De Belgische dichter en schrijver Leonard Nolens werd geboren in Bree op 11 april 1947. Zie ook mijn blog van 11 april 2008.
Schatplichtig
Ze slaapt en dat is stil. Dan sneeuwt het in de kamers
Van het huis waarin ik woon met mijn vriendin.
Ze ligt er naakt en wit, een ademende steen,
Een groot en lastig beeld waar ik mij moet stoten,
Een scherp gewicht dat ik moet dragen alle dagen,
Alle nachten dat haar slaap me uit de slaap houdt.
Ik ben met haar alleen. Alleen met haar kom ik
De jaren afgewandeld want haar naam wijst me de weg
En in haar blik zie ik mijn blinde tijd weerspiegeld.
Ze ligt er naakt en wit, een ademende steen
Waarin ik heel mijn bot bestaan geslepen heb
En slijp, ook als ik slaap en roepend van haar droom.
Narcissus
Het is zo moeilijk om te houden
Van de dingen die je maakt -
Je kijkt vertederd naar een hand
Vol kaf en koren
En je bakt je brood verkeerd;
Je last met sleutelende ogen,
Met een hart vol werkzame ontroering
Twee linkerkanten aan mekaar.
Ja het is moeilijk, maar moeilijk
En mooi om jezelf aan te raken, vandaag
En ook definitief, het is moeilijk
En mooi om je terug te vinden morgen
In de dingen die je maakt.
Daar heeft men wel een dood voor over soms.
Tussen vijf en zeven
Tussen vijf en zeven 's avonds
Als er niets gebeurt,
Dan klimt het kwik in alle zieken
En leren de kinderen vloeken.
Ze smijten al zingend en scheldend de melk
Van tafel, ze steken stampvoetend
Hun honger omhoog als hun dierbaarste speeltje
's Avonds tussen vijf en zeven
Als er niets gebeurt.
Dan laten de mensen hun lichamen zakken
In treinen en keukens, in kroegen
En ook in gedachten, ze heffen hun armen
Ten hemel en houden hun slechte papieren
Tegen het licht, en tussen hun handen
Spannen de rollende koppen zich op,
Soldaten en branden rennen van links
Naar rechts, en kranten en tranen
Zijn niet meer uit elkaar te houden
's Avonds tussen vijf en zeven
Als er niets gebeurt, hier
In mijn stamcafé De Stille Regen.
Inmiddels wordt alles omzichtig
En zwijgend naar buiten gedragen,
De vleugel en de zwartgevlekte kater,
De strenge fluiten en het tafelzilver,
De staande klok en ook de dovende luchter
En in gelakte kisten pa en ma.
Leonard Nolens (Bree, 11 april 1947)
De Amerikaanse dichter en schrijver Mark Strand werd geboren op 11 april 1934 in Summerside, Prince Edward Island, Canada. Zie ook mijn blog van 11 april 2007 en ook mijn blog van 11 april 2008.
My Mother On An Evening In Late Summer
1
When the moon appears
and a few wind-stricken barns stand out
in the low-domed hills
and shine with a light
that is veiled and dust-filled
and that floats upon the fields,
my mother, with her hair in a bun,
her face in shadow, and the smoke
from their cigarette coiling close
to the faint yellow sheen of her dress,
stands hear the house
and watches the seepage of late light
down through the sedges
the last gray islands of cloud
taken from view, and the wind
ruffling the moon's ash-colored coat
on the black bay.
2
Soon the house, with its shades drawn closed, will send
small carpets of lampglow
into the haze and the bay
will begin its loud heaving
and the pines, frayed finials
climbing the hill, will seem to graze
the dim cinders of heaven.
And my mother will stare into the starlanes,
the endless tunnels of nothing,
and as she gazes,
under the hour's spell,
she will think how we yield each night
to the soundless storms of decay
that tear at the folding flesh,
and she will not know
why she is here
or what she is prisoner of
if not the conditions of love that brought her to this.
