De Nederlandse schrijver Ewald Vanvugt werd geboren op 16 april 1943 in 's-Hertogenbosch. Hij publiceerde ruim 30 boeken. Zijn romandebuut was in 1963 Een bizonder vreemde dief. In de jaren zestig (1964-1967) maakte hij voor het wekelijkse VARA-radioprogramma Uitlaat radioreportages met Wim de Bie. Van 1967 tot 1977 maakte hij lange reizen op andere continenten. In 1980 werd hij medewerker van de Volkskrant. Sindsdien publiceerde hij talrijke artikelen in uiteenlopende tijdschriften - van De Gids tot Playboy en Vrij Nederland. De koloniale geschiedenis is in zijn schrijven een terugkerend onderwerp. In 1985 verscheen de studie Wettig opium. 350 jaar Nederlandse opiumhandel in Azië, waarin een vergeten hoofdstuk in de koloniale geschiedenis werd onthuld. In 1993 verscheen Een propagandist van het zuiverste water. H.F.Tillema (1870-1952) en de fotografie van tempo doeloe, waarin een lang vergeten foto-archief uit een museumdepot tevoorschijn kwam.
Vanvugt verzorgde tentoonstellingen, bijvoorbeeld Sociale fotografie in Indonesië in de jaren twintig in het Erasmus Huis in Jakarta (1994. In 2002 verscheen de omvangrijke koloniale geschiedenis Zwartboek van Nederland overzee. In 2006 publiceerde Vanvugt De verovering van Bali, een documentaire reisroman waarin hij het buitensporige geweld en de massas slachtoffers van de Nederlandse koloniale oorlogen nogmaals aan de kaak stelt. In 2007 verscheen Weerzien met Lucine. Een dag- en nachtboek uit de Stille Zuidzee over een reis naar Vanuatu en een hervonden jeugdliefde.
Uit: Cynthia en haar grote liefde
Hij verscheen in mijn leven als de vriend van mijn beste vriendin die al jong niet wilde deugen. Zij stelde hem voor: 'Kijk Cynthia, dit is mijn amant! Lief, niet?' Zij sprak altijd op de bekakte toon van de koningin: 'Eerst kwam hij soms een uurtje voor dure knaken op bestelling via een modellenbureau - en nu is hij mijn vaste lover met wie ik het nieuwe leven ga beginnen. Knap, niet?' Hij lachte zijn perfecte tanden bloot en zijn plotselinge verschijning stuwde een lichte lavendelgeurige wasem in mijn richting, die ik met een passende lichaamsgeur probeerde te beantwoorden. Met al mijn zinnen zoog ik hem in me op terwijl ik mezelf door al mijn poriën aan hem kenbaar wilde maken. Breed geschouderd, slank op lange benen en met blonde manen tot op de schouders moest hij eraan gewend zijn geraakt dat hij door veel mensen tenminste met hun ogen werd betast. Hij knikte gretig ter bevestiging van haar woorden en tegelijk alsof hij zijn bereidheid demonstreerde om haar overal te volgen. De kans dat voor mijn vriendin ooit 'het nieuwe leven' zou beginnen, leek mij extreem onwaarschijnlijk, maar ik wist meteen: als het met iemand kon lukken, moest het met hem zijn. Geschrokken van zijn aantrekkingskracht viel ik mijn vriendin om de hals en we kusten elkaar innig op de wangen.
Ewald Vanvugt (s-Hertogenbosch, 16 april 1943)
De Duitse schrijfster Sibylle Lewitscharoff werd geboren op 16 april 1954 in Stuttgart als dochter van een Bulgaarse vader en een Duitse moeder. Zij studeerde godsdienstwetenschappen in Berlijn. Tijdens haar studie verbleef zij ook een jaar in Parijs en een jaar in Buenos Aires. Daarna werkte zij een tijd als boekhoudster bij een reclamebureau. Zij begon met het schrijven voor de radio en met hoorspelen. De doorbrak kwam in 1998 toen zijvoor haar roman Pong de den Ingeborg-Bachmann-Preis ontving.
Uit: Consummatus
Wie fein die Toten hören! Zu einem Riesenohr vereinigt, segeln ihre Ohren am Himmel und überspannen ihn zu weiten Teilen. Was sich von Zungen löst, was sich in Hirnen formt, erzählte Worte, geträumte Worte, Worte ohne Klang, sie alle werden vom
Großen Totenohr erlauscht. Es wedelt, es fächelt, es zuckt wie ein Elefantenohr im Takt zu den Lügen, Beschwörungen, Gebeten, den Sirenengesängen, Notschreien, Märchen in den Babelsprachen der Erde, es hört die Tierlaute und den Krach der Maschinen, hört das Uuuijujuio der Gibbons so präzis wie das Huuijui der Kleinen Hufnase, hört das Schwappen der Meere und die dunkle Verzweiflung der Callas. Hört selbst Fehlwörter und schlampig gesprochene Silben, Wörter, die so huschig erscheinen und wieder verschwinden, daß nicht einmal wer sie geboren hat imstande ist, sie zu verstehen.
Es war einmal. Wann immer dieser Satzstummelvernommen wird, rinnt ein freudiger Schauder über das Totenohr. Es war einmal sind seine liebsten Worte. Es waren einmal ein Mann und eine Frau. Ein unauffälliger Mann und eine Frau, die alle Blicke auf sich zog, früher heiße, später nur mehr neugierige. Daß sich so ein Mann und diese Frau treffen mußten, um neun Monate lang durch Europa zu kreuzen, ist einer jener seltenen Würfe, die das Leben manchmal in einem geschlossenen Becher ausbringt. Der Mann bin ich.
