Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
27-03-2016
Haec Dies (Jan Engelman)
Aan alle bezoekers en mede-bloggers een Vrolijk Pasen!
De Verrijzenis van Christus door Tintoretto, 1565
Haec Dies De dood, de duist're, hield Hem niet, geen steen, geen wade of breidel – Hij steeg als 't eerste merellied, want was dit wonder niet geschied: zijn woorden bleven ijdel.
En alle leven is in 't Woord voor wie zijn ziel kan dragen zoo nieuw als lied'ren die men hoort wanneer de merel, ongestoord, het lente-licht ziet dagen.
O licht, o lied, o merelkeel die voor den grafsteen beven – was ooit een menschenwoord te veel wanneer het voor een enkel deel in Zijn geluk wil leven?
De Meesterzanger overal maakt dronken van geluiden, zij gaan als golven door het dal – o zingend hart, gij weet het al: de klok komt uit het Zuiden.
Het ritselt reeds in de spelonk waar klare waters vloeien, een vlam sprong uit de tondelvonk, een lijkkleed zonk, het lichaam blonk, geslaakt zijn alle boeien.
Hij stijgt, de horizon wordt rood, Zijn purp'ren wonden lichten – nu zweeft Hij boven hel en dood en maakt het exultemus groot in monden en gezichten.
Geen mensch is zoo melaatsch en klein die hier niet kan genezen, want alle wonden worden rein en ieder ijdel woord een schijn als Christus is verrezen.
Jan Engelman (Utrecht 7 juni 1900—Amsterdam 20 maart 1972) Pieter Jansz. Saenredam: Gezicht op de Mariaplaats en de Mariakerk te Utrecht, 1662 Jan Engelman werd geboren in Utrecht.
“Am Anfang der Reise war alles wie zu Hause, die Sprache, die Gesichter, die Landschaft und das Essen. Henri und seine kleine Schwester Catherine unterhielten sich aus dem Fenster mit den Dorfkindern, die im Trab ein Stück mitliefen. Wegen der Wärme des Juli blieben die Wagen geschlossen. Mehrmals übernachtete man noch im eigenen Land, auch in Nérac, der zweiten Residenz; die ganze reformierte Bevölkerung versammelte sich dort am Abend, die Pastoren predigten, Psalmen wurden gesungen. Einige Zeit führte der Weg durch die Guyenne, früher Aquitania, deren Hauptstadt Bordeaux war, und als Vertreter des Königs von Frankreich galt hier Antoine von Bourbon, der Gatte Jeannes. Dann aber begann die Fremde. Länder eröffneten sich, von denen ein Kind der Pyrenäen nicht einmal im Traum jemals erfahren hatte. Wie die Leute gekleidet waren! Wie sie sich ausdrückten! Man verstand, aber konnte nicht antworten. Die Flüsse waren nicht mehr ausgetrocknet, wie sie im Sommer doch sein müßten. Kein Ölbaum mehr, sogar die kleinen Esel wurden selten. Am Abend blieb die Reisegesellschaft allein unter Unbekannten, und die Protestanten stellten Wachen vor die Türen, den Katholiken war hier nicht zu trauen. Gestern hatten die Pastoren versucht zu predigen, waren aber von der Überzahl der Feinde vertrieben aus dem kahlen Bethaus, das weit draußen vor der Stadt stand; auch die Königin von Navarra mit ihren Kindern war gezwungen worden, eilig zu flüchten. Um so größer war das Glück, an einem Ort eine Mehrheit von Glaubensgenossen zu finden. Dann wurde Jeanne empfangen wie die Abgesandte der Religion, sie war erwartet worden, ihr Ruf war ihr vorausgeeilt, alle wollten ihre Kinder sehen, sie mußte sie auf erhobenen Armen dem Volk zeigen. Die Pastoren predigten, Psalmen wurden gesungen, und ein festliches Gelage setzte ein.“
Heinrich Mann (27 maart 1871 – 12 maart 1950) Cover
Uit: A Life of Jesus (Vertaald door Richard A. Schuchert):
