De Vlaamse dichter en schrijver Jotie T'Hooft werd geboren in Oudenaarde op 9 mei 1956. T'Hooft was enig kind, en was als kind een voorbeeldige jongen, maar op de middelbare school kent hij ernstige aanpassingsproblemen: hij werd van verschillende scholen gestuurd. Hij zocht zijn toevlucht in de literatuur (Franz Kafka, Hermann Hesse), poëzie, muziek (David Bowie, Nico, Frank Zappa, Lou Reed) en drugs. Op zijn veertiende was hij al verslaafd. Op 17-jarige leeftijd verliet hij het ouderlijk huis. Hij ging in Gent op kamers wonen om de kunstacademie te volgen. Van de geplande studies kwam niks terecht: in Gent kwam hij in het drugsmilieu terecht, waar hij zijn geldnood trachtte op te lossen door drugs te verkopen en allerlei baantjes aan te nemen. Eind 1973 nam hij slaappillen in en probeerde zelfmoord te plegen door zich te kerven met scheermesjes. Deze zelfmoordpoging mislukte en zijn ouders haalden hem terug naar Bevere. Daar kende hij een periode van relatieve rust.
In 1974 werd T'Hooft voor drugbezit opgepakt door de politie bij een razzia, ter beschikking van de jeugdrechter gesteld en doorverwezen naar de opvoedingsinstellingen in Beernem en Ruiselede. Na deze periode ontmoette hij Ingrid Weverbergh, een dochter van Julien Weverbergh, uit diens eerste huwelijk. Jotie en Ingrid traden op 29 augustus 1974 in het huwelijk. Zijn schoonvader, directeur van uitgeverij Manteau, bezorgde hem niet alleen werk als lector bij uitgeverij Manteau, maar zorgde er ook voor dat zijn eerste bundel Schreeuwlandschap in 1975 gepubliceerd werd. Toch vond T'Hooft geen rust: in juli 1976 trachtte hij voor de tweede maal zelfmoord te plegen: hij dronk een fles whisky leeg en spoot zich valium in de aderen. Ook deze poging mislukte. Zijn tweede dichtbundel Junkieverdriet verscheen in 1976. Voor deze bundel kreeg hij de prestigieuze Reina Prinsen Geerligsprijs. Deze bundel betekende zijn doorbraak binnen de literaire wereld. T'Hooft werd redacteur van verschillende tijdschriften, gaf overal ten lande lezingen en voordrachten en publiceerde in verschillende literaire bladen. Het druggebruik overheerste echter meer en meer zijn leven en de doodsdrift van T'Hooft won het uiteindelijk: in de nacht van 5 op 6 oktober 1977 diende hij zichzelf in een kleine kamer in Brugge een overdosis cocaïne toe en stapte zo uit het leven.
Schuldbekentenis
Ja, ik geef het toe, ik beken het openlijk:
mijn lichaam was altijd een toren zonder uitkijk.
Ik heb hem steen voor steen in folianten gepend
ik heb mij geplooid naar de tijd en de trend.
De stenen die ik uit de wand verwijderd heb
zijn de woorden waar ik dit gedicht mee schep:
ik kijk naar de wereld waarin gij woont
en al zie ik onscherp en ben ik vreselijk stoned
er is iets dat mij niet ontgaan kan
mijn toren is gebouwd in mijn eigen toren.
Ik weerhield mijn lijf niet in de groei tot man
maar ik zaag geduldig aan de pijlers die mij schoren.
Het lijkt niet erg duidelijk misschien
mijn keel snoert dicht en mijn tong heb ik gebroken
toen ik spreken leerde. Ik heb niemand ontzien.
Ik ben wereld, in mij is onstuitbaar de doodsbloem
ontloken.
Junkieverdriet
Mijn eeuwenoud, mijn levenslang junkieverdriet
Van geboortepijn tot nu mijn eenzaamheid
Die ik deel met duizenden nu ik weet wat ik weet:
Dat de mens een naald is zoekend naar een ader
Zoekend naar de kiespijn van zijn ver verleden.
