Inhoud blog
  • Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Kronieken van Leest
    bij Mechelen
    22-04-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wijzigingen - Aanvullingen

    Wijzigingen – aanvullingen Kronieken van Leest.

    1819 – Cornelius MEULDERMANS werd veldwachter te Leest
    Hij was te Leest geboren op 2 februari 1778 en overleed er op 27 april 1839.
    Cornelius was een zoon van Guillielmus Muyldermans en Lucia Alewaters. Hij huwde te Heffen op 21/7/1817 met isabella Vranckx (Francqs). (‘Veldwachters te Leest’ Eddy Apers)

    Een kepie, een kenteken, een uniform. Iedereen op de buiten kende de “garde” en de “garde” kende iedereen.
    Sommigen menen dat de kolfdragers uit de 16e eeuw de voorlopers waren van de sjampetters. De structuur van de landelijke politie werd vastgelegd in de wetgeving van einde 18e eeuw. Het decreet van 14 december 1789, met betrekking tot het oprichten van gemeenten, voorzag in artikel 50 dat één van de bevoegdheden van het gemeentegezag er moest in bestaan “de inwoners het voordeel verschaffen van een politie, met het oog op de netheid, de gezondheid, de veiligheid en de rust op straat, openbare plaatsen en in de openbare gebouwen.”
    Het ambt van veldwachter dateert van 1791 : “om de eigendommen te beschermen en de oogsten te bewaken, zouden veldwachters moeten aangesteld worden in de gemeenten die onder de rechtsmacht van de vrederechter en onder het toezicht van de gemeente-officieren staan.”
    Die maatregel was echter facultatief. Het decreet van 20 messidor 1803 legde aan de gemeenten de verplichting op veldwachters aan te stellen. Een besluit van 25 fructidor 1809 raadde de gemeenten aan de veldwachters te kiezen uit oudgedienden of oud-soldaten.
    Die richtlijnen volstonden echter niet om een perfecte organisatie van het veldwachterskorps te verzekeren. Daarom vaardigden ook de provinciale autoriteiten een aantal richtlijnen uit zoals het vaststellen van weg- en jachtovertredingen, het opzoeken van gevluchte militairen, enz.
    Later werd de veldwachter benoemd door de provinciegouverneur uit een lijst van twee kandidaten voorgedragen door de gemeenteraad (de burgemeester mocht een derde kandidaat aan de lijst toevoegen). De gouverneur mocht echter vrij een kandidaat benoemen en was op geen enkele manier gebonden aan de rangorde van de voordracht.
    Alhoewel de veldwachter door de gouverneur werd benoemd, was hij een gemeenschappelijk agent en maakte hij deel uit van het gemeentepersoneel, er werd alleen door beoogd hem zoveel mogelijk onafhankelijk te maken van het plaatselijk gezag. Alhoewel hoofdzakelijk benoemd om te waken over het behoud van eigendommen, oogsten en vruchten te velde, kreeg zijn ambt een drievoudige bevoegdheid : officier van de gerechtelijke politie maar met beperkte bevoegdheid, agent van de openbare macht en agent van de administratieve of gemeentelijke politie.

    In 1840 telde ons land 3.257 veldwachters, in 1970 2.254.
    Na de samenvoeging van de gemeenten en het verder verdwijnen van het landelijk karakter in de dorpen daalde het aantal veldwachters gevoelig.
    (Driemaandelijks tijdschrift Gemeentekrediet van België, nr.105 – juli 1973. GVA-13/4/1978, 29/11/1982, 25/3/1990)

    Op 1 april 1987 ging de laatste veldwachter van Leest met pensioen. Victor Van Hoof had er toen 35 jaar dienst opzitten.

    1823 – 15 augustus : Philippus Jacobus VAN PUT(TE) ook VAN DE PUT pastoor benoemd.
    Philippus Jacobus Van Put(te) (Van de Put) volgde pastoor Vertongen op. Hij was te Kontich geboren op 17 juni 1775 onder het Oostenrijks bewind en werd priester gewijd te Mechelen onder de Fransen (20/12/1806). Een klein half jaar later werd hij onderpastoor in O.L.Vrouw o/d Dijle te Mechelen en dan in Putte (15/10/1808).
    Vanuit Boortmeerbeek waar hij pastoor was (sinds 15/8/1813), werd hij in Leest tot pastoor benoemd op 15 augustus 1823 onder het Nederlands bestuur.
    Zijn oude moeder kwam bij haar zoon wonen en stierf er als weduwe in 1826.
    Jacob Van Put doopte in Leest 406 kinderen van 15 augustus 1823 tot 26 september 1833. Hij huwde er 87 koppels van 8/1/1824 tot 12/8/1833 en schreef 225 begrafenissen in van 27 oktober 1823 tot 20 september 1833.
    Per jaar consacreerde hij (tussen 1829 en 1833) wisselend 3000 tot (in 1833) 3600 communies.
    Op één of twee personen na voldeed ieder er aan de paasplicht. Pastoor Van Put had geen onderpastoor.
    Hij bleef pastoor te Leest tot 1833 waarna hij werd opgevolgd door pastoor Gabriel Hermans.
    Philippus Jacobus Van Put overleed te Mechelen op 17 juli 1847.
    (MC-19/11/1882 en “De Sint-Niklaasparochie in Leest”, W. Hellemans)

    1826 – Martinus Josephus MOORTGAT werd de nieuwe koster van Leest
    Martinus werd te Steenhuffel geboren op 1 november 1807 en hij huwde te Leest op 23 augustus 1828 met Joanna Coeckelbergh.
    Op dat huwelijk was zijn voorganger Jan Frans Van Varenbergh getuige.
    Joanna Coeckelbergh was de dochter van de landbouwer Karel en van Anna Catharina Verbruggen.
    Het echtpaar kreeg 9 kinderen van wie er meer dan een jong stierf :
    -Gillis Louis, geboren 29 augustus 1829 werd schoolmeester te Leest en overleed toen hij 25 jaar was, op 3 maart 1854.
    -Pauline, geboren 6 december 1833.
    -Karel, geboren 5 januari 1835.
    -Gaspar August, geboren 30 maart 1837, stierf datzelfde jaar op 21 juni.
    -Clotilde, geboren 17 april 1838, stierf op 7 juni 1862.
    -Jan Baptist, geboren 19 augustus 1840.
    -Francisca Victoria, geboren 10 december 1842.
    -Euphemia Maria, geboren 15 oktober 1845.
    -Amelie, geboren 30 november 1848.
    Tien jaar (van 1826 tot 1836) was hij gratis orgelist geweest in de Leestse kerk.
    Dan, op 22 oktober 1836 en ter attentie van aartsbisschop Engelbertus Sterckx, schreef de kerkfabriek voor hem een ‘Getuygenis van goed gedrag en aanbeveling’ voor de ‘plaets van coster van Leest’. Dit omdat hij ‘nu reeds tien jaeren de plaets van coster gratis met den grootsten lof bediend heeft’.
    Daarop werd hij tot koster-orgelist benoemd voor 4 jaar op 24/8/1936.
    Tussen 1825 en 1862 was hij op zijn beurt tientallen keren huwelijksgetuige. Tot 1876 werd zijn benoeming negen keer verlengd. Maar enkele jaren later, in 1879 tijdens de schoolstrijd, werd hij door pastoor J.F. Vandercruysen ontslagen na meer dan een halve eeuw Leestse kerkdienst !
    Dit omdat hij bleef lesgeven in de gemeenteschool.
    Wellicht uit ontgoocheling verliet hij Leest en overleed elders.
    Joanna Coeckelbergh overleed te Leest op 13 april 1876.
    (‘DB’,november 1985. ‘De Sint-Niklaasparochie in Leest’, W. Hellemans)

    1827 – Dominicus Josephus DE KEERSMAECKER werd eerste assessor.
    Letterlijk betekent een assessor : bijzitter. Het was de benaming van verschillende functies in het openbaar bestuur.
    Vóór 1795 werd de plaatsvervanger van de Drost van Drenthe als voorzitter van de Etstoel assessor genoemd.
    In de periode 1814-1851 was de assessor vergelijkbaar met de huidige wethouder in een gemeentebestuur.
    Hij was te Oppuurs geboren op 14/2/1764 als zoon van Josephus Florentinus De Keersmaecker en Anna Catharina Van Grootven en huwde te Leest op 14/2/1792 met Maria Theresia Fierens (°Leest 5/12/1766, +Leest 4/2/1833).
    Dominicus Josephus De Keersmaecker overleed te Leest op 24/12/1840.

    1835 – 20 mei : Huwelijk maalder Franciscus Van Breedam met zijn Leestse nicht Coleta Van Breedam.
    “…Franciscus Van Breedam (Noot : maalder van de Molen van Blaasveld) de nieuwe maalder, huwde te Leest op 20 mei 1835, Coleta Van Breedam, geboren te Leest op 27 april 1806, dochter van Petrus Frans en van Anna Van Doorselaer.
    Zij waren dus gebroeders kinderen.
    Franciscus, voormeld, op bezoek bij zijnen oom Petrus Frans Van Breedam, maalder, op Steine Molen te Leest, vroeg men hem wanneer hij ging trouwen. ‘Dit kind daar in de wieg, Coleta, mijne eigene nicht, zal mijne echtgenote worden’, was zijn antwoord en inderdaad hij huwde er mede in 1835.
    Trouwen gelijk de maalder is nu nog in den volksmond gekend en verteld te Blaesvelt.
    De echtelieden Van Breedam-Van Breedam hadden volgende kinderen, allen te Blaesvelt ter wereld gekomen :
    A.-Anna Antonia, °3/3/1836, +Mechelen 14/9/1917. Huwde Carolus Andreas Josephus Boonaerts, dokter te Thisselt (°Tisselt 12/6/1827, +Blaasveld 4/8/1899). Anna Antonia, door typhus aangetast en stervende nabij, werd met ware toewijding bijgestaan door dokter Boonaerts. Na de genezing zijner dochter kwam haar vader dokter Boonaerts voldoen en hem zijnen dank uitdrukken erbij voegend, niet te weten hoe zijne erkentenis te betuigen. Geef mij uwe dochter, het is mijn vurigsten wensch, antwoordde de geneesheer en korte maanden daarna werd het huwelijk voltrokken.

    B.-Joannes Domenicus, °23/9/1837, +Blaasveld 10/6/1919. Bleef ongehuwd.

    C.-Ludovicus, °28/11/1839, +Mechelen 8/9/1910. Huwde op 5/4/1875 Maria T.H. Proost.

    D.-Anna Rosalia, °28/2/1841, +Blaasveld 10/2/1860. Bleef ongehuwd.

    E.-Maria Van Breedam, °6/8/1843, overleed te Blaasveld, bleef ongehuwd.

    F.-Livinus, °14/2/1845, +Blaasveld 16/4/1931. Bleef ongehuwd. Hij en zijn broeder Dominicus waren de laatste maalders geweest van Blaesvelt.”
    (‘De Molen van Blaasvelt’ GvM 19/9/1936)

    1836 – In 1836 werd Carolus Wouters burgemeester.
    Hij zou dit 22 jaar blijven (tot 1858). Carolus Wouters werd op 25 april 1797 te Hombeek geboren als zoon van Louis Wouters (afkomstig uit Eppegem) en van Anne Marie Jacobs (uit Hombeek).
    Hij trouwde te Leest op 7/1/1824 met Anna Catharina Huysmans (°Tisselt 3/8/1790, +Leest 1/11/1869), die weduwe was gebleven van Jan Frans Steenmans (+1820). Ze woonde op het Hof ter Halen.
    Carolus verbleef op die hoeve tot aan zijn dood op 21 juni 1858.
    Zijn oudste dochter Marie Louise (zie foto onderaan) huwde een tweede maal met Mattheus Buelens die in 1865 burgemeester werd. Een andere dochter, Marie Virginie huwde met Frans Voet en die volgde zijn schoonvader op als pachter op het Hof ter Haelen.
    Na de dood van Frans Voet (1877) hertrouwde Marie Virginie met Jaak Bernaerts, die achteraf burgemeester werd te Leest.
    De gemeenteraad bestond uit de schepenen Jean B. Scheers en J.Fr. De Keersmaecker en de raadsleden M.J. Moortgat, Charles Coeckelbergh, Dominique Busschot, Guillaume Sellslagh, P.J. Verhoeven en Jean Baptiste Dierckx.
    In 1840 werd Englebert Verschueren als raadslid geïnstalleerd en hetzelfde overkwam Jacques Steenmans in 1843.
    Carolus Wouters overleed te Leest op 21 juni 1858 en werd als burgemeester opgevolgd door Louis Voet.

    1839 – Adrianus De Wit werd de opvolger van veldwachter Meuldermans.
    Adrien De Wit was te Leest geboren Leest op 21 april 1807 als zoon van Jacobus (°6/10/1747, +23/8/1813) en van Maria Cnops (°Hombeek 1770). Gehuwd een eerste maal te Mechelen in de O.L.Vrouwkerk op 11 mei 1836 met Coleta Verbruggen (°Leest 5/5/1808, +1854), een tweede maal op 12/12/1855 met Maria Theresia Van der Poel (°1825).
    Hij had vier kinderen met zijn eerste vrouw Coleta Verbruggen : Clara Virginie (1831), Jan (1840), Hendrik (1843) en Desiré (1849). Adrianus De Wit overleed te Leest op 2 maart 1878.
    Zijn sabel, in het bezit van Kamiel De Wit, lag ooit tentoongesteld op een tweede paasdag in het parochiehuis.

    Ten jare duizend acht honderd achtenzeventig den tweeden maart ten vier ure namiddag, verscheen voor ons Joannes Victor Scheers, schepen gedelegeerden Ambtenaar van den Burgerlijke Stand der gemeente Leest, Arrondissement Mechelen, provincie Antwerpen ten gemeentehuize alhier Joannes Baptista De Wit, landbouwer, oud zevenendertig jaren en Joannes Baptista Bauwens, veldwachter, oud drijenveertig jaren, de eerste zoon en de tweede vriend van den overledenen en beiden gehuisvest te Leest, dewelke ons hebben verklaard dat heden om elf ure voormiddag, ten zijnen woonhuise, Thisseltbaan, wijk A numero 113, is overleden Adrianus DE WIT, gepensioneerde veldwachter, gehuisvest te Leest, daar geboren den eenentwintigsten april achttienhonderdzeven, weduwnaar in eerste huwelijk van Coleta VERBRUGGEN, echtgenoot van Maria Theresia VAN DER POEL, huishoudster te Leest wonende, wettigen zoon van Jacobus De Wit en van Maria Cnops beiden alhier overleden.

    Bijgevoegd :
    -Handtekeningen van respectievelijk veldwachter Cornelius Meuldermans, assessor Dominicus J. De Keersmaecker, burgemeester Carolus Wouters en veldwachter Adrianus De Wit.
    -Op de foto : Marie Louise Wouters, dochter van burgemeester Carolus Wouters en echtgenote van de latere burgemeester Mattheus Buelens.













    22-04-2017 om 10:24 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-04-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    Wijzigingen en Aanvullingen Kronieken van Leest.

    1818 – Pieter Jan de Meester werd burgemeester van Leest tot 1836.
    Daarna nam hij dat ambt waar te Hombeek van 1836 tot 1847.
    Pieter Jan (Petrus Joannes) de Meester was te Mechelen geboren op 4/11/1790 als zoon van Gaspar-Antoine de Meester, die advokaat was bij de Grote Raad van Mechelen en onder de Franse bezetting voorzitter van het noordelijk kanton van Mechelen, en van Jeanne Francoise Judoca du Trieu.
    De familie de Meester was o.a. eigenaar van het Hof ter Halen en van het Expoel kasteel te Hombeek.
    In 1824 huwde Pieter Jan de Meester met zijn nicht Catherine Geelhand de Merxem (°20/2/1798, +1866), die hem drie kinderen zou schenken :
    -Leopold (1825-1885),
    -
    Melanie (1826-1842) en
    -Althanase (°Antwerpen 1829-1884).

    Leopold huwde met Anna De Coussemaecker en woonde eerst in Leest.
    Hij kocht daarna het kasteel van Ramsdonk waar hij bleef wonen. Leopold zou later burgemeester van Leest worden.
    Hij was een begaafd plantkundige die o.a. de aangelegde Franse tuin van het Expoel domein omtoverde tot een Engels park met onnoemlijk veel boomsoorten, golvende terreinen, vijvers en kronkelende weggetjes.
    Leopold zorgde ook voor de oprichting van de gemeenteschool in Ramsdonk.

    Athanase de Meester huwde in 1855 te Antwerpen met Eudolie de Terwagne (1831-1873).
    Hij was senator en verbleef tijdens de zomermaanden met zijn vrouw en zes kinderen op Expoel.
    Tijdens de schoolstrijd zette hij zich in om de vrije school in de Bankstraat te Hombeek te lanceren, hij sponsorde de bouw en bracht de gezusters Lemesle van Antwerpen naar Hombeek als onderwijzeressen.
    Athanase was een verwoed jager en ook in het jachtseizoen was Expoel voor hem een gedroomde plaats. Rond de jaren 1880 hield hij op de domeinen in Leest en Hombeek regelmatig grote jachtpartijen. Daarbij werden dan zo’n 350 hazen en patrijzen buitgemaakt.
    Het kasteel was niet verwarmd. In de winter van 1873 deed hij er een longontsteking op en overleed.

    Tijdens het burgemeesterschap van Pieter J. de Meester werd de gemeenteschool van Leest gebouwd.
    De gedenksteen werd bij de verbouwing van de school in 1937 naar het kasteel te Hombeek gebracht.
    Pieter Jan de Meester woonde te Hombeek en is er ook begraven. Achter het koor van de oude kerk van Hombeek liet hij een ruime familiekelder bouwen, op de plaats waar ook zijn ouders begraven lagen.
    Door uitbreiding van de parochiekerk in 1855 is deze kelder nu onder de linker dwarsbeuk komen te liggen, dus onder de kerkvloer.

    Hij stierf schielijk in zijn koets, op een honderdtal meter van zijn kasteel, toen hij op 5 juni 1847 de werken ging inspecteren aan de baan Hombeek – Kapelle o/d Bos. (die weg werd op dat ogenblik rechtgetrokken)
    Op de plaats van zijn dood liet zijn echtgenote een kapel bouwen met de inscriptie : “Hier stierf 5 juni 1847 weled. H. Pieter de Meester, borgemeester van Hombeek. Bidt voor de ziele”.
    Het oude Mariabeeld in deze kapel werd in 1914 vernield.
    In 1918 werd de kapel gerestaureerd en het beeld vervangen door een Maria met kind Jezus.

    Het wapenschild van de Meester : in sabel negen aaneengesloten bollen van goud.
    Als burgemeester van Leest werd hij in 1836 opgevolgd door Carolus Wouters.
    (Bronnen : “LG”, “DB” en ’t Ridderke nr. 3 van juli 2005)

    Foto’s :
    -Kasteel Expoel.
    -Handtekening van Pieter Jan de Meester.
    -Wapenschild van de familie de Meester.
    -Het kapelletje dat de echtgenote van Pieter Jan voor haar man na zijn dood, op de plaats van zijn overlijden, liet bouwen.











    17-04-2017 om 07:57 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-04-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    Wijzigingen en Aanvullingen Kronieken van Leest.

    1798 – 2 januari : Pastoor De Heuck uit zijn pastorij gezet.
    Op datum van 2 januari 1798 lezen wij in het doopregisterdagboek van pastoor De Heuck : “Uit hoofde van die onrechtvaardige wet van de Franse Republiek werd de pastoor uit zijn pastorij gezet door een zekere Peeters, die voor deze speciale opdracht gedelegeerd was. Hij was van deze parochie en verraadde aldus zijn afkomst. Hij was begeleid door een soldaat en door agent Jan Frans Beulens en Angelus Van der Hulst. Slechts drie dagen geleden verhuisde de pastoor naar het landgoed Ter Moortere van Jonkvrouw Joanna Antonia Pauli”.
    Hij nam zijn meubelen mee, want, schrijft hij, “waren die in het voornoemde huis gebleven, ze waren met de rest aangeslagen geweest”.
    Pastoor De Heuck was op dat ogenblik 72 jaar oud.
    Hij betrouwde echter de situatie niet, daar verscheidene van zijn collega’s aangehouden en gedeporteerd waren naar Cayennes. Op aandringen van zijn parochianen “Consuasus per parochianos” verliet hij het Hof ter Moortere op 19 januari 1798 om negen uur ’s avonds om zich buiten Leest te gaan verschuilen.
    De feiten gaven hem gelijk, want hij werd tot tweemaal toe vruchteloos te Leest opgezocht, “bis frustra requisitus”.
    Hij kwam pas terug naar Ten Moortere op 9 mei 1799, wanneer de lucht wat zuiverder geworden was, om er zijn pastorale functies in het geniep te hervatten.
    Op 17 april 1801 nam hij terug zijn intrek op de pastorij en vanaf 12 juni 1802 gebeurde de eredienst opnieuw in de kerk.
    (WLS,blz.27)

    Die Joannes Franciscus (Jan Frans) Bulens was agent municipal van Leest. Hij was een zoon van Quirinus Bulens en van Catharina Bulens. Hij was te Leest geboren op 9/3/1753 en overleed te Vilvoorde op 11/9/1806.
    Jan Frans Bulens wat te Leest gehuwd op 27/5/1783 met Marie Philippine Van Paesschen (°Tisselt 1761, +Heffen 20/7/1833).
    In 1796 woonde dit gezin in de Winkelstraat te Leest en bij hen woonden ook de knechten Francois Verbeeck (34 jaar), Jacobus Peeters (22 jaar), Guillian Verschueren (18 jaar) en de diensters Anna Marie Mees (21 jaar), Anna Maria Apers (18 jaar) en Maria Anna Apers (21 jaar).
    Deze laatste twee zijn dochters van Cornelius Apers en Joanna Huysmans die toen enkele huizen verder in de Winkelstraat nr 69 woonden.
    (Bevolkingsregisters Leest VT 1796)

    1798 – 23 oktober : Pieter JACOBS gesneuveld.

    – Zijn akte van overlijden : “Vandaag, 5 Germinal van het jaar zeven der Franse Republiek (=25 maart 1799) te 9 u. ’s avonds, voor mij, Jaak De Swert, municipaal agent van de gemeente Sint-Katelijne-Waver, is verschenen in het gemeentehuis burger Jan Antoon Van Keerbergen, openbaar ambtenaar van de burgerlijke stand van het kanton Mechelen, die verklaart dat burger Pieter Jacobs, oud negenenveertig jaar, zoon van Jacob en Anna Meulders, die is gefusilleerd de tweede Brumaire (=23 oktober 1798) te halfelf ’s avonds, geboren te Liesens (=Leest) departement van de Twee Neten, wat Jan Antoon Van Keerbergen me heeft verklaard, dat genoemde Pieter Jacobs is gestorven de tweede Brumaire te halfelf ’s avonds te Mechelen, Revolutieplein. Na deze verklaring heb ik me aanstonds ter plaatse begeven. Ik heb me verzekerd van het overlijden : de huidige akte waarin Jan Antoon Van Keerbergen, openbaar ambtenaar mij zijn dood heeft verklaard, heeft de gezegde verschijner verklaard door een brief. J. De Swert, agent.”
    (Vertaald uit het Frans. M.Dillen, ‘De Boerenkrijg’.)

    1800 – Jaak DE MAEYER werd burgemeester.
    Jaak De Maeyer volgde A. Van der Hulst op als burgemeester te Leest. (tot 1802)
    Hij was te Puurs geboren in 1744 en overleed te Leest op 29 april 1812. Jaak De Maeyer huwde een eerste maal met Jeanne Verbeeck uit Willebroek die op 29 april 1793 te Leest overleed.
    Op 23 februari 1794 hertrouwde hij te Kapelle-op-den-Bos met Marie Therese Selleslagh (°Kapelle-op-den-Bos, +18/12/1794) en op 5 november 1795 huwde hij een derde maal en dit met Anna Catharina Cleymans (°Londerzeel 21/9/1771, +Leest 9/9/1830).

    1802 – Pieter Jan MOEREMANS werd burgemeester van Leest.
    Pieter Jan Moeremans volgde Jaak De Maeyer op als burgemeester te Leest. Hij werd te Blaasveld geboren op 25/11/1749 als zoon van Michal Moeremans en Joanna Maria Schelkens en vestigde zich te Leest in 1787.
    Op 3 februari 1778 was hij te Blaasveld gehuwd met Anna Catharina Selleslagh (°Willebroek 1751/1756, +Leest 22/3/1834).
    Tijdens de Volkstelling van 1796 te Leest woonden zij “op de plaats” (Dorp). Die Volkstelling werd door hem mede ondertekend als “greffier”. In de bevolkinsboeken van 1819 werd hij vermeld als kostganger bij de familie Fierens in het dorp.
    Als beroep noteerde men hovenier.
    In 1807 werd hij als burgemeester opgevolgd door Jaak Somers. Pieter Jan Moeremans overleed te Leest op 17 september 1836.
    Nazaten van hem expoiteren nog altijd de bekende bakkerij Moeremans te Blaasveld.

    1807 – Jaak SOMERS volgde Pieter Jan Moeremans op als burgemeester van Leest.
    Hij was te Leest geboren als zoon van Guilielmus Somers en Catharina De Keyser.
    Hij huwde op 24/2/1798 te Mechelen met Catharina Voet (°Mechelen 8/8/1773, +Leest 2/3/1811) en een tweede maal te Hombeek op 19/11/1811 met Barbara Ceulemans (°Hombeek 5/9/1787, +Leest 6/5/1848).
    Barbara Ceulemans was de dochter van de burgemeester van Hombeek.
    Jaak Somers werd in 1818 opgevolgd door Petrus Joannes De Meester.

    1817 - Ontslag voor veldwachter Guillaume Brion.
    Wegens slechte staat van dienst en luiheid kreeg veldwachter Guillaume Brion dat jaar zijn onslag.
    Hij was veldwachter te Leest van voor 1808 en geboren te Kapelle o/d Bos (Oxdonk ?) rond 1761.
    Hij werd te Leest gedoopt op 8/9/1761 en overleed er op 1/8/1830. Hij was een zoon van Petrus Brion en van Maria Anna Verbeeck en huwde te Kapelle-op-den-Bos op 19/4/1801 met Anna Maria Houthuys (1766-1844). (kon niet schrijven)
    Deze garde werd opgevolgd door Cornelius Meuldermans. (‘Veldwachters te Leest’ Eddy Apers)

    Bijgevoegd :
    -Huwelijksakte van Jaak De Maeyer en Anna Catharina Cleymans.
    -Zijn overlijdensakte.
    -Handtekening van Pieter Jan Moeremans.
    -Handtekening van burgemeester Jaak Somers.











    16-04-2017 om 11:26 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-04-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wijzigingen - aanvullingen Kronieken van Leest.

    Wijzigingen en aanvullingen - Kronieken van Leest.

