Hella Haasse (Batavia, 2 februari 1918)
De Nederlands schrijfster Hella Haasse werd geboren op 2 februari 1918 in Batavia. Dat is vandaag precies 90 jaar geleden. Zie ook mijn blog van 2 februari 2007.
Uit: Oeroeg
Je moet maar een verlanglijst maken, begon mijn vader. Ik knikte. Ik was van plan voor Oeroeg en mij buksen te vragen, die wij mee op jacht zouden kunnen nemen, maar ik betwijfelde sterk, of mijn vader de noodzaak van een dergelijk geschenk zou inzien. Over een paar maanden krijg ik verlof, ging mijn vader voort. Ik wil graag wat gaan reizen, wat van de wereld zien, nu ik het me nog kan permitteren. Je begrijpt wel, dat ik je niet mee kan nemen. Ik heb er over gedacht om je naar Holland te sturen, naar een kostschool of iets dergelijks. Aan het eind van deze cursus doe je toelatingsexamen, dan zul je toch naar de HBS moeten. En het leven hier... hij maakte een gebaar om zich heen. Je komt veel te kort, op deze manier. Je verindischt helemaal, dat hindert me. Ik zette me schrap bij de wastafel. Ik wil niet naar Holland, stootte ik uit. De verhalen van Gerard flitsten mij door het hoofd: regen en kou, bedompte kamers, saaie stadsstraten. Ik wil hier blijven, herhaalde ik, en Oeroeg... Mijn vader onderbrak me met een ongeduldige beweging. Oeroeg, Oeroeg, zei hij, altijd Oeroeg. Je zult ééns zonder Oeroeg moeten. Die vriendschap duurt me lang genoeg. Ga je nooit om met jongens uit je klas? Vraag er een paar hier, als je jarig bent. Ze kunnen gehaald en thuisgebracht worden met de auto. Ik begrijp wel, dat je aan Oeroeg gehecht bent, voegde hij er aan toe, toen hij mijn gezicht zag. Het was ook onvermijdelijk. Ik moest iets voor die jongen doen. Maar Oeroeg gaat aan het werk, als hij van school komt, en jij moet verder leren. Bovendien - hij aarzelde even, vóór hij er aan toevoegde: Je kunt dat toch begrijpen, jongen. Jij bent een Europeaan. - Ik dacht er over, maar de belangrijkheid van dit laatste feit, dat ik een Europeaan was, vermocht niet tot mij door te dringen.
(
)
Oeroeg zei ik, halfluid. De woudduif vloog klapwiekend uit de bomen. Ik weet niet echt hoe lang wij daar tegenover elkaar stonden, zonder te spreken. Ik verroerde me niet, hij evenmin. Ik wachtte, maar zonder angst, in volkomen ontspanning. Het kwam mij voor dat dit het moment was waartoe alle gebeurtenissen, sinds de geboorte van Oeroeg en mij, onherroepelijk geleid hadden. Hier was, voor het eerst, het kruispunt waarop wij elkaar in uiterste eerlijkheid konden ontmoeten. Hij hief zijn wapen. Ik ben niet alleen; zei ik, hoewel ik niet geloof dat het angst was die me daartoe dreef.Het liet mij werkelijk onverschillig of hij me neer zou schieten of niet. Ga weg; zei hij in het Soendanees, ga weg, anders schiet ik. Je hebt hier niets te maken.
De Ierse schrijver James Joyce werd geboren in Dublin op 2 februari 1882. Zie ook mijn blog van 2 februari 2007.
Uit: Ulysses
He mounted to the parapet again and gazed out over Dublin bay, his fair oakpale hair stirring slightly.-- ---- --God, he said quietly. Isn't the sea what Algy calls it: a grey sweet mother? The snotgreen sea. The scrotumtightening sea. Epi oinopa ponton. Ah, Dedalus, the Greeks. I must teach you. You must read them in the original. Thalatta! Thalatta! She is our great sweet mother. Come and look.
Stephen stood up and went over to the parapet. Leaning on it he looked down on the water and on the mailboat clearing the harbour mouth of Kingstown.
--Our mighty mother, Buck Mulligan said.
He turned abruptly his great searching eyes from the sea to Stephen's face.
--The aunt thinks you killed your mother, he said. That's why she won't let me have anything to do with you.
--Someone killed her, Stephen said gloomily.
--You could have knelt down, damn it, Kinch, when your dying mother asked you, Buck Mulligan said. I'm hyperborean as much as you. But to think of your mother begging you with her last breath to kneel down and pray for her. And you refused. There is something sinister in you . . .
He broke off and lathered again lightly his farther cheek. A tolerant smile curled his lips.
--But a lovely mummer, he murmured to himself. Kinch, the loveliest mummer of them all.
He shaved evenly and with care, in silence, seriously.