“We have never seen his face. We have never heard his voice. We do not really know what he looked like—the man called Jesus, of whom I pro-pose to speak. Countless pictures of Jesus have been painted from imagination in ac-cord with a conventional formula: long hair falling to the shoulders, the trimmed beard, the lean face with high cheekbones. Most artists have followed for centuries this traditional recipe in constructing their portraits of Jesus, each of them going on from there to suffuse the facial features of Jesus with the ideals of piety peculiar to the artist's own historical milieu. Still, in the first days of the Church the face of Jesus was never fashioned to this mold. The early Christians had a certain hesitant reserve about trying to depict the faces of holy persons. Consequently, the craftsmen of that era did not address them-selves to picturing the face of Jesus in realistic fashion. They portrayed "the Lord" by means of symbols—a fish or a lamb, a shock of wheat or a tendril of grape. In the age of the catacombs Jesus appears in the disguise of a young man, fashioned in the Greek style, with the beardless face of an ado-lescent, quite different from the conventional modem image. After some years, how-ever, beginning in the fifth century, the influence of Byzantine art determined the model of the face of Jesus which has persisted into our own day. By studying these portraits we can learn how mankind through its long spiritual history has come to visualize in the highest degree of purity and beauty the physiognomy of the holiest person who ever lived. No one has actually seen the face and form of Jesus except for the people who lived with him, the people whose lives he crossed. Even the New Testament in narrating the life of Jesus gives hardly a hint concerning his physical appearance. Yet by read-ing the Gospels we are able to bring to our own mind's eye a lively impression of Je-sus, thanks to the people who did get to know him and then were unable to forget him the rest of their lives.”
Shusaku Endo (27 maart 1923 – 29 september 1996) Cover
„Wilson glaubte, daß wenn man dem deutschen Volk Freiheit gäbe, seine eigenen Angelegenheiten zu verwalten, wenn es demokratisch regiert würde anstatt kaiserlich, daß es dann schon von selber seinen rechten, anständigen Platz in der Gemeinschaft der Völker finden würde. So ein gutgläubiger Mann war Präsident Wilson. Aber er täuschte sich. Und darum wird es diesmal ganz anders gemacht werden. Es genügt nicht, daß ein einziger Mann verschwindet, der Kaiser oder Adolf Hitler. Es genügt nicht, daß das deutsche Heer auf hunderttausend Mann beschränkt wird. Es genügt nicht, daß Deutschland schöne Versprechungen gibt, auf dem Papier. Nein, diesmal bedarf es echter, wirklicher Friedensgarantien. Denn einen dritten deutschen Krieg will die Welt nun einmal nicht haben. Solche Garantien kann kein Deutscher geben auf dem Papier, solche Garantien muß die Welt sich selber nehmen und muß an ihnen festhalten. Was für Garantien sind das? Die Vernichtung, die biologische Ausrottung des deutschen Volkes? Dummes Geschwätz. Es ist den Nazis trotz aller Grausamkeit nicht gelungen, die ungleich schwächere polnische Nation zu vernichten. Wie könnte das dann wohl mit der deutschen Nation gelingen? Und selbst wenn die Alliierten es könnten, so würden sie es nicht tun. Weil sie nämlich, wie Churchill kürzlich sagte, keine Ungeheuer sind, sondern Menschen, die ihren Glauben haben. Die Garantien, die die freie Welt braucht, waren längst bekannt, die KrimKonferenz hat sie nur noch einmal in aller Klarheit festgestellt: Besetzung des Landes, solange es notwendig ist, Vernichtung der Nazipartei, Auflösung des Generalstabes und der Wehrmacht, Bestrafung aller Kriegsverbrecher und schuldigen Nazi-Bonzen, Befreiung des deutschen kulturellen Lebens von jedem Nazi-Einfluß, Ausschaltung oder Kontrolle der deutschen Industrie, soweit sie dem Krieg dienen kann.“