    1785 – Joannes Franciscus VAN VAERENBERGH volgde zijn vader op als koster.
    Met deze op 18 juli 1766 geboren Leestenaar, derde kind van de vorige koster, jonggezel en ook weer koster-schoolmeester, trad de vijfde en laatste koster aan uit dezelfde stam.
    Na 29 september 1797, datum waarop pastoor De Heuck door de Franse overheersers uit zijn pastorij werd gezet en moest gaan onderduiken, was het koster Jan Frans Van Varenbergh die de borelingskes ging dopen en de doden naar hun laatste rustplaats bracht. Dit gebeurde zonder enige plechtigheid.
    De bijkomende ceremonieën van de doop werden achteraf in het Hof ter Moortere door de pastoor zelf aangevuld. Deze situatie duurde tot 1801. Toen kwam alles terug in orde.
    Toen Jan Frans Van Varenbergh oud en versleten was, hij telde toen 70 lentes, schreef hij op 19 oktober 1836, op aandringen van pastoor Hermans, een brief aan de aartsbisschop van Mechelen, om zijn ontslag aan te vragen : “Niet meer bekwaam zijnde door doofheyd en hoogen ouderdom om nog lange de plaets van coster, die ik nu reeds meer dan een halve eeuw bediend heb, met eer te konnen vervullen, geeve mijne demissie aen zijne Hoogweerdigheyd den Aertsbisschop van Mechelen, hoopende dat men zoodanige arrangementen ten mijnen opzigte zal neemen, dat ik weynig van mijne gewoonelijke inkomsten verlieze, terwijl ik arm zijnde de zelve noodig heb om te kunnen subsisteren. Blijve met alle agting enz…”
    Hij schreef ook een gelijkaardige brief naar de burgemeester van Leest om zijn ontslag te krijgen als onderwijzer.
    Dit ontslag werd hem toegestaan en er werd hem ook voldoening gegeven op materieel gebied.
    Hij mocht blijven beschikken over een gedeelte van het kostershuis (waar ook het nieuwe kostersgezin Moortgat zijn intrek nam) en zijn jaarlijks inkomen (100 frank) werd hem uitbetaald. “De cette manière,” vermeldt het verslag van de kerkraad, “le vieux papa pourra terminer honorablement sa carrière…”
    Op dezelfde zitting benoemden de kerkmeesters met voltalligheid van stemmen de nieuwe koster Marten Jozef Moortgat die reeds een tiental jaren orgelist was van de kerk, “Un homme vertueux et jouissant d’une bonne réputation, tres instruit…” zo beschrijft hem ditzelfde verslag.
    Joannes Franciscus Van Varenbergh overleed te Leest op 2 november 1843. Hij werd bij zijn ouders begraven (zie 1764).
    (‘DB’, november 1985. ‘De Sint-Niklaasparochie in Leest’, W. Hellemans)

    1794 - Weer een piek in de sterften te Leest, dat jaar 48 doden.
    In 1794 waren te Leest 48 doden (op een gemiddelde van 24), 23 doden voor de maand augustus en september.
    Bij dit jaar 1794 lezen we in de Kronijken van Mechelen : “1794 was het jaar van de aankomst der Fransen te Mechelen na hun overwinning op de Oostenrijkers te Pleurus. In dit jaar heerste er een wrede hongersnood. De hoofdoorzaak van het gebrek aan eten was de hoge prijs aan dewelke het graan mocht verkocht worden. De markten waren leeg omdat de landlieden met hun paard en kar niet dierven buitenkomen uit vrees dat de Fransen ze zouden aanslagen…”
    Voor 1600 werd onze streek herhaalde malen door ziekterampen geteisterd : zo heerste de Pest van 1467 tot 1472, de Koepokken van 1515 tot 1522 en nogmaals de Pest van 1571 tot 1574.
    Hierover hebben we echter geen overlijdensgetallen, daar het overlijdensregister te Leest slechts aanvangt in 1599.
    Voordien werden de doden niet ingeschreven.
    (“DB”, november 1976)

    1796 – Angelus Van der Hulst, eerste burgemeester van Leest ?
    Leest en alle andere kleine gemeenten met minder dan 5.000 inwoners werden samengevoegd en maakten deel uit van de Administration municipal du canton de Willebroek.
    In het voorjaar 1796 moet de Municipale Raad van Willebroek samengesteld geweest zijn.
    De vertegenwoordigers van Leest waren Angelus Van der Hulst als agent municipale en M. Coeckelbergh als adjoint.
    Commissaris van de Minicipale Raad was Scheppers, voorzitter was Spiette, Chirurgien, gewezen seigneur de Puurs.
    De agents municipeaux en de adjoints moesten in principe wettelijk verkozen zijn. Dit was niet gebeurd.
    Deze agenten werden aangeduid en van hen mag men aannemen dat ze door de overheid Fransgezind geacht werden.
    Ze mogen bij hen gerekend worden die vroeger het gedachtengoed van de Vonckisten verdedigden en zich keerden tegen de oude macht van kerk en adel.
    Hun aanstelling was engagerend maar er stond hen nog een zeer ondankbare taak te wachten. De agent en zijn adjoint waren onbezoldigde boodschappers.
    De vaak repressieve en gehate wetten van de Fransen moest de Agent overbrengen naar de plaatselijke verantwoordelijken.
    Het volk werd ervan op de hoogte gebracht door de champetter die ze voorlas en aanplakte.
    De wetten op gebied van belastingen, confiscaties, kerksluitingen, verplichte legerdienst etc. gingen ze zelf meer en meer verfoeien. Buiten de grote morele druk werden ze door hun medeburgers in de gemeente veracht, bedreigd met brandstichting en zelfs met de dood. Ze werden het vlug beu en zegden hun moeilijke job op.
    (Ward De Kempeneer in Boerenkrijgnr van ’t Ridderke, nr.2-1998)

    Ergens kan men Angelus Van der Hulst de eerste burgemeester van Leest noemen en dit tot 1800.
    Angelus Van der Hulst was te Boortmeerbeek geboren in 1763 als zoon van Petrus Van der Hulst en van Theresia Van Doren.
    Het echtpaar woonde in 1796 in de Winkelstraat waar ze 4 knechten en 2 meiden bezaten.
    Hij huwde te Leest op 14/2/1792 met Barbara Peeters (°Leest 2/12/1759, +Leest 30/6/1823).
    Angelus Van der Hulst overleed te Leest op 16 januari 1832.

    Bijgevoegd :
    -Handtekening van Angelus Van der Hulst.
    -Huwelijksakte Angelus Van der Hulst en Barbara Peeters.
    -Overlijdensakte van Angelus Van der Hulst.







    13-04-2017 om 10:36 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    Aanvullingen en wijzigingen aan de Kronieken van Leest.

    1741 - Leest kende dat jaar 54 doden
    In 1741 telde de gemeente Leest 54 doden (op een gemiddelde van 15) : alleen reeds tussen de periode van 9 september tot 23 oktober werden 45 overlijdens genoteerd, dat kwam neer op één per dag.
    De oorzaak van dit hoge sterftecijfer kennen we uit de Kronijken van Mechelen : “…In de maand september van 1741 heeft men de ziekte de Roode Loop te Mechelen gekregen, waarvan talrijke personen ten grave zijn gedragen. Het getal van doden in de stad beliep tot 1159…”
    De “Rode Loop” was een “besmettelijke ziekte in de buik, waarbij men bloed afging.”
    (“DB”, november 1976)

    1747 – 30 oktober : Zitting raad van het Magistraat
    “…in zitting van 30 oktober 1747 van den raad van het Magistraat werd er gesproken over de verschillende buitensporigheden en ongeregeldheden welke de Huzaren van het regiment van Turpin die gekampeerd lagen op Heffen, LEEST en Hombeek aldaar uitvoerden ; er werd voorgesteld deze regimenten binnen de stad te loogeren, op voorwaarde dat de drie genoemde dorpen tusschen zouden komen in de kosten van huisvesting en voeding…”
    (“Mechelsch Dagboek 1742-1749 – De Franschen te Mechelen…”, GvM, 24/12/1939)

    1764 – Judocus VAN VA(E)RENBERGH werd de nieuwe koster.
    Judocus Van Varenbergh werd te Diegem geboren op 19 mei 1715. Hij was bijna 45 jaar toen hij op 5 februari 1760 in het huwelijksbootje stapte met Anna Teresia Elias, de dochter van koster Franciscus.
    Het echtpaar kreeg vier kinderen :
    -Johanna, geboren op 28 december 1762, stierf vier dagen later.
    -Joannes Baptist, geboren op 18 januari 1764.
    -Joannes Franciscus, geboren op 18 juli 1766, werd in 1794 reeds ‘successor custodis’ genoemd (opvolger van de koster). Hij bleef ongehuwd.
    -Anna Katrien, geboren op 1 juni 1770.
    Judocus werd door de abdis voorgedragen op 4/12/1764, benoemd en zoals zijn voorgangers was hij geregeld huwelijksgetuige.
    Pastoor De Heuck getuigde in 1774 over hem dat hij zijn taak goed volbracht.
    Als koster bedroeg zijn jaarlijks inkomen in 1765 41 gulden en 12 stuivers van de kerkfabriek.
    Tien jaar later was dat 31 gulden en 12 stuivers van de kerkfabriek en 17 gulden en 10 stuivers van de H. Geesttafel.
    Daarbij nog 12 gulden als onderwijzer want hij was koster-schoolmeester.
    Hij bewoonde op het dorpsplein ‘bij gedoge’ een huis van de kerkfabriek en de H. Geesttafel.
    Judocus Van Varenbergh stierf op 19 maart 1801, als bijna 86-jarige en werd plechtig begraven op het kerkhof voor de koster van Hombeek.
    ‘Tijdens 36 jaar, 3 maand en 14 dagen was hij hier koster geweest’ noteerde pastoor De Heuck.
    Op zijn grafsteen, de meest rechtse tegen de buitenmuur van het kerkkoor, staat bovenaan in ingelegd marmer : ’PIE JESU + DOMINE’ en onderaan : ‘DONA EIS + REQUIEM’ (Zoete Heer Jezus, geef hen rust).
    In dezelfde materialen, op de plek van het +, staat bovenaan een stralen uitstralend barok kruis, sinds 2001 deels stuk, en ondereen een doodshoofd op twee knoken. Tussenin de tekst : ‘SEPULTURE VAN DEN EERZAEMEN / JUDOCUS VAN VARENBERGH , COSTER / ENDE SCHOOL MEESTER TOT LEEST. / 41 JAEREN, STERFT 19 MEERT 1801 / OUD 86 JAEREN. / ENDE ZYNE WETTIGE HUYSVROUWE. / ANNA THERESIA PETRONELLA ELIAS / STERFT DEN 26 FEBRUARIUS 1808 / OUD 83 JAEREN / SY HEBBEN GEFUNDEERD JAERLYKX / 2 GEZONGEN JAERGETYDEN VOOR HUN / BEYDER ZIELEN LAEFFENISSE. / ENDE HUNNE 3 KINDEREN / JOANNES BAPTISTA VAN VARENBERGH / STERFT DEN 23 JUNI 1812 /JOANNES FRANCISCUS VAN VARENBERGH / OOK COSTER EN SCHOOLM TOT LEEST / STERFT DEN… / ANNA CATHARINA VAN VARENBERGH / STERFT DEN…’
    Zoals hierboven vermeld overleed zijn echtgenote Anna Teresia Elias op 26 februari 1808.
    (‘DB’, november 1985 en ‘De Sint-Niklaaskerk in Leest’, W. Hellemans)

    1766 – 11 februari : Overlijden van Aegidius Fierens, kapucijn.
    In “De Kapucijnen in de Nederlanden en het Prinsbisdom Luik” door P. Hildebrand, archivaris, Deel VII van “DeVlaamse Religieuzen” vond Eddy Apers de naam terug van een Leestenaar : Aegidius Fierens, gedoopt te Leest op 18 januari 1697.
    Hij was de zoon van Willem Fierens en van Barbara Verschuren : ■— v. L e e s t of v. M e c h e l e n , Br., Aegidius Fierens ; ged. Leest 18 Jan. 1697 ; z. v. Willem en Barbara Verschuren ; inkl. 26 Febr. 1719 ; w. Antw. 1755 ; f ibid. 11 Febr. 1766.

    1784 – Jacoba Moons legde haar kloosterbeloften af als zuster Agnes.
    “Vurige near volginge Jesu Christi uytgekondigt over Jacoba MOONS (nu ganaemt) Suster Agnes gebortig van Leest : uytsrpekende haere dry solemnele beloftens in het vermaerd klooster van Gallileën, gezeyd de Zwerte-Zusters onder den regel van den H. Vader Augustinus binnen de provincie van Mechelen”, 1784; druksel. (‘Varia’. Stadsarchief Mechelen, een farde van 70x60cm met 173 druksels en handschriften, blz.10, onder nr.52).
    Jacoba Moons was te Leest gedoopt op 6/2/1765 als dochter van Joannes Moons en Joanna Keulemans. (Info Eddy Apers)

    13-04-2017 om 10:25 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-04-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Aanvullingen en wijzigingen aan de Kronieken van Leest

    Aanvullingen en wijzigingen aan de Kronieken van Leest.

    1638 – Bouw van het KOSTERSHUIS
    Op de plaats waar thans het gemeentehuis met aangebouwd schoolhuis staat, stond vroeger het ‘kostershuis’.
    Het werd gebouwd in 1638 op een stuk grond van 64 roeden (figuratieve kaart Van Acoleyn 1723), behorende voor de helft aan de H. Geesttafel (het werk van de armen.
    Na de Franse revolutie werd dat het Weldadigheidsbureau, het toenmalig OCMW). …’item nog heeft de kerk samen de de H. Geest een huys met hofken tot Leest aen de Plaetse, wordt bij den koster bewoont en bij promissie hem gegund, mits zijnen dienst weldoende is…’ Zo lezen wij in de rekeningen van de kerkfabriek en van de H. Geesttafel uit 1639 en 1640.
    Wat het bouwen van dat huis gekost heeft, vinden we terug in de rekeningen van 1636 en 1642 : 304 gulden 16 stuyver in totaal. 222 gulden aan de kerk en 82 gulden aan de H. Geest.
    Dit kostershuis behoorde dus voor de helft aan de kerk en voor de helft aan de armen. ‘Cette maison appartient donc à l’église et aux pauvres,’schrijft pastoor Hermans op 19 juli 1834 in een brief aan de aartsbisschop Engelbertus, ‘et le clerc l’a occupée après comme avant la révolution francaise’ (De koster heeft er in gewoond zowel voor als na de Franse revolutie).
    Diezelfde brief vermeldt ook dat dit huis in 1829 in twee werd verdeeld, het ene gedeelte liet men aan de koster, het andere deel werd gebruikt als gemeentehuis, omdat men toen dacht, schrijft de pastoor, dat het gemeentegoed was.
    Men heeft zelfs in 1829 een school gezet op datzelfde terrein, en ook die school heeft men in twee delen gesplitst : een deel dat dienst deed als schoolgebouw, een ander deel doet dienst als wachtlokaal met politiekamer voor de militairen.
    Vermits de koster terzelvertijd ook schoolmeester was, deed de woning van de koster bijgevolg ook dienst als huis van de schoolmeester. (Voor het schoolgebouw er stond gaf de koster schoolonderricht in het kostershuis zelf.)
    Om later moeilijkheden te vermijden wijst pastoor Hermans de gemeenteraad, aan de hand van de rekeningen van de kerkfabriek, op de ware eigenaars van deze grond, en hij komt met hen tot een overeenkomst ‘à l’amiable’.
    Zo wordt op 23 maart 1846 de grond waar het gemeentehuis op staat en de school (1 a 14 ca) overgegeven aan de gemeente.
    De gemeente van haar kant zal jaarlijks een eeuwigdurende rente van 15 frank betalen, de helft aan de kerkfabriek en de helft aan het bureau van weldadigheid.
    Dit akkoord wordt ondertekend door notaris Fremie, burgemeester Carolus Wouters, de schepenen J.P. De Keersmaecker en Carolus Coeckelbergh, pastoor Gabriel Hermans, kerkmeesters Engel Verschueren en Petrus Demaeyer, en de administrateurs van het bureau van weldadigheid August Premiesen, J. Steenam en B. Dierckx. Getuigen waren herbergier en landbouwer Johan Selleslagh en veldwachter Adriaen De Wit.
    Koster Martinus Moortgat mag het kostershuis blijven bewonen, op conditie dat hij ‘de kinderen van de ouders staende op den arme gratis zal onderwijzen.’

    In 1879 hebben we de schoolstrijd. Meester Dumont komt naar Leest als onderwijzer van de gemeenteschool.
    In 1882 komt er een nieuw gemeentehuis met schoolhuis, dat in ’t vervolg door de gemeenteschoolmeester zal worden bewoond : meester Dumont, na hem meester Moons en meester De Leers.
    De nieuwe koster Petrus Jozef Hellemans, die terzelfdertijd onderwijzer werd in de parochieschool, nam zijn intrek in het huis op de Dorpsplaats, waar later meester Alfons Hellemans zijn gezin grootbracht.
    Koster Louis Hellemans woonde eveneens op de Dorpsplaats , in het huis van Victoria Teughels dochter van Jan Baptist, met wie hij getrouwd was. Toen dit huis, na beider dood, in 1919 verkocht werd aan de kerk, zou het nog een tijdje een kostersfamilie herbergen : het gezin van Jef Rheinhard.
    In 1978 werd dit huis door de kerk verkocht aan Jos De Smedt. (Georges Herregods, ‘DB’, november 1985)

    1683 – Peeter ELIAS volgde zijn vader Jacques op als koster te Leest
    Peeter Elias, ook Ilias, was geboren op 6/9/1649 en volgde zijn vader op als koster te Leest van 1683 tot 1722. Officieel nam hij die functie waar vanaf 1692.
    Peeter Elias trouwde te Leest met Katrien De Lathouwer op 13 februari 1673. Vader Jacques was getuige.
    Het echtpaar kreeg 12 kinderen :
    -Peeter, geboren 17 december 1673, stierf na twee jaar op 2 juli 1675.
    -Jacques, geboren 11 januari 1675, stierf eveneens zeer vroeg, op 16 september 1676.
    -Katrien, geboren op 26 februari 1676, overleed op 13 februari 1717.
    -Peeter, geboren 23 juni 1677, overleed op 1 mei 1711.
    -Petronilla, geboren 3 december 1678, overleed op 30 januari 1705.
    -Jeanne, geboren op 11 maart 1680.
    -Niklaas, geboren 8 april 1681, overleed op 22 april 1711.
    -Jacques, geboren 19 oktober 1683, huwde in 1711 met Clara Janssens.
    -Franciscus ‘Frans’, geboren 16 maart 1685, volgde zijn vader op als koster van Leest.
    -Helena, geboren 4 februari 1687.
    -Maria, geboren 26 maart 1689.
    -Elizabet, geboren 11 december 1690. Hier waren complicaties, want dit jongste dochtertje stierf de week nadien op 18 december 1690.
    Twee dagen later stierf ook de moeder Katrien De Lathouwer en vader Peeter Elias bleef bijgevolg zitten met acht wezekindjes, het oudste amper veertien jaar oud.
    Hij zou nog zeven jaar wachten vooraleer te hertrouwen. Waarschijnlijk werd hij ondertussen bijgestaan door zijn stiefmoeder Katrien De Bleser, de weduwe van zijn vader in een tweede huwelijk. Zij stierf op 4 augustus 1696.
    Het jaar daarop 7 augustus 1697 ging Peeter Elias een tweede huwelijk aan, dit keer met Catharina ‘Katrien’ Van Regenmortel.
    Spoedig was de ooievaar daar weer : het kindje André dat op 3 december 1698 boven de doopvont werd gehouden, zou echter de maand niet uitdoen, het stierf op oudejaarsavond van datzelfde jaar.
    De facto was Peeter Elias negenendertig jaar koster-schoolmeester (1683-1722) en (tot 1717) geregeld ook huwelijksgetuige.
    Doorgaans werd zijn werk positief beoordeeld. Maar in het verslag, opgemaakt door aartspriester A.I. De Coriache in 1701, staan drie klachten. Zo bleek zijn schooltje –dat alleen tijdens de winter open was- weinig succesvol.
    Ten tweede luidde hij de klokken niet op tijd voor de mis, waarop hij weliswaar vrank repliceerde. En ten derde liet hij zijn koeien grazen op het kerkhof.
    Peeter Elias stierf te Leest op 17 juli 1722 en werd begraven bij zijn ouders.
    (“De kosters van Leest”, DB november 1985 en “De Sint-Niklaasparochie in Leest”, W. Hellemans)

    1692 – 4 oktober : Akt Notaris Hendrik Van Berwaer
    Jacques Feeremans uit Leest in het Land van Mechelen is voogd over Kathlijne Van der Veken, minderjarige erfgename van Guilliam Van der Veken en Anna Peeters uit Niel.
    Feeremans ontvangt in die hoedanigheid 102 gulden van haar gewezen voogd Philip Verdonck.
    Philip Verdonck had dit geld in bewaring sinds de dood van zijn vrouw.
    Opgemaakt in het bijzijn van Jan Peeters en Guilliam Peeters.
    (Met dank aan Christiane Apers en René Pattyn. Hendrik Van Berwaer resideerde als notaris te Mechelen)

    1693 – Leest telde dat jaar 44 doden
    Dit, terwijl het gemiddelde aantal overlijdens op de gemeente toen 11 was. De reden is ons onbekend. (“DB”, november 1976)

    1722 – Franciscus ELIAS volgde zijn vader Petrus op als koster te Leest
    Joannes Franciscus Elias was te Leest geboren op 16/3/1685 als zoon van Petrus en van Catharina De Lathouwer. Toen hij zijn vader opvolgde was hij zevenendertig jaar.
    Het jaar nadien werd hij officieel benoemd en trad hij ook in het huwelijk (20/11/1723) met Petronella Koeckelbergh.
    Het echtpaar kreeg vier kinderen :
    -Joanna, geboren in 1724, werd niet ingeschreven in het doopregister van Leest.
    -Anna Teresia Petronella, werd geboren op 11/6/1725 en zou huwen met Judocus Van Vaerenbergh (die zijn schoonvader zou opvolgen als koster).
    -Frans, geboren op 27 september 1726, stierf kort nadien.
    -Maria Anna, geboren op 14 januari 1729.
    Het inkomen van koster Elias bedroeg 50 florijnen per jaar : 33 ontving hij er van de kerkfabriek – vanaf 1759 was dat 41 – en 17 van de H. Geesttafel.
    Hij woonde gratis in het kosterhuis.
    Franciscus Elias stierf als 79-jarige op 4 december 1764.
    Hij was 42 jaar koster geweest.
    Hij werd bij zijn vader in de kerk bijgezet, al staat zijn naam niet op de grafsteen gebeiteld.
    (‘De Band’ november 1985 en ‘De Sint-Niklaasparochie in Leest’, Wilfried Hellemans)

    1723 - Joannes Franciscus Van Heymbeke volgde pastoor Van den Male op.
    Deze Anderlechtenaar (°1693) werd tot priester gewijd op 20 februari 1717. Hij zou pastoor blijven te Leest tot het jaar 1773, op twee maand na een halve eeuw, een unicum in de parochiegeschiedenis van het dorp.
    Hij was benoemd via het concours te Mechelen op 1 juni 1723 en voorgedragen door de abdis Seraphina ’t Servrancx (1707-1733) op 17 juni erna.
    Zijn institutie of “inleyding” vond plaats te Leest op 20 juni 1723.
    Als pastoor noteerde hij driemaal de Leestse bevolking per straat : in 1723, 1730 en 1740 met respectievelijk 674, 719 en 749 inwoners.
    Hij doopte in Leest 1204 kinderen tussen 26 juni 1723 en 11 april 1773, zegende er 329 huwelijken in tussen 28 juni 1723 en 22 november 1773 en begeleidde 809 stervenden van 28/6 1723 tot 9/4/1773.
    Negen maand (augustus 1727 – mei 1728) was hij ook deservitor in Hombeek, waar hij het aan de stok kreeg met de familie van de overleden pastoor. De reden : zijn vervangingsinkomen.
    Gedurig had hij ook last met de Kortenbergse abdis om op haar kosten zijn Leestse pastorij te laten herstellen.
    Zo schreef de rentmeester op 21 juli 1753 aan het bisdom : “Ick verliese mijn couragie als ick hoore dat onse Eerweerdighe Mevrouwe soo overvallen wordt, ick vreese dat sy daer nogh haeren beck sal in laeten...”
    Toch haalde de pastoor het telkens en bekwam hij zelfs dat er een nieuwe pastorij zou komen. Wat met twintig jaar uitstel ook gebeurde.
    De laatste jaren van zijn pastoorschap moest het hoogkoor herbouwd worden. Dat hij tegelijk mee het interieur liet venieuwen, was feitelijk onnodig. Maar ja, de barok was in...en zo deed men beroep op Pieter Valckx en Lambert Jozef Parrant.
    De eerste tien jaar van zijn pastoorsschap bedroeg zijn inkomen 400 gulden per jaar.
    In 1733 verzocht hij de aartsbisschop om een verhoging.
    Op 28 juni 1734 keurde deze laatste een verhoging toe tot 500 gulden ’s jaars ‘boven alle de accidenten, huijs ende hoff pastoreel’.
    Deze nieuwe regeling met vier gelijke, driemaandelijkse betalingen zou behouden blijven tijdens zijn verdere ambtstermijn.
    Jan Van Heymbeke overleed te Leest op 12 april 1773.
    Hij ligt samen met zijn zuster Joanne Maria Van Heymbeke begraven in de rechterzijgang van de kerk.
    (Wilfried Hellemans, “Pastoors Gevraagd”, ’t Ridderke nr.2, 2004 en “De Sint-Niklaasparochie in Leest”, “LG”, blz 94)

    1732 – Leest kreeg bezoek van Aartsbisschop Thomas-Philippus kardinaal D’ALSACE
    Dat jaar, onder pastoor Joannes Van Heymbeke, bezocht aartsbisschop Thomas-Philippus kardinaal D’Alsace (1716-1759) de Leestse parochie.
    Het is bekend dat de aartsbisschop ‘zorgvuldig de 405 pastorijen van zijn bisdom’ bezocht.
    In de Leestse kerkrekening staat naar aanleiding van dat bezoek slechts één uitgave : ‘voor gelevert wasch (noot : waskaarsen) voor de kerk als sijn Eminentie heeft gevisiteert’.
    (Archief Aartsbisdom)

    Foto’s :
    -Pastoor Van Heymbeke ligt, samen met zijn zuster, begraven in de rechterzijgang van de kerk.
    -Aartsbisschop Thomas-Philippus kardinaal D’Alsace.