Junkieverdriet, bass-toon van deze tijd
Waar de verschopte verschaalt in een dode hoek
Van het denkperspectief, in de paranoia
Van de kleine penis en de schizofrenie van schaamte.
In deze wereld mijn waansisteem werd liefde
Een misdrijf in het duister en reizen kruipen
Uit de schaduw der ouders naar de schaduw van de dood.
Verdrinken tijdens de armslag naar meer.
Licht van alle licht, licht
Dat niet dooft met de dagen en mijn geheugen
Voortdurend doorschijnt, licht licht
Dat niet zinkt in de stof het woord
Dat muis is knagend binnen klein bestek,
Licht dat bomen doorruist en water, licht
Dat leeft op de vloedlijn bij springtij,
Tussen afkick en hit, wit licht, witte hitte.
Jotie T'Hooft (9 mei 1956 6 oktober 1977)
De Amerikaanse dichter Charles Simic werd geboren in Belgrado op 9 mei 1938. In 1953 verliet Simic het toenmalige Joegoslavië en vloog hij met zijn moeder naar de Verenigde Staten om zich te herenigen met zijn vader die er al zes jaar woonde. Na een jaar in New York verhuisde de familie naar Chicago, waar Simic middelbaar onderwijs genoot. In 1958 keerde hij terug naar New York. In 1966 studeerde hij af aan de universiteit van New York en sinds 1973 heeft Simic gedoceerd aan het departement Engels van de universiteit van New Hampshire. Charles Simic publiceerde sinds zijn debuut in 1967 meer dan zestig boeken. Met de bundel prozagedichten The World Doesnt End (1989) won hij de Pulitzer Prize for Poetry 1990.
A Book Full of Pictures
Father studied theology through the mail
And this was exam time.
Mother knitted. I sat quietly with a book
Full of pictures. Night fell.
My hands grew cold touching the faces
Of dead kings and queens.
There was a black raincoat
in the upstairs bedroom
Swaying from the ceiling,
But what was it doing there?
Mother's long needles made quick crosses.
They were black
Like the inside of my head just then.
The pages I turned sounded like wings.
"The soul is a bird," he once said.
In my book full of pictures
A battle raged: lances and swords
Made a kind of wintry forest
With my heart spiked and bleeding in its branches.
The Something
Here come my night thoughts
On crutches,
Returning from studying the heavens.
What they thought about
Stayed the same,
Stayed immense and incomprehensible.
My mother and father smile at each other
Knowingly above the mantel.
The cat sleeps on, the dog
Growls in his sleep.
The stove is cold and so is the bed.
Now there are only these crutches
To contend with.
Go ahead and laugh, while I raise one
With difficulty,
Swaying on the front porch,
While pointing at something
In the gray distance.
You see nothing, eh?
Neither do I, Mr. Milkman.
I better hit you once or twice over the head
With this fine old prop,
So you don't go off muttering
I saw something!
Charles Simic (Belgrado, 9 mei 1938)
De Britse schrijver en acteur Alan Bennett werd geboren op 9 mei 1934 in Armley in Leeds, Yorkshire. Zie ook mijn blog van 9 mei 2007 en ook mijn blog van 9 mei 2008.
Uit: The Uncommon Reader
At Windsor it was the evening of the state banquet and as the president of France took his place beside Her Majesty, the royal family formed up behind and the procession slowly moved off and through into the Waterloo Chamber.
'Now that I have you to myself,' said the Queen, smiling to left and right as they glided through the glittering throng, 'I've been longing to ask you about the writer Jean Genet.'
'Ah,' said the president. 'Oui.'
The 'Marseillaise' and the national anthem made for a pause in the proceedings, but when they had taken their seats Her Majesty turned to the president and resumed.
'Homosexual and jailbird, was he nevertheless as bad as he was painted? Or, more to the point,' and she took up her soup spoon, 'was he as good?'
Unbriefed on the subject of the glabrous playwright and novelist, the president looked wildly about for his minister of culture. But she was being addressed by the Archbishop of Canterbury.
'Jean Genet,' said the Queen again, helpfully. 'Vous le connaissez?'
'Bien sûr,' said the president.
'Il m'intéresse,' said the Queen.
