een pluralistisch milieu moet je aanvaard worden, en moet je mekaars mening respecteren.”
-Aalmoezeniers kunnen duidelijk nog werk leveren in het leger ?
-G.H. : “Je merkt dat een minderheid het ernstiger neemt dan ooit. Op een parochie is er altijd iemand bij wie ze in nood terecht kunnen. Vooral in Duitsland in het BSD-garnizoen met de families en kinderen. Daar kan een priester nog werken. In België ligt het anders. Het geestelijk aspect speelt minder. De cultus ligt anders, de meeste jongeren zijn zondags thuis. Zo kwam ik in de kazerne in Peutie toe en vond een heel mooie, oecumenische kapel –zowel voor katholieken, protestanten als andersdenkenden. Is dat nodig, vroeg ik mij af, in een tijd waar zondags het grootste deel naar huis gaat ? Maar ik ben sindsdien van idee veranderd. Elke kazerne heeft een plaats nodig waar je je kunt bezinnen en tot jezelf komen, rustig worden, nadenken en bidden. Mijn bureau is net naast de kapel en ik hoor regelmatig mensen binnengaan.”
-De opkomende vredeswil van honderdduizenden jongeren blijkt samen te gaan met anti-leger houding. Kan je je daarmee verzoenen ?
-G.H. : “Dat wordt dikwijls verkeerd begrepen. Alsof voor de vrede zijn, a priori betekent tegen het leger zijn. Alsof alle militairen voor oorlog zouden zijn en tegen de vrede. Dat is het verkeerde. Het is een andere opvatting om vrede te bekomen en te bewerken. De ene zegt je moet de deur open zetten, de ander : neen, je moet zorgen dat ze niet binnen kunnen. Op den duur weet je niet wat het beste is. Maar de twee beogen hetzelfde. We mogen niet van alles een krachtproef maken.”
-Je woont 12 jaar in Leest. Je keramieken en schilderijtjes drukken een gemeende verbondenheid met het dorp uit. Je moet je ongetwijfeld thuis voelen ?
-G.H. : “Ik ben hier niet als pastoor komen wonen maar als gewone mens tussen de Leestenaars, als parochiaan. Maar omdat de mensen in u ook een priester zien, komen ze met andere problemen, soldatenzaken, jongens die bij den troep moeten. Ik probeer mezelf te zijn in mijn werken. Kijk je ziet dat die schilderijen gericht zijn op de gewone dorpelingen. Zij vragen geen grote kunst, zij vragen om de gewone dagelijkse zaken. Het is geen grote schepping, het vraagt creativiteit en het is toch artistiek verantwoord.”
De werken staan kris kras verspreid in het salon. Het zijn de jongste, één moet nog een kader krijgen. De geur van olieverf maakt de kamer tot een atelier. Gezichten op Leest, de pastorie, landschappen, wachten naast religieuze taferelen, op een veilig onderkomen in de parochiezaal.
-De persoonlijke stijl herinnert ons aan de naïeven ?
-G.H. : “Dat komt waarschijnlijk door de grote expressiviteit. Gelaat met grote ogen en eenvoudige mondtrek. Ik geloof dat ik zo op mijn best ben. Ik heb in mijn leven nogal wat cartoons gemaakt voor allerlei blaadjes en uitgaven. Ik ben daar nogal sterk in ja, al zeg ik het zelf.”
-Vooral in je niet-profane schilderijen blijk je met dubbele bodems te werken ?
-G.H. : “Dat klopt. Wie zonder zonde is werpe de eerste steen ! Een tafereel met de Christusfiguur centraal en er rond een maskerade, het lijkt wel carnaval hé. Die mensen rond Jezus staan voor de rechtvaardigheid van de wereld, de bourgeoisie die (ver)oordeelt. Jezus is de zwakheid. De band met de oorlog en de repressie die klaar staat met de steen, is voor de hand liggend, zie je.”
-Je hebt ook een oven voor je keramische werken. Niet gemakkelijk werken neem ik aan ?
-G.H. : “Ik maak eerst een schets, boetseer de klei –die wordt uitgehold om barsten te voorkomen en te beletten dat de klei vlugger droogt- en begin een eerste maal te bakken. Nadat het glazuur is aangebracht, wordt de klei een tweede maal gebakken. En dat is niet zo eenvoudig omdat de temperatuur verschilt naargelang de klei en het glazuur. Nu draait mijn oven al enkele dagen op volle toeren. Mijn grotere stukken laat ik in Westerwald bakken. Een klein familiebedrijfje in Duitsland waar ik elke maand een halve middag ga werken. Het is een oeroude methode, men werkt er zoals 500 jaar geleden. Het is een speciaal systeem. De stukken staan in de vlammen en de temperatuur gaat tot 1250 graden. Je strooit zoutkristallen in de oven die tot zoutklompen verdampen, en die neerslag vormt een natuurglans die je niet met een elektrische oven kunt bekomen. Niet giftig en bevat ook geen loodwitten. Die natuurglans gebruik ik voor mijn potten, kopjes en borden.”
-Dit weekeinde gaan meer dan 180 schilderijen en karamieken de deur uit. Met pijn in het hart ?
-G.H. : “Nee, oh nee. Op het moment dat het werk af is en je merkt dat de mensen het graag zien, dat je aan hun ogen ziet dat het hun zint, is je doel bereikt. Als ik gewaar wordt : kijk, die neemt dat keramiek of vergezicht omdat hij het graag ziet, dan ben ik tevreden.”
In 1983 werd hij hoofdaalmoezenier in Duitsland. Priester Herregods ontpopte zich in zijn loopbaan als een volleerd kunstenaar, die ettelijke uren les liep aan diverse kunstscholen. “Als kind tekende ik de achterkanten van affiches vol met stripverhalen. Dat was in het café van mijn grootmoe, in Brakel. Ik heb lang geaarzeld om naar de St. Lucasschool te gaan, me aan te melden voor militaire dienst, of naar het seminarie te trekken. Ik koos voor het derde, maar had het geluk dat ik ook van die andere twee opties wat kon proeven”, aldus de aalmoezenier in GvA op 28 maart 1991. Deze kunstenaar, die zichzelf een self-made man noemt, liet geen gelegenheid voorbij gaan om zich op artistiek vlak te vervolmaken. Van ’51 tot ’56 volgde hij les bij Gerard Hermans, aan het St.-Lucasinstituut in Gent, waar hij zich bekwaamde in etsen en schilderen. Nadat hij naar Siegen was gestuurd, volgde hij er een jaar “Mahlkurse”, bij Meyer-Lippe en bij Willy Schutz, die zelf een opleiding genoot bij de wereldbefaamde Oostenrijkse en later Britse Oskar Kokoschka. Zijn later verblijf in de kunststad Köln gaf Georges de gelegenheid drie jaar les te volgen bij Wolfgang Guntermann, in de privéschool Kölner Schule für Mahlerei. Het werk van G. Herregods is volks en expressief. Op al zijn schilderijen komen mensen voor en ze zijn overgoten met humor. Bovendien verraden tal van zijn werken zijn religieuze engagement en graag zet hij veel kruisen en Christusfiguren neer. “Het koor van Herzogenrath” omschrijft de aalmoezenier zelf als één van zijn beste werken. In 1984 benoemde de paus hem tot “Apostolisch Militaris”, met standplaats te Brussel. In deze nieuwe hoedanigheid hield de aalmoezenier eraan zelf een hoogmis te Leest te celebreren en de gelovigen aldaar zijn eerste pauselijke zegen “laetare populum innocente” te geven.
Naar aanleiding van zijn afscheid van het leger en van Leest bracht het Davidsfonds een retrospectieve van zijn werken in de parochiezaal tijdens “Posse Leest” 1991. “Klei en kleur, 35 jaar tussen boeren en soldaten, George Herregods” kende een enorm succes.