    09-04-2017 om 06:27 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-04-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    Geachte lezer, lezeres,

    We nemen de draad van de chronologie weer op met aanvullingen en wijzigingen teruggevonden in diverse publicaties over Leest.
    Ik heb opnieuw alle nummers (tot 1979) van het onovertroffen maandblad “De Band” doorgenomen -met dank aan Karel Soors- en ontelbare details bovengespit en overgenomen.
    Brieven van missionarissen, kloosterzusters, soldaten…sportverslagen en -uitslagen, activiteiten en gegevens van de verschillende verenigingen…
    Geschriften van Frans Teughels, Albert Huysmans, Georges Herregods en andere monumenten van de Leestse geschiedschrijving….diverse reportages zoals het “Mexicaans avontuur” van wielerkampioen Staf Van Cauter, de belevenissen van pater De Laet tijdens zijn drie maanden onder het bewind van de Simba’s…
    Speciale aandacht ging ook naar de verschillende burgemeesters en andere notabelen van de gemeente.
    Ook naar de kerkelijke instanties zoals de diverse kosters, waarvoor we uitvoerig geput hebben uit het werk van Wilfried Hellemans waarvoor mijn dank.
    Ook de toponiemen van Leest werden geïntegreerd, dit op datum van publicatie in de periodiek van Milac en de laatste vijf jaren van “De Band” zullen nog worden verwerkt.
    Nog veel leesgenot.
                                          Marcel

    1580 – Getuigenissen over de klokkenroof…
    Getuigenissen bij de Mechelse notaris Van Meere (SAM 09/12/1589) : “Peeter Joossens ongeveer 28 jaar oud, “groff smit”, poorter te Mechelen verklaarde op verzoek van meier en gezworenen van Heffen en Leest dat in 1580 “corts naer de invasie vanden vijanden ende sarpriuse deser voors. stede” Anthony vanden Maele, Antwerpenaar, “ghecommen is binnen het artillerie huys deser stede”.
    Hij heeft “doen ter tijdt opeenen orts oft zekeren cleynen straetwagen doen oplaeden twee groote clocken waeraff deene competeerende ende toebehoirde der voorscreven prochie van Leest ende dandere der prochie van Heffene”.
    Hij zag toen dat vanden Maele “de voors.clocken tschepe ghedaen laden heeft ende ghevuert naer Antwerpen”.
    Later heeft Joossens diezelfde klokken gezien “aende nyeuw waghe indien byvanck vande minderbroederen clooster tot Antwerpen”.
    Hij was heel zeker dat het die klokken waren.
    Hij verklaarde ze “wel te kennen deur dien hij opde zelve zoo tot Leest als Heffene respective dicwils daeroppe ghespelt, gebeyaert, ende gheluyt heeft gehadt”.
    Hun toon kende hij ook goed daar hij “binnen der prochie van Heffene den tydt van zeventhien jaeren lanck continuel(lyck) ghewoont heeft gehadt”.
    Niet enkel over klokken wist hij iets te vertellen.
    Hij had ook gezien dat vanden Maele “de schuren vande gestoffeerde vergulde tafereelen int voorsc. artillerye huys daerse op solder ghestelt waren in kisten ghepackt heeft gehadt ende de zelve ghedaen vueren heeft naer Antwerpen.
    Hij deed zijn verklaring “inden bonten os ghestaenaen dadeghem plaetse ter presentie van deersame persoonen Mr. Peeter vanden Gheyne, Peeter diddens, Jan ooster ende Hans verhyck”.
    Er was nog een andere getuige van die gebeurtenissen, Jan Verbercht, timmerman, 48 jaar en poorter van Mechelen, was door de meier van Heffen wettelijk gedagvaard.
    Ook hij had in 1580 “corts naer de Surprinse deser stede gheadsisteert met eenen Jan oostermans van Leest int artillerye huys… (alwaer hy attestant doen terttydt woonde) met mest gedeckt heeft gehadt twee clocken te weeten de ghene van Leest ende Heffene”. Wie gaat ze daar zoeken ?
    Kort daarna was Anthonij vander Maele gekomen “beyde voorsc. clocken daerse gedeckt waren heeftsec ommen ontdecken en(de) dedese vuyt het voorsc. artillerye huys voeren”.
    Ook hij kende die klokken “deurdyen hy de zelve zoo tot Leest als Heffene zelve heeft helpen affdoen” vanwaar ze naar het artilleriehuis werden gevoerd. Hij zag ook dat vander Maele “zekere figuren van belden de welcke boven op solder gheset waren mede ghedragen heeft gehadt”.
    (Leon Bernaerts in Vaertlinckcontact nr.3 van 2015 : “Woelige tijden,…”)

    1573 – Koster Anthonis VAN ENERE
    Eerste vermelding van koster Anthonis Van Enere, koster te Leest zeker van 1573 tot 1581.
    Mogelijk was hij afkomstig uit Zemst. Hij wordt tweemaal vermeld.
    In 1573 moest hij op strafbedevaart naar O.L.Vrouw van Halle. Dit om een zekere Peeter Guedens ‘met een gaffel gestoken te hebben’. En in 1581 werd hij op 31 januari genoemd als koster van Leest.
    (‘De Sint-Niklaasparochie te Leest’, W. Hellemans)

    1592 – Koster Peeter VAN (DEN) BROECK / BROUCKE
    Eerste vermelding van koster Peeter Van (Den) Broeck (Broucke) in het Kerkarchief van Leest. Hij was zeker koster van 1592 tot 1594. “Peeter van(den) broeck al(ia)s de custere tot Leest gheeft der kercke van gronde daer zy schuere op staet inde plaetse (nu Leest-Dorp) zes stuivers per jaar (in 1592) . Omdat hij de grond onbebouwd liet, moest hij echter niets geven.
    In latere kerkrekeningen komt zijn naam voor bij datzelfde item en met telkens dezelfde inhoud.
    (‘De Sint-Niklaaskerk in Leest’, W. Hellemans)

    ‘De tweede helft van de 16e eeuw was voor Leest en omliggende een triestige tijd. De godsdienstoorlog is volop aan gang. De bevolking wordt geterroriseerd de ene keer door Spaanse soldeniers, de andere keer door soldaten van Oranje of door de geuzen. Zo wordt in 1571 de ‘kercke affgebrandt bij de soldaten van Grave Van Swertsberge’. De schade is enorm want het zal acht jaar duren vooraleer de kerk hersteld is en plechtig kan worden ingewijd. Dit gebeurt door aartsbisschop Hovius.
    Bij die gelegenheid wordt aan Monseigneur een ‘etentje’ aangeboden. Onder de disgenoten vinden we die dag ‘koster Pieter Van Broucke’. (‘DB’, november 1985) -

    1595, 1600 en 1602-1604 : Joannes (Hans) DAEMS koster te Leest.
    “De visitatieverslagen van landdeken Petrus Bernaerts vermelden dat Hans in 1595 tegelijk koster was in Hombeek en in Leest.
    Omdat hij dan in de stad resideerde, konden de kinderen niet (meer ?) in Hombeek schoollopen. In de bewaarde Leestse verslagen over 1596 en 1598-1601 staat geen kostersnaam vermeld ; toch schreef G. Hermans dat Hans Daems in 1600 in Leest aan de slag was als ‘koster en schoolmeester’. En daarna ?
    Wel, van dan af wordt het wat moeilijk.
    In 1601 lezen we nog dat ‘de Hombeekse koster de (Leestse) pastoor wat bijstaat (‘subservit’) en dat moet dan wel Joannes Verlinden zijn, zoals blijkt uit het Hombeeks verslag.
    Het volgend jaar is Joannes of Hans Daems ‘die hier en in Hombeek de pastoor bijstaat’ de Leestse koster. Eigenaardig toch want dezelfde verslaggever, landdeken Antonius De Mot, noteert als Hombeekse koster…Joannes Verlinden.
    In 1603 en 1604 wordt J. Daems weer met naam genoemd als koster in Leest. Over Hans Daems staat bondig en goed aangegeven dat pastoor en gemeenschap over hem tevreden zijn (1602).
    En verder dat hij éénzelfde register gebruikte voor de dopelingen in Hombeek en Leest en éénzelfde voor de gehuwden van de twee parochies (1604).”
    (‘De Sint-Niklaasparochie in Leest’, W. Hellemans)

    -1601 en 1605-1607 : Koster Joannes VERLINDEN
    “Blijkbaar was Hans Verlinden –in Hombeek al (vanaf 1599) koster-onderwijzer – (in 1601) dus ook in Leest aan de slag. Dat gebeurde opnieuw van 1605 tot in 1607. En daar er toen in Leest geen schooltje was, volgden wat Leestse kinderen ook bij hem in Hombeek de lessen. Jammer genoeg verwaarloosde hij zijn taak en dronk, kreeg vermaning na vermaning en verliet Hombeek.”
    (‘De Sint-Niklaasparochie in Leest’, W. Hellemans) -

    1608 : Bertelmies VAN GHIJSEL koster tot zeker 1621.
    Zijn naam werd ook Bartholomeus Gijs(s)els, Gijssele en (Van) Gysel geschreven. Zijn geboorteplaats is ons onbekend maar hij huwde te Leest op 29 augustus 1604 met Catharina KEYSERS (De Keyser). Getuigen bij dat huwelijk waren hun beider vaders: Martinus De Keyser en Petrus Van Gijsel. Deze laatste zou een maand daarop overlijden (+17/9/1604). Uit dat huwelijk ontsproten vijf kinderen : -Maria, geboren op 19 juli 1604.
    -Anna, geboren op 7 december 1608.
    -Petrus, geboren op 31 mei 1611.
    -Arnold, geboren op 21 maart 1612.
    -Willem, geboren 17 januari 1621 stierf toen hij 19 was (19 augustus 1640).
    In 1607 was Bartholomeus Van Ghijsel kerkmeester en in meer dan een verslag herhaalde de landdeken telkens opnieuw dat hij als koster ‘voldeed aan de pastoor en de parochianen’.
    In 1617 staat er duidelijk bij dat hij geen les gaf : de Leestse kinderen liepen nog altijd school te Hombeek.
    Hij stierf te Leest op 20 augustus 1629 en werd twee dagen later begraven in de kerk. Als koster genoot hij het voorrecht onder de kerkvloer te worden begraven.
    Op zijn grafzerk stond te lezen : ”Hier light begraeven / Bertelemies Van Ghysel / Coster was in synen tyt / deser Kercke, sterf op den 20 / dagh Augustus 1629 / bidt voor de Siele.”
    Zijn vrouw Catharina ‘Katrien’ Keyzers overleefde hem 35 jaar, zij stierf te Leest op 23 juni 1664.
    (‘DB’, november 1985 en ‘De Sint-Niklaasparochie in Leest’, W.Hellemans)

    1627 – Jacques ‘Jacobus’ Elias werd koster te Leest
    Officieel volgde zijn benoeming op 25 december 1629 maar toen was hij al van in 1627 aan slag.
    Jacques Elias (in sommige kerkrekeningen wordt zijn naam Ilias, Elrias en Ilrias gespeld) was een ingeweken Leestenaar.
    Geboren in 1611 werd hij reeds op jonge leeftijd koster te Leest, want bij zijn overlijden op 25 augustus 1692, op 81-jarige leeftijd, schreef pastoor Michael Gijsens in zijn overlijdensregister : ‘Jacobus Ilias custos hujus paroeciae per 64 annos, aetatis 81 annorum, sepultus est in ecclesia nostra prope altare B.M.V. (Jacob Ilias gedurende 64 jaar koster van deze parochie 81 jaar oud, hij werd begraven in onze kerk dichtbij het altaar van O.L.V.)
    Jacques Elias beleefde in 1627 de overgang naar weer eigen Leestse pastoors. Tegelijk was hij de eerste uit een rij van vijf generaties Leestse kosters uit éénzelfde familie : drie droegen de naam Elias en twee heetten Van Vaerenbergh.
    Jacques Elias huwde met Johanna ‘Jenneke’ Le Paige of Lepaige, ze kregen acht kinderen :
    -Jacques, geboren 1 mei 1637, zou later trouwen met Anna Feermans.
    -Mattheus, geboren 26 september 1638.
    -Maria, geboren 15 april 1640.
    -Laurent, geboren 30 april 1643.
    -Henri, geboren 17 augustus 1644. Dit zoontje stierf op 15 april 1648.
    -Frans, geboren 19 november 1645, overleed op 11 augustus 1677.
    -Jan, geboren op 1 december 1647, overleed op 20 april 1684.
    -Peeter, geboren 6 september 1649, zou zijn vader opvolgen als koster van Leest.
    Blijkbaar kon Jacques Elias het niet goed vinden met zijn pastoor N. De Clercq (1630-1641). Al in 1636 is er in een rekening sprake van koster Van Vaecken, misschien een tijdelijke vervanging.
    Het werd zo erg dat de pastoor (in 1640) in een Latijnse brief aan de aartspriester zes ernstige klachten opsomde.
    Namelijk :
    1.Vanaf 19 februari 1640 weigerde de koster nog langer dienst te verrichten.
    2.De koster beschuldigde de pastoor dat deze hem frauduleus minder ontvangsten zou hebben gegeven dan die waarop hij recht had.
    3.Hij verweet de pastoor dat die een zekere Leestenaar (‘quendam Leestensem’) zou aangezet (‘geleerd’) hebben om heimelijk stokken (rijshout ? W.H.) te stelen die (dat) de pastoor daarna voor eigen gebruik zou gekocht hebben.
    4.Een door de pastoor gemaakte opmerking over zijn werk beantwoordde de koster boudweg met : ‘doe het zelf.’
    5. De koster maakte zijn dienst te schande als ‘lusor’ (speler, gokker ?). En bovendien leerde hij de jeugd op school dansen wat toch maar verderfelijk was.
    6.Op 19 maart 1640 werden er ’s nachts en in het geniep vier hoogstnodige houten beschermingspalen weggenomen voor de pastorij die nadien – en dat hebben velen gezien én veroordeeld – teruggevonden werden bij de koster.
    Kon zo iemand opnieuw aangenomen worden en weer koster zijn ? Kon hij dat ambt nog uitoefenen zonder schande en met voldoende waardigheid ? De pastoor liet het aan zijn superieuren om hierover te oordelen en te beslissen.
    Blijkbaar kon het. Misschien heeft het weggaan van de pastoor uit Leest (in februari 1641) er de herbenoeming van de koster wel vergemakkelijkt.
    Overigens schreef hij (in 1648) de kerkrekening waarvoor hij zes gulden ontving. En ook nadien voldeed hij als koster-schoolmeester zowel aan de pastoor als aan de parochianen, schreef aartspriester F. Vanden Driessche bij zijn visitaties (o.a. in 1654).
    Vierenzestig jaar was Jacques koster in Leest; het staat op zijn grafsteen én in het register al maakte vanaf 1683 zijn zoon wel de dienst uit. Hij werd vooraan in de kerk begraven, dicht bij het altaar van O.L.Vrouw. Op zijn nog moeilijk leesbare grafsteen, nu achteraan in de linker zijbeukvloer, staat dit : ‘Sepulture van de Eersaemen Jacques Elias coster deser kerck omtrent 64 jaeren, gestorven den 25 augusti 1692 oudt 81 jaeren ende Jenneke Lepaige syne wettighe huysvrouw gestorven den 29 january 1669 ende Peeter Elias synen sone oock coster den tydt van 47 jaeren oudt 72 jaeren sterft den 17 juli 1722. Bidt voor de zielen…’
    Na de dood van zijn echtgenote Jenneke Lepaige hetrouwde Jacques in 1669 met Catharina De Bleser die in 1696 zou overlijden. (‘De Band’, november 1981 en ‘De Sint-Niklaasparochie in Leest’ van Wilfried Hellemans)

    07-04-2017 om 08:13 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-03-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een reis door Rwanda en Oost-Zaïre, slot.

    Wijzigingen/aanvullingen Kronieken van Leest

    Vervolg en Slot : LEEST – GETY en terug…

    Woensdag 25 juli 1973

    De broeder van de CELA brengt me ’s morgens 5 verse ananassen mee van de inlandse markt, die zullen wij morgen thuis opeten. Want ik had mijn vrouw moeten beloven ananas mee te brengen.
    Een pater brengt ons in zijn wagentje naar het vliegveld.
    De hal is al proppensvol met mensen en met al wat ze meesleuren, vooral tamtams hadden veel aantrekkingskracht op de kopende toerist.
    De formaliteiten verlopen gezellig kalm en als het vliegtuig een en zelfs twee uur en meer vertraging heeft maakt niemand er zich druk over.
    Om 12 uur komt dan het vliegtuig toe, vol met nieuwe mensen die door hun familie en kennissen hartelijk worden begroet.
    Wij stappen in onder geleide van een Rwandese hostess.
    Eerst vliegen wij nog door naar het zuiden, naar Bujumbura, de hoofdstad van Burundi.
    Om gemakkelijk te kunnen landen moet ons vliegtuig zijn overtollige benzine hoog in de lucht laten ontsnappen. Wij worden verzocht niet te roken bij dat maneuver.
    Van over het Tanganika-meer nadert ons vliegtuig Bujumbura.
    Het vliegt het dal in en moet zich dan op zijn zijde keren in een brede zwaai tussen de bergflanken in.
    Als wij door het raampje kijken zien wij de bergen heel dicht naast ons.
    Plots worden wij hevig geschud, wij zijn geland. Wij stappen uit.
    Op een groot bord staat vermeld dat het verboden is te fotograferen. Slechts enkele blanken staan hun gasten wuivend op te wachten.
    In dit land hebben de laatste maanden hevige stammentwisten gewoed : 100.000 Hutu’s werden er vermoord door de heersende klasse. België heeft zijn ontwikkelingshulp hierom opgeschort.
    Gans de vlieghaven is voor ons alleen.
    Wij zitten weer in een grote vuile hall en maar weer wachten.
    Van ergens komt muziek, een plaat speelt “I beg your pardon. I never promised you a rose garden”.
    De mensen die in Burundi op bezoek geweest zijn sluiten zich aan bij onze groep. Ze zijn eindelijk door al de formaliteiten gesukkeld en delen kwistig hun laatste Burundees geld uit en zo kunnen wij ook een Coca drinken.
    Eindelijk kunnen wij vertrekken.
    De steward gooit de plaatsreservering in het vliegtuig overhoop en laat achtereenvolgens de niet getrouwde koppels instappen, dan de oude koppels, daarna de jonge koppels en dan de rest, dus wij.
    Toch kunnen wij nog een goed plaatsje aan een venster bemachtigen. Wanneer wij opstijgen zie ik nog met een glimp een soort grote hagedis, wel 2 meter lang, over de startbaan kruipen.
    Het vliegtuig moet zo geen toeren meer uithalen als bij het dalen en wij hangen meteen in de lichtgrijze nevel over het Tanganika-meer; boven is de lucht staalblauw.
    Een vriendelijke steward met grote snor komt het eten opdienen.
    Het is drie uur en van ’s morgens geleden dat wij iets naar binnen gekregen hebben. Na drie weken broussekost eindelijk terug fijn eten, asperges en een goed stuk vlees.
    Nu geen achterdocht meer over wie heeft het klaar gemaakt en hoe. Champagne als drank. Heerlijk.
    Na het dessert laat ik me lui zakken in mijn zetel.
    Wij vliegen over het Victoria-meer.
    Na enige tijd landen wij in Naïrobi, Kenia. Piloten, stewards en hostessen verlaten het vliegtuig, een nieuwe bemanning komt aan boord. Wij blijven zitten.
    Na een half uurtje stijgen we weer op.
    Wij worden de sensatie van het dalen en het stijgen nu al gewoon. Boven de Soedan komen er wolken die zich boven elkaar opstapelen. Bliksems schieten er alle kanten doorheen. Het moet een geweldig onweer zijn. Wij vliegen er boven in de blauwe lucht.
    Ergens voelt men zich als niet meer behorend tot die wereld. Het wordt donker. Wij vliegen steeds in oostelijke richting en zijn nu al drie uren van het Belgische uur weggeschoven.
    Naast ons zit een dame. Zij is haar zoon geneesheer in Rwanda gaan bezoeken. Haar man, een onderwijzer, zit zonder iets te zeggen rond te kijken, een boek te lezen.
    Het is pikdonker als wij om 23 uur in Djedda in Saoudi-Arabië landen. Wij vliegen laag over de platte blokke-dozen huizen allen aaneengeplakt door een vierkant koertje waar een licht brandt.
    Wij kunnen goed de mensen onderscheiden. Af en toe een laan met lichten van auto’s en van reclameborden.
    Plots realiseren wij het ons : na drie weken natuur zijn wij terug in de beschaving. Hier de beschaving van het oliegeld.
    Op het vliegveld komen en gaan prachtige vliegtuigen, Arabieren met tulband en in lang wit kleed worden in grote Amerikaanse wagens aan- en weggevoerd. Hoewel het hier avond is, is het toch nog 40 graden warm.
    Ons vliegtuig tankt vol voor de laatste trip.
    In de heenvlucht waren wij op 8 uur van Brussel in Rwanda.
    Nu vliegen wij al 12 uur en wij zitten ergens in de woestijn goed halfweg.
    Wij hebben 5 à 6 uur vertraging opgelopen. Het maakt vele passagiers wat zenuwachtig.
    Zullen ze ons blijven opwachten op Zaventem.
    Velen zijn ingedommeld, met enkelen sta ik bij de steward in de keuken achteraan in het vliegtuig en samen maken wij er een erepunt van de nog resterende flessen champagne, die de steward telkens triomfantelijk uit een ijskoelbak haalt, leeg te krijgen.
    Wij vliegen over de zuidpunt Italië en plots komt in mij het gevoel op van “wij zijn thuis”.
    Ons oud Europa.
    Wij volgen de Italiaanse kust, die te zien is aan de vele lichtjes.
    In Genua is er vuurwerk.
    Boven Luxemburg begint het vliegtuig te dalen en moeten wij ons vastriemen. Iedereen is nu klaar wakker.
    Het is 3 uur in de morgen wanneer wij op Zaventem landen, na 15 uur in hetzelfde vliegtuig gezeten te hebben.
    Zullen ze ons staan opwachten ? Zullen ze zo lang gebleven zijn.
    Vlug moeten wij nog een kaart met ons adres invullen : moest er in het vliegtuig soms een besmettelijke ziekte meegereisd zijn dan zouden ze ons kunnen verwittigen.
    Wij lopen door de brede gangen van de vlieghaven naar de douanecontrole. Enkele dames hebben de gelegenheid gezien om vlug van garderobe te veranderen en komen er nu voor alsof ze maar pas van huis weg geweest zijn.
    Ik sloef op mijn sandalen en op mijn katoenen hemd en broek hangt nog het stof van Afrika.
    Tussen de velen die opdringerig staan te wachten bij de uitgang zie ik mijn vrouw. Zij ziet mij. Hij is er bij, denkt zij. Hij is terug.
    Het was mijn eerste vliegreis.
    Ik was toen 41 jaar oud.

                                 Karel Duysburgh.


    Kleine toelichting.

    Dit reisverslag heb ik kort na mijn thuiskomst in één trek (nl. nacht) geschreven. Het is gebaseerd op het dagboek dat wij getrouw iedere avond bijhielden.
    Wij zaten dan samen om met enkele trefwoorden het wel en het wee van die dag vast te leggen. Het taalgebruik is dan ook van die periode, van 1973, méér dan veertig jaar geleden.
    Sommige woorden zijn zelfs nu niet meer passend, bvb het woord “neger”, toen heel normaal en ook de naam Zaïre bestaat niet meer. Toch heb ik het taalgebruik behouden, het is immers een verhaal uit die tijd. Ik fotografeerde toen in dia’s. De getoonde foto’s zijn dus bewerkingen van oude dia’s, dia’s die over de jaren heen door vele handen rondgegaan zijn. In het algemeen zijn de kleuren goed behouden gebleven. Sommige foto’s zijn wel door de tijd aangetast. Foto’s die ik dan heb behouden geven een speciale situatie weer die ik toch wou tonen.
                                                K.D.





    29-03-2017 om 18:50 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-03-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een reis door Rwanda en Oost-Zaïre, deel XIV.

    Wijzigingen/aanvullingen Kronieken van Leest.

    Vervolg : LEEST – GETY en TERUG…

    Maandag 23 juli 1973

    Wij hebben nu eindelijk Rwandees geld, gewisseld op de zwarte markt. Nu kunnen we inkopen gaan doen.
    We gaan naar het centrum en worden al vlug omzwermd door negerjongens die hun koopwaar opdringerig aanprijzen en ons hierbij nog altijd aanspreken met “Grand Chef”.
    Maskers, beeldjes, dierenvellen duwen ze in onze handen, er iedere keer hun prijs bij vernoemend, waarop wij hen die dan teruggeven met een “beaucoup trop cher”.
    En dan begint het spel van loven en bieden.
    Zo kopen wij voor een spotprijs allerhande beeldjes en maskers.
    Wel geen grote kunst maar toch knap vakmanschap.
    De troep negerjongens blijft nog rond ons hangen wanneer wij op het ons bekend terrasje van de enige café van Kigali een pintje gaan drinken.
    Een oude blinde vrouw geleid aan een stok door een klein jongetje, komt bedelen. Het zijn de enigen die we hebben zien bedelen.
    Drie weken lang hebben wij miserie en honger gezien, nu zien wij pas de eerste en enige bedelaars.
    We kopen nog enkele postkaarten met Afrikaanse schonen in typische klederdracht om aan vrienden en familie te bewijzen dat wij inderdaad veel gezien hebben. En dat in Afrika alles kan : wel die kaarten waren op twee dagen van Kigali in Leest !
    Het hing reeds een dag in mijn lijf; nu, ’s middags breekt het uit.
    Ik ril over gans mijn lichaam, mijn ogen gloeien, mijn lippen kurkdroog. Alle knoken en spieren doen pijn : malaria.
    En toch had ik getrouw elke dag de nodige kinine binnen geslikt.
    In mijn bed lig ik met drie dekens dubbel gedekt en nog ril ik.
    Dan breekt het zweet uit. Mijn pyjama is kletsnat. Ellendig.
    Georges is in de omgeving blijven rondtoeren en komt af en toe eens zien. ’s Avonds brengt hij me wat soep en blijft een hele tijd bij mij zitten. Er wordt niet veel gesproken.
    Over twee dagen moeten wij vertrekken, zal ik daartegen genezen zijn ?


    Dinsdag 24 juli 1973

    Ik ben genezen.
    De ganse nacht heb ik in één trok geslapen en de koorts is even plots verdwenen als ze gekomen was.
    In de voormiddag lopen wij door de handelsstraten van Kigali, gaan winkeltje in en winkeltje uit, zetten ons op een of andere dorpel in de schaduw om al de drukte gade te slaan en de elegantie van de negerinnen te bewonderen.
    Wij voelen ons als de mensen die vroeger op straat aan hun deur zaten en ook elke voorbijganger van kop tot teen keurden.
    Vrouwen gaan in een magazijn een stuk stof kopen en gaan dan tot bij een van de vele kleermakers die buiten onder de barza van die stof een rok of kleed maken op hun oude Singer-naaimachines terwijl de cliënt er op wacht.
    Georges besluit dan toch een tapijt van antilopenvel te kopen.
    Het jongetje van een jaar of twaalf, waarmede wij gisteren hierover al aardig wat gegesticuleerd hadden komt op ons toegelopen als hij ons ziet afkomen.
    Gisteren had hij eerst 7000 Rwandese frank gevraagd, wij hadden 1000 Rw.fr geboden. Hij was dan gedaald over 6000 Rw.fr naar 5000 Rw.fr, wij waren bij 1000 Rw.fr gebleven.
    Hij was zelfs een eind met ons meegelopen en had ons toen zijn laagste prijs voorgesteld 3300Rw.fr, want ik moet het zelf ook kopen aan 3000 Rw.fr en ik wil 10% winnen.
    Wij probeerden nog eens of hij nog niet van gedacht veranderd is en kopen dan maar aan 3300Rw.fr of 1.000 Belgische frank.
    Wij keuren nog eens het tapijt en zien dat de naden los zijn.
    Vlug rent hij bij andere jongens van zijn soort, wisselt gauw zijn tapijt met dat van een ander en komt met een goed exemplaar terug.
    Dat is de solidariteit onder de jeugd-commerçanten van Kigali.
    In een open camion rijden ons een groep jongens al zingend voorbij, zij hebben allen een lang wit kleed aan.
    Achteraf zullen wij vernemen dat dit een koor van zangers is dat naar het vliegveld reist om te gaan zingen in Wenen.
    Het gewone lijnvliegtuig van de Sabena was voor hen opgevorderd door de Regering; de gewone vlucht naar Brussel was dus afgelast en de passagiers hadden maar hun plan te trekken.
    Zo was Lea dan ook maar onverrichterzake van het vliegveld teruggekomen. Zij zou dan met ons charter-vliegtuig pogen terug te vliegen en dat lukte haar omdat een tiental van de reizigers die met ons waren afgereisd reeds naar België waren moeten terugkeren omdat ze aangetast waren door de slaapziekte.
    ’s Namiddags lopen wij door de residentiewijk van Kigali.
    Het is onze laatste namiddag, de uren verlopen traag.
    Wij denken aan thuis. We slenteren zo maar wat.
    Een jongetje van een jaar of tien komt zijn graatmagere koeien laten grazen aan de enkele grassprietjes die langs de baan staan tot in de stad.
    Sinds mei heeft het geen druppel meer geregend en alles is met een roestbruine laag stof bedekt.
    Op de missie wordt het drukker; morgen vertrekt ons vliegtuig en ieder die wat ver in het buitenland zat is reeds naar Kigali afgezakt en zoekt natuurlijk zijn toevlucht op de missie.
    We lopen nog eens langs bij Lea. Die heeft ergens een fles gin bemachtigd en het is al donker, pikdonker, wanneer wij naar ons verblijf terugkeren.
    Om 8 uur zijn we toch binnen, want er is nog steeds een avondklok, omwille van de politieke toestand.
    Niemand mag nog buiten na 8 uur.

    Vervolgt.

    Foto’s :
    -De lach van Kongo. Afrikanen lachen veel. Je wordt verwelkomd met een lach.





    24-03-2017 om 07:47 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-03-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een reis door Rwanda en Oost-Zaïre, deel XIII.

    Wijzigingen/aanvullingen Kronieken van Leest.

    Vervolg : LEEST – GETY en TERUG…

    Zondag 22 juli 1973 :

    Om vijf uur staan wij op. René voert ons naar het vliegveld, een vijftal kilometer buiten de stad.
    Het gebouw is nog niet open, en het is koud wanneer wij zo staan wachten op de barza.
    Ik hoor wat gestommel achter een deur en trek die open : een vijftal soldaten, de wacht van het vliegveld, hebben er geslapen en zijn aan ’t wakker worden.
    Met een brede lach wordt mijn discretie beantwoord.
    De chef van Air Zaïre komt aan met zijn secretaresse.
    Stilaan komt er wat volk in de wachtzaal.
    De douane is niet moeilijk, wij hebben al de tijd om de formaliteiten te vervullen.
    De baas van de bank van Bunia, een joviale man, komt zijn vrouw en zeven kinderen op het vliegveld zetten.
    De kinderen zitten netjes, witte kousen en witte handschoenen, naast hun moeder op de bank. De vader geeft aan elk nog zijn instructies, dat is nog een man met gezag.
    Dan komt hij met brede gebaren en forse stem met elk van ons kennis maken.
    Als hij hoort dat Georges ook heel wat kinderen heeft, feliciteert hij die en zegt hem in een gulle lach : “Nous sommes des tireurs d’élite”. René noemt hij met veel nadruk “Mon Père”.
    Da’s echt eens een neger zonder complexen, waren er zo maar meer, zegt René.

