De Nederlandse dichter en schrijver Willem Frederik Hermans werd geboren op 1 september 1921 in Amsterdam. Zie ook mijn blog van 1 september 2010 en eveneens alle tags voorW. F. Hermans op dit blog.
Uit: De raadselachtige Multatuli
“Eduard Dekker was niet trots op zijn afkomst. Zijn roman Woutertje Pieterse moge niet precies een autobiografie zijn, maar dat de bittere haat tegen het fantasieloze kleinburgerdom, die uit dat boek spreekt, in zijn eigen jeugd ontstaan is, lijdt geen twijfel. Maatschappelijke eerzucht, die ook de andere kinderen van kapitein Dekker in hoge mate moet hebben beheerst, nam in Eduard's geval bijzondere vormen aan. Catharina sloot een degelijk huwelijk met kapitein Abrahamsz, Pieter werd een deftige dominee, en Jan, aanvankelijk stuurman, vergaarde een fortuin in de tabakscultuur op Java, - fortuin dat hij later weliswaar weer zou kwijtraken. Maar niemand zou de zuster en de broers meer ter sprake brengen, als Eduard het tot soortgelijk burgerlijk aanzien had gebracht, en toch was dat ook een van zijn idealen, in het begin. Zijn familieleden noemden hem Teddy. Het gezin was doopsgezind en vroom. Doopsgezinden zijn puriteins, tolerant uit beginsel, tegenstanders van geweld. Zij gehoorzamen God eerder dan de Staat, streven naar eigen verantwoordelijkheid en bewust handelen. Hun kinderen worden niet, zoals die van andere denominaties, vlak na de geboorte gedoopt, maar pas wanneer ze volwassen zijn. Zij dienen te weten wat zij doen en hun geloof bewust te belijden. De vader, Engel Douwesz. Dekker schijnt een geestige, welbespraakte man geweest te zijn. Een krachtig gezagvoerder, die de meeste mensen al gauw als ‘jongetje’ aansprak. Hij was, zoals bij een zeekapitein vanzelf spreekt, meestal niet thuis. De opvoeding van zijn kinderen kwam grotendeels neer op zijn vrouw, die een zenuwachtig karakter had. Haar handen zaten los aan haar lijf, zoals men zegt. Eduard zou later enige sentimentele verzen aan haar wijden, in zijn beginperiode toen hij nog schreef zoals het destijds hoorde. In zijn hart heeft hij haar waarschijnlijk gehaat. Aangenomen mag worden dat hij vroeg gespeend werd en dat als zuigeling het contact tussen hem en zijn moeder niet goed is geweest. Zij zal, na al zo veel kinderen ter wereld te hebben gebracht, misschien niet zo vurig naar hem verlangd hebben. Hij had te lijden van haar humeur en kreeg dikwijls onverdiend slaag. Ze vond hem te ‘zacht’. ‘God heeft zich met Eduard vergist’, zei ze, ‘hij had beter een meisje kunnen zijn.’
W. F. Hermans (1 september 1921 – 27 april 1995)
De Belgische schrijver Hubert Lampo werd op 1 september 1920 geboren in Het Kiel, Antwerpen. Zie ook mijn blog van 1 september 2010 en eveneens alle tags voor Hubert Lampo op dit blog.
Uit: De verdwaalde carnavalsvierder
‘Magisch-realisme,’ grinnikte ik, ‘Weet je niet dat het onzin is? Je leest het overal.’ ‘Nee,’ zei hij, ‘dat weet ik niet. De critici nog minder. Al een poos zitten we er middenin.’ ‘Nou!’ antwoordde ik. ‘Ik wist niet dat je zo goedgelovig bent.’ ‘Ja,’ besloot hij, ‘ik heb het gevoel dat het nog gekker wordt.’ (…)
‘[Wij hadden] een oude huisarts, een model in zijn soort maar een schilderachtig type. Hij had de rare gewoonte luidop zijn diagnose op te bouwen. Het zou een half kwaad zijn geweest als hij er niet de hebbelijkheid had op nagehouden het in het Latijn te doen. Mijn vader en ik geloofden het wel en zagen er in de eerste plaats de grappigheid van. Mama daarentegen schrok zich een ongeluk als hij na langdurige ausculatie in zijn esculapentaaltje tot de slotsom kwam dat zij een verkoudheid had en een aspirientje en wat neusdruppels voorschreef. De eenvoud van deze medicijnen vond ze verdacht, ze schenen volgens haar neer te komen op het placebo voor een patiënte die hij in zijn plechtig professioneel koeterwaals had opgegeven. Toen hij op hoge leeftijd overleed kwam er een jonge roodharige vent in zijn plaats, een vitale wildebras die als een vrolijke orkaan kwam binnenstuiven. Al van in de deuropening liet hij haar de keuze tussen katteziekte of vliegend flerecijn, kippesnot kon ook!"