“Niet lang daarna had Bliksem oude opnames van het programma gevonden en luisterde hij een paar fragmenten af. Hij wist dat Elvis gelijk had. Vriendschappen eindigden. Het was onvermijdelijk dat hij en Houtblok uit elkaar zouden gaan, maar weten dat dingen onvermijdelijk zijn betekent niet dat ze geen pijn doen. Te veel weten zou je moeten mogen bijschrijven, maar dat deden we niet meer. De imperiaal van Houtbloks jeep was helemaal volgeladen. Ze hadden van alles mee, bouwplanken, een kruiwagen. Alsof ze in Mendoza geen bouwmateriaal hadden. In de galerij stond een stapel dozen klaar die ook nog mee moest. Keukengerei dat de Mussin voor de berghut gedoneerd had, kleren van Mercedes. Bliksem hielp Houtblok de touwen en spanbanden strak te trekken. Bij elkaar zag het eruit of ze om de zoveel kilometer zouden moeten stoppen om hun weggewaaide spullen weer bij elkaar te krijgen. Toen ze wegreden stonden de moeders ze vanaf de hoek uit te zwaaien. Ik in de schaduw van de luifel van de Krekel. De jeep verdween in het verkeer en Bliksem brak in stukken. Je snapt niet dat mensen zo dicht bij elkaar kunnen staan en dat niet opmerken. Ik kon bijschrijven als een gek en het ging alleen maar door. Elvis bracht Bliksem een ander soort dichters dan de platte rommel van het radioprogramma. Baudelaire en Plath. Hij reciteerde vanuit zijn troon dingen als: Probeer je te beheersen, lieve smart, kalmeer, het is al awna’, kijk, is dat niet watje wilde? Bij Bliksem gingen zulke woorden naar binnen als parasieten. Probeer je te beheersen, liewe smart. Hij fluisterde het soms zacht terwijl hij afzakte naar de incestsites waar broers het met hun zusjes deden. Als hij klaargekomen was vertelde hij zichzelf dat ze niet echt broers en zussen waren, maar acteurs. Dan zakte hij verder af naar de sites waar mensen naar hem keken en hem bevelen gaven. Kaarsvet op zijn armen druppelen, elastiekjes tegen zijn polsen afschieten. Zich aftrekken, daarmee stoppen. Hij wist niet wie er allemaal wel of niet keken.”
“She mustn't have said anything for the next thing he was off into the speech about his father leaving them when he was seven and how nobody understood him he said she lost interest in his music long ago and she didn't care it wasn't his fault she was the way he was then he said she was mad like all the Magees, lying about the house from the day they married never did a hand's turn why wouldn't he go to the pubs she had never made a dinner for him in his life? Something else broke crockery or something and then ma was crying: Don't blame me because you can't face the truth about yourself, any chances you had you drank them away! It went on a long time I was just standing there listening to it all I knew I should have gone down but that's no use now is it I didn't did I? I didn't go down and that's that. I was trying to listen to the cars going by on the Newtown Road and saying to myself: I can't hear anything in the kitchen now it must be all over. But it wasn't all over and when I stopped listening to the cars I'd hear him: God's curse the fucking day I ever set eyes on you! The next day we got out of school early on account of the town winning the cup and when ma seen me at the back door she got all flustered and started making jokes and all this. Then she got her purse down off the window and says here Francie, there's sixpence why don't you go on round to Mary's sweetshop and buy yourself a quarter of dolly mixtures? No ma I says, I won't buy dolly mixtures but I will buy two Flash Bars and a macaroon bar if I can can I? Of course you can she says. Now go on go on and her face was red and patchy and hot like she'd been sitting bent over the fire only there was no fire.”
