SALA familie Sala - Visino - Pognana - Tavernerio - Roveredo - Pusiano
15-05-2009
29-08-1940 Toon Kelder Een verbeelding van huiselijk geluk en geslotenheid.
Een verbeelding van huiselijk geluk en geslotenheid. Familiegroep door Toon Kelder.
TOON KELDER IN DEN KUNSTHANDEL SALA
Iets oudere werken, zij het hier ter stede nog niet getoond, zijn naar wij meenen het rugnaakt, het portret van de vrouw van den schilder, en het stilleven der levers; de overige dateeren van den laatsten tijd en men kan er uit opmaken, dat zelfs de oorlog Kelders werklust niet verminderd heeft.
Treedt geestelijk in toenemende mate in deze kunst een neiging op tot verzamelen en consolideeren van krachten, in zijn keuze van onderwerpen schijnt de schilder ieder jaar zijn belangstelling een weinig uit te breiden. Zoo had het landschap om zich zelfs wille, dus niet gedacht als "achtergrond" voor figurale phantasieën, tot dusver geringe beteekenis in het geheel zijner voortbrenging.
Ditmaal is het anders, want het aanwezige landschap trekt vrij spoedig de aandacht en moet tot de essentieele uitingen gerekend worden. Gebouwd op de romantische contrastwerking van een sterk bewogen lucht, met een duistere wolk temidden van glanzingen van bet licht, tegenover het rustig zich strekkende, verstilde laagheuvelige land, doorkruist van een breeden weg waarover zich in den schemer een groepje ruiters beweegt schijnt dit doek ons niet alleen hechter van voordracht dan vroegere landschappen, maar opent het bepaaldelijk nieuwe beeldingsmogelijkheden op dit terrein voor de toekomst.
Stillevenschilder in den volledigen zin was Kelder al geruimen tijd. In tegenstelling bijv. tot zijn verbeeldingen van den legendarischen Don Quichotte, waarin elk werkelijkheidsgevoel ontweken wordt, benaderen de stillevens het werkelijkheidsbeeld van nabij, ook al geeft de schilder geen uitvoerig realisme en al kan het zelfs de vraag zijn, in hoeverre deze doeken "naar de natuur" werden gedaan.
Voor menigen bezoeker zullen zij niettemin het meest bevattelijk en onmiddellijk aanvaardbaar zijn, en zeker behooren zij schilderkunstig niet tot de minste werken. Integendeel, de beperkingen der voorstelling en de daarmee samenhangende vereenvoudiging van het kleurenspel voerden in verschillende gevallen tot een bijzondere rijkheid van materie en coloriet als in het ongewone stuk der levers in bruinen en groenige grijzen, en in het prachtig, sober-welig werk Brusselsch lof, zilverig op zacht blauwen ondergrond en op picturale wijze monumentaal binnen klein bestek.
Nog ingehoudener is trouwens "witte orchideeën", dat nagenoeg tot een speling van licht en donker (het fond vrijwel zwart) werd teruggebracht. Hetgeen niet wegneemt, dat de grootere figurale werken, de meer expansieve doeken, toch nog het karakteristiekst zijn voor den exposant. Kelders muzikaal idioom is nu eenmaal het orkestrale geluid, het overvloedige en voluptieuze klankvolume, hoe beheerscht of bezadigd ook bij tijden, hoe gereserveerd soms in de voordracht.
De recente familiegroep op de tentoonstelling (nr.8), compositorisch evenwichtiger van schikking en coloristisch nog iets fijner gebonden dan de oudere groep, die thans in het raam staat en reeds te Amsterdam, en Rotterdam werd getoond, moet dan ook zonder twijfel het belangrijkste schilderij heeten.
Men dient het niet allereerst als portretgroep op te vatten, want psychologisch bekeken zijn de op het doek aanwezigen in zekeren zin vaag en onwerkelijk, zij poseeren meer dan zij leven. Het meisje ziet niet naar de vruchtenschaal, die zij met haar handje beroert of vasthoudt, de moeder, hoewel naar het kind gewend, is verzonken in eigen gedachten, het jongetje staart afwezig voor zich uit en zelfs de actieve, immers schilderende vader schijnt zijn sigaret in den mond geheel te zijn vergeten. En toch is er de sfeer van het stille tezamen zijn van het viertal, sfeer van ontspanning en innerlijke verbondenheid, een schemertoestand van het gevoel, waarin de gedachten ongestoord kunnen dwalen en afdwalen zonder dat het besef van anderer tegenwoordigheid verloren gaat.
De beteekenis van het werk ligt niet op realistisch plan, men moet het zien als een verbeelding van huiselijk geluk en: geslotenheid, intiem en tevens plechtig, eenvoudig en toch niet zonder dat accent van rijpen Venetiaanschen weeldezin, dat een zoo typisch, voor ons land ongewoon en buitendien kostbaar bestanddeel van deze kunst uitmaakt.
Anders het portret van mevrouw Kelder, in zwart tegen gedempt rooden achtergrond. Hoewel het midden houdend tusschen "portret" en "verbeelding" - vergelijk eens de klare teekeningen naar prof.dr. L. Baas Becking en den dichter Bloem, waarin het concreet bepalende overheerscht - blijkt dit portret van mevrouw Kelder scherper gekarakteriseerd dan de familiegroep, en wel niet eens zoozeer door de weergave der gelaatstrekken als door de karakteristiek van de houding, de levendige, expressieve plaatsing van hand en kop in het vlak.
Ook in dit werk kan het element der zinnelijke verfijning en verdrooming een oogenblik herinneren aan laten wij zeggen Thijs Maris, maar de sfeer is met dat al samengestelder en meer bizar, met verre herinneringen aan den wrangen Lautrec.
Wij zullen niet op alle werken ingaan, maar moeten nog "Renée met de vruchten" afzonderlijk melden. De onbewustheid van het kinderlijke werd o.i. in dit doek minder zuiver gerealiseerd dan in het benedenste figuurtje der familiegroep, waar de samenhang tusschen kind en vruchtenschaal meer "vanzelf" schijnt, ongedwongener en organischer aandoet.
Wat jammer is, daar Kelder in de grijsblauwe schaal met zacht lichtende gele grapefruit zichzelf overtrof. Als stilleven apart raakt dit breed gehouden, opvallend eenvoudig en statig geschilderd fragment waaraan zich het geheele fond trouwens goed aansluit, aan het sublieme. Het heeft een zeldzame wijding en het coloriet zou Vermeer hebben verheugd.
"Het kunstwerk is geen overrompeling, maar een overreding," zei Plasschaert eens bij de opening eener tentoonstelling van Toon Kelder, jaren geleden nu, "Het moet over ons komen als een langzame dauw over een verwachtend land; als een rijpende regen over groeiende vruchten." De woorden zijn mij bijgebleven vanwege hun algemeene dichterlijke juistheid, - Plasschaert was vaak juist, en altijd dichterlijk - maar gingen zij wel geheel op voor het toenmalige werk van dezen schilder? Waren zij niet een weinig voorbarig?
