De Duitse schrijver Mani Beckmann werd geboren op 26 december 1965 in Alstätte/Westfalen. Zie ook mijn blog van 26 december 2008.
Uit: Sodom und Gomera
Das Flugzeug landete mit einer halben Stunde Verspätung um kurz vor drei Uhr nachmittags auf dem Flughafen Reina Sofia. Noch vor sechs Stunden hatte ich bei elf Grad fröstelnd im Berliner Regen gestanden und auf mein Taxi gewartet, das mich zum Flughafen Tegel bringen sollte, und
nun empfing mich strahlender Sonnenschein und eine brütende Hitze auf der Kanareninsel Teneriffa.
»Auf das Wetter ist da unten immer Verlass«, hatte Ute mir versprochen und wie immer recht behalten. »Das Schlimmste, was dir passieren kann, ist der Schirokko. Aber der kommt selten.«
»Aha«, hatte ich geantwortet und nicht recht gewusst, wovon sie sprach.
Ich stand in der Abfertigungshalle und sammelte mein Gepäck ein (wie nicht anders zu erwarten, war es das letzte, das auf dem Förderband erschien). Ich verstaute Jeansjacke und Pullover im Rucksack, setzte meine Sonnenbrille auf, stellte die Armbanduhr um eine Stunde zurück und begann allmählich zu begreifen, dass soeben mein erster längerer Urlaub seit Jahren begonnen hatte. Erst am Vortag hatte ich ein Last-Minute-Pauschalticket erstanden, und noch vor drei Tagen hatte ich nicht die leiseste Ahnung gehabt, dass ich mich an diesem Dienstagnachmittag in der Nähe des 28. Breitengrades auf einer Insel im Atlantischen Ozean befi nden würde. Eigentlich sind spontane Entscheidungen nicht gerade meine Stärke, aber diesmal ging alles ganz plötzlich und erfolgte ohne lange Planung.
Es begann damit, dass Wuttke, mein Redakteur beim »Berliner Abendblatt«, mir bei einer Kulturpreisverleihung am Samstag zu verstehen gab, es sähe in der nächsten Zeit ungünstig mit Aufträgen aus. Er wisse, dass man es als Freiberufl er nicht einfach habe, und es tue ihm ja auch leid,
aber so sei es halt im Journalismus. Nicht dass er mit meinen Texten unzufrieden sei, das nun gerade nicht, aber ob ich denn nicht schon einmal überlegt hätte, das Feuilleton aufzugeben und, sagen wir mal, in die Lokalberichterstattung zu wechseln. Im lokalen Sport würden zum Beispiel immer mal wieder patente Leute gebraucht. Eine verbale Ohrfeige durch die Blume!
»Das ist das Sommerloch, da sieht es immer ein wenig mau aus.« Wuttke lächelte unecht. Von wegen Sommerloch! Es war September!
Mani Beckmann (Alstätte, 26 december 1965)
De Duitse dichter, schrijver en criticus Hans Brinkmann werd geboren op 26 december 1956 in Freiberg in Sachsen. Hij studeerde museumkunde in Leipzig en werkte vervolgens in Schloss Hinterglauchau en later in de stad- en streekbibliotheek in Karl-Marx-Stadt. Hij publiceert sinds 1976.
Uit: Milchmädchen Rechne Dich!