Patrick McCabe (Clones, 27 maart 1955) Scene uit de film “The Butcher Boy” uit 1997
“Het omgaan met mensen gaat mij aardig af, maar zodra ik iets van ze gedaan moet krijgen is het mis. Eindeloos was ik aan het proberen om Szabul, de man voor me, voorzichtig uit te horen, en steeds zei ik de domste dingen. Waarom bij voorbeeld zijn bestaan niet belachelijk gemaakt door als een hond blaffend in zijn been te bijten, in cirkels om hem heen te gaan draven om dan in straf tempo door te lopen en zakelijke blikken te werpen op wat zich daartoe leent en dat is vrijwel alles. Waarom heeft een vadsig mens als hij macht over mij, een macht die ik hem verdomme zelf opdring? Als hij na een verwarde redevoering zijn relaas besluit met een ‘zo is de mens’ kijkt hij je gelukkig aan. Hij heeft de mens bepaald en daarmee zichzelf. Gefeliciteerd! En ik maar slapjes lachen. Ik stond nu al een uur met hem te praten en wat wist ik nog van dat fietswiel? Ik zette al mijn doorzichtige diplomatie op zij en vroeg hem op de man af wat het allemaal betekende. Aan mijn gezicht moest hij wel zien dat het me ernst werd, dat ik aan het eind van mijn krachten was. - Kijk, zei hij, het is dus een as met een middellijn van ongeveer drie centimeter, waaruit metalen spaken steken van ongeveer dertig centimeter. Het geheel lijkt sterk op een fietswiel zonder velg, maar is dat niet, omdat de speciale manier waarop fietsspaken worden geplaatst hier niet is gevolgd. Om één van de spaken zit een voorwerp, van synthetische stof; het is een vierkant met daarin weer een vierkant, aan het eerste bevestigd met dunne, in de hoeken geplaatste verbindingen van dezelfde stof. De beide vierkanten zijn op dezelfde hoogte schuin doorgesneden. Via deze voor het oog nauwelijks zichtbare gleuven is het voorwerp, het geheel ter grootte van vier vierkante centimeter, om een spaak gehangen. Het is een toevallig lijkende constructie waarvan ik de uitvinder ben. Ik ben niet van plan er reclame voor te maken, ik zou het veel te druk naar mijn zin krijgen. Het meesterlijke is dat we kijken naar iets dat de mensheid niet kent en waar ze altijd naar verlangd heeft. En hoe ziet het er nou uiteindelijk uit? Een simpel toestelletje dat, je zei het al, veel weg heeft van een fietswiel zonder velg. Met daaraan bevestigd een plastic dingetje zonder enig nut, je zou zeggen een jongen heeft het erop gefabriceerd, zo maar voor de aardigheid. En dan de plaatsing van het geheel! Op een stuk grond bij de markt waar iedereen zijn rotzooi neergooit. Het is eigenlijk geniaal, meer dan dat... Hij zweeg en keek verheerlijkt in de verte.”
“Foreigners. He envied them their light, easygoing way of doing things; it came from their personal freedom, something you could not acquire, something you had to breathe in with the air of the country where you lived. He admired the ease with which they entered into conversation with door-keepers, reception clerks, cloakroom attendants, janitors—that ever-present, terror-inspiring band of geezers that constantly aroused Troshin’s anxiety. Or used to admire them, admired them until the day he witnessed a skirmish on the streets of Moscow between a no-nonsense policeman and a foreigner and watched the foreigner’s self-assurance melt and the familiar, home-grown, humiliated look of fear spread over his face. Troshin knew the mechanisms of fear like the back of his hand, yet it was only after that incident that he realized how tenuous personal freedom, inner freedom, actually was. A foreigner played the tough guy as long as he had his passport in his pocket. »
A mi-chemin de la cage au cachot la langue française a cageot, simple caissette à claire-voie vouée au transport de ces fruits qui de la moindre suffocation font a coup sûr une maladie.
Agencé de façon qu'au terme de son usage il puisse être brisé sans effort, il ne sert pas deux fois. Ainsi dure-t-il moins encore que les denrées fondantes ou nuageuses qu'il enferme.
A tous les coins de rues qui aboutissent aux halles, fl luit alors de l'éclat sans vanité du bois blanc. Tout neuf encore, et légèrement ahuri d'être dans une pose maladroite à la voirie jeté sans retour, cet objet est en somme des plus sympathiques, — sur le sort duquel il convient toutefois de ne s'appesantir longuement.