Hoe dit zij, zij kunnen thans zuiverder gelden dan acht jaren geleden, toen Plasschaert de bewuste expositie inleidde op de hem karakteristieke wijze. Want Kelder overrompelt steeds minder en overreedt steeds meer. Hij groeit steeds meer naar den eenvoud toe, niet naar den schralen eenvoud der geduldige Puriteinen onzer schilderkunst, maar naar den rijpen, warmen, klassieken eenvoud, die meer of minder het kenteeken is en was van alle kunst van beteekenis.
Bij Sala kan men een nieuw naakt van zijn hand zien en het pleit al dadelijk voor deze schilderij, dat zij 't uitstekend uithoudt tusschen twee Breitners en in de omgeving van andere mooie stalen der meesters van de Haagsche School. Het is niet een naakt in etherische tinten en rustend op 'n wolk van kleurdampen, zelf nagenoeg vervluchtigd tot een geur van herinneringen, en een muziek van verlangens, languendo en dolce van stemming, als die uit den tijd toen Plasschaert sprak. Het is ook niet het meer bacchantische naakt in een tinteling, een sproeiing van kleuren en licht, zooals Kelder het wel geschilderd heeft. Het mag veel reëeler en solieder heeten, veel hechter verankerd in de concrete verschijningsvormen van het leven dan de eerste categorie, en terughoudender voornamer bezonkener dan de tweede. Vooral bezonkener, beter dan enige andere term drukt dat woord misschien de richting uit waarin de schilder zich beweegt.
Hij ontlaadt zich minder in reeksen van doeken, hoopt zijn krachten meer op in enkele hoofdwerken, waar kennelijk lang aan gearbeid wordt. De voorstelling wordt beperkt tot weinige gegevens, het kleurenspel vereenvoudigd, en noch in de visie, noch in de uitvoering is er eenige poging gedaan de natuur als het ware opsierenderwijs te verfraaien. De briljance van vroeger, die weleens kunstmatig kon aandoen, heeft plaats gemaakt voor een sobere weligheid, een statigen eenvoud; de techniek heeft een plan bereikt, waarop zij niet langer als zoodanig merkbaar is, niet langer geëtaleerd wordt, maar enkel de innerlijke expressie steunt en draagt, zoodat "vorm" en "inhoud" elkander volledig dekken. Want in het steeds hooger opvoeren van zijn beeldende middelen is Kelder allerminst, als menigeen tegenwoordig, in de techniek gevlucht; deze is hem middel gebleven en niet tot doel geworden, is hem thans zelfs vollediger een middel dan vroeger.
Het doek bij Sala geeft een staande vrouw te zien met opgeheven armen, op het punt zich aan te kleeden. De achtergrond werd rustig gehouden, in breede vlakken gedaan, en de kleuren van het geheel zijn vleeschtinten en grijzen, met een spaarzaam bruin en geel en een suggestie van zilverig blauw in het kleedingstuk boven het hoofd. Een prachtig rijp werk, dat herinneringen kan wekken aan Delacroix, hoewel het stiller is dan de overvloedige, soms dramatisch gestemde naakten van den Franschman. Ongetwijfeld komt in dit stille en zinnende Kelders Nederlandsche aard tot uiting, zijn Fransche oriëntatie in algemeenen zin ten spijt Jos. de Gruyter.
Categorie:1 KUNSTHANDEL SALA DEN HAAG b SALA WERREL
13-05-2009
20-11-1936 Kunsthandel Sala tentoonstelling Bernard de Hoog 70 jaar
BERNARD DE HOOG 70 JAAR. BUSSUM. De kunstschilder Bernard de Hoog, die vele jaren in Bussum heeft gewoond, is vandaag 70 jaar. De Hoog is geboren te A'dam en was aanvankelijk voor den handel bestemd.
Tot zijn 20e jaar was hij op kantoor, zijn leermeesters J. v. Essen en J. Huik die in hem in zijn vrijen tijd les in teekenen gaven, wisten zijn familie van zijn talent te overtuigen. Bernard vestigde zich spoedig te Laren, waar hij in de kring van Neuhuys en Kever werd opgenomen.
Zijn binnenhuizen en bloemenstillevens verwierven een uitstekende reputatie; hij heeft talrijke Gooiers in allerlei leeftijden geschilderd; zuigelingen, spelende knapen en meisjes, jongelingen, jonge moeders, oude boerinnen en boeren.
Veel van zijn werk is naar Amerika verkocht. De Hoog heeft van zijn 35e tot 55e jaar te Bussum gewoond aan de Nieuwe Hilversumscheweg. Zijn ruim huis was een middelpunt van vele bewonderaars van kunst en kunstenaars.
Er is ter gelegenheid van zijn 70e verjaardag een tentoonstelling in de Kunsthandel Sala in zijn tegenwoordige woonplaats Den Haag geopend.
Categorie:1 KUNSTHANDEL SALA DEN HAAG b SALA WERREL
12-05-2009
26-02-1941 Kunsthandel Sala De Zwart Breitner en Anderen
De Zwart, Breitner en anderen
KUNSTHANDEL SALA
Een koeiekop van Willem de Zwart. Een van de boeiendste werken op deze tentoonstelling is de vermoedelijk betrekkelijk vroege studie naar een koeiekop door Willem de Zwart. Het woord studie is hier feitelijk niet op zijn plaats, voor zoover het een voldragen schilderij betreft, dat in gedachte een vergelijking uitlokt met den niet minder grootschen ramskop van omstreeks 1863 door Matthijs Maris, dien men op de Maris-tentoonstelling eenige jaren geleden hier ter stede heeft kunnen bewonderen.
Beide werken zijn breed en gul geschilderd in een rijpe, volle factuur en even verantwoord van bouw als van stofuitdrukking; het verschil ligt hierin dat Thijs Maris' ramskop veel milder is van geestesgesteldheid.
De runderkop bij Sala heeft, in overeenstemming met het afgebeelde dier maar toch mede in overeenstemming met het temperament van den schilder een meer klemmend, hevig en duister aspect. De kop werd drie-kwart genomen, groot in het vlak geplaatst en als het ware van vlakbij gezien; de vuilwitte vacht van voorhoofd en neusrug steekt scherp af tegen den zwarten achtergrond.
Indrukwekkend is de wijze, waarop Willem de Zwart de ingehouden aggressieve kracht van het dier in dit soliede, forsche en degelijke schilderij heeft gesuggereerd. Hoewel de kunstenaar ook andere kanten vertoont treft zijn hevigheid vaak het meest.
Plasschaert vergeleek de "stroomende" lijn zijner teekeningen met die van den hartstochtelijken Vincent. Incidenteel doet ook dit werk aan Van Gogh denken, minder evenwel door de lijn of de structuur, als door de kleur, die verwant is aan die van Van Goghs vroege periode. Er zijn dezelfde diepe grijzen en grijs-zwarten, waar okers en olijf tinten doorheen spelen. Maar er is toch tevens een mate van verwantschap met Vincent in het "boetseerende" van den toets, in het eenigszins getourmenteerde van de teekening en in den indruk van saamgedrongenheid van opgehoopte bedwongen kracht, dien het doek bij den beschouwer wekt.