“Beste Georges, wij danken u van harte voor uw inzet. Als grote bezieler en motor van ‘De Band’ hebt u zich gedurende meer dan acht jaar met hart en ziel ingezet voor ons dorpsblad. Duizenden tekeningen van uw hand brachten een persoonlijk cachet aan de Band. De vele bandwerkavonden in een geest van samenwerken hebben van de Band een fijn verzorgd en veel gelezen blaadje gemaakt. Wij zijn daar fier op. De goede samenwerking heeft veel mensen dichter bij elkaar gebracht. De ontelbare keramieken die we hebben zien groeien en die je overal tegenkomt zijn als zoveel geesteskinderen waarbij men even ernstig wordt of moet lachen. Ze geven een blijk van uw mensenkennis en kunstzin. Georges, wij kijken uit naar uw Keulse brieven en als het kan, willen we blijven hopen op uw medewerking.” Na zijn benoeming tot hoofdaalmoezenier dankte ‘De Band’ hem op haar manier : Aan hem werd ook nog een stukje poëzie toevertrouwd :
“De Heiland had U lang bewaard, om zonneschijn te brengen en leven in de woestenij of mensen bij elkaar te brengen. Nu gaat ge weer te naaste bij de sporen van ons Heer. De bloesems door U opgespaard zullen bloeien, telkens weer. Al gaat ge Georges tot ieders spijt, de vrienden van “de Band” geraakt ge nimmer kwijt.”
Vervolgt.
Foto’s : -De grote ogen zorgen voor een grote expressiviteit. -Zeer herkenbaar werk van Georges Herregods. -Enkele van de vele keramieken die het dorp sieren : de eeuwelingen Stanne Van den Broeck en Delphine De Wit.
Hugo Lauwens bezorgde me een leutig verhaal van de hand van de Oud-Carabinier Albert Hendrickx dat deze laatste ooit publiceerde op Facebook, een leuk verhaal over zijn legertijd in 1960-61 waarin een hoofdrol was weggelegd voor Georges Herregods :
Hoe de aalmoezenier Herregods aan een aap kwam.
“Toen de eerste mars-compagnie in juni 1960 in Belgisch Kongo verbleef en daar in volle opdracht op een bepaald ogenblik bezoek kreeg van onze aalmoezenier in Leopoldstad was de verrassing zeer groot want niemand had hem op dat moment verwacht. Hij was met de mars-compagnie van het Bataljon Bevrijding meegereisd en kon het uiteraard niet laten zijn ‘Carpatjes’ een bezoekje te brengen. De aalmoezenier had evenwel een vurige wens : hij wilde absoluut van de gelegenheid gebruik maken om tijdens zijn verblijf op zoek te gaan naar een papegaai om die dan vanuit Afrika naar België te smokkelen. Tot op het laatste ogenblik bleef hij vasthouden aan zijn vurige wens, maar waarschijnlijk zijn er andere voor ons onbekende krachten in het spel geweest en op het ogenblik dat de ‘deal’ moest doorgaan was de papagaai plots veranderd in een aap ! Begin juli werd de mars-compagnie in onze voormalige kolonie door de toenmalige kolonel Vivario bedankt voor de bewezen diensten en mochten de leden gepakt en gezakt via het vliegveld van Kitona terugkeren naar België met in de getalsterkte een extra individu. De passage via de douanebeambten verliep probleemloos…’Carpatjes’ zijn nu eenmaal traditioneel niet groot van gestalte zodat ons klein aapje nauwelijks opviel ! Bij de aankomst in België werden de Carabiniers hartelijk begroet door de minister van landsverdediging waarbij de minister ook en vooral veel aandacht had voor het extra lid van de mars-compagnie : “Simba” werd er door de minister in hoogst eigen persoon begroet en verwelkomd. In Siegen kreeg ons aapje een vast verblijf, niet in de kapel van onze aalmoezenier, maar wel in blok 12 op het eerste verdiep en…om problemen te vermijden werd het terug in een gesloten kooi geplaatst. Op geregelde ogenblikken mocht het wel zijn wandeling maken, uiteraard onder begeleiding en met een stevige halsband. Gedurende een aantal jaren ging het relatief goed maar het aapje werd een aap en de ‘streken’ evolueerden naar ‘apenstreken’… soms kon hij uit zijn kooi ontsnappen en dat uiteraard tot groot jolijt van vele Carabiniers. Wanneer hij evenwel weer eens uitbrak en zich op eigen houtje een wandeling veroorloofde werd iedereen in de kazerne gealarmeerd. Na een tijdrovende zoektocht werd hij gevonden op het terras van Jerome Van Thuynne en het is daar dat hij waarschijnlijk zijn laatste apenstreken heeft mogen ten beste geven voordat hij voor goed en voor altijd van het openbaar strijdtoneel verdween. Zijn gedrag liet een langer verblijf in de ‘Carpattenfamilie’ niet meer toe en er werd voor onze ‘Simba’ een ander onderdak gezocht en ook gevonden. Hopelijk heeft hij op zijn nieuwe verblijfplaats nog volop kunnen genieten en dromen van zijn heerlijke tijd in de kazerne ‘Kolonel Bremer’ !”
Ontelbare pennenvruchten liet Georges Herregods na in de Leestse Milac-periodiek. In ‘De Band’ van februari 1976 publiceerde hij :
Alle dagen vlees en soep zonder werken bij den Troep…
"Ik hoor mijn vader zaliger nog over den troep vertellen : hoe ze ’s avonds vooraleer “z’er inkropen” eerst hun luizen zaten te vangen : ze hielden daartoe hun broek met de naden boven een kaarsenvlammeke. Men kon de luizeneikes horen knetteren en de luizekes zelf vielen geroosterd in het vuur. Sindsdien is er heel wat water door de Zenne gelopen. De tijden zijn veranderd. Ook de troep is er niet op verslecht. Anciens die tien jaar geleden van de klas ‘zwaaiden’ kunnen hun ogen niet geloven als ze tegenwoordig een moderne kazerne van dichtbij zien : ge kunt zelfs de ‘muur’ niet meer doen, want er is geen omheining meer, geen muur, geen draad, niets : systeem van vertrouwen noemen ze dat. Waar is de tijd dat z’uit gamellen moesten fretten : stomp met boeletten en ’s anderendaags boeletten met stomp ! Thans is dat selfservice : G.B. systeem, alle dagen keus tussen drie menu’s. En een rollend tapijt verdwijnt met uwen afwas ! Vooral de menselijke kant is verbeterd : jongens die getrouwd zijn of met familieproblemen zitten, krijgen een kazerne tegen hun deur en slapen elke nacht in hun eigen bed. Het verlofsysteem werd interessanter. En het strafreglement van 1830 werd eindelijk wat aangepast! Toch blijft de troep voor wie binnen moet nog steeds een avontuur, een ontgroening, waar hij in zijn leven iets van overhoudt, ten goede of ten kwade : nieuwe horizonten, nieuwe kameraden, ver van huis op eigen poten. ’t Is niet al slecht wat er aan is : wie optimist is en wat haar op zijn tanden heeft, zal er ook veel deugd aan beleven…
Vervolgt…
Foto’s :
-Simba in zijn kooi.
-De aalmoezenier in 1965 in de ‘Kolonel Bremer’ kazerne in Siegen, met Frans De Gendt uit Kapelle-op-den-Bos.
-Centraal op de foto aalmoezenier Herregods in één van de kazernes in Duitsland waar hij actief was.
-De Chiromeisjes van Leest in 1984 tijdens hun bezoek aan de aalmoezenier in Keulen. (Foto : Marina De Wit) Boven : Mies Lauwens, Marina Huys, Chis Lauwens, Erika Verbruggen, Kathleen Verbruggen, Chris De Laet, Erne Peeters en Anne De Prins. Onder : Lief Verbruggen, Nancy De Nijn, Marina De Wit, Leen De Bondt, Ann Van Roy (leidster), Els Verbruggen (leidster) en Monique Van den Sande.
Ook de Landelijke Gilde van Leest doet regelmatig een beroep op mij bij de organisatie van de hoevefeesten. Die gaan gepaard met opendeurdagen in verschillende hoeven. Eenmaal maak ik bij die gelegenheid driehonderd bierpotten met een vignet van Leest. Voor de opendeur op de hoeve Daelemans maak ik een levensgrote koe in papier-maché. ’s Nachts verdwijnt ze geheimzinnig. Maar ’s anderendaags staat ze op de Grote Markt in Mechelen voor het stadhuis met een bord rond haar hals : ‘Boeren zijn geen melkkoeien’.