Le cycle des saisons
Las de s'être contractés tout l'hiver les arbres tout à coup se flattent d'être dupes. Ils ne peuvent plus y tenir : ils lâchent leurs paroles, un flot, un vomissement de vert. Ils tâchent d'aboutir à une feuillaison complète de paroles. Tant pis! Cela s'ordonnera comme cela pourra! Mais, en réalité, cela s'ordonne! Aucune liberté dans la feuillaison... Ils lancent, du moins le croient-ils, n'importe quelles paroles, lancent des tiges pour y suspendre encore des paroles : nos troncs, pensent-ils, sont là pour tout assumer. Ils s'efforcent à se cacher, à se confondre les uns dans les autres. Ils croient pouvoir dire tout, recouvrir entièrement le monde de paroles variées : ils ne disent que « les arbres ». Incapables même de retenir les oiseaux qui repartent d'eux, alors qu'ils se réjouissaient d'avoir produit de si étranges fleurs.
Toujours la même feuille, toujours le même mode de dépliement, et la même limite, toujours des feuilles symétriques à elles-mêmes, symétriquement suspendues ! Tente encore une feuille! — La même! Encore une autre! La mèmel Rien en somme ne saurait les arrêter que soudain cette remarque : « L'on ne sort pas des arbres par des moyens d'arbres. « Une nouvelle lassitude, et un nouveau retournement moral. « Laissons tout ça jaunir, et tomber. Vienne le taciturne état, le dépouillement, I'automne.
The door ajar, I stood at point of day, Tiptoe for you and with awakened eyes. The sun’s gold slipper trod the gravelled way,
The grasses spilled their dews in glad surprise- And then you came out of a mist of flowers That clung and swayed like knots of butterflies!
When afterwards we two, in softened hours, Walked through the fields of rye all red for reaping, I felt as if my heart obeyed new powers:
The old in me seemed either dead or sleeping, And as I glimpsed the poppies’ fluttering fire, An eager pleasure set my pulses leaping.
And you, these sang, could give me my desire.
Ecstasy
Ah, earthly life burns in a myriad splendours Not even death’s dark hazard can destroy. I yield, a willing prisoner, to joy; I never sorted with discreet pretenders. And as the shaken glaucous wave engenders Spindrift, so my green falling silks deploy A froth, and all is stripped to the last toy, And, caught in ecstasy, my sense surrenders.
Why does the blossom wanton in the light, The blue horizon lure me to its border? My body too is of their bent and order: My every nerve vibrates to rapt delight, And I distrain my life of its last treasure As if my mounting days had brimmed their measure.
Marie Under (27 maart 1883 – 25 september 1980) Portret door Ants Laikmaa, 1904
II Il me fit un tableau de sa pénible vie. Poussé par ce démon qui toujours nous convie, Ayant tout essayé, rien ne lui réussit, Et le chaos entier roulait dans son récit. Ce n'était qu'élan brusque et qu'ambitions folles, Qu'entreprise avortée et grandeur en paroles.
D'abord, à son départ, orgueil démesuré, Gigantesque écriteau sur un front assuré, Promené dans Paris d'une façon hautaine : Bonaparte et Byron, poète et capitaine, Législateur aussi, chef de religion (De tous les écoliers c'est la contagion), Père d'un panthéisme orné de plusieurs choses, De quelques âges d'or et des métempsychoses De Bouddha, qu'en son coeur il croyait inventer ; Il l'appliquait à tout, espérant importer Sa révolution dans sa philosophie ; Mais des contrebandiers notre âge se défie ; Bientôt par nos fleurets le défaut est trouvé ; D'un seul argument fin son ballon fut crevé.
Alfred de Vigny (27 maart 1797 – 17 september 1863) Portret van de 17-jarige, toegeschreven aan François Joseph Kinson, 1814
De Sloveense schrijver, regisseur en journalist ´arko Petan werd geboren op 27 maart 1929 in Ljubljana. Zie ook alle tags voor ´arko Petan op dit blog.
Uit:Aphorismen
Auch die stärkste Zahl braucht die Unterstützung der Nullen.
Das Schreiben zwischen den Zeilen zahlt sich nicht aus, weil nur die Zeilen honoriert werden.
Der Schriftsteller schreibt sein ganzes Leben an seinem Testament.