    Lea en Pater De Keyser vliegen ook mee naar Kigali.
    Het vliegtuig komt aan, een Fokker.
    De piloot is een blanke. Hij komt even een kijkje nemen.
    Met een handdruk nemen wij afscheid van René. De groeten aan iedereen en bedankt.
    Om 07u30 vertrekken we, we zwaaien nog even door het raampje. Een zwarte air hostess loopt heen en weer in het vliegtuig maar dient niets op.
    Wij vliegen over de Ruwenzori waar de sneeuw van de toppen opgaat in de witte wolken.
    Na een uurtje landen wij in Kigali.
    De douane is zeer ijverig en doorzoekt gans onze valies : een rommelig boeltje met al veel vuil goed.
    Daar staan we nu, zonder René; we moeten alleen ons plan trekken. En dat doen wij.
    Buiten de luchthaven zien wij een pater staan met een landrover, hij komt andere paters ophalen voor een bijeenkomst die in Rwanda gehouden wordt omwille van het vergaderingsverbod in Zaïre.
    Hij zal ons meenemen van het vliegveld naar de stad.
    En in de CELA-een studiehuis voor het aanleren van Afrikaanse talen- kunnen we logeren.
    De broeder, een vriendelijke Luxemburger, wijst ons onze kamers. Ons verblijf is gelegen aan de baan die naar het vliegveld leidt.
    Wij wandelen tot bij die baan en zetten ons op een steen, een schrale boom beschermt ons tegen de zon.
    Het is zondag voormiddag. De mensen gaan naar de kerk.
    Ze zijn mooi gekleed. Een uur lang blijven we zo zitten; voor ons defileert Kigali op zijn best.
    De mensen groeten ons, wij antwoorden “bonjour monsieur, bonjour madame”. Gedaan met de mensen aan te spreken met “citoyen” zoals in Zaïre.
    Hier dragen de vrouwen ook korte rokken, iets wat in Zaïre verboden is. Wij voelen het aan dat men hier vrijer is, hier is geen partij die alles te zeggen heeft.
    Na de middag wandelen wij door de twee hoofdlanen van de stad : de post, ministeries, hospitaal, het enige hotel, enkele villa’s met prachtige tuinen.
    Zo komen wij bij het enige café dat Kigali heeft.
    Op het terras worden wij omstoeid door tientallen jongens die ons maskers, beeldjes en vellen pogen te verkopen.
    Aan een ander tafeltje zitten lui de garçons.
    Een oude blanke komt aangewandeld met een jonge blanke vrouw met wit lang haar.
    In een open auto rijden enkele jonge blanken aan een hoge snelheid heen en weer.
    Hoewel we geen Rwandees geld hebben en dus niet kunnen kopen, worden we nog steeds bestormd door de jeugd die hun koopwaar meesterlijk aanprijzen en al maar door worden we aangesproken met “grand chef”.
    Rond 4 uur komen er nog meer blanken naar het café afgezakt, het blijkt dat er achter de verbruikszaal een cinemazaaltje ligt en om 5 uur begint de film.
    Enkele Italianen met hun dikke vrouwen en vele kinderen doen zeer luidruchtig.
    Lui wandelen we terug naar ons verblijf in de CELA.
    Bij het avondeten is het een internationaal gezelschap : twee Spaanse paters, een jong Amerikaans paar, twee Belgische koppels die in Zaïre les geven en nu van het verlof geprofiteerd hebben om een grote reis te maken door Midden-Afrika.
    We gaan vroeg slapen.

    Vervolgt.

    Foto’s :
    -In Afrika wordt alles op het hoofd gedragen, zo draagt de vrouw  bovenaan kunstig in palmbladeren gewikkelde boter.









    19-03-2017 om 09:14 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-03-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een reis door Rwanda en Oost-Zaïre, deel XII.

    Wijzigingen/aanvullingen Kronieken van Leest.

    Vervolg : LEEST – GETY en TERUG…

    Vrijdag 20 juli 1974

    Bij de ontbijttafel is het altijd een gezellige drukte : paters, zwarte en blanken, gasten die gisterenavond nog laat zijn aangekomen, nonnekens van alle soorten, onderwijzers-ontwikkelingshelpers met hun jonge vrouw en platte kinderen.
    Opeens een huil van een nonnetje aan de tafel naast ons.
    Een drukte van belang en dan algemeen gelach.
    Een van de vele gesko’s die zo acrobatisch tegen de muur en het plafond lopen had zijn sprong misrekend en was vlak naast het bord van de eerwaarde zuster op de tafel gevallen. Het reptiel was even versuft blijven liggen en was toen vliegensvlug weggeschoten.
    Lea is een moedig mens. Ook zij is, zoals wij, op bezoek in Zaïre, samen met een kloosterzuster en een andere dame.
    Ze zijn er reeds een maand. Lea is gehandicapt aan beide benen en rijdt in een invalidenwagentje. Maar toch trekt ze overal de brousse in. In een VW-camionnetje wordt ze in- en uitgeladen.
    Haar wagentje telkens op- en uitgeplooid. Ook zij is bezeten door die drang alles te zien, alles mee te maken. En ze komt er ook, met de hulp van pater De Keyser, de wijze man van het Bisdom.
    Maandag moeten wij met het vliegtuig van Air Zaïre van Bunia vertrekken naar Kigali.
    Onze biljetten zijn echter met een pater naar Gety meegegeven, die is er echter aangekomen als wij al weg waren.
    Zo zitten wij daar zonder biljetten. Ook doet het gerucht de ronde, en geruchten hebben daar veel belang, dat er zondag een vliegtuig van Bunia naar Kigali vliegt. Als dat zo is dan zou het goed mogelijk zijn dat het vliegtuig voor maandag voorzien zou afgeschaft worden; zie ons daar al staan op maandag en geen vliegtuig.
    Dan missen we ook in Kigali ons vliegtuig naar Brussel.
    En vermits alles mogelijk is bij Air Zaïre gaan we maar eens horen op het bureau zelf van deze luchtvaartmaatschappij.
    Over de nauwgezetheid van Air Zaïre doen immers genoeg grapjes de ronde : Air Zaïre-Air Peut-être of deze “En Zaïre il n’y a qu’Air Zaïre quie ne vole pas” wat een zinspeling is op het woord voler en dat zowel wil zeggen dat in Zaïre enkel Air Zaïre niet steelt als dat Air Zaïre niet vliegt.
    Op het bureau aangekomen kan de bediende ons enkel zeggen dat de chef naar het vliegveld is en dat hij van niets weet, vermits het vrijdag is en ’s namiddags en ook ’s zaterdags de bureaus gesloten zijn, zullen wij maar op de geruchten moeten voortgaan en ’s zondags naar het vliegveld rijden om te zien of er een vliegtuig is en dan maar hopen dat wij er zonder reservatie op kunnen.
    Wij lopen nog rond in de verschillende magazijnen gehouden door Grieken : schoenen-Bata zijn er niet zo duur volgens onze maatstaven natuurlijk.
    In een stoffenwinkel gaan wij er een panje kopen : een stuk van 5 m kleurrijke stof voor een 200 fr. Een panje met de beeltenis van Mobutu erop kost dubbel zo duur.
    Wanneer wij zo in het halfduister van die winkel staan te kiezen, staat naast mij een vrouw, haar jongetje heeft ze op zijn achterwerk op de toog gezet en zit heel kalm beurtelings aan beide borsten van zijn moeder te zogen.
    Wanneer wij merken dat de paraplu’s niet zo duur zijn, koopt Georges een grote zwarte paraplu.
    Na de middag vertrekken wij naar de missie van Drodro, 60 km ver.
    Buiten Bunia staat bij een waterval de krachtcentrale die de streek elektriciteit verschaft.
    René toont ons bij de splitsing van de weg, de plaats waar drie paters door de Simba’s werden doodgeschoten, een vierde hield zich voor dood, bleef zo urenlang liggen en kon uiteindelijk in het bos ontsnappen.
    De streek is fel bevolkt.
    De bergen worden hoger en wij stijgen mee, en het wordt zelfs fris. Drodro is een missie, met alles eraan en erbij : kerk, lagere school, college, nonnekens met hospitaal, weeshuis enz.
    Als we aankomen is net een onderwijzer, die in een van de huizen van de missie woont, komen klagen dat de pomp niet meer werkt.
    Ze zitten dus zonder water. “Ja, dat komt er van,” verklaart de pater, “de onderwijzers krijgen hier gratis water, maar wat doen ze ? Hun water verkopen en zo moet de pomp te veel trekken, dat kan ze dan niet blijven halen.”
    Ze zijn er met twee paters : een Brusselaar, een forse vent met rond gezicht die hier boer geworden is en een voorzichtige, gereserveerde pater, van adellijke afkomst, die met zachte stem ons het indringend verhaal doet van hun belevenissen tijdens de opstand van de Simba’s. Hoe zij daar met meer dan 30 gedurende 3 dagen verscholen gezeten hebben in een kleine plaats terwijl dronken Simba’s gans de missie plunderden.
    “Ik durf er niet aan denken wat er zou gebeurd zijn hadden ze ons gevonden. Ze waren immers eerst met drie gekomen om ons te fusilleren. Toen ze zagen dat we met zovelen waren zijn ze versterking gaan halen. Die kans hebben we dan gegrepen om ons te gaan verschuilen. Drie dagen hebben we daar gezeten, bijna zonder eten, zonder drinken en zonder lucht. De soldaten hebben alles afgezocht, vooral de brousse, ze dachten dat we daarin gevlucht waren.”

    ’s Avonds zit ik te lezen in het dagboek van de Missie. Ik word er weemoedig bij, want men heeft een stuk geschiedenis in handen, hier hebben mannen van bij ons hun hoop en wanhoop, hun successen en tegenslagen getrouw neergeschreven.
    De missie werd gesticht door pater Goovaerts van Heffen in 1932.
    Er stonden slechts enkele hutten. Met 4 paters waren ze komen kijken, twee keerden terug, twee anderen bleven ter plaatse : de missie van Drodro was gesticht.
    Op 11 mei horen ze van een dokter die een radio bezit dat de oorlog uitgebroken is. Een bepaald persoon beledigt zelfs de Koning wanneer die kapituleert, dit moet heel wat herrie teweeggebracht hebben in dit klein Belgisch gezelschap.
    Wanneer in september 1944 Brussel bevrijd wordt, is het groot feest met Te Deum en aanwezigheid van de gewestbeheerder en alle Belgen. Na vier jaar, zullen ze nu contact hebben met hun thuis.
    Nu wordt het dagboek niet meer bijgehouden, het zou immers te gevaarlijk zijn er in te schrijven wat men denkt en doet. Mobutu heeft immers alle bijeenkomsten buiten de kerk verboden, alle verenigingen werden opgeheven. Enkel zijn partij mag bestaan.
    Toch was het bezoek dat Mobutu aan de streek bracht om het Albertmeer in het Mobutumeer om te dopen een groot succes voor hem geworden.
    In Bunia was hij enthousiast verwelkomd geworden : de mensen waren de van buiten geleerde slogans vergeten en waren spontaan beginnen toejuichen, een teken dat ze het echt meenden.
    Aan het meer zelf in Mahahi port, reed Mobutu in een open jeep te midden van het volk. Toen hij daar een pater in witte pij zag, deed hij de jeep stoppen en ging te voet naar de pater toe om hem de hand te drukken.
    President Amin, die achter Mobutu reed, deed dan hetzelfde. Op een andere plaats van het meer, in Kasengi was Mobutu slechts eventjes gestopt. Dagenlang hadden de negers de pier gekuist, Mobutu is er niet eens geweest. De vrouw van de Griekse consul had eten moeten maken voor meer dan 100 personen en ook daar is Mobutu niet geweest. Dit is de tactiek van Mobutu : zich verplaatsen per helikopter en steeds maar de voorziene reisroute wijzigen.
    Dat is het veiligst voor een staatshoofd.

    ’s Avonds wordt het laat. De joviale Brusselse pater doet ons het verhaal hoe de belastingen worden geïnd.
    De belastingsambtenaar, samen met een bende policiers, omsingelen ’s nachts het dorp. Alle mannen worden uit hun bed gehaald en in een grote hut opgesloten. Wie 5 Zaïre betaalt mag vrij.
    Wie ze niet kan betalen blijft zitten, maar ondertussen is zijn vrouw bezig een geit of wat kippen te verkopen om aan het geld te geraken. Als ze zelf geen dieren bezit, trekt ze naar de familie.
    Ondertussen zijn in het dorp een soort beestenkoopmannen aangekomen. Zij volgen steeds de belastingsambtenaar, want er zijn zaakjes te doen. Zij zullen van de arme sukkelaars, die geld nodig hebben, de beesten afkopen aan de helft van de waarde, zelfs nog aan minder. Wie niet kunnen betalen en geen beesten hebben om te verkopen moeten mee met de belastingsman, zij zullen voor hem karweiwerk moeten doen.
    En zo trekt dan die bende schurken, belastingsambtenaren, policiers en beestenkooplui van dorp tot dorp.
    Zo leven de mensen bestendig met schrik; vele mannen die niet veel geld hebben, gaan in de brousse slapen om niet door die schurken gepakt te worden. Maar of het geld in de staatskas terecht komt blijft een groot vraagteken. Maar zo zijn er veel vraagtekens in Afrika.

    Zaterdag 21 juli 1973

    Bij het ontbijt vernemen wij langs de fonie om dat onze vliegtuigbiljetten in Bunia op de Missie weergekeerd zijn en daar kunnen afgehaald worden.
    We zullen dus morgen toch kunnen vertrekken naar Kigali in Rwanda. De fonie is de radioinstallatie waarmee elke missiepost is uitgerust en waarmee alle posten elke dag om 9 uur met mekaar in verbinding komen. Zo voelt men zich niet alleen hoewel men honderden kilometers van mekaar is afgezonderd.
    Alle nieuwtjes worden doorgegeven, bestellingen worden gedaan, doktershulp wordt gevraagd. Er wordt gelachen, enfin de fonie is voor de missie wat voor ons de telefoon is.
    Ook bij het bestuur van het land, waar de afstanden zo groot en de wegen zo slecht zijn, speelt de fonie een grote rol.
    Iedere chef telefoneert ’s morgens om 8 uur naar het district. Het district geeft de inlichtingen door naar de provincie en de provincie naar de regering in Kinshasa : zo weet Mobutu iedere middag alles wat er gebeurt in het ganse land.
    Op de koer van de missie speelt een grote troep jongens en meisjes, ze zijn hier voor drie maanden om hun opleiding te krijgen voor hun Plechtige Communie. Velen verblijven hier vast gedurende die tijd in grote hutten. Er moet ook voor eten voor hen gezorgd worden.
    De grote, joviale pater houdt daarom varkens, die zitten in een kot gemaakt van stokken en worden gevoed met afgeroomde melk want de pater heeft ook een melkerij, een klein stalletje waar zijn botermachine in staat. Van de boeren die een koetje hebben koopt hij de melk op. Daarvan maakt hij dan de boter.
    Een lange tijd ging de boter steeds kapot. Uiteindelijk ontdekte hij dat het kwam omdat enkele boeren de kan waarin ze hun melk brachten, thuis uitspoelden.....onder de staart van de koe !
    Nu verplicht hij elke boer zijn kan direct na levering met zuiver water op de missie uit te spoelen.
    Aan de ramen van de klaslokalen, er is immers een college, hangen affiches van de JMPR, een hand met de rode fakkel erin, de jeugdafdeling van de partij van Mobutu.
    Ze werden door de staatsinspectie verplicht die er te hangen en men moet niet meer moeilijkheden zoeken dan er al zijn.
    De blanke zuster van het hospitaal ligt ziek te bed. De enige andere blanke zuster ontvangt ons hartelijk in het West-Vlaams : “Ge moet eens proeven van onze goeie ananas-wijn, eigen brouwsel”. Inderdaad, het is koel en lekker. Zuster, spijtig dat uw glaasjes zo klein zijn, denk ik in mezelf, want het zijn eigenlijk maar borrelglaasjes.
    De zuster vraagt of we eens een kijkje gaan nemen naar de “doeninge”. De weg naar de materniteit kunnen wij haar toch door de uitvlucht van te weinig tijd van dit voornemen afbrengen. Zo ontsnappen wij er aan voor een vijfde keer langs giechelende vrouwen en zogende kinderen te moeten defileren, en vergeet het niet, steeds dezelfde zwoele reuk.
    Mobutu heeft de vrouwen verplicht te bevallen in een materniteit en ze moeten er ook 9 à 10 dagen blijven.
    Ze liggen er ook op een matje, hun kind aan de borst, dicht bij de warmte van de moeder. Als de moeder eventjes buiten moet zal ze haar kind aan de buurvrouw geven die het aan haar lichaam zal warm houden.
    Bij ons liggen de kinderen in de materniteit in een septisch glazen kast, in Afrika liggen ze aan het warme hart van hun moeder.
    Toch moeten we naar de wezen gaan kijken, kindjes van alle leeftijden, de kleintjes liggen in ijzeren bedjes, verzorgd en proper. De grotere spelen en ravotten om ons heen.
    Wanneer wij ons haasten kunnen wij nog net op de middag in Bunia zijn. Overal is er volk op de baan.
    Het is zaterdag en er wordt aan Salongo gedaan, die dag moeten immers de mannen gratis aan de wegen werken uit burgerplicht onder het gezag van de dorpschef.
    Meestal is dit een combinatie van wat ordeloos hakken in de baan en veel staan te palaveren naast de baan. Waar wij zo een groep van een 30-tal mannen bezig zien, stoppen we even om een dia te nemen. Op minder dan geen tijd delen wij al onze sigaretten uit.

    Wanneer wij in Lita passeren, bezoeken wij Mgr Uketsch, de inlandse bisschop van René. Een grote sterke vent, een brave man zegt René. Hij verblijft niet op het bisdom in Bunia maar in de parochie van Lima, in de brousse.
    De pastoor van die parochie is immers volksvertegenwoordiger verkozen en zit in Kinshasa, en de bisschop heeft de plaats ingenomen van de pastoor.
    Wanneer wij dezelfde dag laat op het bisdom in Bunia zijn, zal Monseigneur daar nog onverwacht vlug eens langs komen.
    Hij had een zieke dringend naar het hospitaal in Bunia moeten vervoeren. Die zelfde nacht zal hij nog door de donkere brousse naar zijn parochie terugrijden. Een bisschop speelt ambulancier voor een zieke Afrikaanse christen.
    ’s Middags eten wij in de Cité, dat is de inlandse wijk.
    Wij moeten ook nog een dia nemen van de vrouw wier bovenlip zo groot is als het deksel van een blinkdoos. Zij zit bij haar hut.
    Wij geven haar sigaretten die ze dan in de gaten in haar oorschelp schuift. Zij wil echter ook nog geld : jeugd en andere vrouwen staan er geamuseerd rond.
    Wij doen onze afscheidstoer op het bisdom.
    René toont ons een kruis met enkele graven; hier liggen de slachtoffers begraven van een vliegtuig van Sobelair dat in de jaren vijftig in de streek verongelukte.
    Voor ons, die morgen met een vliegtuig van Air Zaïre moeten vertrekken, is dit een opkikkertje.
    Wij gaan goeie dag zeggen bij Moeder Overste van de Inlandse Zusters, wij worden eerbiedig in een spreekkamertje binnengelaten, moeten lang wachten, en dan komt Moeder Overste, statig : een trouwe kopie van veel van onze kloosterzusters.
    Broeder drukker zit heel alleen in zijn technische school, zelfs zijn kok is in verlof, ’t Is ne speciale vent met veel jaren Afrika achter de rug en die heel veel kent van de inlandse talen.
    Om 5 uur gaan wij de avondmis volgen in de kerk van de Cité.
    Wij zijn nog wat te vroeg en lopen rond in de Cité, zoals al vermeld is dat de inlandse wijk van Bunia waar tienduizenden negers, afgezakt naar de stad, wonen. Veel hutten en barakken maar toch geeft het niet de indruk van een krottenstad, een bidonville, er zijn veel bomen en bloemen.
    De grote kerk zit vol. Voor mij zit een neger met een hemd met Mobutu erop. De mis wordt actief meebeleefd.
    Na de mis blijven wij met de pater, pastoor van die parochie, nog wat babbelen bij de kerkdeur. Toch gaat hij nog eens binnen in de kerk kijken en komt even daarna met een vrouw buiten.
    Die vrouw hadden wij ook tijdens de mis al tussen de gangen en in het koor zien ronddwalen. “Ja,” zegt de pater, “die moet ik wat in de gaten houden, het mens is niet goed bij haar verstand”.
    En plots valt mij op hoeveel zwakzinnigen we gezien hebben en kreupelen en sukkelaars.
    Wij hier in Europa hebben die uit onze maatschappij gebannen, wij willen een maatschappij zonder miserie omdat wij geen miserie meer kunnen zien.

    Het wordt onze laatste avond in Bunia en wij gaan naar de Matete Bar, midden in de inlandse Cité. Eigenlijk is het wel wat riskant voor blanken zich daar ’s nachts te wagen maar er gaat een pater met ons mee die les geeft in het hoogste jaar van het Atheneum en bij het einde van het schooljaar nemen zijn leerlingen hem daar telkens mee voor hun afscheidsbrief. Zo kent hij de omgeving wat.
    In de donkerte rijden wij de Cité binnen, door allerlei wegen en wegjes. Overal schimmen langs de baan.
    Plots wat meer licht in de verte. Op de zijkant wat hutten met wat gekleurde lichtjes buiten. Het is er druk.
    Na wat zoeken vinden wij de Matete Bar. Er staan nog auto’s geparkeerd. Als wij uitstappen worden wij van overal bekeken.
    Toch geven we onszelf een air en gaan met de handen in de broekzak het etablissement binnen. Binnengaan is eigenlijk veel gezegd, alles speelt zich af in open lucht. Er is nog niet veel volk.
    Wij nemen plaats aan een tafeltje. Voor ons ligt de dansvloer, een ronde betonnen piste met in het midden een paal met neonlampen in alle richtingen. Verderop zit een orkestje op een verhoog al te spelen. Hun elektrische gitaren maken evenveel lawaai als hier bij ons.
    Links onder een afdak staat de toog met rondom veel tafeltjes en stoelen in allerlei hoeken en kanten en van de buitenwereld met rieten matten afgesloten. Stilaan komt er meer volk.
    Jonge negers met spannende broek en elegante pullover, jonge meisjes in korte pasjes omdat hun panje zo strak om hun lichaam geknoopt zit. Het dragen van korte of lange broeken door de vrouwen is verboden door Mobutu omwille van de authenticiteit.
    Aan ons tafeltje komt een neger met negerin plaats nemen.
    Mijnheer schijnt wel al wat gedronken te hebben.
    Herhaaldelijk komen jonge mannen de pater groeten. Een van hen komt bij ons zitten en trakteert ons op een pintje.
    Hij is nu commerçant geworden in bier. Na de school is hij begonnen met bier te verkopen met zijn fiets. Nu levert hij al aan cafés.
    Hij geeft nog een rondje. Het weigeren zou onbeleefd zijn en ik giet me dus verder vol met de Fanta-limonade.
    Op de dansvloer wordt nu druk gedanst.
    Zonder mekaar aan te raken, laten ze hun lichaam opgaan in het ritme van de muziek. Hun bewegingen zijn elegant. Het is mooi.
    Uren zitten wij er op te kijken.
    Rond 12 uur vertrekken wij. De nacht zal kort zijn.

    Vervolgt.

    Foto’s :
    -Op bezoek bij de bisschop.
    -Vervormde lip. Overblijfsel uit een ver verleden.





    11-03-2017 om 10:57 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-03-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een reis door Rwanda en Oost-Zaïre. Deel XI.

    Wijzigingen/aanvullingen Kronieken van Leest.

    Vervolg : LEEST – GETY en TERUG…

    Donderdag 19 juli 1974

    Gisteren had Georges zijn blauw pullovertje cadeau gedaan aan een oudere negerin, die in de missie voor kosterin speelt.
    Nu zit ze er triomfantelijk mee in de mis, haar rondborstigheid ten toon spreidend voor God en medemensen.
    Wij maken onze valiezen. Alle overbodige kledingstukken laten wij ter plaatse.
    Michel heeft in een doos enkele beeldjes in kant en in ivoor, een soort missie expo in ’t klein en met dezelfde bedoelingen. Wij doen onze keuze.
    Wij nemen afscheid. Michel vraagt als we terug in België zijn eens te telefoneren naar zijn moeder.
    Frans geeft een brief mee voor zijn familie in Nederland.
    Dag Michel, dag Frans. Een handdruk, het ga je goed en God zegene u.
    Ook bij de inlandse zusters gaan we afscheid nemen, het duurt wat eer ieder is samengetroept. ’s Morgens heeft ieder immers zijn werk.
    Aan de infirmerie staan de zieken, meestal vrouwen met kindjes, gekomen van overal uit de brousse. Ze wachten op verzorging.
    Ik neem er een dia van.
    Wij staan nog even te babbelen met de zusters.
    Plots stijgt er een scherp gehuil op uit de wachtende vrouwen. De zuster loopt er heen. Een vrouw reikt haar een kindje over.
    Het lichaam hangt slap, het hoofdje valt met een knak achterover.
    De zuster trekt de oogschelpen open en kijkt naar de oogjes, het kindje is dood. Het stierf op de arm van zijn moeder.
    Wij staan er verwezen bij. De dood staat dicht bij de mensen van Afrika.