In het plaatselijk soldatenblad ‘De Band’ dat wij maandelijks gestencild uitgeven ‘voor soldaten en sympathisanten’ en dat zowat alle nieuwtjes van het dorp bevat, lanceren wij een oproep om kapelletjes van Leest die er verwaarloosd bijliggen een opknapbeurt te geven. Verschillende vrijwilligers komen opdagen, meestal studenten. Onze opzet is de kapellen meer toegankelijk te maken door eventueel de deur weg te nemen en ze langs de binnenkant zodanig af te werken dat ze vorstbestendig zijn. Wij beginnen met de Sint-Annakapel. Ondanks de zware stalen deur met dikke tralies voor het kijkgat wordt het 16de-eeuws beeldje van Sint-Anna op een nacht gestolen. De tralies zijn doorgezaagd. In de plaats van de zware brandkastdeur komt een hekje in smeedwerk en op de muur boven het altaar metselen wij een reliëf van Sint-Anna-ten-Drieën in keramiek. Vervolgens nemen wij de kapel van Sint-Jozef onder handen. De beelden van Sint-Jozef en Sint-Niklaas verhuizen naar de kerk en worden vervangen door een beeld in gips van Onze-Lieve-Vrouw. Op de grond voor de ingang komt een mozaïek met twee witte tortelduiven, de symbolen van Sint-Jozef. Op een steen boven de ingangsdeur komt de beeltenis van een ploegende boer in keramiek. Ten slotte komt de Sint-Apolloniakapel aan de beurt. Die is er het ergst aan toe. Alleen de ruwbouw staat nog overeind; Smid Jan Van Riet zorgt voor het kruisje op de toren waarin de tang van Apollonia is verwerkt. Jan Teughels plaatst een houten hekje aan de ingang en ik plaats een expressieve keramiek boven het altaar. Daarop bewerken Romeinse soldaten met een reuzentang Apollonia’s tanden. De soldaat draagt een geweer met een bajonet en moderne decoraties. Ik wil daarmee zeggen dat dit gebeuren van alle tijden is. In de gecementeerde voorkant van het altaar steken echte tanden. De muren aan de binnenkant worden volledig in mozaiek bezet en in de vensters komt betonglas waarin de symbolen van Apollonia zitten verweven : de tang en de fakkel. Zij werd immers levend verbrand. Aangemoedigd door dat succes helpen wij ook de kapel van Stuyvenberg in de buurt van Leest restaureren. Ik breng twee friezen aan in keramiek : een processie en een begrafenisstoet.
Tijdens mijn verblijf in Leest krijg ik de gelegenheid drie exposities te houden. De eerste vindt plaats in mei 1976 in de opvoedingslokalen van de kazerne in Peutie. Dit wordt mijn eerste individuele tentoonstelling in België. Een tweede tentoonstelling eveneens in Peutie in mei 1978 en de derde tentoonstelling, in april 1982, ingericht door het Davidsfonds van Leest, is groots opgevat. Onder de benaming ‘Klei en Kleur’ stek ik 180 schilderijen en keramieken tentoon in het parochiaal centrum. Burgemeester Jos Vanroy van Mechelen opent de tentoonstelling en Willy Nauwelaerts houdt het voorwoord. Die expositie is ten voordele van de Lourdesreis van de gehandicapte kinderen van de militairen. Drie jongeren uit Leest met artistieke ambities nodigen mij uit om met hen ten toon te stellen op een zoldertje boven de herberg ‘De Drij Gapers’ van Karin De Laet. Ik had voor haar café al een keramiekreliëf gemaakt boven de ingangsdeur. Wij noemen onze groep KWAK, een afkorting van Kunstkwartet. De exposanten zijn fotograaf Paul Van Roy, de gebroeders Stef en Hans De Laet en ikzelf. Stef, verbonden aan het Poppentheater van Mechelen, maakt wondermooie poppen. Hans die aan de Mechelse academie studeert, stelt boetseerwerk tentoon. Ikzelf presenteer mijn schilderijen en steengoedkruiken. Die expositie vindt gedurende acht jaar opeenvolgend plaats tijdens de paasdagen.
Ik verlaat in 1983 met een klein hart de gemeenschap in Peutie en Leest. Ik ben er goed ingeburgerd en door mijn militairen en de bevolking goed aanvaard. Van velen heb ik al die jaren heel wat steun gekregen. Met dankbare gevoelens denk ik aan die tijd en aan al die goede vrienden terug. Maar in het leger is niet om te blijven. Onze wegen kruisen zich en gaan wederom uit elkaar. Zo gaat dat in het leven…”
Op 1 maart 1981 werd hij hoofdaalmoezenier voor de regio Brabant en op 1 juli 1983 werd hij hoofdaalmoezenier van de Belgische strijdkrachten in Duitsland.
“Op zondag 25 juni blijft tante Margriet in bed liggen en klaagt van buikpijn. Ik haal er dokter Van Medegael bij. ’s Anderendaags verergeren de pijnen en ik breng haar in de late avond met de hulp van mijn gebuur Toon Lamberts, naar de kliniek van dokter Peeters in Mechelen. Daar ondergaat zij de volgende dag onderzoeken. Wanneer zij terug op haar kamer komt, zegt zij mij: ‘Ze hebben uren met mij gebeuld, ik ben doodop en wil niemand meer zien.’ Haar bloeddruk staat geweldig laag. Maar de vrouwelijke dokter verzekert mij dat zij er gauw weer bovenop komt. ’s Anderendaags moet ik in Keulen zijn in het residentiehuis waar ik van mijn voorganger, Virgiel Nijs, de dienst moet overnemen. Hij heeft die avond een vergadering belegd met de 35 aalmoezeniers van de Belgische Strijdkrachten in Duitsland. Om vier uur in de namiddag, net voor het begin van de vergadering, krijg ik een telefoon van mijn broer Marc die tijdens mijn afwezigheid in de kliniek is gebleven. Hij vraagt mij om zonder dralen terug te komen naar Mechelen. De dokteres heeft hem gezegd dat tante Margriet de nacht niet meer gaat halen. Om 18u30 sta ik terug in Mechelen. Wanneer tante Margriet mij ziet, verschijnt een glimlach op haar lippen. Die glimlach zal me altijd bijblijven. Zij beseft goed dat het uur van afscheid is gekomen. Diezelfde avond valt zij in een diepe slaap. Met de broers en mijn zuster blijven wij bij haar waken. In de morgen van 30 juni, wanneer de kliniek begint te ontwaken, blijft haar adem achterwege.”
Margriet Herregods (°Nederbrakel 12/6/1899) overleed te Mechelen op 30 juni 1983. De eucharistie vond plaats in de Sint-Niklaaskerk te Leest op maandag 4 juli 1983 om 10u30 waarna de bijzetting ’s namiddags gebeurde in de familiekelder van het oud kerkhof te Ronse.
Vervolgt met ‘Hoe Georges aan een aap kwam’.
Foto’s :
-De koe in papier-maché aan het Mechelse stadhuis.
-Ook in ‘de Band’, de periodiek van Milac, liet de aalmoezenier zijn voetafdruk achter.
-Het nieuwe reliëf van Sint-Anna in het gelijknamig kapelleke.
1970- Georges Herregods vestigde zich te Leest en liet daar een onvergetelijk indruk na.
1970 – Dat jaar vestigde Georges Herregods zich te Leest.
George HERREGODS.