Stephen, an elbow rested on the jagged granite, leaned his palm against his brow and gazed at the fraying edge of his shiny black coat-sleeve. Pain, that was not yet the pain of love, fretted his heart. Silently, in a dream she had come to him after her death, her wasted body within its loose brown grave-clothes giving off an odour of wax and rosewood, her breath, that had bent upon him, mute, reproachful, a faint odour of wetted ashes. Across the threadbare cuffedge he saw the sea hailed as a great sweet mother by the wellfed voice beside him. The ring of bay and skyline held a dull green mass of liquid. A bowl of white china had stood beside her deathbed holding the green sluggish bile which she had torn up from her rotting liver by fits of loud groaning vomiting.
De Vlaamse dichter en schrijver Eriek Verpale werd geboren op 2 februari 1952 te Zelzate. Zie ook mijn blog van 2 februari 2007.
Lied der scheepvaart
Ze wilden wel nog iets zeggen
maar niet zoveel: met andere woorden
misschien scherpe ankers slaan
in het dure weefwerk van hun geweten.
En ze dróómden het natuurlijk nog wel:
elkander met een voorzichtige hand
binnen praaiafstand naar oud verlangen
loodsen.
Nog een oceaan van tijd, dachten ze,
ligt voor ons open. In het vooronder van een rok
zouden weldra weer handen streng de wacht
of wild van stapel lopen.
Maar ik zag het inmiddels wel:
hoe overboord gegooid
en buiten enterbereik reeds
hun laatste gebaren dreven,
zodat ik wist: aan dit tij
valt niets meer te keren.
De Amerikaanse dichter en schrijver James Dickey werd geboren op 2 februari 1923 in Atlanta, Georgia. Zie ook mijn blog van 2 februari 2007.
For the last wolverine
They will soon be down
To one, but he still will be For a little while still will be stopping
The flakes in the air with a look, Surrounding himself with the silence Of whitening snarls. Let him eat The last red meal of the condemned
To extinction, tearing the guts
From an elk. Yet that is not enough For me. I would have him eat
The heart, and, from it, have an idea Stream into his gnawing head That he no longer has a thing To lose, and so can walk
Out into the open, in the full
Pale of the sub-Arctic sun Where a single spruce tree is dying
Higher and higher. Let him climb it With all his meanness and strength. Lord, we have come to the end Of this kind of vision of heaven,
As the sky breaks open
Its fans around him and shimmers And into its northern gates he rises
Snarling complete in the joy of a weasel With an elk's horned heart in his stomach Looking straight into the eternal Blue, where he hauls his kind. I would have it all
My way: at the top of that tree I place
The New World's last eagle Hunched in mangy feathers giving
Up on the theory of flight. Dear God of the wildness of poetry, let them mate To the death in the rotten branches, Let the tree sway and burst into flame
And mingle them, crackling with feathers,
In crownfire. Let something come Of it something gigantic legendary
Rise beyond reason over hills Of ice SCREAMING that it cannot die, That it has come back, this time On wings, and will spare no earthly thing:
That it will hover, made purely of northern
Lights, at dusk and fall On men building roads: will perch
On the moose's horn like a falcon Riding into battle into holy war against Screaming railroad crews: will pull Whole traplines like fibers from the snow
In the long-jawed night of fur trappers.
But, small, filthy, unwinged, You will soon be crouching
Alone, with maybe some dim racial notion Of being the last, but none of how much Your unnoticed going will mean: How much the timid poem needs
The mindless explosion of your rage,
The glutton's internal fire the elk's Heart in the belly, sprouting wings,
The pact of the "blind swallowing Thing," with himself, to eat The world, and not to be driven off it Until it is gone, even if it takes
Forever. I take you as you are
And make of you what I will, Skunk-bear, carcajou, bloodthirsty
Non-survivor.
Lord, let me die but not die Out.
De Viëtnamese dichter Xuân Diệu werd geboren op 2 februari 1916 in Gò Bồi, gemeente Tùng Giản. Zie ook mijn blog van 2 februari 2007.
Orange in green skin
When Autumn nears, I like the scent of the orange's skin, Still green, on my hand after peeling, The perfume lingers.
Oh! Yellow flesh is sweet, And the skin is not in a hurry, Bitterness breaks in the nose Like a wave of perfume.
In my youth, out of duty, I returned from far away Like Autumn nearing, Crazy with first love.
My hand is eager, Across thousands of miles of missing love. For the excitement of peeling An orange in green skin.
Voor onderstaande schrijver zie ook mijn blog van 2 februari 2007
De Amerikaanse schrijfster van Russische komaf Ayn Rand (eig. Alissa "Alice" Zinovievna Rosenbaum) werd geboren in Sint-Petersburg op 2 februari 1905.
02-02-2008 om 20:27
geschreven door Romenu
|