    Wij rijden nu naar Bogoro en gedurende een vijftal minuten krijgen wij zelfs een asfaltbaan.
    Hier woonde immers een politieker die het zeer ver gebracht heeft. Hij had een grote plantage gekocht en had de baan erheen op staatskosten laten asfalteren.
    Lange tijd was hij zelfs een concurrent geweest van Mobutu, maar die had het dan toch gehaald en had zijn concurrent op een eiland ergens midden de moerassen laten opsluiten.
    Wij rijden nu de bergen in, het wordt koud en mistig.
    Dan komen we naar de afdaling naar de vlakte toe, men noemt het escarpement.
    We moeten stoppen aan een bareel.
    Een neger zal naar de vlakte telefoneren om te vragen of wij verder mogen, want de weg is zo smal dat de wagens elkaar niet kunnen kruisen onderweg.
    Beneden ligt de vlakte met vage glinstering van het Albertmeer.
    Glanzend van het zweet duwen twee negers hun fiets naar omhoog tegen de berg op, zij hebben vis gekocht aan het meer en gaan die nu in het binnenland verkopen.
    Als wij beneden aan het escarpement komen staat er een camion te wachten. Enkele passanten vragen of ze mogen meerijden.
    Een pakje sigaretten maakt dat de bareel vlug voor ons opengaat.
    Wij zijn weer in de plaine, vlakte, en het is snikheet.
    Wij rijden naar Kaseniji aan het Albertmeer.
    Langs de weg staan verschillende inlandse cafeetjes en hotelletjes. Eén heet zelfs “Buvette de l’Amour”. Het krioelt hier van mensen.
    Op de missie, een heel eind buiten Kaseniji langs het meer, is pater Stevens met verlof in België.
    Er is ook een parochie en visserij.
    Een Griek, een dikke vent met stoppelbaard en die geen woord Frans kent zodat René er Kiswahili moet tegen spreken, leidt ons rond doorheen de frigo’s.
    Die vis is bestemd voor Kisangani (Stanleystad). Koelwagens zijn er niet. De lading gevroren vis wordt met een aantal bakken afgedekt en dan maar hopen dat de waar fris zal aankomen.
    Buiten liggen op rieten matten duizenden vissen in de zon te drogen. Het stinkt. Miljoenen vliegen zwermen rond.
    Aan een pier varen vissers uit ter visvangst, in open ijzeren boten met een buitenmotor.
    Op het strand lopen kinderen naakt in het water te stoeien, vrouwen komen statig halfnaakt uit het water en verzorgen dan urenlang hun toilet of zepen hun baby’s in van kop tot teen.
    Wat verder zit een vader met zijn zoontje een net te herstellen, een andere neger zit een vis rauw op te peuzelen, na hem beurtelings in het zand en in het water gewreven te hebben.
    Een tiental jongens staan in een halve boog bij het strand hun net in te halen. Zij doen dit al zingend en dansend, wij staan er een half uur op te kijken en het net is nog niet binnengehaald.
    De inlandse zusters wonen in een klein chaletteken bij het meer.
    Zij hebben vlug voor ons gekookt. Het zijn jonge zusters, zusters van de nieuwe generatie, van de jonge kerk van Zaïre.
    Alles is er kraaknet, bloemetje op de tafel.
    We hebben verschillende borden, elk krijgt een servetje.
    De soep smaakt lekker en ook de kip. Als dessert fruit op een schoteltje.
    Na de middag siësten we op de barza, met voor ons het meer met de vele vissersboten en prauwen.
    Een jong meisje, in dienst bij de zusters, zit naast ons te strijken : zij heeft er zich bij neergezet op de grond en als strijkplank gebruikt ze een koffer.
    Wat verder staat een neger in de brandende zon in de groentenhof te harken. Om 2 uur stopt hij ermee. Het is de enige neger die wij zo hard hebben zien werken.
    Er is een moderne materniteit, in de verloskamer staat een verlostafel en een kast met verschillende instrumenten.
    De jonge moeders liggen hier in ijzeren bedden.
    In een afzonderlijk huis leven enkele jonge meisjes : ze krijgen een opleiding tot vroedvrouw. Zij zijn mooi gekleed, spreken deftig Frans en vragen om de foto die ik van hen neem op te sturen.
    Begeleid door twee zusters bezoeken wij het hospitaal dat in aanbouw is.
    Hoewel in de verpleegzaal nog geen vloer ligt doet deze reeds dienst -toch wel een vreemd gezicht die verschillende medische apparatuur- zo op de gewone aarde te zien staan, ook zijn er nog geen ramen in het gebouw.
    Hier aan het Albertmeer hebben wij kennis gemaakt met een stukje hoopvol Zaïre : jonge vrouwen die bekwaam zijn en zich inzetten voor hun medemensen.
    Pater Stevens, die als zoon van een begoed Antwerps aannemer, hier veel geld investeert (ook dit mag wel eens gezegd worden) ziet hier toch iets groeien.

    Het is al donker wanneer wij -na een lange rit uit de vlakten en doorheen de bergen- in de hoofdplaats Bunia op de Missie aankomen.
    Wij krijgen er onze kamer en voor de zoveelste keer begin ik aan de rituele inspectie : eerst voelen hoe hard het bed is, dan draai ik de kraan open van de lavabo om te zien of er wel water uitkomt en plots zie ik ijlings een gesko, een soort hagedisje, over de muur lopen om zich te gaan verschuilen in een stuk goedkope stof dat als gordijn dienst doet.
    Dit zijn de lieve diertjes uit de tropen. Eerst moet je er wel even aan wennen. Maar toch is het een goed teken : ze vreten al het ongedierte op, dus geen last van muggen.
    Soms kan het wel eens van het plafond vallen en dan schrik je wel, zoals bij het ontbijt er eens eentje viel juist naar de koffietas van een zuster.
    Broeder Prosper is een klein mager ventje van diep in de tachtig.
    Hij heeft gans de missie van Bunia met haar vele gebouwen opgetrokken. Hij heeft alle periodes van “de” Kongo meegemaakt.
    Hij is de levende geschiedenis van de Missie, tot bewijs waarvan hij nog steeds een tropenhelm (bij de anderen al lang uit de mode) draagt. Wat voor een oudstrijder vele decoraties en frontstrepen zijn, is die helm voor broeder Prosper.
    ’s Avonds zit ik op mijn kamer te luisteren naar zijn stereo, die hij gekregen heeft van een overleden pater. Meer dan een uur lang luisteren wij in stilte naar Mendelssohn en Smetana.
    De muziek komt als uit een concertzaal en toch zit ik maar in een gewoon kamertje ergens in de brousse van Afrika.
    Als de plaat ten einde is tjirpen terug de duizenden krekels van de tropennacht.
    Op de barza zit Georges in geuren en kleuren aan de paters, collega’s van René, te vertellen wat wij reeds beleefd hebben.
    “En die tweedaagse tocht door de brousse, voor geen miljoenen wil ik er nog terug aan beginnen. Daar heb ik de hel gezien. En allemaal die aardige mannen met hun lansen en hakmessen. Wat onze René ons daar aangedaan heeft, vergeef ik hem nooit van mijn leven”.
    De paters moeten er hartelijk om lachen, René zit er stillekens bij te gremelen.
    Het is zeer laat als wij gaan slapen.

    Vervolgt.

    Foto’s :
    -Kaseniji aan het Albertmeer. Gevangen vis wordt gekuist en gedroogd.
    -Een vader leert zijn zoon hoe netten verzorgen.





    04-03-2017 om 10:13 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-02-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een reis door Rwanda en Oost-Zaïre. Deel X.

    Wijzigingen/aanvullingen Kronieken van Leest.

    Vervolg : LEEST – GETY en TERUG…

    Dinsdag 17 juli 1973:

    Om 5 uur zijn wij op. Het is nog donker. De tent wordt opgevouwen. René kookt nog wat water uit de rivier Geti, maakt er koffie van, vult er onze kruik mee bij.
    Onze dragers komen één voor één te voorschijn. Waar ze geslapen hebben is wel een raadsel maar ze zien er ook weinig fris uit.
    We eten een knoeft brood met confituur erop.
    René geeft een matabisj, een fooi, aan Panja en we vertrekken van zodra het licht is.
    Het zal een zware dag worden. We gaan de vlakte door.
    Aan de voet van het gebergte houden wij een eerste keer halt.
    Dan vatten wij de beklimming aan : 800 m hoog. Halfweg moet ik rusten. René blijft bij mij en ook nog een drager met de tent.
    De anderen gaan door. Dan weer een stukje verder. Het wordt een echte lijdenstocht. Een half uurtje gaan en dan zich laten vallen onder een boom. Dorst en geen drinken.
    De anderen met het drinken zijn reeds ver vooruit.
    Ik val zelfs in slaap. René blijft geduldig bij mij zitten.
    Dan weer verder. Mijn keel is gans ruw van de dorst.
    Weer rusten en dan weer gaan. Het is reeds flink over middag.
    Al mijn hoop is gezet op het bereiken van de Geti, de stroom waardoor wij gisteren zijn gewaad.
    Een drager komt ons tegemoet, hij is teruggestuurd door Georges die hem een Zaïre beloofd heeft, hij heeft de kruik bij met wat koffie in.
    Nu gaat het beter. Bij de Geti zit Georges alleen te wachten.
    De dragers met onze bagage zijn er van onder gemuisd.
    Het water van de Geti is door het onweer van ’s nachts flink gestegen en wij moeten er door in onderbroek.
    Aan de overkant leg ik me aan het water neer.
    Ik moet vechten om niet in slaap te vallen.
    Dan trekken we verder, af en toe rustend. De krachten opgedaan bij de Geti, zijn weer vlug verspild. Mijn hemd dat ik nat gemaakt en over mijn hoofd gelegd had, is rap droog.
    De lijdensweg gaat verder. Er is maar een oplossing : verder marcheren. Eén voor één vinden we onze dragers terug.
    Ergens zit in onze bagage een thermos met warm water.
    Wanneer wij die drager gevonden hebben maakt René thee met veel suiker en een dikke vitamine erin. Dat is de redding.
    Om 4 uur komen wij allen weer samen in het dorp aan.
    René betaalt de dragers : één Zaïre (40 fr) de man.
    Aan de drager die steeds bij ons gebleven is, betaalt hij 1,20 Zaïre, aan een andere, die een plantrekker was, slechts 0,80 Zaïre.
    Dat geeft dan aanleiding tot een nieuwe palaber.
    De man maakt zich kwaad, René laat zich niet doen.
    Ergens is er wel een botsing tussen twee werelden : de zwarte zegt “evenveel betalen” de blanke zegt “ik betaal wegens prestatie”.

    Voor we vertrekken zien we onze bagage na; op het eerste gezicht is er niets verdwenen. Thuis zal ik toch vaststellen dat uit mijn grote reistas een pakje sigaretten en een tube tabletten met kinine verdwenen waren. Onze dragers hadden dus toch wel onze bagage geïnspecteerd.
    Op de missie aangekomen : drinken en nog eens drinken.
    Die avond heb ik drie liter gedronken en ’s nachts werd ik nog wakker van een zere keel. Dan een bad en dan eten.
    In ons dagboek schrijven wij “dag van terreur, kruisweg met wel 20 staties, afslachten van twee onschuldige blanken in de brousse”.
    Wij zijn er toch doorheen geraakt. God zij dank.

    Woensdag 18 juli 1974 :

    Ik word loom wakker. Van de frisheid waarmee elke nieuwe dag in de de tropen begint is reeds niets meer te merken.
    De zon zit al hoog in de witte hemel. Het moet laat zijn.
    Iedereen heeft al ontbijt genomen maar in de eetzaal staat alles nog op tafel. Lui eet ik een boterhammeke en een sneetje ananas.
    Ik drink een ganse pint water, kwestie van het lichaamsvocht terug op peil te brengen. Lang lig ik in het bad, daarna was ik mijn linnen (onze was doen wij steeds zelf, daar moet geen neger aankomen).
    Georges, ook nog in pyjama, zit naast René op de rand van de barza, ook zij zitten te recupereren. Ik neem een dia van ze en ga er me naast zetten.
    Tegen de middag geraken we toch aangekleed.
    ’s Namiddags krijgen we onverwacht bezoek van de Anglicaanse bisschop met zijn vrouw. Hij was op doortocht, had wat last met de wagen en vraagt of wij even kunnen helpen.
    Michel zet de wagen boven de put en begint te sleutelen, ijverig bijgestaan door de bisschop in hoogst eigen persoon.
    De vrouw van de bisschop is een echt Engels geval : mager, bleke benen, witte sokjes en een doorschijnende oranje sjaal om het hoofd geknoopt met een strik bovenaan als een paasei.
    Wij drinken een tas koffie en eten koekjes.
    Als elke Engelsman verstaat ze de kunst om het weinige Frans dat ze kent nog onverstaanbaar uit te spreken.
    Ik schakel dan over op Engels. René op Kiswahili.
    Eigenaardig, twee blanken moeten zich verstaanbaar maken in de taal van de negers. Ze vertelt over haar kinderen, vier, allen zijn getrouwd, één woont in Engeland, één in Amerika, één in Indië en één in Australië. Engelsen zijn geen thuiszitters.
    De verhouding tussen de Anglicanen en de Katholieken is de laatste jaren fel verbeterd. Zijn godsdienstige boekjes laat de Anglicaanse bisschop zelfs drukken op de drukkerij van het katholiek bisdom in Bunia, nadat hij het eerst de protestanten gevraagd had, maar die hadden het geweigerd omdat ze ergens met de tekst van het Credo niet akkoord konden gaan.
    De protestanten zijn de kampioenen in het uitdelen van godsdienstige literatuur tot groot praktisch genoegen van de negerbevolking die met het gratis papier sigaretten rolt.
    Als de bisschop terug komt plakt zijn fijn purperen hemd met een grote zweetvlek vuil tegen zijn rug. De wagen is hersteld.
    Bij het afscheid maken wij onwennig een lichte kniebuiting en kussen de ring aan de hand van de bisschop.
    Een van ons heeft zich gans de tijd niet laten zien : Frans, de oude Hollandse pater, is op zijn kamer gebleven. Hij kan niet tegen al dat geflirt tussen katholieken en Anglicanen.
    Voor hem zijn ketters ketters. Als Georges zegt dat een bisschop met een madame’n valse bisschop is, stemt hij hiermee zonder aarzelen in.
    Zo hebben we op die uithoek van Afrika, in die kleine missie met drie paters een kerk van voor en een van na het Concilie.
    Tegen de avond lopen we nog sigaretten halen in het “centre commercial” van de inlanders; vier, vijf kleine hutten in snelbouw opgetrokken. Er is ook een café bij, buiten staan enkele stoelen en een kramakkelijk tafeltje, bier is er echter niet, de camion is deze week nog niet gepasseerd.
    De inlandse middenstand heeft het beter dan de anderen en ze laten het zien ook : ze dragen schoenen en ik moet een dia nemen van zo’n commercant met zijn vrouw, elk in het bezit van een draagbaar radiotoestel.
    Sigaretten zijn er, 4 fr voor een pakje Belga. Ze worden ook per stuk verkocht.
    Wij slenteren terug naar de Missie, onderweg spreekt iedereen ons aan. Wij beginnen het ritueel van zo’n gesprek al goed te kennen. Jambo (goeiedag) Karibu (welkom) – Habari (hoe gaat het met U) – Mzuri (goed).
    René vraagt dan gewoonlijk de naam, een zaak die zeer moeilijk geworden is, omdat iedereen zijn christelijke voornaam heeft moeten verwisselen voor een authentieke inlandse. Gewoonlijk wordt dat opgelost door de oude christelijke naam nog te gebruiken maar er “ex” voor te voegen, zoals ex-Francis, ex-Maria-Claire, enz.
    Wanneer men naar iemand vraagt gebeurt het niet zelden dat men als antwoord krijgt : “Ella ten Bella”.
    Dit wil eigenlijk zeggen dat hij op wandel is, dat wandelen kan dan eventjes zijn, maar ook enkele dagen duren. Maar dat kan ook wel een uitvlucht zijn om U niet te moeten ontmoeten. (Hij ligt misschien ergens zat te slapen zegt René ons dan in het Nederlands.)
    Het gesprek verloopt meestal in korte zinnetjes, waarop de gesprekspartner antwoordt met “ikke nezur” dat zowat wil zeggen als : och ja.
    Het grootste affront dat men een neger kan aandoen, wanneer men naast hem staat is hem niet aanspreken, dit zou immers willen beduiden dat hij voor u niet bestaat. Spreken bij hen is niet zoals bij ons, iets mededelen, iets te zeggen hebben.
    Neen bij hen is spreken tonen dat ge voor elkaar bestaat, wat men dan zegt is bijkomstig, of men het dan niet verstaat is bijkomstig.
    Zo heeft Georges eens een ganse explicatie gegeven aan een negerin in zijn schoon Leests, en zij maar tegen tateren.
    Kwaheri -tot ziens.
    Bij het einde van een gesprek drukt men iedereen de hand, de meisjes doen hierbij zelfs een lichte kniebuiging.
    Duizenden handen hebben wij zo gedrukt.
    In het begin gingen wij telkens onze handen wassen toen wij op de missie aankwamen, toen hadden wij het nog goed voor met onze hygiëne.
    Het is onze laatste avond op de missie van Gety.
    Voor de laatste maal zitten wij nog eens samen.
    Morgen gaat onze tocht verder.

    Vervolgt.

    Foto’s :
    -Vervolg van onze voettocht. Het wordt een blootvoetse oversteek van de stroom.
    -Deze foto toont hoe moeilijk het wordt, wij moeten aan de overkant van het dal in de verte geraken, dus eerst nog dalen en dan langs die falaises, rotswanden, naar boven.
    -De ochtend nadien. Wij hebben het overleefd…
    -Onverwacht bezoek van de Anglicaanse bisschop.









    28-02-2017 om 09:50 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-02-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een reis door Rwanda en Oost-Zaïre, deel IX.

    Wijzigingen/aanvullingen Kronieken van Leest.

    Vervolg : LEEST – GETY en TERUG…

    Maandag 16 juli 1973

    Start van onze tweedaagse voettocht naar de watervallen van de Geti-stroom.Wij rijden eerst een uur ver tot in een dorp. Daar gaat René wat palaveren en hij komt terug met 6 mannen met lansen. Dat zullen onze dragers zijn. Ze nemen elk een koffer op het hoofd en op een rijtje trekken wij voorbij de laatste hutten van het dorp de brousse in.Langs kleine wegjes gaat het berg op en berg af. Het lange gras belet ons de stenen en rotsen op de weg te zien en het marcheren is moeilijk. Wij moeten een stroom oversteken. Blootsvoets gaan wij bedachtzaam door de rivier. Door het snelle water hebben wij alle moeite om rechtop te blijven. Wanneer wij over zijn willen de dragers niet meer verder : ik moet eerst een foto van ze nemen.

    Het wordt middag en het is heet. Hier en daar staat er een schrale boom, voor de rest rotsen en gras. Enkel een fijn briesje komt af en toe verfrissing brengen. Dan bereiken wij de rand van het gebergte. Wij houden halt. Opgepast voor het drinken, wij hebben maar 4 liter water mee en moeten toekomen tot morgen avond. Voor ons, 800 meter lager, ligt de vlakte met daarin als een wit glinsterend lint de Sekliki-stroom; daarover ligt Oeganda. We beginnen de afdaling. In de verte zien wij de waterval. Opzij van ons, gescheiden door een diepe afgrond, machtige falaisen : bergen waarvan de rotswanden uitgesleten zijn door de erosie. In de vlakte zijn er geen wegen; door het gras dat boven ons hoofd reikt, volgen wij onze dragers. Het is snikheet, er is zelfs geen deugddoend briesje meer. Plots staan we voor een hut. Onze dragers stoppen. Hier zullen wij ons kamp opslaan. Wij laten ons moe vallen in de schaduw van de hut. René is nog fris. Hij pakt uit en begint meteen soep te koken. De dragers komen ons uitleggen dat een eind verder de stroom loopt en brengen er ons naartoe. In onderbroek liggen wij plat op onze buik in het lauwe water dat ros ziet van het zand dat het meevoert. Onze dragers profiteren er van om zich te wassen, ze zepen zich in van kop tot teen en gaan dan ook languit in het water liggen. Een van hen zegt me in het weinige Frans dat hij kent dat hij 28 jaar is, en dat hij twee vrouwen heeft. Ik antwoord “Moi, seulement une femme” waarop hij me meewarig aankijkt. Hij had me wellicht hoger ingeschat. Mijn hielen staan vol blaren. En dan maar bedenken dat onze dragers gans de weg blootvoets gelopen hebben.

    Als we terug bij de hut zijn is de soep klaar, het is echter veel te warm om te eten. Drinken moeten wij doen. Maar onze kruik met water is al zo ver gezet. Panja, een oude neger met dikke voeten, zit bij zijn hut te naaien aan een kleed. Hij is het familiehoofd. Maar hij is nog meer : hij is de gids en de tovenaar. Al wie naar de waterval wil moet langs hem rond. Hij zal dan meegaan en een kip slachten aan de voet van de waterval om de boze geesten, de slangen en de vallende stenen te verdrijven. Daarom hebben de dragers ons niet rechtstreeks naar de waterval gebracht, hoewel dat heel wat korter zou geweest zijn. Nu is het nog minstens 2 uur lopen. Dat kunnen wij vandaag niet meer halen voor het donker wordt. Wij besluiten dan maar van morgen vroeg niet verder te gaan maar rechtstreeks weer te keren. En zo leven wij dan een ganse namiddag met Panja en zijn familie mee. Terwijl een vrouw de maniokbrei aan het stampen is, is een ander een klein jongsken aan het zogen. Het loopt af en toe eens weg om wat te spelen en komt dan weer resoluut naar zijn neergezeten moeder, neemt haar borst en steekt ze in de mond. René is wat verder met het mannenvolk aan het palaberen en Georges, die niet tegen de reuk kan, zit tegen een appelboom, zijn broer aan het verwensend omdat die ons gebracht heeft waar wij nu zitten. Een van de Panja’s vrouwen heeft bier, inlands bier uit de blaren van palmbomen. In een moorken loopt ze er mee rond om het te verkopen aan de dragers. René geeft ook een rondeken. Mijn grote dorst doet al mijn principes van hygiëne wijken en ik drink mee. Uit een vuile kroes met eronder een grotere kroes drink ik het brouwsel dat op erwtensoep lijkt. De eerste smaak is meelachtig, de nasmaak is rens en misschien mag het best te vergelijken met geuze. Het is toch wel een straf goedje. Tegen de avond aan wanneer de zon minder straf is, zetten wij de tent op, vlak naast de hut. Onze dragers gaan wat gras afsnijden om het onder het grondzeil te leggen, zo liggen we toch niet op de harde grond. Ik leg me direct in de tent. René en Georges komen wat later . Ook zij liggen te draaien en te keren. Het is snikheet. Wij doen de tent open en hebben meteen zwermen muggen om ons oren. De negers zitten wat verder bij een vuurtje te babbelen en te drinken, uren lang. Het vuur werpt schaduwen op het tentzeil boven ons hoofd. Georges ligt met zijn kop buiten de tent, hij is er niet gerust in. René roept op de negers om stil te zijn. Plots enkele donderslagen, enkele rukken van de wind in de bomen en het tentzeil en dan begint het water te gieten. Alles koelt nu vlug af. Het is 1 uur. Ik val in slaap.

    Vervolgt.

    Foto’s :
    -Fier poseren op een termietenheuvel.

    -Eerste dag van onze tocht naar de watervallen van de Gety stroom. Krijgshaftig poseren onze dragers.

    -Tocht door het lange gras.

    -Hut van de tovenaar waar wij ons kamp moeten opslaan.

    -De tovenaar-gids zit te naaien voor zijn deur.

    -Een vrouw is een jongetje aan ’t zogen.













    19-02-2017 om 08:41 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-02-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een reis door Rwanda en Oost-Zaïre, deel VIII.

    Wijzigingen/aanvullingen Kronieken van Leest.


    Vervolg : LEEST – GETY en TERUG…


    Zaterdag 14 juli 1973 :

    Terwijl René op de missie blijft rijden wij met de jonge Pater Michel naar Boga, 53 km ver.Het is een groot dorp dat ook behoort tot de parochie.
    Spijtig dat er steeds fijne nevel hangt, eigen aan het droog seizoen, anders konden wij gemakkelijk de besneeuwde toppen van de Ruwenzori zien.
    Onderweg stoppen wij in Bukringi, daar is Michel een kerk aan het bouwen.
    De grondvesten zijn gegoten.
    Een dertigtal mannen komen met zware rotsstenen op het hoofd op een rijtje afgelopen, van enkele honderden meters verder waar ze de stenen gaan zoeken zijn.
    Enkele anderen zijn door mekaar de voorgevel aan het metsen, die staat al 1 meter hoog.
    De catechist is de werkopzichter. Veel zijn ze niet gevorderd sinds het laatste bezoek van Michel en hij laat het hen dan ook horen.
    Toch is het een zware onderneming voor de katholieke gemeenschap die maar klein is in die streek, de meesten zijn protestant.
    Ja, zegt Michel, zij moeten hun eigen verantwoordelijkheid nemen.
    Ze willen een kerk, goed, dat ze er dan zelf een bouwen.
    Wij betalen de materialen maar zij moeten er zelf voor werken.
    Wij geven hen zoveel mogelijk verantwoordelijkheid.
    Onze parochie is langs de ene kant 80 km ver (van Leest tot in Luik) en langs de andere kant 55 km (tot in Gent).
    Met René ga ik beurtelings de brousse in voor één week lang, dan één week op de Missie, dan weer één week in de brousse.
    Wij gaan van dorp tot dorp, dikwijls ook te voet omdat we er met de auto niet bij kunnen.
    Wij lezen er dan mis, horen biecht, bespreken het werk met de catechist, bezoeken de zieken en de school, eten en slapen bij de negers.
    Bij het naderen van Boga wordt het drukker langs de baan : het is marktdag en iedereen is op weg.
    Hier woont een ander ras : groter en fijner. Het zijn geen landbouwers, maar herders, koeienboeren. Een schoon volk, dat wisten de blanken vroeger ook want ginds gingen ze, ze halen.
    Michel neemt een oude man mee in de wagen. Hij zal gans de tijd met ons blijven.
    Hij poogt van Michel wat geld te krijgen maar Michel weigert.
    De tijd dat de blanken alles konden en alles gaven is voorbij, ze moeten zelf hun plan leren trekken.
    Als wij in Boga bij de markt uitstappen loopt er een arrogante kerel te paraderen : mooi gekleed, brede cowboyhoed, zonnebril. Hij is de nieuwe landbouwambtenaar van het gebied.
    Op de markt is het bonte wemeling van kleuren van de panjes van de vrouwen.
    Op de grond zitten ze bij hun waren : de meest vreemde vruchten en fruitsoorten.
    Ook koude schijfjes boter in bladeren verpakt en nieren tot brij gekookt.
    Onder een boom is een koe geslacht, het vlees wordt aan de takken omhoog getrokken.
    De centen worden in een hoek van de panje vastgeknoopt.
    ’s Middags gaan wij eten bij de catechist van Boga.
    In zijn hut hangt een foto van Mobutu en van Paus Johannes.
    Voor wij gaan eten moeten wij onze handen wassen in een kom, ze afspoelen mag echter niet in de kom want het water moet proper blijven voor de volgende.
    Dan maar met de ene hand wat water scheppen uit de kom en zo het over de andere hand gieten, het geeft niets dat daarbij de grond nat wordt. Zo is immers het gebruik.
    Wij krijgen kip en uit een andere kom rijst.
    De oude man die ons overal gevolgd is, eet mee.
    Een stukje evangelie.
    Reeds 38 jaar geeft de catechist onderwijs.
    Hij heeft 9 jongens en 1 meisje. Die is kloosterzuster geworden. “Die heb ik aan de kerk gegeven,” zegt hij. Voor hem hebben deze woorden de volle betekenis.
    De familie van het meisje dat huwt krijgt immers 7 koeien van de familie van de jongen.
    Een dochter is immers een werkkracht die door haar huwelijk de familie verlaat en dit moet vergoed worden door een bruidsschat.
    Drie zonen van onze catechist zijn reeds getrouwd : daarvoor heeft hij telkens 7 koeien moeten geven. Dat zal ook het geval zijn voor zijn volgende zonen.
    Daarom koopt hij kalveren die hij zelf dan groot brengt.
    Zijn enige dochter, waarvoor hij zelf koeien had kunnen krijgen heeft hij echter aan de kerk gegeven.
    Wanneer wij in de valavond op de Missie terugkeren gaat René een kat dragen naar een hut waar ’s nachts de vingeren van de kleine kinderen door ratten zijn aangevreten.

    Zondag 15 juli 1973 :

    We worden wakker van het klokkengelui.
    Lang op voorhand worden de mensen opgeroepen uit de brousse naar de zondagsmis.
    Wij zetten ons tussen de kerkgangers op heel kleine bankjes.
    Mama Alexandra, een van de nonnen, komt er ons weghalen en doet teken dat wij op een gewone kerkstoel moeten zitten.
    De mama’s zingen voor. Enkele jongens slaan op de tam-tam.
    Na de mis blijft iedereen nog wat praten. We kennen reeds heel wat volk.
    De onderwijzeres draagt een rok met in grote letters “Liberté” opgedrukt.
    Onze sergeant is er ook.
    Een moeder komt met haar twee dochters bij Frans, de gepensioneerde Hollandse pater.
    Frans heeft van zijn zwager in Nederland, die tandarts was, ooit eens een stel tangen gekregen. Die bewaart hij, nu beroest, in een doos.
    Daar trekt hij tanden mee en zijn faam is ver over de heuvelen bekend.
    Van einde en verre komen ze tot hem : 700 tanden heeft hij vorig jaar getrokken.
    En steeds met hetzelfde ritueel. Buiten schuift hij de lijdende een stoel onder het achterwerk (van Frans mag geen neger binnenkomen op de missie), die wijst met zijn vinger de zieke tand aan, Frans heeft het gauw gezien, grabbelt in zijn doos de juiste tang weg, trekt met een snok, de neger kreunt, de tand vliegt op de grond, de neger bukt zich om die op te rapen en Frans is direct terug binnen met de stoel en zijn tangen.
    Zo trekt men tanden in de brousse : zonder verdoving, zonder ontsmetting. “De zon ontsmet hier alles” zegt Frans.
    Michel heeft eens drie dagen met razende tandpijn rondgelopen, de vierde dag zei hij “Hé Frans, trek hem !”
    Marie-Louise is op haar zondags gekleed.
    In de week kapt ze met een lange machete het hout voor de missie.
    Ze is nog jong maar heeft het toch klaar gespeeld drie kinderen te hebben.
    Ze is ook in het bezit van een helder stemgeluid waarvan ze veelvuldig gebruik maakt.
    De bok die we van de hoofdonderwijzer meegekregen hebben, heeft ze meegebracht als bewijs dat hij nog welvarend is. Georges had immers gisteren in schoon Leestes en met de nodige gebaren gevraagd of ze hem nog niet opgegeten had.
    René had het dan moeten vertalen. Gelegenheid dus om een foto te maken van Marie-Louise, Georges en de bok samen.