Aan het schilderij schijnt een anecdote van niet opwekkenden aard verbonden, de moeite van het vermelden waard. De Zwart heeft het klaarblijkelijk geschilderd niet naar een levend dier, maar naar een koeiekop, dien hij bij den slager zag hangen en voor de som van acht gulden verwierf. Het geld zal hij wel geleend hebben, in ieder geval moest hij het zoo snel moge!ijk weer in handen zien te krijgen, en toen hem gevraagd werd wat het schilderij moest opbrengen, berekende hij zijn kosten als volgt: acht gulden voor het model, twee voor de verbruikte verf, in totaal dus tien. Maar degeen, die informeerde, vond den prijs veel te hoog en vertrok! En dus zag de schilder zich genoodzaakt bij een latere gelegenheid nog iets minder te vragen en het werk voor negen gulden uit handen te geven....
Van De Zwart ziet men hier voorts een vrij groot doek met weiland, een vaart, een schuit en bezige menschen, doek, dat in zijn heldere en sterke, haast stootende kleuren een coloristische tegenstelling vormt met het zoo juist besprokene.
Verder o.a. een aquarel en een olieverfwerk naar precies hetzelfde gegeven, "Dekkersduin". Heeft de schilder het laatste naar het eerste gemaakt? In dat geval is het interessant na te gaan, hoe hij daarbij het motief in een geheel andere gemoedsstemming transponeerde; want denkt men bij de aquarel aan een grijzen, wilden dag, het strakkere, tonalistisch minder fijne schilderij spreekt van helder vlak zonlicht.
Van Breitners liefde voor het paard als schilderkunstig motief geeft de tentoonstelling een welsprekend beeld, door de aanwezigheid namelijk van twee superieure aquarellen; teekenend is mede, dat het op de vroegste dezer beide aquarellen soldatenpaarden betreft, op de andere daarentegen Amsterdamsche trekpaarden. In zijn eerste bloeiperiode toch beheerschte het soldatenpaard het grootste deel van Breitners voortbrenging. Gaf hij het meestal weer in felle actie, op het hier getoonde blad werd een moment van ontspanning gekozen: drie cavaleristen zien uit over een heidevlakte en schijnen rustig te beraadslagen of te causeeren.
De technische beheersching van dit werk is onvolprezen. Zooals die ruiters op hun paarden zitten, zoo stevig, ferm en toch gemakkelijk, zoo doelbewust en toch ongeposeerd, zoo werd ook de geheele voorstelling raak neergezet in vrije en breede, toch exacte, beheerschte vlakken; direct, zonder aarzeling, maar ook zonder eenige opgeschroefdheid. Feilloos is de zekerheid van visie en uitvoering, gul en gezond het levensgevoel, sterk en fijn de zachte, voorname kleur, en prachtig de suggestie van wijdheid.
En dit alles schijnt bereikt met de eenvoudigste en meest voor de hand liggende middelen zonder spoor van trucage. Er zijn uiteraard nog verschillende andere Breitners, als de aquarel van een zittenden Neger, verschillende stadsbeelden en, het nagenoeg visionnair, nagenoeg expressionistisch doek van twee vrouwen in de sneeuw.
Melden we tevens een zeer beschaafde Mauve - landschap met ploeger in schemer-stemming - en een gevoelig kopje door Suze Bisschop Robertson, dat aanrakingspunten vertoont met Thijs Maris, met Paula Modersohn en met den lateren Mankes; voorts van de verschillende werken van Willem Maris de coloristisch bijzonder fijn doorgewerkte aquarel van een koe aan den slootkant en van Weissenbruch enkele kleine landschappen.
Ook Fantin Latour, Klinkenberg en Toon Kelder zijn vertegenwoordigd; de eerste door een gave en sensitieve naaktfiguur, de laatste o.a. door een expressieve Kruisiging bij maanlicht, rijk aan stemming.
Categorie:1 KUNSTHANDEL SALA DEN HAAG b SALA WERREL
11-05-2009
12-11-1941 Kunsthandel Sala Toon Kelder
MOEDER EN KIND (Foto Ding jan)
Klassieke eenvoud en grootheid
TOON KELDER - KUNSTHANDEL SALA
In zijn beste stukken van thans weet Kelder het innige en het monumentale, het eenvoudige en het weelderige op zeer gelukkige wijze te doen samenvloeien.
Zijn kunst onderscheidde zich reeds lang door een hier te lande ongewone neiging naar het somptueuze, een bij tijden mondain geaccentueerde artisticiteit en een welluidendheid van kleuren, die zich ordenen tot een verzadigde, "Venetiaansche" harmonie. Deze elementen zijn ook te vinden in wat hij thans maakt, maar zij zijn niet langer hoofdzaak. Zij zijn niet het eerste en laatste van wat men ziet en vormen meer een achtergrond, achtergrond van geestelijke samengesteldheid en picturale phantasie, waartegen de klassieke eenvoud en grootheid dezer kunst een verhoogd reliëf krijgen.
Reeds voor het uitbreken van den oorlog kon men een inwaarts- wending in het werk bespeuren en de oorlogsjaren hebben Kelder merkbaar verdiept. Veel is weggevallen van wat kostbaar leek en ook inderdaad zijn waarde had, met dat al niet tot het essentieele - het essentieelste - behoort.
Dit proces zal zich ongetwijfeld nog in de toekomst voortzetten, maar reeds thans is er een menschelijkheid in deze kunst gekomen, die den smaak en zwier van eertijds doen vergeten. De doeken ontstaan ook heel veel langzamer en de drang gaat minder dan vroeger uit naar de groote formaten; de kleine schilderijen zijn niet langer schetsen, coloristische notities of compositorische aanloopen, maar even rijp en bezonken als de hoofdwerken.
Men zie wat het laatste betreft, het luchtige, evenwel heel gave "Renée bellen blazend", het kleine staande naakt, 't doekje der rozen nr. 13 en bovenal het mandje met fruit (nr. 3), prachtig doorwerkt in gedempt glanzende, warme kleuren, die veel van den adel van een Chardin hebben.
Inmiddels zijn twee groote doeken, waarvan er een, het groote naakt, reeds eerder werd besproken, toch nog het belangrijkst. In het andere, een dubbelportret van des Kunstenaars vrouw en dochtertje, is een stilte, een wijding gekomen, zooals wij van dezen schilder nog niet kenden, ook al ging een vroeger getoonde familiegroep eenigszins deze richting uit.
De kleuren zijn blauwig grijs, grijswit, bestorven lila en vleeschtint, tegen donkeren achtergrond; de vormgeving is relatief strak en vast, op niet nadrukkelijke, overal gevoelige bezielde wijze. De moeder snijdt een boterham en de kleine kijkt aandachtig toe.
Het bewegingsmoment van de handen der moeder werd nauwkeurig vastgelegd en kan uit realistisch oogpunt volkomen "verantwoord" heeten, met dat al treft niet een werkelijke actie, maar een haast onwerkelijke rust. Want het gebaar is uitgetild boven de sfeer der dagelijksche bezigheden en verkreeg een ontijdelijke beteekenis, een symbolieke waarde.