Dat jaar vestigde priester en kunstenaar Georges Herregods (°Ronse 25/3/1926) zich te Leest. Hij zou er verblijven tot 1983 bij zijn benoeming tot hoofdaalmoezenier van de Belgische Strijdkrachten in Duitsland. Alhoewel zijn domicilie in de Kouter behouden bleef, resideerde hij van toen af de meeste tijd van het jaar in Keulen. In zijn Leestse periode verzette de aalmoezenier bijzonder veel werk. Op pastoraal en sociaal maar vooral op artistiek gebied en als monumentenverzorger. ‘De Band’, het maandblad van Milac-Leest, kreeg een ander aangezicht toen hij zich met de redactie begon te bemoeien. Naast aalmoezenier was hij ook een begenadigd en veelzijdig kunstenaar : keramist, schilder, tekenaar en auteur. Hadden Jan De Decker en Hendrik Diddens zich al voorzichtig aan geschiedkundige bijdragen over de gemeente Leest gewaagd, de aalmoezenier nam het hele kerkarchief onder de loep. Zijn historische bijdragen werden door iedereen gesmaakt : stambomen van de oudste Leestse families, de historiek van de eeuwenoude herendoeningen, van de kerk, de pastorij, de kapellekens…
Georges Herregods werd in 1950 in het bisdom Gent tot priester gewijd, dit samen met 59 andere priesters. Een deel van hen werd tijdens de oorlog, na hun humaniora, opgeëist door de bezetter. Georges kon hieraan ontsnappen door als arbeider te gaan werken in een weverij. “Dat jaar tussen de arbeiders gaf mij een andere kijk op de realiteit”, vertelde hij. “Ik behoor tot de generatie priesters die toen al half in de conciliaire vernieuwing stonden, nog voor Vaticanum II. Vanuit onze ervaring hadden we een ander beeld van de figuur van de priester.”
Na zijn wijding werd priester Herregods leraar aan de Hogere Landbouwschool en aan het college van Oudenaarde. In ’57 begon hij zijn werkzaamheden als aalmoezenier in Siegen, Duitsland. “Ik heb toen veel aan Milac-werk kunnen doen omdat de jongens in die tijd echt aan hun lot overgelaten werden.” Drie jaar later ging hij als aalmoezenier mee naar Katanga, waar hij tijdens de onlusten getuige was van de moord op twee mensen. Via een aalmoezenierspost in Mechelen, en zijn terugkeer naar Siegen, werd hij begin ’70 aangesteld in Peutie. Ondertussen verbleef hij in Leest en werd er een echte Leestenaar. In de “Kronieken van een dorpspastoor” werd zijn levensverhaal opgetekend door Koenraad De Wolf en beschrijft die periode uit zijn leven : “…Ik begon mijn nieuwe functie als aalmoezenier van het garnizoen in Mechelen op 21 juli 1970. Naar aanleiding van de Nationale Feestdag geeft het leger op de Grote Markt enkele demonstraties, gevolgd door een defilé. Die traditie kent veel bijval bij de bevolking. Ik zit op de tribune tussen de personaliteiten. Dat is voor mij een ideale gelegenheid om kennis te maken met de vele mensen met wie ik de komende jaren ga samenwerken. Hier ontmoet ik voor het eerst luitenant-kolonel Dolf Van de Sompel, de kersverse korpscommandant van het opleidingscentrum van de transmissietroepen OCTTR. Hij komt uit Lüdenscheid in Duitsland en wordt mijn nieuwe baas. Wij kunnen het onmiddellijk goed met elkaar vinden.
Ik vind een woning in Leest, een landelijk dorp in de buurt van Mechelen. Die oude herenwoning van 1897 heeft parkeergelegenheid onder drie ahornbomen voor het huis en achteraan is er een grote tuin. In het schuurtje kan ik mijn wagen parkeren en de stal wordt ingericht als atelier. Van de huisbaas, priester Frans Moyson uit Bornem, krijg ik groen licht om de woning aan te passen aan de huidige normen wat betreft centrale verwarming, sanitair en badkamer. De gemaakte kosten komen in mindering van mijn eerste huurgelden. Ik wil hier een gezellige woning inrichten waar mijn vader en mijn tante Margriet een gelukkige oude dag kunnen slijten. Het duurt drie maanden alvorens de bouwwerken zijn voltooid. Ondertussen slaap ik in een tent in de tuin, waar ik ’s avonds, na mijn dagtaak in de kazerne onderduik. Ik was in Duitsland gewoon om geregeld in een tent te slapen. Op de avond van Allerheiligen 1970 is het eindelijk zover. Vader en tante Margriet trekken bij mij in. Met heimwee verloren zij na 37 jaar het vertrouwde huis op Steenbrugge in Ronse waar ook ik een groot deel van mijn jeugd heb doorgebracht…
In het dorp Leest waar ik woon, vraagt pastoor Frans Lornoy mij een artikel te schrijven over zijn kerk. In het stadsarchief van Mechelen vind ik een lijvig dossier over deze kerk die is toegewijd aan Sint-Niklaas. Mijn pastoraal werk in Mechelen duurt slechts drie jaar. Ik word in 1973 opnieuw naar Siegen geroepen waar mijn oude brigade zich voorbereidt om naar Leopoldsburg te komen. In Siegen vindt in 1974 in de Kunstboetiek, het infocentrum van de carabinierskazerne, mijn eerste tentoonstelling plaats onder de titel : ‘Schilderijen en ceramieken’. Alle werken worden verkocht ten voordele van de actie Broederlijk Delen.”
Begin juli 1971 begint de gezondheidstoestand van zijn 78-jarige vader te verslechten. Hij heeft al een tijdlang problemen met zijn hart. Op maandagmorgen 14 juli breng ik mijn broer André naar het station in Mechelen, want hij moet gaan werken. Ghislaine (noot : een van zijn zussen) lost hem af aan vaders bed. Rond de middag komt zuster Adelwina van het schooltje van Leest hem verversen. Zij is ons in die momenten een grote steun. Om 15u30 geeft vader de geest. Ghislaine, zuster Adelwina en ikzelf maken het mee. Ghislaine en zuster Adelwina leggen hem af en pastoor Frans Lornoy van Leest helpt mij om vader langs de steile trap naar beneden te dragen waar wij hem opbaren. De koster plaatst een processiekruis naast onze voordeur. Op dat moment bestaat die mooie christelijke gewoonte nog. Zo krijgt ieder huis vroeg of laat zijn kruis.
Op 1 oktober 1974 krijg ik na mijn verblijf in Siegen, gedurende twaalf maanden, opnieuw een mutatie naar België en beland voor de tweede termijn bij de transmissietroepen in Peutie.
In Leest wonen enkele kunstminnende mensen : Friede Willems, een schilderes die kunststudies heeft gedaan, onderwijzer Karel Soors die sterk is in fotografie en Tony Barendsen die in Mechelen kunstles volgt. Ik sluit aan bij de kunstgroep Voetspoor van Friede Willems. Elk jaar geven wij ter gelegenheid van Posse Leest op tweede paasdag een groepstentoonstelling in de turnzaal van de dorpsschool. Dan vinden in Leest grote feestelijkheden plaats met een jaarmarkt en de kermis Sint-Cornelis. Ik help de lokale afdeling van het Davidsfonds met woord en daad bij haar activiteiten bij Sint-Cornelis in de Parochiezaal. Bij een tentoonstelling van kerkschatten schrijf ik het boekje ‘Waar Leestenaars samenkwamen’ over de geschiedenis van de kerk en de herkomst van de kerkschatten. In 1978 volgt naar aanleiding van het jaar van het Dorp het boek ‘Leest geweest’. Wij vragen de inwoners al hun oude foto’s te ontlenen. Wij komen een jaar lang elke dinsdagavond samen met de redactieploeg, waarvan de acht oudste mannen van het dorp deel uitmaken. Dat gebeurt telkens in een van de cafés van het dorp. Wij keuren de foto’s, doen een selectie, bespreken ze en ik noteer de commentaren. De volgende week lees ik bij elke foto de tekst voor. De redactieleden geven hun zegen en zo gaan wij verder met de volgende foto’s. Wim Simoens, de drukker van het dorp zorgt voor de uitgave van het boek dat met Kerstmis verschijnt.
Vervolgt.
Foto’s :
-Zelfportret.
-De aalmoezenier met de pastoor van Leest Frans Lornoy.
-De woning van Frans Moyson in de Kouter, die voor de aalmoezenier er zijn intrek nam respectievelijk bewoond werd door koster Rheinhard en de familie Lauwens.
De broers waren verdienstelijke wielrenners en voetballers. Marcel en Marieke kregen één kleinkind, Vincent Verschuren, het zoontje van Eddy en het petekind van Marcel.