    Wij rijden nog eens naar Gety-Etat. Daar heeft Michel mis gelezen.
    De mis is uit en de vrouwelijke jeugd profiteert van het samenzijn om rond twee tamtams wild zingend in een ronde te dansen. Levensvreugde waar wij, westerlingen, vreemd staan op te kijken.
    Ondertussen palaberen de mannen met René en Michel hoe ze de voorgevel van de kerk, die gevaarlijke barsten vertoont, zullen herstellen.
    Op de middag een feestmenu. Ik verjaar vandaag. Ik heb me dat in de loop van de week eens laten ontvallen en onze gastheren zijn het niet vergeten.
    Ze hebben zowaar een doosje met zalm, dat we meegebracht hebben, opengemaakt en we eten tomaten met zalm. Na het eten brengt onze zwarte kok met blauwe voorschoot en naïef lachend gezicht de taart met vier grote kerkkaarsen en een klein kaarsje.
    Na het middageten siësta.
    Een gewoonte waar ik me nog niet aan aangepast heb.
    Het weder is lichtjes overtrokken en er valt een zacht licht als bij ons in de maand september.
    Ik zit op de barza in een zetel een boek te lezen. De anderen zijn ingedommeld.
    Het is stil. Een mens wordt er weemoedig bij.
    Frans is eerst wakker. Hij sloft wat rond en komt zich bij mij zetten.
    Veertig jaar is hij reeds in Afrika. Gewijd in Algerië.
    Hij vertelt ons over de tijd van “Belgisch Kongo”. Hoe ze op jacht gingen.
    Hoe de blanken toen alles voor mekaar deden.
    Hoe hij ook moeten vluchten is voor de Simba’s : een dag, een nacht en een dag te voet door de bergen en de vlakte om in Oeganda aan te komen; daar heeft hij dan drie maanden bij Hinde’s gewoond.
    Er verandert veel in Afrika zegt Frans.
    Plots wordt er op de deur geklopt. Een kindje is deze voormiddag gestorven en men vraagt de Pater om het te begraven.
    Als wij buitenkomen is de begrafenisstoet reeds bij de kerk.
    De moeder draagt het dode kindje op haar arm onder haar panje.
    Vrouwen volgen wenend en luid jammerend. Mannen zijn er niet.
    René doet de dienst in de kerk en gaat dan mee naar het kerkhof.
    Daar hebben de mannen reeds een kuil gegraven.
    De zwarte catechist spreekt en het zingend jammeren van de vrouwen houdt op.
    Er wordt gebeden. Het dode kindje wordt in een rieten matje gerold en zo in het graf gelegd. Weeklagend gaan de vrouwen terug. Als vreemden bij dit leed staan wij wat op zij.
    Wij gaan zwijgend naar de missie terug.
    Op de missie heeft Frans zijn oude grammofoon uit de kast gehaald : eerst met de hand opwinden en dan speelt hij oude deuntjes van Kees Pruis : “Ik hou van Holland”, “Breng eens een zonnetje”.
    René maakt onze koffers klaar.
    Morgen vertrekken wij immers voor twee dagen te voet door de brousse met dragers.
    Tent, kookvuur, lantaar, proviand worden gereed gezet.
    ’s Avonds worden de filmen afgedraaid die wij meegebracht hebben.
    En zoals altijd sluiten wij de dag met het gezamenlijk invullen van ons dagboek.


    Vervolgt.


    Foto’s :
    -De markt van Boga.
    -Nog beelden van de marktdag : resten van een ter plaatse geslachte koe worden aan de takken van een boom opgetrokken.
    -Kleurrijke panjes. Een marktdag is ook een modeshow.
    -De cathechist van Boga.
    -Bang toekijken hoe pater Frans tanden trekt.
    -Georges met Marie-Louise, de “kosteres” bewaakster van de gekregen bok…















    13-02-2017 om 10:31 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-02-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een reis door Rwanda en Oost-Zaïre, deel VII.

    Wijzigingen/aanvullingen Kronieken van Leest.

    Vervolg : LEEST – GETY en TERUG…

    Donderdag 12 juli 1973 :

    Als we wakker worden kunnen we ons overtuigen dat wij goed bewaakt zijn geworden : drie grote herdershonden lopen grollend om ons heen.
    Dit is in ieder geval veiliger dan een neger-waker “’n zamo”.
    Die mannen spelen immers toch onder één hoedje met eventuele dieven of vallen in ’t beste geval in slaap.
    Wij maken kennis met de missie, met Dan, een jonge Amerikaanse pater die toch zoveel last heeft met het Frans, met pater Moore, een oude Hollandse pater die ons brengt bij de apenbrug uit lianen gebouwd over de Rwaza, en die nog altijd hoopt er eens een vaste brug te bouwen.
    Wij bezoeken de leprozerie waar de melaatsen opgenomen worden. Keurige nette huisjes in baksteen.
    Onder een afdak worden de zieken verzorgd : hun voeten baden in aluminium bassins.
    Anderen hebben hun benen of handen omwonden.
    Ze lachen ons toe, enkel een verpleger -die denkt dat hij de man is- loopt ons hoogmoedig voorbij.
    Om de twee dagen komt een blanke dokter de zieken onderzoeken.
    Gans dit melaatsendorp is een gift van een Duits industrieel, die zelf kreupel is. Nooit heeft hij het dorp bezocht maar ieder jaar zendt hij iemand op controle uit.
    Vorig jaar had de missie een auto aangekocht met eigen geld, ze wilden hun vrijgevige weldoener niet lastig vallen. Toen hij het hoorde, was hij zeer verstoord.

    Wij zijn nu al een goed stuk doorgereisd naar het noorden, naar de missiepost van René. Voor de middag rijden we naar Bunia, de hoofdplaats van het bisdom.
    Voor we de stad bereiken verspert een MP -een grote prachtige neger, fijn gestreken uniform, witte helm- de weg.
    We moeten een omleiding nemen, de President komt immers de stad bezoeken en men is bezig een triomfboog op te richten over de hoofdweg.
    We bereiken het bisdom dat een vijftal km buiten de stad ligt.
    Iedereen is blij ons te zien; ze waren wel wat ongerust geweest met die staatsgreep in Rwanda.
    Toevallig zijn een hele boel paters van hun verschillende posten naar het bisdom gekomen ; overal moeten we uitleggen wie juist de broer van René is, hoe de reis verlopen is, en wat wij er van vinden.
    We beginnen het antwoord al goed te kennen : magnifique, alles is hier anders tot zelfs een grassprietje toe.
    Het onderwerp van alle gesprekken is het nakend bezoek van Mobutu : zal hij komen of is het maar een gerucht.
    De chef van het protocol van de partij, een dik en zeer gewichtig man, komt toe op de missie, hij komt vragen om witsel om er de boordstenen van de straten mee te witten.
    In de namiddag rijden wij terug de stad in : op het kantoor van Air Zaïre gaan wij onze vliegbiljetten bestellen om van Bunia naar Kigali terug te vliegen volgende week.
    Er hangt een onweder boven de stad, de lucht is duister en tot overmaat van ramp is de elektriciteit in gans Bunia uitgevallen.
    Iedereen is zenuwachtig en de bediende van Air Zaïre zegt dat hij niet voldoende kan zien om onze biljetten te schrijven.
    We moeten maar terugkeren.
    Wij gaan nog gauw wat inkopen doen : langs de enige straat met asfaltbedekking staan verschillende magazijnen.
    Ze worden allen gehouden door Grieken.
    Die Grieken zijn een volkje apart, ze leven ergens tussen de blanken en de negers in, maar bij beiden hebben ze hun relaties.
    Zij rijden meestal met een Mercedes.
    Gans de handel hebben ze in handen, zonder hen was er niets meer te verkrijgen in het binnenland.
    Als het de Griekse nationale feestdag is, steken ze de Griekse vlag uit en sluiten ze hun zaak, dit tot ongenoegen van Mobutu.
    Als we zo een magazijn binnengaan, staan er op de brede, lange houten toog kaarsjes te branden om licht te geven.
    Gans de muur is bedekt met rekken waarop de waren staan.
    René koopt wat inlandse tomaten en een fles whisky.


    Dan vangen we onze laatste trip aan : nog een drie uur rijden en wij zijn ter bestemming : Gety.
    Het onweer barst los, voor de eerste maal hebben wij regen in Afrika. Het water valt loodrecht naar beneden.
    De wegen worden slijkerig en glibberig.
    Als wij in Gety aankomen staan Frans en Michel, de twee paters-collega’s van René ons op te wachten.
    Voor de laatste maal sleuren wij onze valiezen uit de auto.
    Nu kunnen wij definitief uitpakken.
    Met al wat wij meegebracht hebben spelen wij Sint Niklaas : “Fantastisch wat ge allemaal bij hebt.”
    Alles wordt veilig weggeborgen in de provisiekamer, waarvan Michel zorgvuldig de sleutel bewaart en die getraliede vensters bezit.
    Frans proeft gretig van de grote bol kaas en ’s avonds drinken wij een whisky op de kennismaking.
    Als wij gaan slapen, moeten we ons met twee dekens dekken.

    Vrijdag 13 juli 1973 :

    Na acht dagen rijden en rotsen wordt het een welgekomen rustdag.
    Zoals altijd ga ik een fles gefilterd en gekookt water halen om mijn tanden te poetsen.
    Van de boy die in de keuken op houtkachel aan het koken is, krijg ik een pannetje met warm water om me te scheren.
    Ontbijt in pyjama.
    Het brood wordt op de missie zelf gebakken en is zeer goed.
    Als dessert eten wij ananas. Dat doen wij ’s morgens, ’s middags en ’s avonds. Heerlijk.
    De missie is een stenen gebouw in u-vorm en zonder verdieping. Eerst hebben we de badkamer, met een groot antiek bad dat warm water krijgt van het fornuis dat in de keuken staat.
    Dus let er op steeds een bad nemen als men aan het koken is, anders is er geen warm water.
    Dan is er de keuken waar twee boy’s het eten koken : dat fornuis wordt gestookt op hout.
    Daarnaast de refter met een zithoek : enkele houten en rieten zetels, een paar kasten, een tafeltje, enkele boeken en wat Hollandse tijdschriften.
    En daarnaast dan hebben we de goed afgesloten provisiekamer met kisten en rekken en vervolgens onze kamertjes : een éénpersoonsbed, een tafeltje, een stoel, een lavabo en een kleerkast.
    Tegen de muur hangt een kruis met een fluorescerend Kristusbeeld erop.
    Naast de missiegebouwen staat een grote kerk, modern interieur en mooie muurschilderingen.
    Zij is enkele jaren geleden gebouwd door een Zwitserse broeder. Die man zat jarenlang in zijn Zwitsers klooster, is toevallig in Zaïre terecht gekomen en is nu bezig overal in het bisdom kerken aan het bouwen.
    Frans, de derde pater, is Nederlander en zo een beetje de Armand Pien van het gezelschap : buiten heeft hij allerlei meters en instrumenten om temperatuur en vochtigheid te meten : het is 19 graden.
    In de voormiddag neemt René ons mee naar de notabelen van de streek.
    De gewoonte eist immers dat wij, als vreemden in hun gebied, eerst met hen kennis gaan maken.
    De hoofdonderwijzer is juist een nieuwe hut aan het bouwen.
    Hij geeft ons een geitenbok ten geschenke, hetgeen voor hem een week loon betekent.
    En zo maken wij kennis met een der schoonste gebruiken : men verwelkomt een vreemde gast met geschenken.
    Hoewel de mensen zelf nauwelijks genoeg hebben om te leven, zouden ze het weigeren van zulk een geschenk zeer kwalijk nemen. Dankbaar aanvaarden wij dan ook het geschenk.
    Aksente mingi (veel dank), en geven sigaretten en snoep terug.
    De chef is niet thuis. Hij is naar Bunia omwille van het bezoek van Mobutu.
    Hij is immers de man van de partij en door de partij aangesteld om gans de streek te besturen.
    Vroeger was hier een blanke gewest-beheerder, na de onafhankelijkheid kwam er een zwarte : een flinke man, maar die bij de opstand van de Simba’s vermoord werd.
    Dan kwam de huidige : veel is er niet over te zeggen, geen kwaad en geen goed.
    “Het is moeilijk om weten wat die mannen menen en doen” zegt René.
    Twee dagen later zullen wij hem dan toch vinden : ergens in een hut die als café dienst doet.
    Hij droeg een hemd met de beeltenis van Mobutu erop geweven en was nog volop in stemming.
    Hij vroeg ons waarom wij ook niet naar Bunia gegaan waren om Mobutu te verwelkomen.
    René was daar echter niet voor te vinden geweest : ge weet eerst nooit of hij komt en wanneer, en ten tweede ge weet ook nooit wat er allemaal kan gebeuren bij zo’n gelegenheden : er wordt immers gedronken en de mensen worden dagen van tevoren opgezweept.
    In het kamp van de soldaten gaan we goeiendag zeggen aan de sergeant. Een grote, flinke man die lachend en met uitgestoken hand op ons afkomt.
    Hij nodigt ons uit in zijn hut.
    Terwijl René gans de uitleg doet zit de sergeant ons lachend te bekijken. Een van zijn kinderen neemt hij op zijn knie, een zeldzaam gebaar voor een man in Zaïre.
    Wanneer wij afscheid nemen roept hij zijn vrouw en zijn dochters erbij. Zijn vrouw moet een kip halen. Die schenkt hij ons.
    Met een koordje bindt hij de kip samen, legt wat blaren in onze auto en de kip er bovenop.
    “Da’s ook een speciaal geval,” zegt René als we wuivend wegrijden gevolgd door een troep negerkinderen.
    “Een flinke man voor zijn huisgezin, een goed kristen, komt steeds naar de mis, maar trouwen voor de kerk wil hij niet.
    Dat is het probleem van de soldaten, zij worden dikwijls verplaatst en hun vrouw wil dan meestal niet mee omdat ze te sterk vastzit aan haar eigen familie.”

    Wij rijden nu boven op een berg. Er staan nog de ruïnes van een gite, een soort berghut.
    Vroeger kwamen er blanken van Bunia op uitstap : het klimaat is hier heel goed en het uitzicht is prachtig.
    Op de terugweg stoppen wij nog bij een dorp : er staat een broussekerk in leem met een strooien dak.
    Ergens op een balk staat een inlands Mariabeeld, nog echte inlandse kunst.
    Wij nemen het van zijn plaats en laten het bewonderend draaien in het schrale licht dat door de smalle venstertjes binnenvalt.
    Wij hebben alle last om de bekoring het als souvenir mee te nemen te onderdrukken.
    Een beetje verderop zijn een hele boel mensen onder een afdak samengetroept : het is er zitting van de rechtbank.
    Als wij aankomen stopt alles.
    Mijnheer de juge, Mijnheer de Griffier, een boek en een bic in de hand, en de policiers komen ons begroeten.
    Later zullen wij vele verhalen horen over de rechtspraak. “La justice des rois nègres”.
    Een zoon heeft gestolen van zijn vader, de vader klaagt zijn zoon aan, maar deze is inmiddels gevlucht.
    De vader wordt dan maar gevangen gezet omdat hij verantwoordelijk is voor zijn zoon. Hij kan echter wel loskomen als hij een geit aan de rechter geeft.
    Toch is niet alles hopeloos.
    Een pater, leraar aan het college in Bunia, vertelde ons dat hij op een brousseweg een kind zwaar had aangereden, het was uit het bos zo over de weg komen aanrennen.
    Onmiddellijk was hij omringd door een dreigende menigte.
    De politiecommissaris was gekomen, zei dat het de fout van het kind was, kalmeerde de omstaanders en stelde een correct verslag op.
    Na de middag gaan wij, te voet, kennis maken met een negerdorp juist naast de missie.
    Wij trekken van hut tot hut, begeleid door enkele mannen en een troep kinderen.
    Wij trakteren duchtig op sigaretten.
    De vrouwen zitten bij hun hut : bonen van ranken te pluizen, een mat te weven, maniok te stampen, het haar van de kinderen te kammen met een houten kam.
    Als wij hun hut naderen staan ze bedeesd recht, slaan hun panje met beide armen open om hem dan goed rond hun borst te schikken, geven ons de hand met een lichte kniebuiging en beginnen dan onder mekaar wat te giechelen.
    De kleinste kinderen lopen er poedelnaakt bij rond, zo ook de honden en de geiten.
    Georges neemt de stamper uit de hand van een vrouw die, alles klutsend, maniok in een trog staat te stampen.
    Hij gaat het zelf eens proberen. Groot jolijt bij iedereen.
    De sigaretten worden omgekeerd met het vuur in de mond, door mannen en vrouwen, opgerookt.
    Een koewachter, ene van een andere stam, laat eventjes zijn koeien alleen en komt ons goedendag zeggen : met zijn staf in de hand en een doek om de schouders geslagen is hij een figuur als een profeet uit het Oud Testament.
    Op de terugweg gaan wij de zusters bezoeken.
    Wij kloppen aan, een zuster komt kijken, verdwijnt dan weer en dan komen ze allemaal samen in groep opendoen : negen inlandse zusters zijn er, met twee lieve weeskindjes en een hele boel jonge meisjes, die voor alles worden ingespannen.
    Zo heeft elke zuster nog haar eigen veld dat ze voor zichzelf bewerkt en waarbij ze best wat hulp kan gebruiken, al was het maar om de apen van de velden te verjagen.
    Naast de school staan de zusters in voor een dispensarium en een moederhuis : twee categorieën, een met matjes op de grond en een met ijzeren bedden, voor de vrouwen van de onderwijzers die het kunnen betalen.
    Op de barza zit René zijn uitleg te doen aan de zusters, wij verstaan er geen woord van en zitten te kijken naar een reuzegrote spin in haar net tegen de zoldering.
    ’s Avonds proberen wij wat nieuws op te vangen van de Wereldzender. Maar die komt er slecht door.
    Hoe zou het zijn met de Ronde van Frankrijk ?
    Bij een glaasje whisky vertellen wij onze emoties van de dag.
    Een onderwijzer komt ons nog even storen, hij wil met ons kennis maken. Ik spreek er een tijdje mee, hij vertelt hele stukken uit de redevoeringen van Mobutu, die worden immers telkens vier of vijf keer per dag over de radio heruitgezonden.
    “Je me suis converti, oui je me suis converti à l’ authenticité”. (Ik heb me bekeerd tot de authenticiteit).

    Vervolgt.

    Foto’s :
    -De apenbrug van lianen over de Rwasa, ooit zal er een vaste brug komen.
    -De leprozerie waar zieken hun voeten baden in een bassin.
    -Kennis maken met de Gety-missie van pater René. Links staat pater Michel uit Antwerpen en in het midden pater Frans uit Nederlands Brabant. Op de achtergrond een deel van de gebouwen van de missiepost met een stuk van de toren van de kerk.
    -Het interieur van de kerk van Gety.
    -De zusters van de missiepost zijn samengekomen voor de foto.











    06-02-2017 om 12:24 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    31-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een reis door Rwanda en Oost-Zaïre. Deel VI.

    Wijzigingen/aanvullingen Kronieken van Leest.

    Vervolg : LEEST – GETY en TERUG…

    Dinsdag 10 juli :

    Als wij ’s morgens wakker worden, hebben wij geluk dat er water uit de kranen loopt want dat gebeurt meestal niet, naar het schijnt.
    Een neger komt aangereden.
    Hij zou willen een taxidienst naar Beni inrichten en komt nu om raad vragen aan onze Limburgse broeder.
    Op weg naar Beni haalt ons zeer snel een witte Mercedes in. Wij zetten ons opzij van de baan om hem door te laten.
    Hij zit vol fijn geklede heren : mannen van de partij.

    Beni is een stad. Wij houden even halt om op de inlandse markt enkele pakjes sigaretten te kopen.
    Kleine jongens bestormen ons met hun waren.
    De sigaretten zijn niet duur: 4 frank voor een pakje Belga (die naam is nog niet veranderd) van 20, verpakt in cellofaan.
    De sigaretten worden ook per stuk verkocht.
    Onder een afdak zitten jonge meisjes koffie te sorteren.
    Wanneer ik ze wil fotograferen stuiven ze giechelend uiteen.
    Wij rijden nu het bos in. Hier begint het oerwoud, de wegen worden smaller. In de missiepost van Mbau maken wij even halt.
    Een pater van de orde van Kapelle heeft er zijn papegaai “Walen buiten” leren zeggen. Dit omdat zijn medepater, een Waal, pas uit het land gezet was omdat hij nog negers gedoopt had onder een christelijke naam, hetgeen door Mobutu verboden is.
    Er is ook een broeder, een Brusselaar, met 40 jaar Kongo achter de rug. Uren in het rond zijn zij de enige blanken.
    Men komt naar hen voor alles. Als een bevalling wat moeilijk gaat, moet de pater met de landrover ambulancier spelen.
    Zo heeft hij tijdens de afgelopen week drie bevallingen in zijn jeep gehad.
    Wanneer wij verder rijden zitten wij midden in het oerwoud.
    De mensen zijn primitiever, minder gekleed.
    Overal langs de baan bieden ze inlandse vruchten, matjes en een soort eigengemaakte gitaar te koop aan.
    Wij kopen elk zo’n gitaar voor nauwelijks 10 makuta.
    Plots kunnen wij niet verder. Een zware camion staat midden in de weg. Men is druk bezig het dekzeil terug op te binden.
    Die auto was gisteren van de baan geraakt en in het slijk naast de weg blijven steken.
    De nacht had men dan maar ter plaatse doorgebracht bij een vuurtje, en ’s morgens was men begonnen de wagen uit te graven met de hulp van enkele bosnegers die er met pijl en boog rondliepen.
    Wat een geluk dat wij gisteren niet langs deze baan gekomen waren, anders hadden wij ook nog de nacht in het oerwoud moeten doorbrengen. Het opbinden van het zeil duurt en blijft duren.
    Die camion moet nog naar Kisangani, 700 km verder.
    René vraagt aan de chauffeur wanneer hij denkt aan te komen. “Dat weet God alleen,” is het antwoord.
    Boven op het dekzeil worden nu nog trossen bananen opgebonden, dat is een apartje voor hem, zijn handeltje.
    U ziet, overal ter wereld zijn de vrachtvoerders dezelfde.
    Met dit oponthoud zijn wij al ver over de middag en van ergens eten vinden zal er niets in huis komen.
    We stillen onze honger dan maar met bananen en inlandse pruimen. Wanneer wij stoppen om die te kopen bestormen de mensen ons en voor enkele makuta gieten ze bassins vol pruimen vanachter tussen onze valiezen.
    Dagen later zullen wij nog steeds van die pruimen tussen onze spullen vinden.
    In de vroege avond bereiken wij dan de Mont Hoyo met zijn hotel, opgericht door de Borgmansen, die wij reeds eerder in Rwanda ontmoet hebben.
    Het hotel ligt boven op de berg, het is een soort Zwitsers Chalet, opgericht in hout.
    Om toeristen te lokken heeft Borgmans een stam pygmeeën uit het oerwoud laten overkomen.
    Voor 20 Zaïre (800 fr) voeren die dan beschilderd een dans op in een nabijgelegen grot.
    “Dat is goed voor Amerikanen,” zegt René, “wij gaan morgen het bos in om de pygmeeën te zien zoals zij zijn”.
    Tegen de avond aan wandelen wij nog even langs een riviertje overdekt met slingerplanten en komen plots voor een waterval.
    Van grote hoogte stort het water zich over een reeks trappen van rots naar beneden : ’t Escalier de Vénus.
    Als we terugkomen is een neger druk hout aan het stoken onder een vat water dat op een verhoogje staat buiten onze kamer : warm water uit een Afrikaanse boiler.
    Het eten is prima klaargemaakt door een inlandse kok en smaakt. Toch laten de pruimen reeds hun nadelige invloed op ons spijsverteringsstelsel gevoelen.
    We liggen vroeg in ons bed.

    Woensdag 11 juli 1973

    René gaat de mis lezen, buiten op het terras van het hotel.
    Van overal in de omtrek zijn negers aangekomen.
    Zij hebben het onder mekaar voortgezegd dat de pater er was.
    René hoort eerst nog biecht in de hal van het hotel. Bijna allen gaan eerst te biechten, ze doen het ingetogen en bidden, kaarsrecht op hun knieën hun penitentie.
    Een catechist is in het dorp beneden de berg het misboek in de inlandse taal gaan halen. Hij komt hijgend terug.
    De mis wordt in geloof meegevierd.
    Zouden wij toch iets te leren hebben van de Zaïrese kerk ?

    In de voormiddag gaan wij dan het oerwoud in op zoek naar Pygmeeën. Vanuit een dorp op de rand van het bos gaan de chef en enkele gidsen mee.
    Op een rijtje, de éne na de andere, zoeken wij onze weg.
    Hoewel de zon niet door het gebladerte door kan is het toch drukkend heet. Overal geraakt men verstrikt in de slingerplanten.
    En zo heeft Stanley 158 dagen in de groene hel gezeten !
    De Pygmeeën zijn niet te vinden en nu beginnen onze gidsen luidkeels op hen te roepen. Geen antwoord en wij gaan maar verder het woud in.
    De sigaretten in mijn zak worden door de verpakking doornat van het zweet. Weer geroep en dan antwoord uit de verte.
    Eindelijk komen wij bij de Pygmeeën aan : een dertigtal op een open plek. Hier staan wij tussen de meest primitieve mensen, half zo groot als een normaal mens, half naakt, leven ze in kleine ronde hutten bedekt met bananenbladeren.
    Wij ervaren een schok !
    Op een lange boomstam zitten ze tegen elkaar aangeleund, de kinderen op de schoot, de kleintjes aan de borst.
    Een vuurtje smeult, er liggen wat bananen.
    De mannen tonen fier hun bogen en pijlen : de jacht houdt hen immers in leven. Ze kijken ons starend aan.
    Wij delen sigaretten uit, ze roken ze omgekeerd, met het vuur in de mond.
    René geeft hen geld : er volgt een lang palaber wat ze ermee zullen doen en hoe ze het zullen verdelen.
    Enkelen zullen met ons mee terug gaan om ons over de kortste weg uit het bos te loodsen.
    Als wij weggaan geven wij hun de hand.
    In het hotel zijn er nu gasten : een jong Duits koppel dat rond Afrika reist en vertelt over de Sahel en een andere Amerikaan die al jaren in Zaïre Engels onderwijst maar nog geen convenabel Frans kent.
    Zijn vrouw, overdadig geschminkt, loopt er bij in een lang hippiekleed.
    De negers moeten toch ook soms over ons een eigenaardig gedacht hebben.
    Na de middag vertrekken wij naar Badia, dat is de missiepost waar René 17 jaar lang geleefd heeft.
    In Maraboe rijden wij een moskee voorbij : die is er gezet door de Arabieren die daar, midden Afrika, de handel in handen hebben.
    Wij komen in Wrumu, een administratief centrum op de kruising van enkele voorname wegen.
    Aan een school houden wij halt.
    Bij de opstand van de Simba’s in 1964 heeft René hier 11 dagen gevangen gezeten, samen met nog een andere pater.
    Van daaruit trokken elke dag de Simba’s naar het front tegen de huurlingen, daar kwamen ze ook elke avond terug met hun gekwetsten en doden.
    En telkens moesten die twee paters het dan ontgelden.
    Een beetje verder rijden wij over een brug over de Rwaza.
    Daar heeft het Zaïrese leger de Simba’s tegengehouden.
    Daar zijn duizenden Simba’s, jonge mannen die zo gedrogeerd waren dat zij meenden onsterfelijk te zijn, gevallen onder de kogels van de mitrailleurs.
    Wanneer er geen kogels meer waren is het Zaïrees leger gaan lopen en zijn de Simba’s plunderend en moordend verder getrokken.
    René vertelt niet gaarne over deze periode, maar wanneer wij op de missie in Badia ’s avonds op de barza zitten bij het licht van een petroleumlamp (de motor die de elektriciteit moet leveren is immers stuk) zal hij toch, samen met zijn confrater Michel De Meyer, hun belevenissen vertellen.
    Het is een lang, triestig verhaal van moord en waanzin, van schrik en ontbering.
    Wij staren zwijgend naar de vele vreemde insecten die rond de lamp komen dwarrelen.