Het brood werd niet enkel schilderachtig, maar ook religieus gezien; het is in wezen het bijbelsche brood, noodzakelijk voor de instandhouding van het leven. En de moeder weet het en voelt een vreemde kracht van verantwoording in zich, terwijl zij voortgaat met den nuchteren elken dag weerkeerenden ritus van het snijden in plakjes.
Kelder was nooit eenvoudiger en liefderijker dan in dit schilderij, en in zekeren zin ook nooit meer Nederlandsch, voor zoover het doek onwillekeurig het voorbeeld van den - overigens Zuidelijk beïnvloeden - Vermeer voor den geest roept. Nooit heeft hij de werkelijkheid zoo geheel aanvaard, om haar slechts dienstbaar te maken aan zijn gevoelsinzicht, zijn verbeelding, zijn zin voor harmonie en schoonheid.
Onderdeelen als het kinderkopje en de witte kan zijn verbazend knap geschilderd, maar men vergeet de kunde om der wille van de sfeer, de expressie. De vormen zijn breed en stijlrijk gegeven, geboetseerd door het als gezeefde licht, en de bijna kleurlooze tinten klinken tezamen tot een plechtig, rustig licht-en-donker. De voordracht had ook kunnen blijven steken in de behaaglijke schilderachtigheid indien niet de hunkering naar het essentieele en het volstrekte zoo sterk was geweest.
Dit werk geeft de plaats aan, waar Kelder momenteel "staat", daarom zou men zich in feite kunnen bepalen tot een bespreking van dit schilderij.
Toch willen we nog enkele andere volledigheidshalve releveeren. In de eerste plaats Renée met de bloemen, een uiterst beminnelijk doek - hoevelen konden het schilderen zonder zoet te worden? - voorts het zeestuk en het landschap, met de machtige bewogenheid der luchten en de eenzaamheid der horizonnen, en ten slotte de Don Quichot nr. 4, In zijn spookachtige dramatiek ver uitgaande boven de speelsch ironische of weemoedige vertolkingen van den held van Cervantes verhaal, welke Kelder vroeger heeft geschilderd en die toch ook reeds hun bekoring hadden.
Een tentoonstelling die er zijn mag, om het zwakjes, heel zwakjes, te zeggen. Zij duurt tot 3 December.W. Jos de Gruyter.
Categorie:1 KUNSTHANDEL SALA DEN HAAG b SALA WERREL
10-05-2009
27-04-1942 Kunsthandel Sala Kanttekeningen bij Kelder Breitner Thijs Maris
KANTTEEKENINGEN bij Kelder, Breitner, Thijs Maris
KUNSTHANDEL SALA
Nevens belangrijke aanwinsten uit den grooten tijd der Hollandsche impressionisten, alsmee een zeer aparte Thijs Maris, vindt men thans bij Sala een paar nieuwe Kelders, waarvan speciaal de Don Quichot de aandacht trekt.
Kelder heeft vroeger herhaaldelijk met bijzondere voorliefde het thema van den legendarischen held van Cervantes roman behandeld, veelal in een min of meer speelsch phantastischen, ironisch weemoedigen geest. De ernst van het gegeven ging dan schuil achter een subtiel aesthetisch gebaar, loste zich eenigermate op tot een kleurentapijt en een vloeiend spel van licht en donker.
Allengs verkreeg het onderwerp evenwel een dieper gaande beteekenis bij hem en men voelt thans, dat het meer inhoudt dan een aanloop tot het maken van een behaaglijk schilderij, dat het een geestelijke, directe, centrale werking heeft.
Het stuk bij Sala geeft den ridder weer, op het punt af te stormen op de windmolens in de verte. Geen spoor van het anecdotische, wel een levendig besef van het grootsche zelfs klemmende van het moment. Mooi is de eenzame wijdheid van het land onder een bewogen lucht gesuggereerd, en met hoe weinige middelen: een glooiing links achter Sancho Panza, een kale vlakte vóór het witte paard en zijn schimachtigen berijder, en in de verte twee kleine gevaarten met wieken.
Het landschap brengt Georges Michel in herinnering, den Franschman die zich op Rembrandt inspireerde. Rijp en soliede van uitvoering, romantisch geconcentreerd van lichtwerking en met een overheersening van de okers in het coloriet, behoort dit sterk gebonden doek tot Kelders heugelijkste en persoonlijkste uitingen.
Voorts vindt men van denzelfde een verfijnd portret van Renée en het winterlandschap, dat eenigen tijd geleden bij een Kunstkring te Rotterdam te zien was.
Er zijn verschillende nieuwe Breitners, waaronder de verbazend rijke, spontane en beheerschte aquarel van een achterover leunend meisje op ‘n divan en het nachtelijk gezicht op Amsterdam in het bijzonder gereleveerd mogen worden. Een krachtige impressie, dit laatste, compleet in al haar schetsmatigheid. Hoe kundig werd hier en daar partij getrokken van het doorschemeren van het linnen, hoe lenig en trefzeker is het zwarte silhouet van huizen en masten tegen den nacht-hemel aangezet, en hoe pakkend zwierig zijn de reflexen van enkele oranje lichten in het water aangeduid.
In zijn soort een nooit te overtreffen kunst. In zijn soort want wie de ongrijpbare poëzie van het aanwezige doek van Matthijs Maris eenmaal heeft gevoeld, zal hier toch nog de voorkeur aan geven. Het betreft een zijner latere, geschilderde versies van de twee koningskinderen, naar den schijn meer op het doek geademd dan geschilderd, in matzilverige grijzen en met even een doorschemeren van vleeschtinten op de plaatsen van gezichten en handen.
Het nevelige der gestalten ten spijt is het beeld van een wonderlijke vastheid: op het voorplan links de jonge vrouw in een breede mysterieuze wolk van ?ulle, daarachter rechts, vlakbij en toch oneindig ver weg, de jongeling in zijn nauw sluitend kleedij. Tezamen vullen de figuren het totale vlak. Een oplichten uit grijs en weer verzinken tot grijs van twee schimmen van menschen die het innigste uitdrukken dat zich in toon laat suggereeren. Beeld van verlangen naar het Onbereikbare, ook in den schilderkunstigen zin, aangrijpend sterk in zijn verstorven weemoed.
Categorie:1 KUNSTHANDEL SALA DEN HAAG b SALA WERREL
09-05-2009
12-07-1945 Schenking van S.J. Sala aan Lakenhal
TENTOONSTELLING IN DE LAKENHAL.
In het Museum De Lakenhal is een kleine tentoonstelling ingericht van nieuwe aanwinsten, welke afkomstig zijn uit de legaten van mej. C. M. H. Sanders te Leiden en van een belanghebbende dame die onbekend wenschte te blijven, en uit de schenking van den heer S. J. Sala te 's-Gravenhage. Hierbij bevindt zich o.m. het beroemde schilderij uit het laatste tijdperk van Matthijs Maris: "De Koningskinderen".