De wielerclub “de Dijlespurters” had in 2006 al meer dan 35 jaar hun lokaal in de Welkom. Toen hun woonst moest afgebroken worden voor de verbreding van de steenweg liet Marcel de garage-werkplaats, op een vijfhonderd meter verder in de richting van Leest, verbouwen tot gedeelte garage met woning en café en deze zaak kreeg dezelfde naam toebedeeld : “In de Welkom”.
Tijdens een weekend van maart 2006 werd er in de café een uitzonderlijke verjaardag gevierd : Marieke Van den Brande, toen 67, stond er vijftig jaar achter de toog. Gazet van Antwerpen wijdde er toen een leuk artikel aan waarin Marieke veelvuldig werd geprezen voor haar klantvriendelijkheid.
Op 30 november datzelfde jaar 2006 overleed Marcel in het A.Z. te Mechelen. Een uitvaartmis vond plaats in de parochiekerk van Leest gevolgd door de begraving in de familiekelder op het kerkhof van Leest.
In Leest vonden we nog een leuk spoor van hem terug, een brief die hij in september 1954 vanuit Laken als soldaat schreef naar “de Band”, de periodiek van Milac : “De twee eerste maanden in Doornik waren streng, de volgende twee al wat minder. In Doornik kenden ze niets anders dan : “Pas op voor de Ballen !” Uw geweer niet goed gekuist of uw ceintuur niet goed geblanketeerd : Ballen ! Na die 4 maanden ben ik in Laken aangeland als Dépaneur van een Diamond. Schoon leven ! Als ik zo mijn legertijd kan doorbrengen ben ik tevreden ! Alle weken thuis, en soms ook al eens binst de week ! Ik dank “De Band” voor hun doos pralines en voor hun fotozakje die ze gestuurd hebben. Voor mij is “De Band” een goed boekje. Ge vindt er al het nieuws over Leest in !”
Marieke zette de zaak alleen verder en die haalde in juli 2019 opnieuw de krantenkoppen bij het bezoek van de populaire Westvlaamse veldrijdster Jolien Verschueren aan haar Leestse en Battelse fans. Jolien was revaliderend na een delicate hersenoperatie.
De “Welkom” blijft ook traditioneel het eindpunt van de “Kompagnie van Scherpenheuvel” waar de vermoeide bedevaarders steevast van Marieke een warm welkom krijgen.
Foto’s :
-Eddy Verschuren als wielrenner.
-Broer Marc.
-Marcel en Marieke achter hun toog.
-Marieke ontving van Jolien Verschueren een wielershirt die een plaatsje kreeg in het café.
-De bedevaarders van 2017 poserend voor “de Welkom”.
Vervolgt met : ‘De onvergetelijke voetafdruk van Georges Herregods in Leest’.
1958 - 21 juni : Huwelijk Marcel Verschuren en Maria Van den Brande, de latere uitbaters van café “De Welkom” op de Leestsesteenweg.
Marcel Verschuren was een zoon van de Leestenaar Hendrik “Rik” en van Maria “Mieke” Van den Heuvel. In mei 1933 hadden zijn ouders zich in het toenmalige “Scheerhuys” op de Juniorslaan gevestigd. Rik en Mieke openden er hun “Duivenlokaal”, een herberg voor jong en oud die Mieke meer dan vijftig jaar zou exploiteren.
De Verschurens hebben een eeuwenlange geschiedenis geschreven in Leest. De oudst bekende voorvader was Gilles Verschuren die op 11 december 1668 te Leest trouwde met Petronilla De Keyzer. Rik en Mieke kregen twaalf kinderen waarvan er twee vroegtijdig stierven :
-Frans, °1928, gehuwd met Irma Van Camp.
-Victor, °1930, gehuwd met Ida Mertens.
-Jozefien, °1931, gehuwd met Frans Jacobs.
-Marcel, °Leest 8/12/1933, Mechelen 30/11/2006, gehuwd met Maria Van den Brande.
-Jeanne, °1938, gehuwd met Theo Fierens.
-Hendrik, °1940.
-Melanie, °1942, gehuwd met Albert De Prins.
-Leo, gehuwd met Louisa Van Campenhout.
-Louise, +1946.
-Willy, °1946, gehuwd met Erna Van Camp.
-Ludo, °1952, gehuwd met Nelly Daelemans.
Het was geen sinecure 10 kinderen groot brengen, een herberg uitbaten en dan nog groenten ophalen en verkopen op de markt en in fabrieken. “Rik van den Do” was immers ook groentenhandelaar. Hij was één van de weinige vrachtwagenbezitters in 1933 en bracht de voortbrengsels van de Leestse boeren naar de groentenhalle. Later werd hij de eerste officiële vuilnisophaler in de gemeente. De kinderen moesten dan ook van kleinsaf de handen uit de mouwen steken in de zaak, maar jong geleerd is oud gedaan want op een bepaald moment enkele jaren geleden, hadden Rik en Mieke niet minder dan vier van hun kinderen tot concurrent. Hun zoon Marcel baatte het café “De Welkom” uit aan de Battelse Bergen, zoon Fak “De Sportwereld” net naast de deur van zijn ouders, zoon Victor tapte 200 m verder in “De Statie” en dochter Melanie laafde de dorstigen “In ’t Schipperskwartier” ter plaatse Winkelstraat.
Marcel Verschuren, die te Leest geboren was op 8 december 1933 werkte initieel als automecanicien in de Opel-garage Joostens te Mechelen om later op de Leestsesteenweg te Battel zelf een garage te bouwen en uit te baten. Op 21 juni 1958 huwde hij met Maria “Marieke” Van den Brande uit de Warande. Haar familie kenden ze daar als “die van den Bels”. Op 1 maart 1956 had ze, samen met haar vader Warre -Solo voor de vrienden- op de hoek van de Leestsesteenweg en de Bleukensstraat café “In de welkom” overgenomen. Haar vader had zijn bijnaam te danken aan zijn adoratie voor Rik Van Steenbergen. Na hun huwelijk stapten Marcel en Maria in de zaak die eigendom was van de bierhandelaar Seeldrayers uit Heffen. Een dertigtal jaren zouden ze die blijven exploiteren en bewonen en daar brachten ze ook hun twee sportieve zonen Eddy en Marc groot.
Vervolgt.
Foto’s :
-Marcel Verschuren en Marieke Van den Brande.
-Café “In de Welkom” op de hoek van de Bleukensstraat.
-Marcel en Marieke bij hun huwelijk in 1958.
-Enkele jaren later met hun zoontjes Eddy en Marc.
-Café “In de Welkom” anno 2019 op de huidige locatie.
Vervolg en slot : Fé POLFLIET : een brokje nostalgie.
Samen met Constant De Prins, Frans Croon, Louis Selleslagh, Louis Geets, René Verschueren en Rik Willems zag hij de toekomst hoopvol tegemoet. Nadien kwamen René De Rey en Frans Feremans de rangen vervoegen. De poort tot het leven werd voor hem geopend. Er werd ook heel veel plezier gemaakt. Omwille van een autoloze zondag moesten de wielrenners van de stal Pol van den Blokmaker met de trein naar de koers. Rik Willems, die ook koster was in Laar, zong op de trein zijn heel repertorium aan Duitse liederen en na een paar minuten zong het ganse coupé mee. Ambiance verzekerd. Qua vriendschap was het een mooie tijd.
In Budingen zou het Kampioenschap van België gereden worden, een speciale dag waar er gepresteerd moest worden. Hoe het kwam weet hij niet, maar het was zijn dag niet en hij gaf op. Fé reed ook nog samen met Roger De Clercq, de oom van Mario. Het was een zeer goed renner en een toonaangevend figuur binnen de crosswereld.
Na veel vergaderen in “De Bareel” werd, onder leiding van “Charel van den Haas”, met medewerking van Pol en Julien Piessens, de Grote Prijs “JUPI”, in het leven geroepen. Het was een officiële cross, waarin de vedetten van toen door de straten en velden van Leest en Hombeek reden. Een tweede uitgave is er nooit gekomen.
Stilaan werd de fiets aan de kant gezet en eindigde de sportcarrière van Fé. Net als iedereen nam hij zijn plaats in binnen de maatschappij, huwde met Maria De Prins, werd vader, grootvader en overgrootvader en dat heeft ook zijn charme.