    Vervolgt.

    Foto’s :
    -In Beni sorteren jonge meisjes koffie in een huis naast de weg.
    -Onze ontmoeting met de Pygmeeën maakt diepe indruk. Nauwelijks een week in Afrika, geeft het ons een nieuwe cultuurschok.











    31-01-2017 om 09:12 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    25-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een reis door Rwanda en Oost-Zaïre. Deel V.

    Wijzigingen/aanvullingen Kronieken van Leest.

    Vervolg : LEEST – GETY en TERUG…

    Zondag 8 juli 1973

    Het luiden van de klok maakt me wakker.
    Voor de kerkdeur staat de pater de parochianen, die van overal uit de brousse naar de mis komen, op te wachten.
    Hij drukt hen allen de hand. Ik sta er naast en deel in de ceremonie. De vrouwen en de kinderen zitten links, de mannen zitten rechts in de kerk.
    Elders in de wereld zijn er nog streken waar dit zo gebeurt.
    Het wordt onze eerste zondagmis. De kleinste kinderen hangen op moeders rug gebonden, soms weent er wel eentje of is maar gewoon maar wat aan het fezelen.
    Als er eentje honger krijgt haalt de moeder het met een elegant gebaar vanachter haar rug om hem de borst te geven.
    De mis duurt lang, méér dan een uur.
    De missie heeft een grote middelbare school.
    Een Nederlandse broeder is er nog volop aan het bijbouwen : de Nederlandse regering heeft hem 14 miljoen geschonken !
    Twee ruiten zijn kapot in de klas : dat heeft een leerling moedwillig gedaan omdat hij ontevreden was over zijn uitslag. De paters hebben er een inlandse chef bijgehaald en nu zit de vlegel opgesloten.
    Een jonge-zuster-verpleegster-vroedvrouw uit Dendermonde leidt er het moederhuis.
    Wanneer wij om 10 uur afscheid nemen, zit de Hollandse broeder op zijn kamer naar oud-vaderlandse gewoonte aan een borrel te nippen. “Dit is mijn zondag” zegt hij.

    Wij verlaten nu Jomba, dat op nauwelijks 7 km van de Oegandese grens ligt.
    Amin heeft echter zijn grens gesloten en wij kunnen er dus geen kijkje gaan nemen. Wij rijden nu langs de Rutshuru, een rivier die een van de bronnen van de Nijl is.
    Aan een prachtige waterval houden wij halt.
    De boorden zijn begroeid met een dichte tropische plantengroei, men is midden in de jungle.
    Wij zijn nu in het vroegere Albertpark dat nu in Virunga park is herdoopt. Wij hebben de bergen verlaten en rijden in de vlakte, de plaine.
    Voor de eerste maal hebben wij het zeer warm.
    Wij komen aan de ma-ja-moto : de warmwaterbronnen. Wij stoppen. Kokend water loopt in kleine beekjes.
    Wij lopen een honderd meter verder, de grond is warm aan onze voeten en het ruikt naar solfer.
    Uit de grond borrelt het kokend water.
    De streek is er zeer verlaten. In de vochtige aarde staan grote sporen van dieren afgedrukt.

    Wij rijden verder, urenlang, zonder iemand te zien, door dorre grasvlakten met hier en daar een schrale boom.
    In de verte aan de rand van de vlakte staan de bergketens.
    René geeft uitleg : in de oertijd is Afrika middendoor gebroken.
    Links en rechts zijn er bergketens gekomen en middenin , de vlakte en de meren op een rijtje: het Tanganica, het Kivu, het Edward en het Albertmeer.
    Tegen de middag komen wij in het kamp van de Rwindi aan : een prachtig hotel en een veertigtal chalets in de vorm van een ronde hut.
    Voor nauwelijks 80 fr eten wij er een middagmaal met 3 gangen, tafeltjes met een tafelkleed, mooie couverts, gemakkelijke clubs en een garcon per tafel.
    Het dessert wordt opgediend uit een rijdend frigokarretje en de koffie wordt genomen in de bar.

    ’s Namiddags doen wij een safaripiste. Wij krijgen een gids mee in de wagen die gretig van mijn sigaretten meerookt.
    Troepen buffels, olifanten, antilopen kruisen onze weg.
    In een poel liggen tientallen nijlpaarden -tonnen vlees- te proesten. Een jakhals is op jacht en steekt spits zijn kop uit boven het gras. Langs de weg ligt het karkas van een buffel, half opgevreten.
    ’s Avonds komen wij terug in het hotel.
    Een koud buffet staat uitgestald op een lange frigotafel. Elk gaat er langs met zijn bord.
    U kunt kiezen tussen gekende en minder gekende spijzen.
    Ik neem het veilige hoewel René me aanspoort van dit en van dat eens te proeven. Een twintigtal toeristen zitten aan tafel.
    Wanneer wij opstaan om de koffie in de prachtig verlichte tuin te gaan nemen, komt een oudere heer bij ons. Hij is een Gentenaar.
    Hij is ontgoocheld over de mensen en komt daar genieten van de natuur en de negritude. Het is een wonderlijk man, wij kunnen zijn redenering niet steeds begrijpen.
    Toch doet hij wel een typisch verhaal : “Ik had kennis aangeknoopt met een van de garçons en had gezien dat hij slechte schoenen had. Ik beloofde hem een paar nieuwe te kopen en samen gingen we naar een soort winkeltje voor de inlanders hier achter het hotel.
    Op de duur had ik door dat de garçon het op een akkoordje wou gooien met de verkoper en mij voor elk van beiden een paar schoenen wou laten betalen.
    Ge moet die mannen hier in de gaten houden,” zegt hij in mooi Gents.
    Wij logeren elk in één van die ronde chalets.
    Een mooie slaapkamer van De Coene rechtstreeks met het vliegtuig uit België overgevlogen.
    In elk chalet is ook een badkamer met Italiaanse faiënce-steentjes tot boven. De kranen van het sanitair zijn sierlijk bewerkt.
    Enkele jaren geleden is onze Koning hier op bezoek geweest, daarvoor heeft Mobutu het hier allemaal zo luxueus laten inrichten.
    Midden in de brousse, honderden kilometer van de bewoonde wereld. Aan de deur hangt een bericht : het is verboden etensresten in de auto achter te laten, de olifanten komen er op af en zouden wel eens hun log gewicht tegen uw wagentje durven zetten.
    Alle berichtjes en foldertjes beginnen met de aanspreektitel : “au voyageur” en eindigen steeds met een beroep op “goodwil” : “als iets niet volledig is neem het ons niet kwalijk want wij doen hard ons best”.
    Daar is wel iets van waar want de eerste jaren na de onafhankelijkheid was het park totaal vervallen.
    Nu nog is trouwens een Belgische geleerde de grote chef van het park. Het is mijn eerste nacht dat ik zonder dekens sliep.
    Het is een echte tropennacht. Een nijlpaard komt tot onder het venster van René’s hut.
    Dan breekt een onweer los. Onder de morgen staan twee olifanten vlak bij mijn hut, hun getromp maakte me wakker.

    Maandag 9 juli

    Om vijf uur staan wij op. Wij hebben immers met onze gids afgesproken om te 6 uur, wanneer het licht wordt, te vertrekken op zoek naar leeuwen.
    Wie niet te vinden is, is onze gids.
    Om 7 uur komt hij er door : samen met andere gidsen was hij een morgendcrossje gaan lopen. Wij stoppen hem gauw in onze auto waar hij dan zit uit te zweten van de gedane inspanningen.
    Een ganse troep apen -wel honderd- zit op de baan te spelen.
    Als wij dichterbij komen, stuiven ze uiteen. De kleintjes op de rug van de wijfjes.
    Enkele negers zitten te wijzen naar de verte en roepen opgewonden “simba” -leeuw-. Wij rijden er heen.
    Als wij naderen richt de leeuw zich lui op en rent dan plots in volle vaart weg. Even later hebben wij meer geluk. Aan de rand van een bosje zitten twee leeuwen een antiloop op te peuzelen. Wij kunnen heel dicht naderen omdat ze hun morgendmaal zo maar voor ons niet in de steek willen laten. Als alles op is, en enkel nog de poten van de antiloop overblijven, gaan beide leeuwen lui verder.
    Enkele honderden meters verder staan nog twee antilopen, van de kudde afgezonderd, door de nachtelijke jachtpartij van de leeuwen. Zij kijken schichtig, kop hoog op.
    Wij blijven in spanning alles gadeslaan. De leeuwen komen van achter enkele struiken, zien de antilopen. Gaan ze aanvallen ?
    De antilopen blijven roerloos staan. De leeuwen lopen lui door, ze hebben genoeg gegeten.

    Wij komen in het vissersdorp Vitshumbe aan het Edwardmeer : het is er juist markt, de vis wordt er aangeboden onder al zijn vormen : vers, rot, gedroogd. Vliegen zwermen er om heen.
    Het stinkt er. Visarenden en maraboes houden zich in de omgeving om zich op de visresten te storten.
    Wij gaan naar het kleine haventje : ijzeren boten van een tiental meter liggen aangemeerd : ze zitten vol negers, netten en vis.
    De vissers hebben een coöperatieve gesticht.
    Er zijn enkele stenen loodsen waar de vis wordt gekuist en behandeld voor verkoop.
    Enkele negers lopen er rond met een notaboekje en een bic vast gestoken boven op hun hoofd in hun krulhaar.
    Zij zijn de bedienden en staan dan ook veel hoger op de maatschappelijke ladder.

    Wij rijden nu verder door de vlakte in de richting van de bergen.
    Die moeten wij over. De baan wordt slechter naargelang wij hoger komen. Er is geen enkele plantengroei meer, enkel nog rotsen en zand.
    De vlakte van Midden-Afrika verdwijnt onder ons in de nevel.
    Na uren rijden beginnen wij terug te dalen en komen wij terug in de bewoonde wereld.
    Het is al over de middag wanneer wij stoppen om onze meegenomen pic-nic langs de weg op te eten.
    In de verte zien wij een vrouw aankomen : groot pak op het hoofd, een kindje op de rug gebonden.
    Zij stopt wanneer zij nog geen vijftig meter van ons is.
    “Kijk,” zegt René, “dat is van schrik, die is nu aan het overdenken of ze ons voorbij zal durven gaan. Zo achterdochtig zijn ze hier.”
    De vrouw blijft staan. Wij eten verder. Plots komt ze toch door. René spreekt ze aan en zo vernemen we dat haar kind ziek is, dat ze op weg is naar een dispensarium en dat ze zich moet haasten om er voor de avond aan te komen. Kilometers ver zal ze gaan, kind op de rug en een zwaar pak op het hoofd.
    Haar man zit wellicht ergens te palaberen en te drinken met de andere mannen van het dorp.

    Er staat ons nog een lange weg voor de boeg. René rijdt hard door : 30 à 40 km per uur.
    Valiezen en passagiers schokken meedogenloos doorheen in de V.W. En wat gebeuren moest, gebeurt : platte band, juist bij Lubero.
    Maar daarop is men voorzien in Zaïre. René heeft naast de reserve buitenband nog drie reserve binnenbanden en een voetpomp.
    Het wordt avond, het heeft geregend, het is mistig en het is koud. Wij doen onze trui aan. Met verenigde krachten wordt er een nieuwe band gestoken. De negers staan op afstand te kijken.
    Langs de baan staan twee stenen huizen. Hier hebben vroeger de blanke administrateurs gewoond en gewerkt.
    Van daaruit beheerden ze de streek, van daaruit trokken ze drie weken per maand de brousse in om recht te spreken, zieken te verzorgen, de veeteelt te bevorderen. Ver van huis hebben enkele blanken hier jaren geleefd onder de negers. Ook dat was kolonialisme.

    Wij rijden nog geen vijf minuten verder of twee policiers staan midden de baan en doen ons stoppen.
    Onmiddellijk troept een ganse bende negers rond onze wagen. De policiers willen onze papieren zien, willen weten vanwaar wij komen, naar waar wij gaan, enz. Hun ogen staan wild en hun adem stinkt naar de drank. Ze spreken zeer moeilijk enkele woorden Frans. Wanneer dit spelletje een tijdje geduurd heeft schiet René in een Zaïrese koleire en we vertrekken.
    Och ja, als bij ons een onbekende door het dorp gaat, dan weten wij ook gaarne wie dat is en wat die komt doen.
    Laten wij maar aannemen dat die policiers -glaasje op- ook gaarne met ons kennis maakten.
    Na al dat oponthoud zullen we Beni, waar we wilden overnachten, niet meer bereiken.

    Wij rijden over de evenaar, een klein plakkaatje op een boom langs de weg zegt het ons : “Equateur”. Het is bijna donker en dit belet ons de traditionele foto te nemen.
    Wij zitten alle drie met koude voeten in de wagen. “Dat zal thuis wel niemand willen geloven, met koude voeten over de evenaar”.
    Het is al donker als wij in de volgende stad, Butembo, aankomen.
    Wij besluiten maar niet verder te rijden en op zoek te gaan waar wij kunnen overnachten.
    Er is een missie van de paters van Kapelle-op-den-Bos. Wij rijden door de Cité : overal branden er vuren voor de hutten en lopen negers spookachtig om het schijnsel van de vlammen.
    Van overal horen wij gezang en geroep. En de reuk.
    Uiteindelijk hebben wij de goede weg gevonden en komen op de missie aan : een inlandse priester en twee blanke broeders, een Waal en een Vlaming. Na het eten blijven wij praten met de Vlaamse broeder : Maurits uit Schalkhoven-Limburg, een man van een jaar of veertig. Hij is de garagist en heeft de zorg voor 128 voertuigen van de verschillende posten.
    En dat wil wat zeggen hier, gezien de staat van de wegen en de afwezigheid van wisselstukken. Hij spreekt ook over zijn dorp waar hij uit weggegroeid is, over zijn familie die hij niet meer kent en over de kerk in België en de priesters die uittreden.
    Allemaal problemen die zouden veronderstellen dat het een triestig gesprek was. Maar het tegendeel is waar, die man spreekt levendig, hij lacht, vertelt anekdoten, heeft geloof, zit vol enthousiasme.
    Na het eten blijven wij praten met de Vlaamse broeder.
    Als hij wou kon hij ginder zelf een garage uitbaten. Dan was hij een rijk man. Nu is hij maar “een broeder, een jongen van de Limburgse buiten”.
    Maar voor mij is hij een van de schoonste mensen die ik in Zaïre heb ontmoet.

    Vervolgt.

    Foto’s :
    - Een avondfoto. Wij trekken door de “plaine”, de laagvlakte die Afrika middendoor snijdt met de bergen in de verte.
    -In het Virungapark : een lodge per persoon, grote luxe midden in de brousse.
    -Onze gids bracht ons naar een vijver vol nijlpaarden.
    -Deze leeuwen waren blijkbaar weinig geïnteresseerd in onze aanwezigheid.
    -Vissers in Vitshumbe aan het Edwardmeer, geflankeerd door maraboes.











    25-01-2017 om 12:10 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een reis door Rwanda en Oost-Zaïre. Deel IV.

    Wijzigingen/aanvullingen Kronieken van Leest.

    Vervolg : LEEST – GETY en TERUG…

    Vrijdag 6 juli

    Wanneer ik lui in pyjama door mijn venster kijk, staat er vlak voor het raam een neger een auto te wassen.
    Plots klinkt er klaroengeschal, enkele straten verder. Groet aan de vlag, officiële ceremonie. Onze autowasser laat de spons vallen en komt fluks in houding.
    Na enige aarzeling besluit ik ook maar mee te doen en daar sta ik in pyjama voor het open venster, in geef-acht.
    Het is immers toch maar de tweede dag van de revolutie en het is als blanke geraadzaam niemand in zijn Rwandese nationale gevoelens te kwetsen.
    Bij het ontbijt weet de eigenares van het hotel te vertellen dat de drie Belgische officieren die deel uitmaken van het garnizoen van Gisenyi gisteren nog naar Kigali zijn vertrokken om instructies te halen.
    Zij hoopt dat ze vandaag zullen terugkeren, dan zal de grens wel vlug open zijn.
    Zo vernemen wij dus dat de Belgische officieren niet enkel bij de opleiding bedrijvig zijn, maar in het leger zelf zijn ingeschakeld.
    Stel u even voor dat bij de militaire staatsgreep van gisteren, eenheden trouw zouden gebleven zijn aan de President, en dat de militairen mekaar te lijf zouden gegaan zijn. Wat zouden onze Belgische officieren dan gedaan hebben ?
    Het is een gevaarlijk iets als militairen aan ontwikkelingshulp doen. Wij wandelden naar de Prefecture.
    De Prefect is er niet, wellicht afgesteld, verjaagd, gevlucht.
    De militairen zijn er baas en lopen druk over en weer.
    Niemand weet ons echter te zeggen wanneer de grens open gaat.
    Op de post is het onmogelijk een telegram naar België te doen; de verbindingen met het buitenland zijn verbroken, zo heet dat in officiële taal.
    Langs het Kivumeer wandelen wij nu nog maar eens naar de grens.
    Aan de grenspost altijd nog hetzelfde beeld, toch is het nu al mogelijk de grens over te gaan, te voet en zonder papieren.
    René gaat eens een kijkje nemen aan de Zaïrese kant, maar komt terug zonder veel nieuws.
    Sinds gisteren volgt ons overal waar wij gaan een kleine jongen van een jaar of twaalf. Hij is van Bukavu in Zaïre.
    Met een boot is hij het meer overgestoken naar Rwanda omdat hem hier werk beloofd was. Men heeft hem echter bedrogen zegt hij, hij heeft geen werk gevonden en vraagt nu om met ons mee terug naar Zaïre te kunnen rijden.
    Een ontroerend verhaal, maar René heeft hem toch al gezegd dat er geen plaats is in de auto.
    Wanneer wij langsheen het strand naar een groep negerjongens staan te kijken zegt er ene dat wij moeten oppassen voor die jongen die ons overal volgt omdat hij de grootste dief is van de streek.
    Best dat wij zijn verhaaltje niet geloofd hadden.
    Op het strand liggen enkele blanken met hun kinderen te zonnebaden. Het zijn Vlamingen, zij spreken over hun tijd in Leuven en aan de Zoete Waters.
    Hun grote dochters kennen enkel Frans, er zijn immers geen Vlaamse scholen meer.
    Na het middageten vraagt René aan de hotelhoudster of wij in Belgisch geld de rekening kunnen betalen.
    Luid antwoordt ze ontkennend zodat haar zwart personeel haar onkreukbaarheid kan horen.
    Stil doet ze echter teken van in een bureel te komen, en daar worden de degelijke Belgische frankskens in dankbaarheid aanvaard.
    De rekening valt best mee : 450 fr voor overnachting en driemaal eten. René vindt dit echter schrikkelijk duur voor Afrikaanse maatstaven.
    Het is nu klaar dat we nog een dag in Rwanda zullen vastzitten en we gaan maar op zoek naar een Missie om de volgende nacht door te brengen.
    Wij rijden langsheen het meer, 9 km ver. Daar is een Centre d’Acceuil (ontvangstcentrum) van de zusters Benedictessen : vlak bij het water een grote villa, hun destijds geschonken door een vertrekkend koloniaal.
    Het interieur is sfeervol ingericht met inlandse kunst en alles is er kraaknet (in tegenstelling met de andere missies waar het meestal gezellig rommelig is).
    Om 4 uur zitten wij aan tafel voor koffie, thee, koekjes en verschillende soorten inlandse vruchten die met vork en mes worden gegeten.
    Wij maken kennis met onze metgezellen : de oud-abt van Maredsous (ring met grote edelstenen aan de vinger), enkele familieleden van één der zusters, een jong Engels koppel, een koffieplanter, een dokter met vrouw en ambetante kinderen.
    Het gesprek -niemand kent Nederlands- gaat over de grote privémaatschappijen, de belangen die de ene maatschappij in de andere heeft, de waarde van de aandelen.
    Wij zitten er stilzwijgend bij.
    Op een gegeven moment word ik al dat gebluf beu en kom ik tussen in het gesprek om enkele onwaarheden die verteld zijn -en waarvan ik beroepshalve op de hoogte ben- recht te zetten.
    Ik stijg in de achting om vlak daarna weer te dalen wanneer ik moet bekennen dat ik niet kan bridgen.
    Wij zijn te gast bij de high-life, die het toch maar geklaard hebben van op een van de mooiste plekjes van Midden-Afrika te zitten.
    In de villa ernaast leven de Borgmans : man en vrouw, een goed stuk in de zestig, en gekend in gans Rwanda en Zaïre.
    Lange tijd zijn ze ook parochianen van René geweest.
    Als we er aankomen zitten ze samen elk in een luie ligzetel bij het meer. Op een toon van vóór de onafhankelijkheid roept mevrouw op één van haar boys om zetels en drank (martini-gin-whisky, enz.) aan te brengen.
    Het is er heerlijk zitten en de gin smaakt.
    De Borgmansen zijn oud-kolonialen en mijnheer laat zich niet pramen als ik hem vraag over zichzelf te vertellen. “Jeune homme,” zegt hij vaderlijk, “avant la guerre, ben ik als militair - ik had als ingenieur de militaire school uitgedaan - bij de Kongolese Force Publique gekomen.
    Ik heb het er tot majoor gebracht en als anderen dan nog heel jong naar België terugkeerden om er van hun zwaar pensioen te genieten, ben ik hier gebleven. Ik was van dit land gaan houden.
    Ce magnifique pays. Ik zag de kansen van het toerisme.
    Op de prachtigste plaatsen richtte ik hotels op en organiseerde zelf reizen. Ik stak er al mijn geld in.
    Toen kwam de onafhankelijkheid en de troebelen.
    Maar ik hield vol. Ik ben zelfs een tijdlang raadgever geweest bij de Rwandese regering voor toerisme.
    Plannen zijn er genoeg, maar er komt niets van terecht.
    U hebt zelf gezien hoe mooi het hier is, hoe hier alles anders is dan in Europa, wat al kansen op toeristisch gebied.
    Maar u gaat mijn hotel wel zien, in Zaïre op de Mont Hoyo.
    U gaat er toch overnachten hé René, Jean, een halfbloed, houdt het open als ik er niet ben”.
    Dan gaat het gesprek verder, sterke verhalen over oud-kolonialen die ze beiden gekend hebben, fantasten die van alles begonnen zijn, soms lukten, maar meestal mislukten.
    Het wordt al donker wanneer wij terugkeren naar onze Benedictessen en wij moeten ons haasten om voor 6 u-speruur-binnen te zijn.


    Zaterdag 7 juli

    René heeft al mis gelezen als hij ons komt wakker maken met te zeggen dat hij naar de grens rijdt om te gaan kijken of die al open is.
    Vanuit onze kamer springen wij in het meer : 22 graden warm en geen schrik van krokodillen of billarsiose (een soort wormen die het meeste water in Afrika ongeschikt maakt voor het zwemmen), dit door de gassen van vulkanische oorsprong die in het meer aanwezig zijn.
    Een beetje verder dobbert de oude abt in een rubberbootje op het meer. Verderop staan er appelsienen- en citroenbomen.
    Wij plukken er enkele vruchten af, ze smaken heerlijk.
    René komt terug, hij straalt. “De grens is open”, inpakken en wegwezen.
    Militairen verzekeren de dienst aan de grens.
    Zij zijn vriendelijk en helpen ons met het invullen van vele papieren : van waar komen wij, waar gaan wij naartoe, wat is het doel van onze reis, enz.
    Op het laatste ogenblik komen de Benedictessen met vader abt aangereden en vragen heel vriendelijk of we nog twee grote pakken met boeken over de grens kunnen meenemen.
    Die worden dan boven onze valiezen gestapeld.
    Met een klein hartje dan naar de Zaïrese grenspost.
    Men heeft ons reeds zoveel over strenge controle verteld en onze valiezen zitten immers overvol. Vooral naar medicamenten wordt uitgekeken.
    Ons geld hebben wij veiligheidshalve in kousen en onderbroek gestopt. Men is immers verplicht voor elke dag dat men in Zaïre verblijft 1.800 Belgische franks op te doen.
    Dit geld moet men bijhebben, aan de grens aangeven en het wordt in het visum ingeschreven.
    Bij het verlaten van het land moet men dan een bewijs van de Zaïrese bank voorleggen dat men al dat geld tegen de officiële koers gewisseld heeft. Die officiële koers is dan juist dubbel zo duur als de vrije of zwarte koers.
    Wij stoppen juist voor de slagboom.
    Een oude Zaïrese douanier komt op ons af. Hij draagt een soort tropenhelm op het hoofd.
    Het is het type van de vroegere politieagenten in de tijd van de Belgen, zegt René. Hij kijkt in de VW waarvan de achterste bank volgeladen ligt en vraagt de pakken met de boeken te openen.
    De pakken worden opengescheurd en het zijn inderdaad boeken. Daarmee is de douane controle afgelopen. Oef !
    Nu nog de paspoorten. In het bureau niemand te zien.
    Uiteindelijk komt een jonge man aan en verontschuldigt zich dat hij ons heeft laten wachten.
    Aan een jonge vrouw die in verwachting is en daar ook staat te wachten biedt hij heel galant een stoel aan. Andere formulieren, zelfde reeks vragen.
    Als wij met dat werk klaar zijn, zegt de jonge man dat het in orde is. René vraagt echter om in ons paspoort de inreisstempel te slaan. “Spijtig, ik heb de stempel niet, de chef heeft hem meegenomen. U kunt zo doorgaan ofwel wachten op de terugkomst van de chef”, zegt de ambtenaar.
    René wil wachten, wij willen zo vlug mogelijk weg. René legt uit dat hij die stempel in zijn paspoort zeker nodig heeft anders kunnen ze hem op elk ogenblik uit het land zetten.
    Wij echter wijzen op onze valiezen en ons geld, zijn blij dat wij er zo gemakkelijk doorgekomen zijn, er moest eens een andere komen die alles doorsnuffelt.
    Dit alles staan wij in schoon Vlaams te bediscuteren terwijl de negers op ons staan te kijken.
    Er wordt besloten dan maar door te rijden naar Goma, de stad vlak bij en daar op de immigratiedienst onze stempels te gaan halen.
    Op die dienst kunnen ze ons echter niet helpen. René zal dan alleen naar de grens rijden en na een uurtje komt hij inderdaad terug met een stempel in elk paspoort.
    Wij zijn in Zaïre binnengeraakt! Goma is een grote stad onder vuil grijs stof. De stad is immers op lava gebouwd.
    Het is zaterdagnamiddag en wij rijden nog even langs de grote VW garage, gehouden door een jonge Duitser die er gouden zaken doet. Ook hier geen stop voor het benzinereservoir !

    Wij eten op de Precuur van de Witte Paters aan de rand van de stad. Een grote refter met wel een dertigtal paters.
    De Bisschop, een gemoedelijke neger, zit voor.
    Zijn hulpbisschop, een magere lange neger in witte toog geeft heel intelligente opmerkingen over de toestand in Rwanda en Zaïre.
    Als nieuweling zit ik een beetje ongemakkelijk te luisteren, soms is het moeilijk om te weten of je moet lachen, of instemmen of afkeuren.
    Na het eten zitten wij gezellig te praten met enkele paters in het Nederlands. Telkens wanneer een inlandse pater zich bij ons voegt schakelen wij over op het Frans, kwestie van hun achterdocht weg te nemen.
    De missie grenst aan de inlandse wijk, de cité, waar duizend negers opeengepakt leven aan de rand van de stad.
    Wanneer wij verder rijden nemen wij een verkeerde weg en komen zo midden in de cité terecht.
    De mensen kijken er heel wat minder vriendelijk, met een air van “wat kom jij blanke hier doen ?”
    Eindeloze rijen hutten, straten van grijs lavastof en zonder riolering. “Van wat leven die allemaal ?” vragen wij aan René.
    Antwoord van iemand die meer dan 20 jaar Afrika achter de rug heeft : “Ja, van wat ?”
    Wij vragen de weg aan iemand die er iets beter uitziet dan de anderen. Hij draagt het kenteken van de MPR, de partij van Mobutu.
    Hij wijst ons correct de weg.