Categorie:1 KUNSTHANDEL SALA DEN HAAG b SALA WERREL
08-05-2009
15-03-1949 Vroegere Leidse kunsthandelaar Sala heeft héél wat van me verkocht zegt Roelandse trots
LEIDS PALET J. C. ROELANDSE
Via schoollei en huisdeur tot kunstenaar
"Ik probeer mezelf te vernieuwen."zegt schilder J.C. Roelandse, terwijl hij weer met een vracht schilderijen van boven komt sjouwen. "Ik probeer een lichter palet en in mijn tekeningen tracht ik in één enkele lijn zoveel mogelijk vast te leggen. Vooral dat laatste berokkend me hoofdbrekens, want ik ben juist helemaal geen man van lijnen, zelfs niet in mijn tekeningen, zoals u kunt zien!"
En terwijl ik naar gezonde verweerde kop kijk, bedenk ik met verwondering, dat deze man het vorig jaar zestig werd: een van de oude garde, op en top, volgeling van de Haagse school met hart en ziel, maar zó gegrepen door de algemene tendenz naar de lichte kleur en het abstraherende zien, dat hij deze nieuwe elementen ook tot de zijne wil maken en wil trachten te voegen in eigen persoonlijkheid en eigen artistieke opvattingen.
Een experiment overigens, waarvoor ik hem waarschuw. Vernieuwing is nodig, altijd, maar men moet zichzelf nooit forceren. Niets is zo afstotend in de kunst als onoprechtheid, ook de onbedoelde. Zo is het trouwens het gehele leven. Maar als er iets is, dat Roelandse juist niet is dan is het wel: onoprecht. Het vaal-grauwe licht van een haast onmerkbaar verglijdende Maartdag verzacht niets in zijn trekken van strijdbare man uit het volk.
En zijn woorden grijpen fors naar wat hij als waarheid voelt. "Opleiding? Nou, ik kladderde al als heel kleine jongen niet alleen mijn schoolleitje, maar ook de stoepen en de huisdeur vol. Maar mijn ouders stopten mij na het aflopen van de lagere school in een of andere betrekking, waar ik een vak moest leren. Als kunstschilder lijd je honger, beweerden ze. Waar ze grotendeels gelijk in hadden. Maar kón het niet laten, liep overal weg en leerde mezelf tekenen en schilderen, later met waardevolle aanwijzingen van Van der Nat en Floris Verster. Autodidact dus; zo noemen ze dat toch?
Zeker, zo noemen ze dat. En in het algemeen pleegt men op autodidacten ietwat hooghartig neer te zien. Zelfs de grote autodidact Van Gogh heeft daaronder geleden. Maar Roelandse was er de man niet naar, om stilletjes in een hoekje te gaan zitten lijden. Hij negeerde op zijn beurt zo'n beetje de officiële kunst, maar verwierf zich zó veel opdrachten, dat hij jaren lang ruim kon leven en zonder zorgen kon schilderen.
Tezamen met zijn stille vrouw, Adriana Owel, met wie hij in 1911 trouwde, en zijn twee kinderen, de verstandige zoon en het artistieke dochtertje, beleefde hij gouden" tijd. De familie beschikte in die dagen zelfs over een klein zeiljacht en het was niets bijzonders als de kosten van een soms wekenlange trip (waarbij het werk zeker niet werd verwaarloosd) ruim konden worden bestreden uit de opbrengst van één enkel portret.
"Nu is dat héél wat anders," zucht hij. Toch hield Roelandse zich niet helemáál afzijdig van de min of meer officiële kunst. In elk geval werd hij omstreeks 1912 voor een tijdje lid van het Leids schildersgenootschap "Ars Aemula Naturae", bij welke groep hij zich sinds enige tijd opnieuw heeft aangesloten, terwijl de officiële kunsthandel zich voor hem interesseerde via de vroegere Leidse kunsthandelaar Sala.
Die heeft héél wat van me verkocht zegt Roelandse trots. En wat is er op zulk een trots tegen? Vooral wanneer het iets verzoeten kan van de bitterheid van het heden. Want het is slecht in de kunst op het ogenblik, Roelandse weet ervan. Is hij al niet een jaar lang geslingerd tussen hopen en vrezen voor wat betreft een te houden tentoonstelling van zijn werk? "Er is geen geld!" zegt hij hard. "Ik heb het niet en niemand schijnt het te hebben!"
Het is te begrijpen, deze ontgoocheling. Want voor een schilder is tentoonstellen even broodnodig als linnen en verf. Toch blijft na het verlaten van het kleine huis aan de Hoogmadese weg te Leiderdorp niet de herinnering aan een verbitterd mens. Want terwijl hij de deur opent, heeft Roelandse nog gauw even verteld, dat hij "weer iets moois in zijn hoofd heeft". Er zijn nog wat moeilijkheden met het model en het juiste atelier, maar in zijn gedachten schildert hij al, weken lang. En is gelukkig. C. Th. R.
Categorie:1 KUNSTHANDEL SALA DEN HAAG b SALA WERREL
07-05-2009
26-04-1952 S.J. Sala schenkt schilderij van Suse Robertsen aan de Lakenhal
Aanwinsten voor de Lakenhal
De heer S. J. Sala, voorheen wonend te 's-Gravenhage, thans te Bergen, die de vorige week zijn 75ste verjaardag vierde, heeft reeds herhaalde malen door een aantal schenkingen blijk gegeven van een warme belangstelling voor de Lakenhal.
Onlangs schonk hij een buitengewoon fraai schilderij van Suse Robertsen, voorstellende "Buurtje", alsmede een typisch maanlandschap van Jacob Maris, terwijl het museum van dezelfde zijde enige tijd geleden een omvangrijk duinlandschap van Willem Tholen in bruikleen mocht ontvangen.
Samen met zijn vroegere schenkingen, waaronder de Koningskinderen van Thijs Maris, en enige andere schilderijen uit de Haagse School, zijn deze aanwisten thans tentoongesteld in een aparte zaal, welke tijdelijk vanwege de Verster tentoonstelling vrij kwam.
In dezelfde zaal is tevens een aantal portretten opgehangen afkomstig van het onlangs verworven legaat Challand. Hiertoe behoren o.m. vier bijzonder fraaie familieportretten door de Haarlemse schilder Cornelis Kruseman.
Categorie:1 KUNSTHANDEL SALA DEN HAAG d SALA WERREL
06-05-2009
12-10-1963 Een troepje discussiërende belangstellenden voor Sala's uitstalkast
Toon Kelder
In het Haagse Gemeentemuseum aan de Stadhouderslaan ziet men een zaal gewijd aan de evolutie, die, de van origine Rotterdammer (hij werd aldaar in 1894 geboren), Toon Kelder heeft doorgemaakt. Kelder was in de jaren-dertig niet minder dan een "instituut" voor Den Haag. Heel vaak zag men zijn prachtige verdroomde portretten uitgestald in de toenmalige Kunsthandel Sala aan het Noordeinde.
Het was in een tijd, dat de kunstenaar met veel meer eerbied dan thans, behandeld en "bekeken" werd. Ofschoon Kelder nooit aan de weg heeft getimmerd en er ook nu nog wars van is, begreep de kunsthandel geducht zijn eigen belangen en pousseerde Kelders werk met een aandoenlijke trouw.
Onze persoonlijke herinneringen gaan terug naar de zaterdagmiddagen dat men vaak voor Sala's uitstalkast een troepje discussiërende belangstellenden bijeen kon zien, dat vóór en tegen van het werk behandelde.