“Er kniet nieder und steckt die beiden Äste ins Wasser. Man sieht, wie er damit einen Aal packt, wie er ihn durch das Wasser hochzieht und an die Luft heben will. Knapp über dem Wasser schnellt das sich ringelnde Tier weg und fällt in den Fluß zurück. So geht es jedes Mal, sagt der Junge. Sie wollen sich nicht helfen lassen. Im Gegenteil, ich erschrecke sie. Einige sind schon zurückgeschwommen ins tiefe Wasser, nachdem ich sie berührt hatte. Sie verstehen mich nicht. Ich würde sie in diesen Kübel fallen lassen, sagt er, und nach Hause nehmen ins saubere Wasser. Ich wohne gleich da oben. Und wenn der Fluß wieder sauber ist, würde ich sie wieder aussetzen. Jetzt weint er fast. Ich sehe, daß er große Angst hat. Ich bin kein Pessimist, sagt er, sondern im Grunde bin ich ein Optimist. Aber so kann man doch nicht leben. Warum unternimmt niemand etwas? Ich zucke die Achseln und schaue hinüber ans andere Ufer. Dort sind zwei Schwäne zu sehen, weiß wie die Möwen, sauber geputzt und wohlbehütet vom flaumigen Gefieder. Sie schwimmen langsam flußaufwärts, einer hinter dem andern, vermutlich ein Paar, und alle paar Meter stecken sie den Kopf ins rötlich schimmernde Wasser, um auf dem Grund nach Eßbarem zu suchen.“
IF all those tumbling babes of heaven, Plump cherubim with blown cheeks, Could vault in these warm skies, or leaven Our starry silent mountain-peaks— O painter of chub-faced, shining-thighed Fat Ganymedes of God—what noise Would churn between the clouds and stride Far downward from those rose-mouthed boys! Down to our spires their lusty whooping, Fanfares of Paradise, would speed, Far down to dark-faced clergy stooping Round altars of their doleful creed; And God, whose wings of silver sweep Like metal afire on heaven's rim, Would daze them with a twinkling peep Of those young moon-stained cherubim— Then, for a trice, their skies might sparkle, And some gold ichor splash amid Those most respectable, patriarchal Purveyors of stale pardons, hid Behind their old cathedral closes From this unguessed, unguessable God, Shining before their learned noses Down roads that Peter Rubens trod.
Once some people were visiting Chekhov. While they made remarks about his genius the Master fidgeted. Finally he said, 'Do you like chocolates?'
They were astonished, and silent. He repeated the question, whereupon one lady plucked up her courage and murmured shyly, 'Yes.'
'Tell me,' he said, leaning forward, light glinting from his spectacles, 'what kind? The light, sweet chocolate or the dark, bitter kind?'
The conversation became general They spoke of cherry centers, of almonds and Brazil nuts. Losing their inhibitions they interrupted one another. For people may not know what they think about politics in the Balkans, or the vexed question of men and women,
but everyone has a definite opinion about the flavor of shredded coconut. Finally someone spoke of chocolates filled with liqueur, and everyone, even the author of Uncle Vanya, was at a loss for words.
As they were leaving he stood by the door and took their hands.
In the coach returning to Petersburg they agreed that it had been a most unusual conversation.
Louis Simpson (Jamaica, 27 maart 1923)
De Hongaarse schrijver en filmmaker Lajos Zilahywerd geboren op 27 maart 1891 in Nagyszalonta, nu Salonta nabij Oradea. Zie ook alle tags voor Lajos Zilahy op dit blog.