'Vraiment?' The president put down his spoon. It was going to be a long evening.
It was the dogs' fault. They were snobs and ordinarily, having been in the garden, would have gone up the front steps, where a footman generally opened them the door.
Today, though, for some reason they careered along the terrace, barking their heads off, and scampered down the steps again and round the end along the side of the house, where she could hear them yapping at something in one of the yards.
Alan Bennett (Armley, 9 mei 1934)
De Russische schrijver, dichter en zanger Bulat Shalvovich Okudzhava werd geboren in Moskou op 9 mei 1924. Zie ook mijn blog van 9 mei 2007 en ook mijn blog van 9 mei 2008.
The Last Trolley Bus
When I'm in trouble and totally done
and when all my hope I abandon
I get on the blue trolley bus on the run,
the last one,
at random.
Night trolley, roll on sliding down the street,
around the boulevards keep moving
to pick up all those who are wrecked and in need
of rescue
from ruin.
Night trolley bus will you please open your doors !
On wretched cold nights, I can instance,
your sailors would come, as a matter of course,
to render
assistance.
So many a time they have lent me a hand
to help me get out of grievance...
Imagine, there is so much kindness behind
this silence
and stillness.
Last trolley rolls round the greenery belt
and Moscow, like river, dies down...
the hammering blood in my temples I felt
calms down
calms down.
The Paper Soldier
Once there lived a soldier-boy,
quite brave, one can't be braver,
but he was merely a toy
for he was made of paper.
He wished to alter everything,
and be the whole world's helper,
but he was puppet on a string,
a soldier made of paper.
He'd bravely go through fire and smoke,
he'd die for you. No vapour.
But he was just a laughing-stock,
a soldier made of paper.
You would mistrust him and deny
your secrets and your favour.
Why should you do it, really, why?
`cause he was made of paper.
He dreads the fire? Not at all!
One day he cut a caper
and died for nothing; after all,
he was a piece of paper.
Vertaald door Alec Vagapov
Bulat Okudzhava (9 mei 1924 12 juni 1997)
De Oostenrijkse dichter, schrijver en diplomaat Leopold Andrian werd op 9 mei 1875 in Berlijn geboren. Zie ook mijn blog van 9 mei 2007 en ook mijn blog van 9 mei 2008.
Uit: Le Jardin de la connaissance (Der Garten der Erkenntnis, vertaald door Jean-Yves Masson)
Souvent, il était rempli divresse par la sensation que Vienne lui réservait encore tant et tant de plaisirs, et par la pensée que le mystère qui était cause de leur charme se trouvait caché au fond de ces plaisirs. Cette pensée lui permettait aussi dapaiser ce désir « dautre chose » qui semparait de lui plus fortement et plus souvent quà Bozen ; car il avait maintenant à portée de la main tout ce qui pouvait lui offrir cette « autre chose » quil appelait autrefois de ses vux : les bals de lOpéra, et les salles du Sofienbad, et le cabaret Ronacher, et lOrpheum, et le cirque, et les fiacres. Il disait : « autre chose », et en prononçant ces mots, il avait le sentiment que, quelque part, il ne savait dans quelle direction, sétendait un monde où tout était à la fois interdit et secret, aussi grand que celui quil connaissait. Cétaient surtout les cochers quil regardait avec une excitation singulière, mêlée deffroi. Un grand nombre dentre eux ressemblaient étrangement à de jeunes messieurs ; mais que le contraste se dissimulât précisément au cur de cette similitude devait avoir un rapport avec la nature de cette « autre chose » quil recherchait. Lun dentre eux surtout lui plaisait, lorsque son fiacre traversait le Prater au printemps ; ses chevaux portaient des bouquets de violettes glissés dans leur harnais, et il était assis au-dessus deux, le buste légèrement incliné vers lavant, tenant haut et largement écartées les rênes avec ses bras, dans une attitude pleine de recherche, roide comme une statue et pourtant étrangement vivant, comme une estampe pleine de grâce et quelque peu maniérée dans lélégance maniérée de son cadre. »
Leopold Andrian (9 mei 1875 19 november 1951)
09-05-2009 om 17:18
geschreven door Romenu
|