Sibylle Lewitscharoff (Stuttgart, 16 april 1954)
De Duitse dichter en schrijver Rolf-Dieter Brinkmann werd geboren op 16 april 1940 in Vechta. Vanaf 1962 leefde hij in Keulen, waar hij pedagogie studeerde, maar er al snel voor koos om schrijver te worden. In de jaren zestig was hij ook vaker in Londen, waar hij in contact kwam met de anglo-amerikaanse dichtkunst (Frank OHara, William Carlos Williams) en de popmuziek uit die tijd. Voor zijn in 1975 verschenen hoofdwerk »Westwärts 1 & 2«, ontving hij postuum de Petrarca prijs.
Gedicht
Zerstörte Landschaft mit
Konservendosen, die Hauseingänge
leer, was ist darin? Hier kam ich
mit dem Zug nachmittags an,
zwei Töpfe an der Reisetasche
festgebunden, Jetzt bin ich aus
den Träumen raus, die über eine
Kreuzung wehn. Und Staub,
zerstückelte Pavane, aus totem
Neon, Zeitungen und Schienen
dieser Tag, was krieg ich jetzt,
einen Tag älter, tiefer und tot?
Wer hat gesagt, daß sowas Leben
ist? Ich gehe in ein
anderes Blau.
Rolf-Dieter Brinkmann (16 april 1940 23 april 1975)
De Franse dichter en schrijver Anatole France werd geboren in Parijs op 16 april 1844. Zie ook mijn blog van 16 april 2007 en ook mijn blog van 16 april 2008.
La mort d'une libellule
Sous les branches de saule en la vase baignées
Un peuple impur se tait, glacé dans sa torpeur,
Tandis qu'on voit sur l'eau de grêles araignées
Fuir vers les nymphéas que voile une vapeur.
Mais, planant sur ce monde où la vie apaisée
Dort d'un sommeil sans joie et presque sans réveil,
Des êtres qui ne sont que lumière et rosée
Seuls agitent leur âme éphémère au soleil.
Un jour que je voyais ces sveltes demoiselles,
Comme nous les nommons, orgueil des calmes eaux,
Réjouissant l'air pur de l'éclat de leurs ailes,
Se fuir et se chercher par-dessus les roseaux,
Un enfant, l'oeil en feu, vint jusque dans la vase
Pousser son filet vert à travers les iris,
Sur une libellule ; et le réseau de gaze
Emprisonna le vol de l'insecte surpris.
Le fin corsage vert fut percé d'une épingle ;
Mais la frêle blessée, en un farouche effort,
Se fit jour, et, prenant ce vol strident qui cingle,
Emporta vers les joncs son épingle et sa mort.
Il n'eût pas convenu que sur un liège infâme
Sa beauté s'étalât aux yeux des écoliers :
Elle ouvrit pour mourir ses quatre ailes de flamme,
Et son corps se sécha dans les joncs familiers.
Anatole France (16 april 1844 12 oktober 1924)
Portret Théophile-Alexandre Steinlen
De Duitse schrijver Eberhard Panitz werd geboren op 16 april 1932 in Dresden. Zie ook mijn blog van 16 april 2007.
Uit: Meines Vaters Straßenbahn
Es war ein heißer Sommer mit viel Regen. »Mir kommt alles wie auf den Kopf gestellt vor«, sagte die Grüne und flüsterte mit mir, fern von Sir und Horst Rehder, berührte mich mit ihrem Haar, so nah war sie mir auf einmal. In der letzten Schulstunde schob sie mir einen Zettel zu: »Wart ab, bis alle weg sind.«
Wir liefen Herrn Fischer in die Arme, der sein Fahrrad vom Hof holte und mit einem Schwung daraufsprang, als wäre er nicht fünfundsechzig oder achtzig oder hundert Jahre. Er lachte und rief: »Na, ihr beiden.«
Ohne zu wissen, was wir wollten und was uns trieb,lachten wir auch und beeilten uns, vom Schulhof wegzukommen, über den niedergebrochenen Zaun und durch die Gärten und aus der Stadt, bis wir unter einem Baum am Waldteich saßen. Kein Mensch sonst weit und breit, noch immer Hitze, wir zogen uns aus, schwammen über den See, blieben dem anderen Ufer
fern, das Wasser bis zur Brust. Wir wagten uns nicht anzureden oder anzusehen, schwammen zurück und krochen, weit voneinander entfernt, ins Schilf, um uns anzuziehen. Als es zu regnen begann, flüchteten wir wieder unter den Baum, diesmal Schulter an Schulter, und Ursula holte einen Gedichtband von Heine aus ihrer Schultasche hervor. Der Regen tropfte auf das Buch, einen roten Leinenband, der unsere Hände und Gesichter, Schultern und Schenkel verfärbte. »Mein Gott, blutrot«, sagte sie und griff nach dem Buch, das ihr aus den Händen geglitten war. Sie hatte zehn, zwölf Gedichte vorgelesen, mehr nicht. Nun regnete es nicht mehr, wir waren nackt, hatten keine Scheu, uns anzusehen, nochmals zum anderen Ufer zu schwimmen, dort auf der Wiese zu liegen und zu bleiben, bis die Dunkelheit und wieder Regen kam. Das Buch lag ganz durchnäßt im Gras, wir wickelten es in mein Hemd ein, es war sowieso alles rot.
Eberhard Panitz (Dresden, 16 april 1932)
16-04-2009 om 20:22
geschreven door Romenu
|