Uit: Was mein Herz begehrt (Vertaald door Eta Neumann-Veith u. Andrea Seidler)
"Seit Monaten schwatzte sie wie zufällig mit Begeisterung über Aranka Vajnik und machte ihn damit nur nervös. Sie war naiv genug zu glauben, ihm das Mädchen vorsichtig einreden zu können. Sogar über ihre Mitgift, die Anzahl der Laken, wusste sie genau Bescheid. Péter aber dachte nur an ihren glänzenden, fettigen Teint und den misstrauischen, stechenden Blick. Seine Gedanken kehrten zu seiner Mutter zurück. Es tat ihm Leid, mit der sanften, kleinen Frau grob umgegangen zu sein. Gestern erst hatten sie einen Streit gehabt, weil seine Hemdkragen nicht rechtzeitig aus der Reinigung gekommen waren. Dabei war die Arme wirklich unschuldig. Er dachte an ihren eingeschüchterten Blick, daran, wie sie still zur Tür hinausgegangen war, an ihr leises Hüsteln, das Ausdruck der soeben erfahrenen Demütigung war. Er nahm sich vor, seiner Mutter gegenüber in Zukunft aufmerksam und zärtlich zu sein. Ob er den schon so oft gefassten Vorsatz diesmal würde umsetzen können? Péter schwang seinen Stock kurz durch die Luft, als wollte er damit lästige Gedanken wie Mücken verscheuchen. Pfeifend schlenderte er auf die Litfaßsäule zu, um das Abendprogramm zu studieren. In diesem Moment kam Pali Szücs auf ihn zu. »Hallo!«, rief er schon von weitem. Die beiden jungen Männer kannten sich aus dem Sportklub. Péter hatte den Polizeikonzipisten Szücs bisher nur im Ringkämpfertri-kot gesehen. Belustigt betrachtete er jetzt seine sonntägliche Eleganz. Nur ein ungehobelter Mensch, dem Damengesellschaft fremd war, würde sich so kleiden. Palis steifer Hut war einige Nummern zu klein geraten und saß frech auf seinem Kopf, den dicken Hals hatte er in einen Kragen gezwängt, dessen Falten verrieten, dass er ihn nur unter großer Anstrengung hatte zuknöpfen können, die auffallend gestreifte Hose war zu kurz geraten, der Überzieher so eng, dass ihn Arme und Schultern zu sprengen drohten.“
Lajos Zilahy (27 maart 1891 - 1 december 1974) Borstbeeld in Salonta, Roemenië
Ma patrie est la terre où il m’est possible de lever la tête, où je retrouve l’amour des miens, où chaque pierre me connaît où ma maison est mon refuge, où j’ai connu Dieu, où étaient mes ancêtres et les tombes où ils reposent, J’ai grandi là avec des quignons de pain où j’ai appris ma langue, où je travaille et où j’ensemence, où je ris, où je pleure, où je vis dans l’espoir, où je veux mourir.
Vertaald door Jacky Lavauzelle
Andon Zako Çajupi (27 maart 1866 – 11 juli 1930) Cover
„Liebste B.: Nochmal Dank über Dank für die Rundumbetreuung!!! Ich wollte Dich nochmal anrufen (zweimal); Du warst aber entwetzt. Das war eine geruhsame, gesunde (Nichtraucher!) Fahrt nach München-Pasing („Ach, meine alte Alma Mater“, habe ich laut auf dem Bahnsteig gesagt), wo der Anschlußzug natürlich längst Geschichte war, weshalb ich friedvoll eine Leberk… einen Leberkässemmel fraß und mir auf dem Bahnsteig eine gepflegte Pfingstbräune zulegte. In Murnau (in der Tat in Oberbayern, aber hallo) dann Schnee bis zum Skrotum, und der Hackenporsche ohne Kufen, holdrio. Statt Hôtels eine Ferienwohnung mit Küche/Bad/Balkon. Man hätte dort in eheähnlichen Verbänden hausen können; ich hab sie aber zum Pennen mißbraucht (was ja eheähnlich genug ist). Die Wirtin (die ständig wie am Spieß schreit, weshalb ich zurückschrie, was sie aber naturgemäß nicht dämpfte) rief (laut) bei einem Italiener an (überflüssigerweise mit einem einleitenden „Bonn Tschiorno“) und mußte feststellen, daß es in Murnau um diese Zeit nichts zu essen gab, aber daß Einheimische nix wissen, wußte ich schon. (Ich sage nur: Seezungenfilets in Weißweinsauce mit Wildreis bei einem Griechen aus Lárisa, anschließend Kirsch/Schokoschnitte bei der Bäckerin und abermals einen Leberkässemmel für die Nacht von Vincenz Murr. Vincenz Murr wollte mir eine Suppe zum Mitnehmen andrehen, ich sagte: „Nö, damit fall ich nur hin“, er sagte: „Mit am Leberkas fallens auch hin“, ich: „Das macht dann aber nix.“) Auf der Lesung dann ausschließlich beautés. Ich weiß nicht, woher die kommen, Oberbayern halt. Und zum erstenmal in meinem Leben je ein Buch „FÜR HANIFE“ und „FÜR KORBINIAN“ signiert. (Allein schon Hanife hätte einen Umweg gelohnt.) Am nächsten Morgen hat mich die Oma des Hôtels selbstherrlich zum Bahnhof gefahren, weil alle ihre Gäste in meiner Lesung waren und immer noch ziemlich kopfstanden bzw. kabolzschossen, wie schön es doch gewesen sei. Sie hatte mich vorher aufgefordert, den Hackenporsche nicht draußen stehen zu lassen („Wamma den Fußboden nicht einsauen kann, was denn dann?“), und sagte, als ich ihr meine weiteren Stationen aufzählte: „Jeder Stand hat seine Sorgen, jeder Stand hat seine Not.“
Abenddämmrung liegt auf meinem Garten – Und ich blicke mit bewölktem Sinn, Meinen müden Kopf gelehnt am harten Fensterrahmen, wie auf Gräber hin.