3
My mother will go indoors
and the fields, the bare stones
will drift in peace, small creatures --
the mouse and the swift -- will sleep
at opposite ends of the house.
Only the cricket will be up,
repeating its one shrill note
to the rotten boards of the porch,
to the rusted screens, to the air, to the rimless dark,
to the sea that keeps to itself.
Why should my mother awake?
The earth is not yet a garden
about to be turned. The stars
are not yet bells that ring
at night for the lost.
It is much too late.
Mark Strand (Summerside, 11 april 1934)
De Franse schrijver Antoine Blondin werd geboren op 11 april 1922 in Parijs. Hij was een zoon van de dichteres Germaine Blondin. Na het Louis-le-Grand lycée en het Corneille lycée in Rouen behaalde hij een graad in de literatuur aan de Sorbonne. In 1942 werd hij naar Duitsland gestuurd om er dwangarbeid te verrichten. De ervaringen inspireerden hem tot de eerste roman L'Europe Buissonnière die verscheen in 1949. Het boek leverde hem de Prix des Deux-Magots op en de vriendschap van mensen als Marcel Aymé, Roger Nimier en Jean-Paul Sartre. Deze groep kreeg in 1953 de naam les Hussards, een naam die zou beklijven. Ondanks zijn rechtse en monarchistische opvattingen raakte hij ook nog bevriend met François Mitterrand.
Uit: Premières et dernières nouvelles
«Votre cas est désespéré, votre solde est épuisé, votre rayonnement est nul. Allez-vous faire éditer par les maquereaux marinés du Capitaine Cook, devenez directeur littéraire chez Olida... Moi je ne suis pas un épicier ! Vous n'avez plus rien à faire ici. - Mais mon contrat ? - Puis-je vous demander, cher Monsieur, ce que vous comptez entreprendre pour l'honorer ? - Ecrire, parbleu. - Ecrire, écrire, ils n'ont que ce mot-là sous la plume. Mais enfin il faut vendre d'abord. Comprenons-nous une fois encore et cherchons ensemble. Vous n'auriez pas, par hasard, été mêlé à l'affaire Ben Barka, là, récemment, dans votre petit coin ? - Comme tout le monde, mais sans plus... - Pas d'infirmité, de tare congénitale un peu spectaculaire ? - Non, hélas ! - Vous ne seriez pas un ancien « enfant bleu » des fois ? - Encore hélas ! - Dans le fond, je me demande pourquoi vous écrivez."
Antoine Blondin (11 april 1922 7 juni 1991)
De Hongaarse dichter Attila József werd geboren op 11 april 1905 in Boedapest. Zie ook mijn blog van 11 april 2007 en ook mijn blog van 11 april 2008.
Kings of Bethlehem
Little Jesus, God bless Thee, God bless Thee,
Royal kings we are all three.
Above us shone a blazing star,
on foot we've come from very far.
A little lamb so surely said
that Jesus Christ lay here in bed.
My name is King Melchior,
Help me, help me, my dear Lord.
Good day to you, Son of God, Son of God,
Silly old priests we are not.
News of your birth has travelled far,
King of the poor we've heard you are.
Hence our little visitation,
heaven's kingdom's our salvation.
My name's Jasper and I think
I'm a kind of worldly king.
Greetings to you, Saviour, Saviour,
Our land is much sunnier.
All our sausage we have eaten,
our fine boots look weatherbeaten,
six handfuls of gold we have got,
also incense in a big pot.
King Balthazar, yes, that's me:
The Saracen of the three.
Flushes-blushes sweet Mary, sweet Mary,
little mother she's happy.
Casting down her eyes she peers
at her Jesus through her tears;
hear the shepherds' music-playing,
feeding time bears no delaying.
Kindly three kings make your bow,
I must bid you farewell now.
Vertaald door John Szkely
Attila József (11 april 1905 3 december 1937)
Standbeeld in Boedapest
11-04-2009 om 16:15
geschreven door Romenu
|