Uit: Afslag 23
“Op die ene ochtend in 2005, om en nabij zeven jaar geleden, werd ik voor het huis van mijn ouders afgezet, met de boodschap dat ik iets van mijn leven moest maken.
Heel de rit vanuit Den Haag hadden de rechercheurs niets tegen me gezegd. Al keek de langste van het duo wel af en toe streng in de binnenspiegel, alsof hij me wilde laten merken dat het deze keer menens was. Meer kansen zou ik, met mijn geschiedenis, niet krijgen. Dat zei hij ook een paar keer op dat complex.
En uitgerekend voor de deur van ons woonhuis, in die vieze auto, moest die aansteller het bericht herhalen, terwijl hij zijn lichaam half had gekanteld. Vroeger had ik wel respect voor mensen met zijn baan, dat kwam omdat ik naar series als MacGyver en Miami Vice keek. Dat wereldje had iets romantisch. Die Sonny Crockett was wel tof, man. Hij pakte boeven en tussendoor sliep hij met mooie vrouwen. En Ricardo Tubbs zag eruit als een rockster.
Het kinderslot in de auto gaf me een minderwaardig gevoel: ik was hun beest. Ze kwamen het afleveren. Eerst stapten de rechercheurs zelf uit, heel langzaam, zodat iedereen in de buurt naar ze kon kijken. Daarna trok die slungel mijn portier open, hij dacht dat hij wat voorstelde, gekleed in zijn domme overhemd en ribfluwelen broek. Heel even, op een onbewaakt moment, wilde ik hem in zijn smoel spugen.
‘Is er iemand thuis?’ vroeg hij.
‘Je moet normaal doen. Ik heb ook mijn grenzen.’
Die kerel wist dat hij me een paar weken in de cel had vastgehouden en toch stelde hij dit soort onnozele vragen. En voortdurend kwam hij met domme theorietjes. Hij vernederde me zonder zich daar zelf bewust van te zijn.
Tijdens onze eerste ontmoeting nam hij een koran mee, om maar iets te noemen. Hij eiste hem te laten zien welke passage mijn gedrag rechtvaardigde of zo. Ik moest de tekst aanwijzen. Hij raaskalde aan één stuk door. Ik legde hem uit dat wij thuis geen moslims zijn en dat mijn vader het gelukkigst
wordt van een fles vieux van het merk Floryn. Dat begreep hij niet. En nogmaals, dat komt ontegenzeggelijk omdat jullie allemaal met die voorgebakken profielen werken. Jullie weten
niets.
De vitrages van de buren schoven opzij. Ik snapte het wel, ze zaten druk met elkaar te texten, iedereen moest weten dat ik los was. Het kon me niets verrotten.“
De Engelse dichter William Wordsworth werd geboren op 7 april 1770 in Cockermouth, Cumberland. Zie ook alle tags voor William Wordsworth op dit blog.
Zij was een Droombeeld van genot
Zij was een Droombeeld van genot
Toen ze eerst blonk voor mijn blik,
Een lieflijke verschijning, tot
Sieraad van ’t oogenblik.
Haar oogen scheemring’s sterrenpaar
Als scheemring ook haar donker haar,
Maar al het andre ontleende zij
Aan daagraad en aan blijde Mei,
Een dansende Gedaante, een Beeld,
Dat opschrikt, volgt en met ons speelt.
Ik zag haar in nabijer schouw:
Een Geest, en niettemin een Vrouw.
Haar daaglijksch doen zoo lucht en blij,
Haar gaan en staan zoo maagdlijk-vrij,
Een aangezicht waar zich ontmoet
Gebeurd zoet met toekomstig zoet,
Een schepsel niet te goed of schoon
Dan dat het onder menschen woon’
En lust en leed kan mee-verstaan,
Lof, blaam, een kus, een lach, een traan.
En nu mijn oog zich klaarst ontsloot
Zie ik de veer van ’t werktuig bloot:
Een Wezen met een ziel die denkt,
Een Mensch wie dood na leven wenkt,
Een vast verstand, een rustge wil,
Wijs-wetend doend, vroom-duldend stil,
Een eedle Vrouw, waar niets aan scheelt,
Die troost en waarschuwt en beveelt,
En toch een Geest, in haar gezicht
Iets van onaardsch en hemelsch licht.
Vertaald door Albert Verwey
Zie voor nog meer schrijvers van de 7e april ook mijn blog van 7 april 2021 en ook mijn blog van 7 april 2020 en eveneens mijn blogs van 7 april 2019