    Even buiten Goma, rijden wij tussen twee hoge vulkanen door.
    De ene is nog in werking en een rookpluim stijgt op uit zijn krater.
    De weg is archislecht. René moet voortdurend van links naar rechts van de baan rijden om de grootste stenen te vermijden, wij halen nauwelijks 20 km per uur.
    Langs de baan bieden negers alle mogelijke groenten te koop aan : wortelen, prei, bloemkolen.
    Vulkaangrond is vruchtbare grond.
    Dan rijden wij kilometers lang voorbij een koffieplantage : zij zijn nu allemaal van één en dezelfde koloniaal; zijn naam staat op grote borden langs de weg : Van de Vijver.
    Hij heeft alle plantages van de kolonialen die weggegaan zijn opgekocht en kan zich nu staande houden door goede maatjes te spelen met de grote mannen van Kinshasa.
    Over Rutshuru rijden wij naar Jomba, daar kent René verscheidene paters en zullen wij overnachten.
    Als wij op de missie aankomen worden wij verwelkomd door een vijftal Belgische zusters. Zij zijn opgewonden.
    Totaal onverwacht mogen er drie van hen ’s anderendaags naar België met vakantie vertrekken.
    Zij moeten vlug hun pakken maken want om 2 uur ’s nachts zullen ze met de landrover naar Goma rijden om hun vliegtuig te halen.
    Dit is ook voor ons een kans om met een van die zusters een brief mee te geven naar huis.
    Het opstellen van die brief gebeurt in gemeenschap : ik schrijf naar mijn vrouw, Georges naar Simonne. René naar zijn moeder en een van de paters moet er ook nog wat aan toevoegen, en dat allemaal op één en dezelfde brief.
    Het is laat geworden als wij gaan slapen.
    De motor die elektriciteit geeft wordt afgezet.
    Met in de ene hand een kaarspan en in de andere een fles gefilterd water (daar zal ik ’s anderendaags mijn tanden mee spoelen) trek ik naar bed.

    Vervolgt.

    Foto’s :
    -Zicht van uit ons hotelvenster met in de verte het strand en vooraan links de man die de vlag neerstreek.
    -De moderne laan langs het Kivumeer naar de grens met Zaïre werd meerdere keren op en af gereden maar de grens bleef gesloten.





    21-01-2017 om 15:02 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een reis door Rwanda en Oost-Zaïre. Deel III.

    Wijzigingen/aanvullingen Kronieken van Leest.

    Vervolg : LEEST – GETY en TERUG…

    5 juli 1973

    Dit zal een speciale dag worden voor Rwanda.
    ’s Morgens worden wij vroeg gewekt door een laag overvliegende helikopter. Wij geven er toch geen speciale aandacht aan.
    Na het ontbijt -boterhammen (elke missie bakt immers zelf haar brood), ei, kaas, confituur, ananas en bananen- raadt men ons aan alvorens verder naar Zaïre te rijden, eerst een ommetje te maken naar de Foyer de Charité, een retraitehuis, een twintigtal kilometers ver, prachtig gelegen in de bergen met een meer ervoor en in de achtergrond de bergen die zich uitstrekken over Oeganda, Zaïre en Rwanda.
    Tot onze verrassing vernemen wij dat het een stichting is van priester D’Heu van Bonheiden.
    Men is er nog volop aan het bijbouwen.
    Het is één grote bouwwerf, de stenen worden ter plaatse zelf gemaakt : uit klei met de hand gevormd, in de zon gedroogd, daarna in grote blokken opgestapeld met onderaan gangen waarin men acht dagen lang hout zal stoken tot de steen hard gebakken is.
    Kostprijs per steen : 20 centimes ! en ze moeten echt niet onderdoen voor hun Boomse broertjes.
    Jef, een man van de bouworde leidt er de werkzaamheden.
    Een joviale vent, hij is er nog maar drie maand, toont ons ook met trots zijn pas aangelegde groentenhof en ik moet toegeven dat zijn tuintje er beter voorkomt dan het mijne (is ook niet moeilijk zullen diegenen zeggen die mijn groentenhof al eens gezien hebben).
    Er is juist een retraite bezig.
    Toch vindt een der vrouwen “welkom, ik heet Hilda” de tijd om ons een fris biertje voor te zetten en een babbeltje te slaan.
    Vanop het terras genieten wij van het prachtige landschap.
    “Wij zijn hier met 3 lekenhelpsters,” zegt Hilda. “Ik ben hier nog maar enkele maanden. Voordien was ik 5 jaar in Martinique.
    Daarna ben ik in België met verlof geweest.
    Wat ben ik verschoten van de luxe die er op die 5 jaar bijgekomen is : auto’s, kleuren-tv’s, kleding, eten !!”

    Langs een bergrivier met vele watervallen, groot en klein, rijden wij terug.
    De streek is dicht bevolkt, eigenlijk overbevolkt.
    Overal zien wij mensen op weg, vooral vrouwen en kinderen.
    De vrouwen meestal met een grote korf of met een bussel hout in evenwicht op het hoofd.
    Velen ook met een kindje achteraan op de rug in het kleed gebonden. De man draagt niets, hij is de baas.
    Mensen langs de wegen, mensen altijd ergens op weg.
    Mensen die u blij groeten, met de arm wuiven terwijl een brede lach op hun gelaat komt.
    Honderden malen hebben wij door het autoraam moeten terugroepen “jambo sana” wat zoveel wil zeggen als “ook een grote goeien dag”.
    Ik zal nooit vergeten dat, waar wij ook reden, overal de kinderen naar de weg toekwamen gelopen, de vrouwen voor hun hut ophielden met maniok te stampen en de mannen hun “palabers” staakten om ons breed lachend te groeten.
    Zo was het trouwens de karwei van degene die naast de chauffeur vooraan in de auto zat, al die vriendelijkheid te beantwoorden.
    Karwei die wel eens zeer aangenaam was, want zelfs in mijn legerdienst heb ik nooit naar zoveel meisjes kunnen “lachen en zwaaien”.
    Wij hebben nog even de gelegenheid om op de Missie van Rwaza de sigarenmakerij te bezichtigen.
    De tabaksbladeren worden er geweekt, gesneden en met de hand op de bil tot sigaar gerold.
    Voor één keer rieken wij niet de brousse, maar tabak.
    Ook de kistjes worden er gemaakt : zware boomstammen worden er in planken gezaagd : de stam wordt hiervoor boven een put gerold, twee man in de put, twee man erboven, en dan maar zagen.
    Wij krijgen een kistje cadeau.
    Het zit steviger ineen als die prullen hier.
    Wij moeten ook de weverij van de zusters bezoeken.
    In een donker lokaal zitten langs de muur een hele rij jonge meisjes parels te steken.
    Als wij binnenkomen stuiven ze giechelend uit mekaar en komen om het hoekje terugkijken.
    Grotere meisjes zitten aan een weefgetouw tapijten te vlechten met hoekige bantoe-motieven.
    Mijn oog valt op de muur op twee prenten van het H. Hart van Jezus en van het H. Hart van Maria : allebei heel blank en heel zoeterig. Deze prenten zullen er wel blijven hangen tot een antiekjager uit Europa ze ginds ooit zal gaan opkopen.
    Buiten staan bij een gebouwtje enkele negers te wachten : het is het bureel van de burgerlijke stand.
    Enkele vrouwen komen er hun pasgeboren kindje laten opschrijven : ja, de planken van de voeten van die kindjes zijn rozig wit.

    Door de bergen, met hier en daar bonenvelden, rijden wij tegen de middag terug naar de Procuur van Ruhengerie.
    Ze zitten er reeds aan tafel.
    Een tikkeltje zenuwachtig vertelt de pater aan René dat er afgelopen nacht een staatsgreep heeft plaats gehad : Kayanda, sinds 11 jaar president, werd afgezet en de macht werd in handen genomen door de militairen; de radio speelt militaire muziek en roept herhaaldelijk een communiqué rond van de generaal en de 11 kolonels en majoors.
    Er werd geen bloed vergoten en alles is rustig in het land.
    Paris-Inter heeft het nieuws ook al omgeroepen, ze zullen het in België dus al weten.
    Wanneer de pater zijn uitleg gedaan heeft, kijkt hij ons even aan.
    Wij staan er wat bedremmeld bij.
    Wij zijn pas één dag in Afrika, en daar zitten wij dan midden een staatsgreep. Ze zullen thuis wel ongerust zijn.
    René besluit na het eten zo vlug mogelijk naar de grens te rijden, weg uit Rwanda.
    Onderweg valt het wel op dat de mensen in groepjes met mekaar de gebeurtenissen staan te bespreken, dikwijls is dat rond iemand die een draagbaar radiotoestel heeft, een van die blauwe kastjes van Philips.
    Er is niet veel aan maar het speelt, deze minimum-radio, waar de negers zo fier mee rondlopen.
    Rond 4 uur komen wij aan in Gisenyi, de grensstad aan het Kivumeer en rijden meteen door naar de grenspost, een klein gebouwtje en een slagboom.
    Op de dorpel zitten 6 soldaten van het Rwandese leger, de camouflagevest losjes om het lijf, de Fall (dat Belgisch geweer aan de spits van de techniek) met lader erop, nonchalant naast hen en in de handen een fles inlands bier.
    De grens is gesloten. Wanneer open ? Morgen misschien of overmorgen.
    Wij staan daar nog wat te draaien en te keren.
    Een vijftigtal meter verder is de Zaïrese grenspost, daar staan meerdere auto’s te wachten.
    Op Rwandese kant zijn wij de enigen.
    Een klein jongetje brengt op een fiets zonder banden bier aan voor de soldaten.
    Wij keren dan maar terug naar de stad Gisenyi en gaan op zoek naar een hotel voor het donker wordt. René kent er een : Edelweiss, gehouden door een Zwitserse.
    Wanneer wij het gevonden hebben en er aan alle deuren zijn gaan aankloppen vinden wij er toch ergens een boy : de Zwitserse dame heeft wegens ziekte de zaak overgelaten en de huidige baas slaapt en mag niet wakker gemaakt worden.
    Dan maar verder op zoek.
    Wij stoppen aan een VW garage, nog altijd om een dop op de benzinebak te vinden.
    Een neger zegt ons dat de garage gesloten is omdat er geen werk is. Als u ze sluit, zal er wel nooit werk komen, zeggen we onder elkaar.
    Wij rijden nu naar de rand van het Kivumeer.
    Er staat een hotel Palm Beach.
    Wij moeten even wachten op de bazin. Er is plaats en wij krijgen elk onze kamer.
    Oef, dat is in orde. Nu die zorg van ons af is, krijgen wij oog voor de pracht van de natuur waar wij nu vastgelopen zijn.
    Het meer met de bergen er rond, het strand, bloemen, struiken, cactussen in alle kleuren, de rotsen langs het water, de palmbomen.
    Gisenyi was vroeger eens de luxe-badstad.
    De rijke colons en de gearriveerde administrateurs kwamen in dit paradijselijk gebied met mekaar wedijveren in weelde.
    Nu is dit nog enkel vergane glorie.
    In de villa’s langsheen het meer wonen nu negers : de nieuwe rijken van het systeem.
    Hun vrouwen stoken vuur binnen in huis zoals zij dat vroeger in hun hut deden. Waar eens de blanke dames lui in een ligzetel op de pelouse hun verveling verdreven, ligt nu de negerwas te drogen of spartelen negerkinderen.
    Wij wandelen langsheen het strand. Niemand te zien.
    Of toch. In de verte zit een blanke op het staketsel, de benen los boven het water. Het is al een oude heer, hij leest een boek.
    Wanneer wij hem aanspreken kijkt hij nauwelijks op. “De staatsgreep, och zo kan het niet blijven duren, de president had alle macht verloren, iedereen was baas.
    Die staatsgreep is trouwens met medeweten van de president gebeurd (later zullen wij hierover een heel andere versie horen, die ik echter moeilijk kan neerschrijven).
    Er moet een sterk gezag komen dat het hoofd kan bieden aan de stammentegenstellingen, aan de tegenstelling tussen Noord en Zuid (tiens, tiens, ginds ook).
    Anders een prachtig land. Voor de oorlog heb ik de Academie van Schone Kunsten gesticht in Kinshasa. Ik kan niet meer leven in Europa, ik blijf in Afrika”.
    Wij verlaten nu het strand en gaan naar de inlandse haven.
    Soldaten patrouilleren over straat of liggen lui tegen een of ander openbaar gebouw geleund.
    Wij komen in de inlandse haven.
    Grote prauwen vertrekken tegen valavond met een tiental vissers om tijdens de nacht op het meer te gaan vissen.
    Er is ook een markt, en vrouwen slaan hun was aan de oever.
    Een man maakt een brei van maniok klaar in een pot op een vuurtje. Wij kijken toe.
    De man maakt zich geweldig kwaad op ons.
    Wij gaan gauw verder, nog lang achterna geroepen.
    Het is niet het ogenblik om last te krijgen met negers.
    René verklaart ons dat die man geaffronteerd was omdat maniok klaarmaken geen mannen- maar vrouwenwerk is.
    Als wij mannen al eens de afwas doen, hebben wij toch ook niet gaarne dat iedereen ons dan komt bekijken.
    Wij wandelen terug naar het strand wanneer onze hotelhoudster op ons komt toegelopen.
    Zij vraagt gauw te komen eten want om 6 uur mag niemand nog op straat : couvre-feu, avondklok.
    Bij het open raam van onze kamer zien wij hoe de avond valt over het Kivumeer.
    Wij zitten gedrieën op de kant van het bed.
    Buiten wuiven de palmen en beginnen de krekels in massa aan hun monotoon getjirp, eigen aan de tropennacht.
    Wij kunnen voor de eerste keer eens rustig met René babbelen.
    Wij spreken ook over thuis. Wat wordt het morgen ?
    Blijft de toestand wel zo rustig ?

    Vervolgt.

    Foto’s :
    -De stenen moeten niet onderdoen voor hun Boomse broertjes.
    -Op de Missie van Rwaza was er naast de sigarenmakerij ook een atelier waar de kistjes werden gemaakt.
    -Georges heeft, de dag van de staatsgreep, het geronk van een laag vliegende helikopter gehoord.
    -In de schaduw, aan het strand van het Kivu meer, de dag van de staatsgreep.











    16-01-2017 om 09:13 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 18/11-24/11 2024
  • 11/11-17/11 2024
  • 04/11-10/11 2024
  • 21/10-27/10 2024
  • 14/10-20/10 2024
  • 07/10-13/10 2024
  • 30/09-06/10 2024
  • 23/09-29/09 2024
  • 16/09-22/09 2024
  • 09/09-15/09 2024
  • 02/09-08/09 2024
  • 26/08-01/09 2024
  • 19/08-25/08 2024
  • 12/08-18/08 2024
  • 29/07-04/08 2024
  • 22/07-28/07 2024
  • 15/07-21/07 2024
  • 08/07-14/07 2024
  • 01/07-07/07 2024
  • 24/06-30/06 2024
  • 17/06-23/06 2024
  • 10/06-16/06 2024
  • 20/05-26/05 2024
  • 06/05-12/05 2024
  • 29/04-05/05 2024
  • 15/04-21/04 2024
  • 01/04-07/04 2024
  • 18/03-24/03 2024
  • 11/03-17/03 2024
  • 19/02-25/02 2024
  • 05/02-11/02 2024
  • 22/01-28/01 2024
  • 25/12-31/12 2023
  • 18/12-24/12 2023
  • 04/12-10/12 2023
  • 27/11-03/12 2023
  • 20/11-26/11 2023
  • 13/11-19/11 2023
  • 06/11-12/11 2023
  • 30/10-05/11 2023
  • 23/10-29/10 2023
  • 09/10-15/10 2023
  • 25/09-01/10 2023
  • 11/09-17/09 2023
  • 28/08-03/09 2023
  • 14/08-20/08 2023
  • 24/07-30/07 2023
  • 10/07-16/07 2023
  • 26/06-02/07 2023
  • 19/06-25/06 2023
  • 12/06-18/06 2023
  • 05/06-11/06 2023
  • 29/05-04/06 2023
  • 15/05-21/05 2023
  • 08/05-14/05 2023
  • 01/05-07/05 2023
  • 24/04-30/04 2023
  • 10/04-16/04 2023
  • 27/03-02/04 2023
  • 20/03-26/03 2023
  • 06/03-12/03 2023
  • 27/02-05/03 2023
  • 20/02-26/02 2023
  • 13/02-19/02 2023
  • 06/02-12/02 2023
  • 23/01-29/01 2023
  • 16/01-22/01 2023
  • 09/01-15/01 2023
  • 02/01-08/01 2023
  • 26/12-01/01 2023
  • 12/12-18/12 2022
  • 05/12-11/12 2022
  • 28/11-04/12 2022
  • 14/11-20/11 2022
  • 07/11-13/11 2022
  • 31/10-06/11 2022
  • 24/10-30/10 2022
  • 17/10-23/10 2022
  • 03/10-09/10 2022
  • 26/09-02/10 2022
  • 19/09-25/09 2022
  • 05/09-11/09 2022
  • 22/08-28/08 2022
  • 15/08-21/08 2022
  • 08/08-14/08 2022
  • 25/07-31/07 2022
  • 18/07-24/07 2022
  • 11/07-17/07 2022
  • 27/06-03/07 2022
  • 20/06-26/06 2022
  • 06/06-12/06 2022
  • 23/05-29/05 2022
  • 09/05-15/05 2022
  • 02/05-08/05 2022
  • 18/04-24/04 2022
  • 28/03-03/04 2022
  • 21/03-27/03 2022
  • 14/03-20/03 2022
  • 21/02-27/02 2022
  • 31/01-06/02 2022
  • 03/01-09/01 2022
  • 20/12-26/12 2021
  • 13/12-19/12 2021
  • 29/11-05/12 2021
  • 15/11-21/11 2021
  • 01/11-07/11 2021
  • 25/10-31/10 2021
  • 18/10-24/10 2021
  • 11/10-17/10 2021
  • 04/10-10/10 2021
  • 27/09-03/10 2021
  • 20/09-26/09 2021
  • 13/09-19/09 2021
  • 06/09-12/09 2021
  • 30/08-05/09 2021
  • 23/08-29/08 2021
  • 16/08-22/08 2021
  • 09/08-15/08 2021
  • 02/08-08/08 2021
  • 26/07-01/08 2021
  • 19/07-25/07 2021
  • 12/07-18/07 2021
  • 05/07-11/07 2021
  • 21/06-27/06 2021
  • 14/06-20/06 2021
  • 07/06-13/06 2021
  • 24/05-30/05 2021
  • 10/05-16/05 2021
  • 03/05-09/05 2021
  • 26/04-02/05 2021
  • 12/04-18/04 2021
  • 05/04-11/04 2021
  • 22/03-28/03 2021
  • 15/03-21/03 2021
  • 08/03-14/03 2021
  • 22/02-28/02 2021
  • 15/02-21/02 2021
  • 01/02-07/02 2021
  • 18/01-24/01 2021
  • 04/01-10/01 2021
  • 28/12-03/01 2027
  • 21/12-27/12 2020
  • 14/12-20/12 2020
  • 07/12-13/12 2020
  • 30/11-06/12 2020
  • 23/11-29/11 2020
  • 09/11-15/11 2020
  • 02/11-08/11 2020
  • 19/10-25/10 2020
  • 12/10-18/10 2020
  • 05/10-11/10 2020
  • 28/09-04/10 2020
  • 21/09-27/09 2020
  • 24/08-30/08 2020
  • 17/08-23/08 2020
  • 10/08-16/08 2020
  • 03/08-09/08 2020
  • 20/07-26/07 2020
  • 06/07-12/07 2020
  • 29/06-05/07 2020
  • 22/06-28/06 2020
  • 15/06-21/06 2020
  • 01/06-07/06 2020
  • 25/05-31/05 2020
  • 18/05-24/05 2020
  • 04/05-10/05 2020
  • 27/04-03/05 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 30/03-05/04 2020
  • 23/03-29/03 2020
  • 16/03-22/03 2020
  • 09/03-15/03 2020
  • 02/03-08/03 2020
  • 24/02-01/03 2020
  • 10/02-16/02 2020
  • 03/02-09/02 2020
  • 27/01-02/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 13/01-19/01 2020
  • 06/01-12/01 2020
  • 30/12-05/01 2020
  • 16/12-22/12 2019
  • 02/12-08/12 2019
  • 25/11-01/12 2019
  • 18/11-24/11 2019
  • 04/11-10/11 2019
  • 21/10-27/10 2019
  • 14/10-20/10 2019
  • 07/10-13/10 2019
  • 23/09-29/09 2019
  • 09/09-15/09 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 08/07-14/07 2019
  • 01/07-07/07 2019
  • 24/06-30/06 2019
  • 17/06-23/06 2019
  • 10/06-16/06 2019
  • 03/06-09/06 2019
  • 20/05-26/05 2019
  • 13/05-19/05 2019
  • 06/05-12/05 2019
  • 22/04-28/04 2019
  • 15/04-21/04 2019
  • 01/04-07/04 2019
  • 18/03-24/03 2019
  • 04/03-10/03 2019
  • 25/02-03/03 2019
  • 18/02-24/02 2019
  • 11/02-17/02 2019
  • 21/01-27/01 2019
  • 14/01-20/01 2019
  • 07/01-13/01 2019
  • 24/12-30/12 2018
  • 17/12-23/12 2018
  • 10/12-16/12 2018
  • 03/12-09/12 2018
  • 26/11-02/12 2018
  • 12/11-18/11 2018
  • 29/10-04/11 2018
  • 22/10-28/10 2018
  • 15/10-21/10 2018
  • 08/10-14/10 2018
  • 17/09-23/09 2018
  • 03/09-09/09 2018
  • 20/08-26/08 2018
  • 13/08-19/08 2018
  • 06/08-12/08 2018
  • 30/07-05/08 2018
  • 23/07-29/07 2018
  • 16/07-22/07 2018
  • 09/07-15/07 2018
  • 25/06-01/07 2018
  • 18/06-24/06 2018
  • 11/06-17/06 2018
  • 04/06-10/06 2018
  • 21/05-27/05 2018
  • 07/05-13/05 2018
  • 23/04-29/04 2018
  • 16/04-22/04 2018
  • 09/04-15/04 2018
  • 02/04-08/04 2018
  • 26/03-01/04 2018
  • 19/03-25/03 2018
  • 12/03-18/03 2018
  • 05/03-11/03 2018
  • 19/02-25/02 2018
  • 12/02-18/02 2018
  • 05/02-11/02 2018
  • 29/01-04/02 2018
  • 22/01-28/01 2018
  • 15/01-21/01 2018
  • 08/01-14/01 2018
  • 01/01-07/01 2018
  • 25/12-31/12 2017
  • 18/12-24/12 2017
  • 04/12-10/12 2017
  • 27/11-03/12 2017
  • 20/11-26/11 2017
  • 06/11-12/11 2017
  • 23/10-29/10 2017
  • 16/10-22/10 2017
  • 09/10-15/10 2017
  • 25/09-01/10 2017
  • 18/09-24/09 2017
  • 11/09-17/09 2017
  • 04/09-10/09 2017
  • 28/08-03/09 2017
  • 21/08-27/08 2017
  • 14/08-20/08 2017
  • 31/07-06/08 2017
  • 10/07-16/07 2017
  • 03/07-09/07 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 15/05-21/05 2017
  • 01/05-07/05 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 10/04-16/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 27/03-02/04 2017
  • 20/03-26/03 2017
  • 13/03-19/03 2017
  • 06/03-12/03 2017
  • 27/02-05/03 2017
  • 13/02-19/02 2017
  • 06/02-12/02 2017
  • 30/01-05/02 2017
  • 23/01-29/01 2017
  • 16/01-22/01 2017
  • 09/01-15/01 2017
  • 02/01-08/01 2017
  • 26/12-01/01 2017
  • 19/12-25/12 2016
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 24/10-30/10 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 19/09-25/09 2016
  • 05/09-11/09 2016
  • 22/08-28/08 2016
  • 15/08-21/08 2016
  • 01/08-07/08 2016
  • 25/07-31/07 2016
  • 18/07-24/07 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 04/07-10/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 13/06-19/06 2016
  • 06/06-12/06 2016
  • 30/05-05/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 16/05-22/05 2016
  • 09/05-15/05 2016
  • 02/05-08/05 2016
  • 25/04-01/05 2016
  • 18/04-24/04 2016
  • 11/04-17/04 2016
  • 04/04-10/04 2016
  • 21/03-27/03 2016
  • 14/03-20/03 2016
  • 07/03-13/03 2016
  • 29/02-06/03 2016
  • 22/02-28/02 2016
  • 15/02-21/02 2016
  • 08/02-14/02 2016
  • 25/01-31/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 28/12-03/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 23/11-29/11 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 09/11-15/11 2015
  • 02/11-08/11 2015
  • 19/10-25/10 2015
  • 12/10-18/10 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 21/09-27/09 2015
  • 14/09-20/09 2015
  • 07/09-13/09 2015
  • 31/08-06/09 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 08/06-14/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 20/04-26/04 2015
  • 13/04-19/04 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 30/03-05/04 2015
  • 23/03-29/03 2015
  • 16/03-22/03 2015
  • 09/03-15/03 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 09/02-15/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 26/01-01/02 2015
  • 19/01-25/01 2015
  • 12/01-18/01 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 03/11-09/11 2014
  • 20/10-26/10 2014
  • 13/10-19/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 29/09-05/10 2014
  • 22/09-28/09 2014
  • 08/09-14/09 2014
  • 01/09-07/09 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 04/08-10/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 21/07-27/07 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 07/07-13/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 12/05-18/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 31/03-06/04 2014
  • 24/03-30/03 2014
  • 17/03-23/03 2014
  • 10/03-16/03 2014
  • 03/03-09/03 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 20/01-26/01 2014
  • 13/01-19/01 2014
  • 06/01-12/01 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 16/12-22/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 14/10-20/10 2013
  • 07/10-13/10 2013
  • 30/09-06/10 2013
  • 23/09-29/09 2013
  • 16/09-22/09 2013
  • 09/09-15/09 2013
  • 02/09-08/09 2013
  • 05/08-11/08 2013
  • 29/07-04/08 2013
  • 22/07-28/07 2013
  • 15/07-21/07 2013
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 17/06-23/06 2013
  • 10/06-16/06 2013
  • 03/06-09/06 2013
  • 27/05-02/06 2013
  • 13/05-19/05 2013
  • 06/05-12/05 2013
  • 29/04-05/05 2013
  • 22/04-28/04 2013
  • 25/03-31/03 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 11/03-17/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 18/02-24/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 31/12-06/01 2013
  • 24/12-30/12 2012
  • 17/12-23/12 2012
  • 10/12-16/12 2012
  • 03/12-09/12 2012
  • 26/11-02/12 2012
  • 19/11-25/11 2012
  • 12/11-18/11 2012
  • 05/11-11/11 2012
  • 29/10-04/11 2012
  • 22/10-28/10 2012
  • 15/10-21/10 2012
  • 08/10-14/10 2012
  • 01/10-07/10 2012
  • 24/09-30/09 2012
  • 10/09-16/09 2012
  • 03/09-09/09 2012
  • 13/08-19/08 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 30/07-05/08 2012
  • 23/07-29/07 2012
  • 02/07-08/07 2012
  • 25/06-01/07 2012
  • 18/06-24/06 2012
  • 11/06-17/06 2012
  • 04/06-10/06 2012
  • 28/05-03/06 2012
  • 14/05-20/05 2012
  • 07/05-13/05 2012
  • 30/04-06/05 2012
  • 23/04-29/04 2012
  • 16/04-22/04 2012
  • 09/04-15/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 26/03-01/04 2012
  • 19/03-25/03 2012
  • 12/03-18/03 2012
  • 05/03-11/03 2012
  • 27/02-04/03 2012
  • 20/02-26/02 2012
  • 13/02-19/02 2012
  • 06/02-12/02 2012

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!