Fé en Maria exploiteerden jarenlang twee benzine stations. Shell Ganzendries Hoogstraat Mechelen werd opgestart in mei 1967 waarna Maria in juni 1970 Shell Planckendaal, gelegen aan de parking van de Zoo in Muizen, opende. Zijn echtgenote was een sterke pijler in de zaak, naast de administratie ontfermde ze zich ook over de facturatie en dit van de beide stations. Spijtig genoeg heeft hij op 24 december 2017 afscheid moeten nemen van zijn geliefde echtgenote, zijn zielsverwante, steun en toeverlaat.
Met veel dankbaarheid blikt Fé terug op zijn rijkgevuld leven en zijn talrijke sportactiviteiten.
Foto’s :
-Leestse vrienden, van links naar rechts : Frans Selleslagh, Fé, Jef Cuypers, Vic Verschuren en Julien Piessens.
-In 1953 won Roger De Clercq de veldrit te Leest voor Van Kerrebroeck en René De Rey.
-Fé en Maria tijdens verschillende fasen van hun leven.
-Het Shell Ganzendries benzinestation in de Mechelse Hoogstraat.
Vervolg : Marcel Verschuren en Maria Van den Brande uitbaters van café “De Welkom”.
Terwijl hij actief was bij de verschillende ploegen, stichtte hij Excelsior Leest. Excelsior betekent steeds hoger, of dit gelukt is, is andere koek, goede voornemens zijn ook belangrijk. Er werd geoefend op het veld naast het ouderlijke huis in de Kouter en Fé was speler-trainer. Gezien hun verblijf aan de taalgrens was het taalgebruik van de Polflieten doorspekt met Franse woorden en telkens trainer Fé het woord d’abord uitsprak, was Hugo Bradt er als de kippen bij om luid “vooreerst” te roepen. De doelen waren gewoon 2 palen getooid met een of ander kledingstuk en de hoogte had geen belang. De scheidsrechters vielen zo maar niet voor het rapen en een paar keer was de man in het zwart Rik Lauwens Gelukkig bestond de “VAR” toen nog niet. Hij herinnert zich nog de namen van spelers zoals Leo Hellemans, Paul Willems, François Piscador, Louis Polfliet, Toon Lauwens, Willy en Hugo Bradt, Hubert Selleslagh, Karel Fierens, Juul Muysoms en Tomme Verbruggen. De ploeg bestond nog uit andere spelers, maar hun namen is hij spijtig genoeg vergeten. De kleuren waren zwart-wit voor de broek en de trui, de kousen naar ieders keuze en wat men zoal vond in de kousenschuif. In het begin waren hun tegenstrevers een ploeg van de Heide en caféploegen. Zij speelden zelfs tegen een ploeg met de jonge 15-jarige François Tuyaerts, de gehandicapte talentrijke speler, die later een ster werd bij Malinois en als bediende bij Eternit werkte. De matchen werden gespeeld op een wei van Miel Verschueren en een wei in de omgeving van Pieter De Prins op de Kleine Heide. Excelsior nam ook deel aan verschillende toernooien die ingericht werden door officiële clubs. De toernooien, georganiseerd door de Zennevallei in Heffen en een drietal door Sporting Mechelen, waar Excelsior met groot succes aan deelnam, gaven een grote sportieve voldoening. De inrichters heetten hen steeds hartelijk welkom. Door de studies van de jonge spelers is de ploeg een stille dood gestorven, grote transfers zijn er niet gebeurd.
Waarschijnlijk door Constant De Prins, zijn neef, kwam hij in contact met de wielersport. Hij ontmoette Pol Piessens en trad toe tot zijn renstal. Pol werd zijn persoonlijke begeleider, een soort Lomme Driessens. Voor de koers moest hij bij Pol komen eten en Angèle, zijn echtgenote, zorgde voor de traditionele beafsteak, hét krachtmiddel bij uitstek. Bère den Bakker was de masseur van de ploeg en de massage gebeurde meestal bij hem thuis in de Kouter. De eerste cross die hij reed was in Grasheide, een koers voor niet-renners. Er werd gereden met een koersfiets doch met het stuur van een gewone sportfiets. Er waren ongeveer 200 deelnemers en Fé eindigde op de 19de plaats.
Vervolgt.
Foto’s :
-Excelsior Leest in 1952.
-Enkele spelers van Excelsior Leest : Antoon Lauwens, Leo Hellemans, Juul Muysoms, Louis Polfliet en Francois Piscador.
-Pol Piessens en Albert “Bère van den Bakker” De Smedt.
De oorlogsjaren kwamen en zoals overal stonden allerhande activiteiten op een laag pitje. Mil en Fé werden lid van de Lembeekse turnclub en waren uitstekende turners. Maar Mil was ook een goed voetballer, lenig als een kat en snel als een cheeta. Hij werd de goalgetter bij Avenir Lembeek. Vader Polfliet vond Avenir Lembeek maar niks, een club van laag allooi, bovendien waren het socialisten en hij verbood zoonlief te voetballen bij Avenir. Hij had hogere ambities en zag zijn zoon al spelen bij Daring Brussel of White Star. Hoe onze Mil het voor mekaar kreeg is ons een raadsel, maar hij slaagde er telkens in door de mazen van het net te glippen en zijn matchen te spelen. De dag nadien hoorde vader op de trein, tot zijn grote ontsteltenis, dat zijn zoon weer een aantal keren gescoord had en de ster van het veld was. Natuurlijk zat er ’s avonds een dikke vlieg aan de lamp, soms waren er meer vliegen dan lampen. Zijn voetbalcarrière stierf een stille dood.
In Lembeek was er een zekere Wastiels, een begenadigd loper die aangesloten was bij Olympic Essenbeek Halle (OEH) en Fé, ook een goed loper, sloot zich aan bij de club. In de club werd er getraind op pistewerk en bij de opening van het Provinciaal Domein van Huizingen liep hij samen, als inwijding, met de andere clubleden, de piste in. Zijn eerste grote cross met OEH was de Cross du Soir, ingericht door de krant Le Soir. Het was een volkscross waar grote Belgische lopers, zoals Gaston Reiff, aan deelnamen.
Net als Mil, was Fé ook een goed voetballer en sloot zich aan bij Cercle Halle. Op dat ogenblik was hij heel intensief bezig met lopen en voetballen. Meer en meer ging zijn voorkeur naar de voetbalsport.
Op 1 oktober 1951 vertrok hij met een klein hartje naar het leger en werd gekazerneerd in Vielsalm. De wereld was in volle Koreacrisis, de tweede wereldoorlog lag nog vers in het geheugen en de soldaten kregen een dienstplicht van 24 maanden voorgeschoteld. Buiten op bivak gaan met de Chiro en een vakantie bij Peit in Leest, was hij nog niet veel van huis geweest. Niet alleen voor hem, maar ook voor vele anderen, was dit een zware dobber en gelukkig leverde Milac hier goed werk.
Op 28 januari 1952, gebeurde er iets ingrijpend en zou het leven van de familie Polfliet een gans andere wending geven. Vader werd het slachtoffer van een arbeidsongeval in Brussel-Zuid en overleed een paar uur later in Etterbeek. Moeder, 46 jaar, bleef achter met 11 kinderen. In de Katholieke Kring speelde broer Louis, de avond voordien, in een sappig Lembeeks dialect, met succes de rol van een Brussels Ketje. Van toeval gesproken. Wij waren zo fier als een gieter op de prestaties van onze broer en nooit hebben wij hiervan ten volle kunnen nagenieten.
Het leven kabbelde verder, zo ook voor Fé. Ondanks zijn voorkeur voor het voetbal, werd hij bij het leger geselecteerd voor de loopwedstrijden. Er werden wedstrijden georganiseerd tussen de verschillende eenheden, elke eenheid had ambities en stuurde hun beste sportlui. Zo moest hij ook, een beetje tegen zijn zin, het militair kampioenschap in Etterbeek lopen en gaf op. Einde van de crosscarrière. Hij speelde nog memorabele voetbalwedstrijden tegen de ploeg van het Engelse leger.