Niettemin slaat Kelder zelf zijn vroegere, zo gezochte werk niet hoog aan, sterker nog, hij noemt het "zelfs tijd-verknoeien-geweest!'": Het was hem te luxueus, te romantisch en wat niet al! Sindsdien is hij het - als zovelen - gaan zoeken in de versobering van de abstractie, waar hij inderdaad behartigenswaardige dingen in weet te zeggen.
Hij gaat aanvankelijk tekenen, geïnspireerd door de grote Japanse prentkunst, zijn thema's tot het vlak herleidend. Men ziet uit deze periode, weloverwogen curven en arabesken, waarbij het motief tot een sierlijk, soms ietwat ironisch "teken" wordt gereduceerd.
Maar dra acht hij het penseel te zacht en voelt de behoefte aan straffere weerstanden en neemt dan zijn toevlucht tot het aanwenden van ijzerdraad en beoogt op deze wijze zijn tekeningen a.h.w. in de ruimte te projecteren. Aanvankelijk stelt hij zich tevreden 2 dimensies te geven, maar al spoedig vermeerdert hij dit tot 3-dimensionale uitingen: Hij gaat dan de draden tot draadvlakken aaneen solderen. Zo komt hij dan rond 1949 tot plastiek in de eigenlijke betekenis waaruit weer een behoefte groeit naar het volledige volume, de hechte plastische vorm.
Hoewel Kelder zijn bewondering voor Gonzalez en Brancusi niet onder stoelen of banken stak, heeft hij toch van meet af aan, zijn eigen weg gezocht en - gelukkig - ook gevonden. Ontdaan van overbodige franje en pathetische verdoezeling, blijkt er dan een zeer bewust, maar vooral zeer zuiver vormbesef over, waar nochtans de communicatie met de zichtbaar waarneembare wereld nooit geheel wordt losgelaten of verwaarloosd. Kelder die zelf zegt, eigenlijk niet (meer) van de kleur te houden, toont zich niettemin (juist in zijn zwart-wit kunst, want ook daar valt, "kleur" uit af te lezen!) een gevoelig kolorist, wiens pregnante lijnvoering zowel in de tekeningen als in de plastieken volledig tot gelding komt.
Het loont de moeite het werk van deze kunstenaar, toegerust met een uitermate "lenige" geest, die de moed had met het verleden volstrekt te breken, op zich in te laten werken en vooral attentie te besteden aan de verrukkelijke reeks caricaturen (van recente datum) die trefzeker de conterfeitsels van prominente landgenoten. als Sandbergh, Pière Dubois, Jos de Gruyter en een enkele buitenlander als Jean Cassou vertonen. Tot en met 20 oktober bestaat daartoe de gelegenheid.
GIJS KORDING
Nieuwe Leidsche courant 12-10-1963
Afbeelding Buste 1962, koper op hout met voetstuk van labradorsteen (Toon Kelder).
22-05-1935 Copie tekeningen Koningin Moeder bij Sala aan den Nieuwen Rijn
- Onze stadgenoot, de heer G. A. Schrijvers heeft, aan H.K. H. Prinses Juliana aangeboden een tweetal reproducties van teekeningen en van portretten van wijlen H.M. de Koningin-Moeder en de Prinses.
H.K.H. heeft voor deze schenking Hare bijzondere erkentelijkheid betuigd. Een copie van deze teekeningen is geëxposeerd bij den kunsthandel Sala aan den Nieuwe Rijn.
03-09-1932 Breitner en Boete voor de Residentiebode
BREITNER EN DE RESIDENTIEBODE
Het blad tot betaling van schadevergoeding veroordeeld.
Eenigen tijd geleden hebben we medegedeeld, dat de rechtbank hier ter stede de Residentiebode had veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan den kunsthandelaar Sala, wegens haar artikel over de uitstalling van een Naakt van Breitner, dat ze in haar nummer van 4 Mei 1931 had, welke naaktstudie van zulk een kunstwaarde is, dat ze in 1929 op een Breitner tentoonstelling in het Gemeente-Museum voor Moderne Kunst heeft gehangen.
Het blad had eerst een "protest" geschreven tegen dit schilderij "dat ergernis verwekt", welk artikel, om de onwaarheid ervan aan te toonen, de kunsthandelaar naast het schilderij hing, wat het blad beantwoordde met een artikeltje, waarin het schreef:
Katholieken zullen zich herinneren de waarschuwing: Koopt niet in winkels waar zedenkwetsende artikelen worden uitgestald. Winkeliers die het publiek ergeren, moeten dan maar in hun zaken ondervinden, dat het publiek niet op zulk een brutale wijze met zich laat spotten.
De kunsthandelaar eischte veroordeeling van den hoofdredacteur Bruysten tot betaling van f 2500 of zooveel minder als de rechtbank mocht billijk oordeelen, omdat het artikel hem in zijn goeden naam als kunsthandelaar had gekwetst en er schade voor hem uit voortvloeide.
We hebben nu het vonnis gezien en dit overweegt, dat, daar gedaagde in het eerste stelde:
Wij weten wel, dat "men" zich in zulk een geval op de "kunst" beroept, blijkt, dat hij zelf meende te kunnen verwachten de mogelijkheid, dat de eischer zijn oordeel niet als juist zou onderschrijven, en dat hij dan ook volkomen miskende de van ouds bekende waarheid, dat wie kaatst den bal moet verwachten, toen hij zich ergerde aan de vrijmoedigheid van den eischer om met gedaagdes oordeel den spot te drijven en het stukje, uitgeknipt, naast het tentoongestelde schilderij op te hangen.
En het vervolgt:
overwegende, dat het tweede stuk van den gedaagde was, volgens hem zelven, de reactie op, den hoon, den schrijver van het vorige artikeltje door die laatste handeling aangedaan; dat nu even goed als de gedaagde het recht heeft om zijn oordeel als het eenig juiste aan te merken, den eischer het recht toekomt het met den gedaagde niet eens te zijn, maar den gedaagde zeker niet het recht toekomt om den eischer zijn oordeel als het juiste op te dringen en in geval deze zich niet daarnaar wenscht te gedragen, zich tegenover dezen uit te laten als geschied is in het tweede artikel; dat toch daarin onder inroeping van de autoriteit van een katholiek priester de zaak van den eischer wordt aangeduid als te hebben een etalage, welke de gerechte ergernis van velen (katholieken en anderen) wekt en eischers winkel als een, waarin zedekwetsende artikelen worden uitgestald, wordt gequalificeerd, terwijl dan de katholieken worden aangespoord in dien winkel niet te koopen, opdat de winkelier in zijn zaken zou ondervinden, dat het publiek niet op brutale wijze met zich Iaat spotten.