Blutbild einer Fledermaus
Ich habe mir einen Pfahl ins Herz getrieben, bin aber Dracula geblieben. Ich kann das Holz, will ich Blut lecken, rausziehen und dann wieder reinstecken. Alles eine Frage der Disziplin, ein Mann hat sich im Griff oder es hat ihn. Wenn ich mein Herzloch verstöpselt habe, bin ich gemütlich als wie ein Schwabe. Ich esse gute Hausmannskost: Kartoffeln. Sauerkraut, Würstel vom Rost. Ich trinke Tomatensaft, Möhrensaft, Kirsch und manchmal diesen Schnaps mit dem Hirsch. Man sieht, es muss für mich nicht einmal rot sein, das Fleisch auf dem Teller sollte aber tot sein. Hingegen, wenn ich den Pflock rausreiße, kann es schon vorkommen, dass ich beiße. Deshalb bitte ich Abstand zu halten, ihr könnt euch den Moment lang auch woanders entfalten. Schließlich bin ich im Dienst beim Schlürfen, ich mache das für Geld, darf das also dürfen. Ich prüfe im Auftrag der Politik das Blut, wie deutsch, wie süß, wie dick und wie dunkel, ich halte das fest, ist mein Job. Was dann damit wird, mach ich mir keinen Kopp. Ich ahne es freilich, ich bin ja Elite, ein Fachmann von Adel auf meinem Gebiete. Daten werden bundesweit wöchentlich erhoben und - beileibe nicht nur die Ergebnisse meiner Proben werden - erfasst, auch die Rotz- und Wasserbestände; das geht aber alles nicht mehr durch meine Hände. Zweck des Ganzen, soweit ich' s beurteilen kann, ist die Erforschung der Körperflüssigkeiten, um ihre Nutzung vorzubereiten. Seit nämlich Arbeit kaum noch Gewinn verspricht, sucht die Weltordnung neu nach Gesicht und Gewicht. Nur soviel: Verzicht allein bringt es nicht, wenn' s der Ökonomie an Profit gebricht.
Hans Brinkmann (Freiberg, 26 december 1956)
De Cubaanse schrijver, essayist en musicoloog Alejo Carpentier werd geboren in Havana op 26 december 1904. Carpentier was de zoon van een Russische taallerares en een Franse architect. Op twaalfjarige leeftijd verhuisde hij met zijn familie naar Parijs, waar hij muziektheorie begon te studeren. Bij zijn terugkomst in Cuba, studeerde hij architectuur, een studie die hij nooit af zou maken. Hij begon te werken als journalist en werkte mee met de linkse bewegingen. Hiervoor werd hij een tijd gevangengezet en wanneer hij uit de gevangenis kwam, ging hij in ballingschap naar Frankrijk. Daar werd hij voorgesteld aan de surrealisten, zoals André Breton, Paul Eluard, Louis Aragon, Jacques Prévert en Antonin Artaud. Tijdens zijn verblijf in Frankrijk bezocht hij vele malen Spanje, waar hij de schoonheid van de barok ontdekte die hem vanaf dan zou fascineren. Zijn bekendste werken zijn Ecue-yamba-o!"Alabado sea el Señor" (1933), over de afrocubaanse mythologie en folklore, El reino de este mundo (1949), en Los pasos perdidos (1953). Het was in de proloog van El reino de este mundo, een roman over de Haïtiaanse revolutie, dat hij zijn visie over het "magische realisme" uiteenzette. Van 1945 tot 1959 leefde hij in Venezuela. Na de Cubaanse Revolutie keerde hij terug naar zijn vaderland in 1959, waar hij werkte als directeuur van de Nationale Drukerij en in de Cubaanse ambassade in Frankrijk.
Uit: Journey Back to the Source (Vertaald door Frances Partridge)
Then the old Negro, who had not stirred, began making strange movements with his stick, whirling it around above a graveyard of paving stones. The white and black marble squares flew to the floors and covered them. Stones leaped up and unerringly filled the gaps in the walls. The nailstudded walnut doors fitted themselves into their frames, while the screws rapidly twisted back into the holes in the hinges. In the dead flower beds, the fragments of tile were lifted by the thrust of growing flowers and joined together, raising a sonorous whirlwind of clay, to fall like rain on the framework of the roof. The house grew, once more assuming its normal proportions, modestly clothed. Ceres became less gray. There were more fish in the fountain. And the gurgling water summoned forgotten begonias back to life. The old man inserted a key into the lock of the front door and began to open the windows. His heels made a hollow sound. When he lighted the lamps, a yellow tremor ran over the oil paint of the family portraits, and people dressed in black talked softly in all the corridors, to the rhythm of spoons stirring cups of chocolate. Don Marcial, Marqués de Capellanías, lay on his death-bed, his breast blazing with decorations, while four tapers with long beards of melted wax kept guard over him.