Ondertussen werd er met gemengde gevoelens afscheid genomen van Lembeek en de vrienden en was het gezin verhuisd naar Leest, wat voor iedereen een grote aanpassing vergde. Omwille van de afstand werd Fé door Cercle Halle uitgeleend aan Tisselt en nadien aan Heffen. Later werd hij voor 25.000 BF verkocht aan Racing Mechelen en deelde de kleedkamer met de toenmalige vedetten, Rik De Saedeleer, Jean Van der Auwera, Rik de Hert, Jef Put en Jos Mannaerts met als trainer de alom geprezen Jan Dogaer. Fé voldeed niet aan de gestelde eisen en werd voor 12.000 BF verkocht aan Kapelle o/d Bos. Hier eindigde ook zijn voetbalcarrière.
Vervolgt.
Foto’s :
-Zij versloegen de Engelsen met 8-2. Als vierde van links onderaan Fé Polfliet.
-Fé links bovenaan.
-Na de overwinning tegen de Engelsen ontvingen de Belgen een trofee. Als derde van links Fé Polfliet.
In het julinummer van “De Band” uit 1957 botsten we op volgend artikeltje dat onze nieuwsgierigheid opwekte :
Felix Polfliet dankt.
"Tijdens de winter werd bij de cyclocross te Leest genoeg ontvangen voor een nieuwe fiets voor de Fé. De Fé dankt langs deze weg al de mensen die zich ingespannen hebben voor het wellukken van die cross. Hij belooft eveneens, het volgend cross-seizoen met zijn nieuwe fiets heel wat betere uitslagen te zullen rijden. 'Goede renner, goed materiaal, goede uitslagen', zegt de Fé."
Leest bleek toen reeds over een cyclo-crosser te beschikken en dat was niet de enige sport waarin deze sportieveling uitblonk. Felix “Fé” Polfliet werd op 29 oktober 1932 geboren als derde telg in het kroostrijk gezin van Carolus Edmundus “Karel” Polfliet (°Leest 10/7/1903, +Brussel 28/1/1952) en van Maria Clementina De Prins (°Kapelle-op-den-Bos 23/9/1905, +Duffel 26/11/1977). Uit die huwelijk ontsproten : -Miel (°Kapelle-o-d-Bos 25/6/1929), huwde Mariette Coeckelbergh en Fernande Hamers. -Josephine (°Leest 15/3/1931, gehuwd met Rik Lauwens. -Felix “Fé” (°29/10/1932), gehuwd met Maria De Prins. -Maria (°Mechelen 25/12/1933). -Louis (°Leest 27/5/1935), gehuwd met Leontine Geens. -Hilde, gehuwd met Frans Lambrechts. -Alfons, gehuwd met Maria Huysmans. -Fernand, gehuwd met Rita Verheyden. -Alida (°Lembeek 9/2/1941), gehuwd met Louis Nuytiens. -Agnes, gehuwd met Vic Vanheerswynghels. -Renilde, gehuwd met Staf Tuyaerts.
Felix huwde met een naamgenote van zijn moeder uit de Kleine Heide die met haar ouders en zus naar Mechelen verhuisde. Haar zus, Elza, werd de tweede echtgenote van Richard Van Praet en een broer Frans Roger De Prins werd op 14-jarige leeftijd slachtoffer van een luchtbombardement in Grand Fort Filippe (Fr) tijdens W0-II.
In december 2018 maakte zijn zus Alida Polfliet volgend portret van de “Fé” en zijn familie : Eind november 1937 veranderde het leven van de familie Karel Polfliet en Maria De Prins. Omwille van zijn werk bij “den IJzerenweg” moest vader met zijn gezin tussen Brussel en Braine-le-Comte gaan wonen. Zij kozen voor Lembeek, het laatste Vlaamstalige dorp, gelegen op een paar honderd meter van Tubize, de taalgrens. Hoe de verhuis van de huisraad gebeurde is niet meer geweten, maar het gezin verhuisde met de trein. Josephine herinnert zich nog goed dat de jongste broer Alfons, amper 6 weken oud, in het doopdeken van de familie gewikkeld was. Hoe ze van Brussel-Noord naar Brussel-Zuid geraakt zijn weet ze ook niet meer. Van de verbinding Noord-Zuid was nog geen sprake. Later, bij ons jaarlijks bezoek aan Leest met de nieuwjaarsbrieven, deden wij dit steeds te voet. Als Nieuwjaar op zondag viel gingen wij, om onze zondagsplicht te vervullen, naar de mis in de Finisterrae-kerk in de Nieuwstraat en zorgden ervoor dat wij steeds lijfelijk aanwezig waren bij de offerande, de consecratie en de nuttiging. Op die manier werd de schade beperkt tot een dagelijkse zonde en bleven wij, in de nabije toekomst, gespaard van het hellevuur.
Het huis dat wij betrokken was mooi en groot, en bood onderdak aan het grote gezin. De vier jongsten van het gezin werden hier geboren. Het was gelegen aan de drukke spoorlijn Brussel-Parijs, midden in het glooiende landschap met zicht op de meanderende Zenne en in de verte het mooie Lembeekbos. De meisjes gingen naar de Sancta Maria-school van de Zusters van de Christelijke Scholen en de jongens naar de Sint Veroon-school van de Broeders van de Christelijke Scholen, met als stichter de Franse broeder Jean-Baptist de la Salle. De avond voor de eerste schooldag van de Polflietjes, had er in de Katholieke Kring een optreden plaats gehad met het Brussels Ketje en dit optreden zou bepalend worden voor de bijnaam die wij ginder kregen. Onze Mil was 8 jaar oud, een wittekop en sprak een vreemd dialect, wat de gelijkenis met het Ketje was is ons een raadsel, maar sindsdien werd hij de stamvader van “De Ketjes van Lembeek”.
Vervolg en slot : Jeugdherinneringen van Lisette Fierens.
Dan hebben wij, Fons van Zillekes (alias Polspoel) en ik, het veel gemakkelijker gehad. Wij waren allebei van Leest. Ik heb Fons wel leren kennen bij een tante van hem, waar zijn ouders met hun kinderen uitgenodigd waren op de kermis in Battel rond een 15 augustus. Het was le coup de foudre, zoals men zegt. Ik kende de hele familie Polspoel, nonkels, tantes, neven en nichten, behalve Fons. Het leven hangt soms af van het toeval, het gelukkige toeval !
In Hombeek konden vroeger de meisjes vanaf 14 jaar, bij de zusters naar de naaischool en zo heeft mijn mama de tante van Fons leren kennen en was ik bevriend met zijn nicht. En voila ! Wij waren na bijna vijf jaren verkering, getrouwd in 1960. Het is in de kerk snel moeten vooruitgaan, omdat die zaterdag Frans Huybrechts (Sooike) begraven werd. Wij gingen in Mechelen wonen, omdat de stad enkel werk gaf aan mensen die in de stad woonden. Nu met de deelgemeenten speelt dat geen rol meer.
Fons werd aangenomen in 1957 als hovenier-bloemist. Wij hebben ruim 40 jaar zeer gelukkige jaren gekend, tot Fons het moest afleggen tegen de ziekte die hem de baas was. Fons was een mens met een zacht karakter en met gouden handen. Een mens om van te houden.
Ondertussen ben ik bijna 20 jaar weer in mijn dorpje, dat mij het liefst van de hele wereld is. De vier kinderen die uit onze verbintenis sproten hebben gezorgd voor tien kleinkinderen en nog dit jaar zullen er zes achterkleinkinderen zijn. Wij hebben niet voor niets geleefd !
Ik blijft het zeer moeilijk hebben met de fusie van mijn dorpje met Mechelen. Ook al woonde ik toen zelf in de stad. Mensen daar hebben een andere ingesteldheid. Een dorp is anders dan een stad, de mensen zijn er opener. Ik woon hier zo graag en Fons was hier ook zo graag terug komen wonen als hij gepensioneerd was. Maar ja, het lot heeft het anders bepaald.
Het dorp, bij de rivier met de verhoogde dijken, werd door een dwaze fusie stad. Meteen het eind van zijn eendrachtige tweespalt betekende dat.