Dergelijke uitlatingen, ingegeven door de reactie op den hoon, den schrijver van het eerste artikeltje aangedaan, brengen, zegt het vonnis, duidelijk naar voren de bedoeling om den eischer in zijn zaken, in zijn debiet te doen gevoelen de gevolgen van het feit, dat hij zich niet aan het subjectieve oordeel van de Residentiebode heeft willen onderwerpen en leveren, als zijnde in strijd met de zorgvuldigheid, welke men in het verkeer ook ten opzichte van andermans zaken moet in acht nemen, op een onrechtmatige daad, welke den eischer schade moet hebben toegebracht, zeker waar zij werden geuit door een blad, dat vooral onder de katholieken, gezag heeft als de Residentiebode, en waar dit blad zijn meening nog als juist ondersteunt met een beroep op een dienaar der katholieke kerk.
Uit den aard der zaak kan de schade, den eischer in zijn debiet berokkend, nooit met zekerheid worden bepaald, maar er waren voldoende gegevens om het bedrag naar billijkheid te kunnen beoordeelen en daarom is het bedrag bepaald op f 600.
Vandaar dat het vonnis den hoofdredacteur van het katholieke blad heeft veroordeeld om den heer Sala te betalen f 600 met de rente over dit bedrag, berekend tegen 5 pct. per jaar van den dag der dagvaarding af tot dien der voldoening en hem tevens heeft veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van den heer Sala ten bedrage van f 165.
Categorie:1 KUNSTHANDEL SALA DEN HAAG d SALA WERREL
03-05-2009
27-02-1935 Spiegel en lijstenfabriek annex kunsthandel naar den Nieuwe Rijn no. 14
- De bekende spiegel- en lijstenfabriek annex kunsthandel van den heer H.D. Sala, welke sedert een halve eeuw gevestigd is geweest op de Breestraat, is met ingang van gisteren verplaatst naar den Nieuwe Rijn no. 14, waar zij een huisvesting kreeg haar goeden, ouden naam waardig.
18-01-1933 Fa. Sala overgeplaatst van Leiden naar den Haag
HANDELSREGISTER
KAMER VAN KOOPHANDEL
Opheffing: Firma D. Sala & Zonen, Breestraat 114 b en c. Handel in lijsten, spiegels en kunsthandel.
Leidsch Dagblad 14-01-1933
Wijziging. Firma D. Sala en Zonen, Breestraat 114 b en c., Leiden, handel in lijsten, spiegels en kunsthandel. De d.d. 13 Januari j.l. ingeschreven opgave dat de handelszaak is opgeheven, is abusievelijk geschied. Deze opgave had moeten luiden: De handelszaak van de firma D. Sala en Zonen, is dd, 28 December 1932 overgeplaatst naar 's-Gravenhage, Noordeinde 28a.
Leidsch Dagblad 18-01-1933
KUNSTHANDEL H. D. SALA BREESTRAAT 114 ben. TELEF. 237
OPRUIMING
VAN DIVERSE KUNSTWERKEN TEGEN ZEER VERMINDERDE PRIJZEN
07-03-1935 Kunsthandel Sala schilderijen der Haagse School
SCHILDERIJEN DER HAAGSCHE SCHOOL
Kunsthandel Sala.
In haar nieuwe ruimten op het Noordeinde 96 - aanmerkelijk aantrekkelijker dan de vroegere expositiezaaltjes - stelt de directie van deze kunsthandel een flink getal nieuwe aanwinsten der Haagsche School tentoon.
Er zijn voortreffelijke werken in olie- of waterverf door Bosboom, Breitner, Jacob en Willem Maris, Gabriël en Weissenbruch. Tot het zeer goede behooren mede twee groote en kundige kleurkrijtteekeningen naar de bekende Parijsche motieven van werkpaarden door Dupont; voorts een aquarel van Alb. Neuhuys naar een boerenmeisje, ongekunsteld en ademend; ten slotte een verdienstelijke Bauer, een sierlijk teere M. Kamerlingh Onnes, en een meesterlijke aquarel van de hand van Mauve.
Veel te veel eigenlijk, om te bespreken; men moet zelf gaan kijken en er op zijn minst een uur voor nemen. Beter twee uur. Men kan een boek vullen met alle bezwaren, die tegen de impressionistische schilderkunst met meer en minder recht te berde zijn gebracht, en men kan de overtuiging zijn toegedaan, dat het impressionisme voor onzen tijd en de werkelijke kunstenaars van dezen tijd volkomen heeft afgedaan. Dat verandert niets aan de zaak, dat schilders als de hierboven genoemden meesters waren, die hartstochtelijk van hun kunst hielden, er bij wijze van zeggen hun leven voor over hadden en die dingen van onvergankelijke schoonheid in deze zienswijze hebben gewrocht.
Alleen al zoo'n aquarel door Mauve, van stil naar het asphalt starend paard in 'n herfstig mistig stadsbeeld, innig en droefgeestig, maar zonder spoor van aangedikte tragiek, zeldzaam vast en kundig, maar zonder eenigen overmoed in de voordracht, zij is een duurzaam oogenfeest voor wie zien kan!
Onder de aquarellen zijn trouwens verschillende kostelijke dingen, vooral het tweetal naar polderlandschappen door Gabriël, dat dezen schilder op zijn sterkst toont, hetgeen niet geschreven kan worden van de aanwezige schilderijen, hoe verdienstelijk overigens. De beide aquarellen geven een geliefd motief weer: water, molen, polderland en lucht. Bijna zonder kleur en met de eenvoudigste middelen gedaan, maar van een fijne, heldere, strakke gestemdheid en een ruimtelijk besef, die verrast doen staan. Achter zijn echt Hollandse, klare strenge nuchterheid toont Gabriël een bijna metaphysisch gevoel voor de ruimte, welke een Oud Chineesch kunstenaar gewaardeerd zou hebben.
Natuurlijk is Weissenbruch breeder statiger en lyrischer in zijn van atmospheer verzadigde stukken, waarin alles lijkt te vloeien en te drijven; maar de keuze tusschen zijn aquarellen en de koelere, verdiepte, van Gabriël is voor mij persoonlijk toch niet moeilijk. Een werk in waterverf van Israëls Sr. legt het inmiddels tegen de belde genoemden evenzeer af. Ook Bauer houdt het hiertegen niet uit.
Van de werken in olieverf meld ik allereerst die van Willem Maris, voor wien ik een zwak heb. Het is Jammer, dat deze fabrikant der eenden- en koeientableaux voor den salon, zoovelen blind heeft gemaakt voor de zeldzame schilderseigenschappen, waarover hij, ondanks dezen handelsgeest, toch onmiskenbaar beschikte. Men kan hier een parallel trekken met den even beminnelijken, waarschijnlijk nog rijker begaafden Corot, die op lateren leeftijd eveneens geneigd scheen, "vervalseningen" naar eigen producten te maken.
Er is van Willem Maris een klein, argeloos en sprookjesachtig werkje van eenden, nummer 25, dat eenigermate aan Corot doet denken en dat in elk geval verrukt door zijn on-zware, bijna wuivende voordracht. Daarnevens noem ik afzonderlijk het groot, klaterend doek met de twee koebeesten in de achterzaal (nr. 31) en de stevige rijke aquarel nr. 14.
Van den vroegen Bosboom vindt men verschillende ontwikkelingsstadia vastgelegd. Heel vroeg en niet veel zeggend blijkt een Gezicht op Haarlem, in olieverf; interessanter de aquarel naar Rouaan; en verbluffend rijp en gaaf het groote schilderij nr 36, Kloosterkeuken, dat een overgang geeft van een romantisch realistische naar een impressionistische visie.