Alejo Carpentier (26 december 1904 - 24 april 1980)
De Amerikaanse dichter en schrijver Jean Toomer werd geboren op 26 december 1894 in Washington, D.C. Hoewel hij gedurende een periode van zijn leven voor blanke doorging groeide hij op in een zwarte gemeenschap. Hij studeerde aan de University of Wisconsin en aan het College of the City of New York. Na zijn studie begon hij te schrijven. In 1921 werd hij leraar in Georgia, het was een reis naar zijn wortels. Vanuit zijn ervaringen in die tijd schreef hij de bundel Cane. Toomer was een prominent vertegenwoordiger van de Harlem renaissance.
Song of the Son
Pour O pour that parting soul in song
O pour it in the sawdust glow of night
Into the velvet pine-smoke air tonight,
And let the valley carry it along.
And let the valley carry it along.
O land and soil, red soil and sweet-gum tree,
So scant of grass, so proligate of pines,
Now hust before an epoch's sun declines
Thy son, in time, I have returned to thee,
Thy son, I have in time returned to thee.
In time, for though the sun is setting on
A song-lit race of slaves, it has not set;
Though late, O soil, it is not too late yet
To catch thy plaintive soul, leaving, soon gone,
Leaving, to catch thy plaintive soul soon gone.
O Negro slaves, dark purple ripened plums,
Squeezed, and bursting in the pine-wood air,
Passing, before they stripped the old tree bare
One plum was saved for me, one seed becomes
an everlasting song, a singing tree,
Caroling softly souls of slavery,
What they were, and what they are to me,
Caroling softly souls of slavery.
Jean Toomer (26 december 1894 30 maart 1967)
Portret door Weinold Reiss
De Nederlandse schrijfster Willy Corsari (pseudoniem van Wilhelmina Angela Douwes-Schmidt) werd geboren in Sint-Pieters-Jette, Brussel, op 26 december 1897. Zij studeerde aan de Toneelschool van Amsterdam, deed mee aan het cabaret aldaar en trad op met grote namen als Jean-Louis Pisuisse en Louis Davids. Deze ervaringen beschreef zij in haar Liedjes en herinneringen. Daarna werd haar schrijverstalent ontdekt, waardoor zij verder ging als populair auteur die een breed publiek wist te bereiken. Haar eerste publicaties verschenen vanaf 1916 in tijdschriften; in 1927 kwam haar eerste boek uit. Haar grootste populariteit bereikte zij in de jaren vijftig. Een aantal van haar boeken is vertaald. Zelf vertaalde ze ook werk van anderen, zoals van Louis Bromfield en Albert Camus.
Willy Corsari was enkele malen gehuwd, en had een verhouding met (onder anderen) Jan Campert. Zij bereikte de respectabele leeftijd van 100 jaar. Haar werk omvat meisjesboeken, romans, detectives (rond inspecteur Lund), korte verhalen, toneelstukken en liedjes.
Liedje in de schemering
Mijn man zingt een oud liefdesliedje
In de schemering na het diner
Mijn vriendin leunt tegen de vleugel
En zingt zachtjes met hem mee
En ik zit in een hoekje gedoken
Mijn hart is zo zwaar van verdriet
Hun stemmen klinken zo aardig saam
't Is al een heel oud liedje
Veel lange jaren geleden
Toen heb ik dat nog eens gehoord
Toen heeft het mijn hart gestolen
En m'n meisjesrust verstoord
Hij was ook zo knap en innemend
Hij zong, 't was op een soiree
Ik leunde tegen de vleugel aan
En zong zachtjes met hem mee
Toen kruisten zijn blikken de mijne
En hij zag me zo smekend aan
Dat ik werelden van zaligheid
Voor me open voelde gaan
En al wat een vrouw heeft te geven
Dat gaf ik aan hem maar alleen
Maar sedert die avond vervlogen er
Zo heel vele jaren heen
En ik heb in die jaren ervaren
Dat de liefde gaat snel voorbij
Waarom zingt hij het liedje nu
Dat hij eenmaal zong voor mij
Wat zit je daar, er wordt gesproken
Mijn vriendin lachte luid, te luid
Het licht vlamt op en de schemer is heen
En het liedje is uit, is uit...
Willy Corsari (26 december 1897 11 mei 1998)
26-12-2009 om 19:24
geschreven door Romenu
|