Het dorp wordt nu bestuurd vanuit een ivoren bastion onbereikbaar ver, omringd door strenge wachters, wijl hun vroegere burgervader, met hem kon men spreken, behoorde tot de rang der pachters.
Het dorp, hoe liefelijk landelijk ligt het daar, wat heeft het niet al prijsgegeven : zijn straatnamen, zichzelf en zijn beslotenheid, het onderste uit de beurs om de stad te laten leven.
Het dorp, hoe dat het ook geniet van allerlei voorzieningen en stadse wetenschap, mist, net als Jonas in de walvisbuik, bewegingsvrijheid en meezeggenschap.
Dit zijn de gevoelens zoals ik ze destijds neerschreef en mij altijd zullen bijblijven. De Winkelstraat had destijds een jaarlijkse kermis, kleinschalig maar toch. Aan de hoek met de Tiendeschuurstraat werd er een spiegeltent gezet. De kinderen van Mil De Cock en Tooir van de Veit, regelden dat. Thuis hadden ze café en ze waren gewoon mensen te plezieren. Volgens inlichtingen van Robert Verbruggen, zou de kermis begin jaren ’50 de laatste adem uitgeblazen hebben.
Tijdens onze kinder -en jeugdjaren werd ons jonge leven geregeld door de wetten van de katholieke kerk. Trouwen was enkel toegelaten voor jonge mannen die een lief hadden gezocht in een andere gemeente. Meisjes trouwden in de kerk van de parochie waar ze woonden. Kinderen die in een andere gemeente les volgden, moesten toch hun communie doen in onze kerk. Het woordje seks kenden wij niet. Sekte dat kenden wij wel. Wie een andere religie aanhing was een heiden. Hij was bij een andere sekte. In het portaal van de kerk hingen destijds affiches met de namen van slechte films, af te raden of te mijden. De namen van kranten die niet door katholieken mochten gelezen worden en zelfs de parochiepriesters wezen er in hun zondagse preek op. In sommige boeken stond een imprimatur : welke lectuur geschikt was voor jongeren of volwassenen. Boeken die het referaat index kregen mochten gewoon niet gelezen worden en werden des duivels genoemd. Zelfs het gewijde boek de Bijbel mocht niet gelezen worden door Jan Modaal. De vrijdagen aten wij geen vlees. Er was het ei, er was haring in al zijn vormen, er was gebakken vis. In de vasten en de advent kwam er de woensdag ook nog bij (vleesloos). Vigiliedagen dagen van onthouding. Ook kinderen werden aangeraden te vasten : minder snoep, minder chocolade. Wie als volwassene zware arbeid moest verrichten, moest niet vasten, maar geldelijke steun geven, uiteraard aan de kerk.
Dat een oorlog sporen nalaat, ook bij kinderen, daar getuigt het volgende over. Maria Diddens, Leontine Geens en ik, zitten gezellig te babbelen op de drempel van de St. Jozefskapel. Het zal een feestdag in de week geweest zijn, anders was ik niet in het dorp. Aan de kapel splitsten onze wegen, vandaar. Op zeker ogenblik hoorden wij vliegtuigen brommen, dat geluid zwol aan en wij werden echt doodsbang, wij dachten dat het weer oorlog ging worden. Zo diep zat die angst er nog in (rond 1949).
Ik ben altijd een grensgeval geweest. Geboortig van Vilvoorde kreeg ik de spotnaam “Pjijrefrijter” mee. Wij woonden in de Far West, een buitenwijk van de stad. Die naam is afkomstig van een cinema waar voor de goedkoop, enkel Westerns gedraaid werden.
In Hombeek, waar wij als kinderen geen uitstaans mee hadden, wij woonden in de Pikkerie, de buitenkant van Hombeek, wat geestelijk Zemst-Laar was, ik liep er school tot het derde leerjaar (september-oktober), ik deed er ook mijn eerste communie. Als wij naar Leest kwamen wonen, werd ik weer een grensgeval. Pal bij Hombeek.
En toch is mijn hart hier vastgeankerd. Mijn vader sprak altijd over fluitjes die hij als kind zelf sneed van klakkebussenhout, dat zouden takjes zijn van vlierstruiken (Sambucus). Die zijn hol.
Erratum : ergens in de tekst vermeld ik dat we na ons vormsel koffiekoeken kregen met cacao. Wij kregen limonade te drinken. Lekkere limonade van bij Huysmans, in speciale flesjes met een knikker in. Het was de eerste maal dat ik dat zag.
Lisette Polspoel-Fierens.
Foto’s :
-Huwelijksfoto van Fons en Lisette.
-De flesjes van de limonadefabriek van de familie Huysmans.
-Diverse etiketten van de Leestse limonade.
-“Belgica Lemonade” van de familie Huysmans-Coosemans.
-Mooie tekening van Scheurcapruyn van Stefaan De Laet.
Vervolgt met : Fé POLFLIET : een brokje nostalgie.
In ons dorp zijn nog amper drie herbergen : den Bareel, de Vivelamour en de Gapers. In 1946 waren er dat een aantal meer : ’t Brughuis, Torrekes, de Lange Fons, In den Bareel, Toeir van Lijres, Potzenieke van Ivo’s, Schuermans, Jeanne van Sooi (café en zaal), Mandus (kleermaker en herbergier), de Pitte (Symons), Jules van den Taar, de Croes, Jef Bos en de Rozelaar (café en evenementenzaal) en schrijnwerkerij. En zij hadden allemaal klandizie, de een al wat meer dan de ander.
Dat Leest op feest rijmt, hebben vele organisaties bewezen. Wij, Bertha Smulders en ik, hebben die van onze leeftijd, toen we vijftig werden, bijeengeroepen. Om de vijf jaar doe ik het nu met Rosa Verlinden. De eerste maal waren wij met ruim honderd personen (de partners erbij). Toen we tachtig werden waren er slechts vijftien. Niet iedereen is nog mobiel op die leeftijd en overledenen kunnen helaas niet meer aanwezig zijn.
Op die samenkomsten werd er wat af verteld. Ik herinner mij nog Karel Fierens (reeds overleden). Hij was, als schoolgaande jongen, met de fiets in de Kouter voorbij het huis van meester Huysmans gereden en zag op de voorgevel “Morgenster” staan. Hij zei luidop “Behoudenis der Kranken” (uit de litanie van O.L.Vrouw). Nu wil het toeval toch dat meester Huysmans ergens buiten stond waar hij Karel dat kon horen zeggen. Hij werd de volgende schooldag op het matje geroepen en mocht de litanie enkele malen opschrijven als straf.
Karel was gehuwd met een zekere Suzy Dourlein, hoe hij ze heeft kunnen strikken, is ook zo’n verhaal. Karel was lid van de Chiro, en chiroleden trekken jaarlijks op kamp en dat kan soms dicht tegen Nederland zijn. Wat ooit gebeurde ! Suzy woonde in Baarle-Hertog, een Belgische enclave in Nederland. Na het kamp schreef Karel een briefje naar Suzy en die zei tegen haar zus : wat moet ik met die brief ? Haar zus zei, geef hem aan mij, ik zal er op antwoorden. Maar dat viel niet in de smaak van Suzy. Ze zei, hij heeft naar mij geschreven en ik schrijf terug. En het werd koekenbak.
Maar ja, Baarle en Leest zijn wel een stuk verwijderd van elkaar, hoe overbrug je dat ? Geen wagen ter beschikking, met de fiets dan maar. Enkele maanden dacht Karels vader dat hij ergens een vriendinnetje had in de Walen en hij gaf hem altijd wat geld, om zijn treinticket te kunnen betalen. Karel stak dat geld wijselijk weg en reed met de fiets naar zijn geliefde.
Vervolgt.
Foto’s :
-Het Brughuis van de familie Apers aan de Zennebrug.
-Café “De Sportvriend” van Fons Scheltiens en Roos Beullens.
-Café “In den Sleutel” van de familie Jacobs (“Potzenieke van Ivo’s”)
-Café “Welkom” van Mandus de kleermaker.
-Huize “Morgenster” van de familie Huysmans in de Kouter.