Hubert Lampo (1 september 1920 - 12 juli 2006)
De Deense schrijver Peter Adolphsen werd geboren op 1 september 1972 in Århus. Zie ook mijn blog van 1 september 2010 en eveneens alle tags voor Peter Adolphsen op dit blog.
Uit: Machine (Vertaald door Charlotte Barslund)
“At the end of a long hot day mist was rising from the surface of the lake. The little herd had moved down to the shore and our horse, the one with the heart in question, a five-year-old mare, could feel her fear of crocodiles constricting her throat. She wedged herself in between two of the other horses and stuck her muzzle out across the fragmented mirror surface; she secured her footing and drank, with a sigh, at last. The animal was a mammal of the Perissodactyla order, the Equidae family, best known as Eobippus, the dawn horse, as it was named by Othniel C. Marsh in 1876; however, as Richard Owen had already in 1841 named a certain fossil Hymrotberium, the rules of taxonomy dictated that this term was the correct one. Owen had missed the link with the domestic horse and believed that the animal was related to the shrewmouse, the Latin name for which is Hymx. Common aesthetic sense has since ensured that this name, both prettier and more appropriate, is most frequently used, usually listed first, or if not, then following in brackets.”
Peter Adolphsen (Århus, 1 september 1972)
De Franstalige, Zwitserse dichter en schrijver Blaise Cendrars werd geboren op 1 september 1887 in La Chaux-de-Fonds. Zie ook mijn blog van 1 september 2010 en alle tags voor Blaise Cendrars op dit blog.
Trans-Siberian Prose and Little Jeanne from France(Fragment)
Me, the bad poet who didn't want to go anywhere, I could go everywhere And also the merchants still had enough money To go and tempt fate. Their train left every Friday morning. It was said there were a lot of deaths. One merchant carried away one hundred crates of alarm clocks and cuckoos from the Black Forest Another, hatboxes, top hats and an assortment of Sheffield corkscrews Another, coffins from Malmoi filled with canned food and sardines in oil Then there were lots of women Women renting between their legs and who could also serve Coffins They were all patented It was said there were a lot of deaths over there They traveled at reduced prices And had an open account at the bank.
Now, one Friday morning, it was finally my turn It was December And I too left to accompany a salesman in the jewelry business traveling to Kharbin We had two coupés in the express and 34 chests of jewelry from Pforzheim From the German peddler “Made in Germany” He had dressed me in new clothes, and while boarding the train I lost a button —I remember it, I remember it, I have often thought of it since— I was sleeping on the trunks and I was very happy to play with the nickel-plated browning that he had also given me
Vertaald door Ekaterina Likhtik
Blaise Cendrars (1 september 1887 – 21 januari 1961)
De Amerikaanse schrijver Edgar Rice Burroughs werd geboren in Chicago op 1 september 1875 als de zoon van een zakenman. Zie ook mijn blog van 1 september 2010 en alle tags voor Edgar Rice Burroughs op dit blog.
Uit: The Son of Tarzan
“Long have I looked for you, Tarzan,” said Akut. “Now that I have found you I shall come to your jungle and live there always.” The man stroked the beast’s head. Through his mind there was running rapidly a train of recollection that carried him far into the depths of the primeval African forest where this huge, man-like beast had fought shoulder to shoulder with him years before. He saw the black Mugambi wielding his deadly knob-stick, and beside them, with bared fangs and bristling whiskers, Sheeta the terrible; and pressing close behind the savage and the savage panther, the hideous apes of Akut. The man sighed. Strong within him surged the jungle lust that he had thought dead. Ah! if he could go back even for a brief month of it, to feel again the brush of leafy branches against his naked hide; to smell the musty rot of dead vegetation—frankincense and myrrh to the jungle born; to sense the noiseless coming of the great carnivora upon his trail; to hunt and to be hunted; to kill! The picture was alluring. And then came another picture—a sweet-faced woman, still young and beautiful; friends; a home; a son. He shrugged his giant shoulders. “It cannot be, Akut,” he said; “but if you would return, I shall see that it is done. You could not be happy here—I may not be happy there.” The trainer stepped forward. The ape bared his fangs, growling. “Go with him, Akut,” said Tarzan of the Apes. “I will come and see you tomorrow.” The beast moved sullenly to the trainer’s side. The latter, at John Clayton’s request, told where they might be found. Tarzan turned toward his son. “Come!” he said, and the two left the theater. Neither spoke for several minutes after they had entered the limousine. It was the boy who broke the silence. “The ape knew you,” he said, “and you spoke together in the ape’s tongue. How did the ape know you, and how did you learn his language?”
Edgar Rice Burroughs (1 september 1875 - 19 maart 1950) Scene uit de film Tarzan finds a son! uit 1939 met o.a. Maureen O'Sullivan en Johnny Weissmuller
Zie voor nog meer schrijvers van de 1e september ook mijn blog van 1 september 2013 deel 2.
01-09-2015 om 18:56
geschreven door Romenu
Tags:W. F. Hermans, Hubert Lampo, Peter Adolphsen, Blaise Cendrars, Edgar Rice Burroughs, Romenu
|