Het laatste paneel is op en top een museumstuk, hetgeen niet wegneemt, dat men bijv. de Breitner op deze tentoonstelling toch nog liever ziet. Het woest, vlagend doek naar een trompetter van den Amsterdammer kondigt reeds Permeke aan.
Voorts een vroeger geziene, beste De Zwart; een Verster, aristocratisch en zeer diep van kleur; een relatief gesproken leege De Bock; een aardig, pittig, liggend beest in groen weiland van Poggenbeek, enz. Maar nogmaals, men moet eens zelf gaan kijken. W. Jos. de Gruyter.
Categorie:1 KUNSTHANDEL SALA DEN HAAG b SALA WERREL
21-04-2009
Krant Fabrieksbrand Gebr. Sala 17-08-1887
Te Tilburg is de groote fabriek van wollen manufacturen van Gebr. Sala door het vuur aangetast. Het gebrek aan water en de snelheid, waarmede het vuur toenam, waren oorzaak dat de fabriek geheel uitbrandde, terwijl ook een groot gedeelte der wollen goederenloodsen vernield is.
De oorzaak is onbekend. Naar men verneemt, is er niets uit het kantoor gered kunnen worden. De hooge zijgevels staan zóó schuin, dat men ieder oogenblik voor het instorten vreest. Alles was tegen brandschade verzekerd.
Categorie:2 Sala wollenstoffen fabriek SALA FRIGERIO
20-04-2009
Krant 1886 wollenstoffenfabriek Sala afgebrand
- Donderdag avond te 7 uur brak in de Haarlemmermeer tusschen Sloten en de Lijnden een ernstige brand uit in een boerderjj aan den Veldweg. De brand ontstond in het hooihuis, vermoedelijk door broeiing. Woning, hooihuis en twee bergen met ongeveer 100,000 KG. hooi werden door het vuur vernield. Bijna niets is gered. Alles is verzekerd.
- Te Tilburg is de stoomfabriek van wollen stoffen van gebroeders Sala gisteren nacht geheel afgebrand, met alle aanwezige grondstoffen en goederen, welke in het magazijn dat er aan verbonden was, opgeslagen lagen. De brandweer trad niet zoo flink op als men verwacht had en daardoor bleven slechts de naakte muren staan. De fabriek was verzekerd bij de Tilburgsche Assurantiemaatschappij en op polissen der Amasterdamsche beurs. Het vorige jaar was dezelfde fabriek ook ‘s nachts afgebrand. Wederom is de oorzaak onbekend.
Categorie:2 Sala wollenstoffen fabriek SALA FRIGERIO
19-04-2009
Krant: stoomfabriek van wollen stoffen Gebr. Sala afgebrand 21-08-1888
- De stoomfabriek van wollen stoffen van Gebroeders Sala te Tilburg is Vrijdagnacht - met den geheelen voorraad goederen en stoffen - afgebrand.
De fabriek was verzekerd bij de Tilburgsche Assurantie-maatschappij en op Amsterdamsche beurs-polis.
De fabriek was eerst een half jaar in werking, nadat zij na den grooten brand van 13 op 14 Augustus van het vorige jaar geheel vernieuwd en vergroot, en volgens de nieuwste eischen was ingericht. Zij was met electrisch licht verlicht. Men vermoedt dat de brand is ontstaan op de spinnerij, die op de eerste verdieping gelegen was, doch men weet niet waardoor.
Categorie:2 Sala wollenstoffen fabriek SALA FRIGERIO
18-04-2009
Tilburg Spoorlaan Huisnummer 82 Cornelis van Wezel en Emilie M.E. Sala
Plaats Tilburg
Straat Spoorlaan
Jaar 1900 Ansichtkaart
Spoorlaan richting Heuvel. Rechts de panden (van rechts naar links) M1529 t/m N 1526, vanaf 1910 Spoorlaan 86/84, 82, 80 en 78. In nr. 78, het lage pand bij de straatlantaarn, woonde veehandelaar en caféhouder Wilhelmus van Abeelen, geboren te Loon op Zand op 2.2.1855 overleden te Tilburg 20.5.1935. Daarna woonde er zijn weduwe, Jacoba Maria Fransen. De volgende caféhouders waren F.A. Brekelmans (1948) en vanaf de jaren vijftig A.F.C. Brekelmans. Het pand was inmiddels met een verdieping verhoogd. In het pand met de vlag, nr. 80, woonde rond 1900 vernisfabrikant Leo J.H. Lommen. Hij verhuisde in 1908 naar Antwerpen. De nieuwe bewoner was lakenverver Gerardus C.J.M. van Spaendonck die het pand verliet in 1912. In de jaren zestig van de 20e eeuw was tandarts C.A.A.M. Nevejan de bewoner. In pand nr 82 (nu nr. 380, voor 1910 M1528) woonde tot december 1912 de familie Lenglet-Nooteboom. Een zoon van dit echtpaar was Jean Lenglet (pseudoniem Ed de Néve) geboren te Tilburg op 7.6.1889 en overleden op 27.10.1961, schrijver, journalist, avonturier en verzetstrijder. Huis nummer 82 werd in 1913 betrokken door Cornelis van Wezel en diens tweede vrouw, Emilie M.E. Sala. Van Wezel liet het pand verbouwen onder architectuur van Jos. Donders. Van Wezel overleed er op 18.2.1930. Hij was koopman en fabrikant van wollen manufacturen. Zijn weduwe bleef het pand bewonen. De volgende bewoner was bankdirecteur/procuratiehouder J.H.M. Robbers. In 1960 werd restaurateur Leo Lejeune de nieuwe bewoner. Hij liet de benedenverdieping van het pand verbouwen tot café. Th. van Broekhoven was in 1969 de nieuwe eigenaar/bewoner. Tenslotte geheel rechts het pand Spoorlaan 384/386. Voor 1910 nummer M1529 bewoond door houthandelaar J. van Hoof en zijn ongehuwde zoon C.F. van Hoof, geboren te Tilburg op 18.2.1861, architect en leraar aan de 'Burger-Avondschool'. Na de dood van zijn vader op 8.2.1923 bleef architect Van Hoof het pand (nummer 86) bewonen met zijn twee, eveneens ongehuwde, zusters. Van Hoof had in dit pand ook zijn architectenbureau (nummer 84). Hij overleed in dit huis op 7.2.1952. Pand nummer 84 was toen verhuurd aan assurandeur J.W.M. de Bruin. Rond 1970 is het pand studentenhuis.
Annotatie
Adresboek 1902 BR 1900-1910 40/100, 42/197 BR 1910-1920 42/117, 42/154/156 BR 1921-1939 42/117, 42/153 E. van der Wilt, auteur van de biografie van Jean Lenglet, wijst in zijn boek het verkeerde pand -nr. 80- aan als woonhuis van de familie Lenglet, p. 12.
Voor Cornelis van Wezel en Emilie M.E. Sala zie Parenteel Jean Baptiste Louis Sala / Josepha Jacoba Muskeijn