Und die Geister meiner schönen Stunden Gehen vorüber, mit gesenktem Blick. Ach! Schon sind sie fern dahingeschwunden – Ich allein blieb sehnsuchtsvoll zurück.
Mondenschimmer, deine Strahlen kränzen Meine Stirn nicht mit Beruhigung! – Alle meine Freuden, alle, glänzen Nur im Schimmer der Erinnerung.
Glück des Lebens! – wer dich fand, der lerne Dich entbehren: denn so schnell entweicht Nicht im Sturm die Wolke, die jetzt ferne Scheint, jetzt da ist, jetzt dem Aug entfleucht!
Wo, wo ist Genuß? – in Phantasien Künft’ger Freuden? – Kalte Wirklichkeit Zwingt des Herzens holden Wahn zu fliehen, und verhüllt die ferne Seligkeit.
Gegenart! – ach, meine Blicke finden Keine Blüten! – Nimm die Huldigung, Du – ich will mir welke Kränze winden – Himmelstochter, o Erinnerung!
Sophie Mereau (27 maart 1770 – 31 oktober 1806) Silhouet
De Italiaanse schrijver Carlo Dossi werd geboren op 27 maart 1849 in Zenevredo in de provincie Pavia. Zie ook alle tags voor Carlo Dossi op dit blog.
Uit: Avant-hier (Vertaald door Chantal Moiroud)
« Mes doux souvenirs ! Alors que je suis blotti sous la hotte de l’immense cheminée dans l’obscurité d’une pièce que trouble seul le rayon pâle et froid de la lune qui dessine sur le 50] les plombs circulaires de la fenêtre, tandis que la chatte somnole, nichée sur la marche du foyer, quand le feu aussi sommeille et crépite doucement sous ses charbons incandescents ; ou encore lorsque je suis assis sur l’escalier qui mène au jardin et que, face a la silencieuse et sublime immensité des cieux qui s’étoilent, je sens mon âme - lassée par ses plongeons fébriles dans des rêves d’un avenir incertain, lassée d’affronter les doutes, les peurs, les découragments – étreinte par le regret intense et mélancolique de ce qui n’est plus. Je les évoque alors, mes chers souvenirs, je les veux, je les veux conter, un par un, comme fait une grand-mère avec ses petits-enfants. Mais d’abord ils me fuient : Silencieux, ils étaient là, sous une bosse de mon crâne ; je les agace, je les taquine et ils ont bien raison de se faire prier, mais peu a peu le nœud se défait ; le moins craintif pointe un bout de son nez un autre l’imite : ils commencent à sortir par à-coups, irrégulièrement, comme l’eau qui s’échappe en bouillonnant d’un borbottinol. Et me voici - soudain - enfant, sur une haute chaise à accoudoirs. À mon cou une grande serviette. La pièce est chaude, inondée par la lumière jaune d’une lampe à huile. Sur la table, une nappe très blanche, des cristaux qui s’enrubinent parfois et de l’argenterie qui scintille. Tout autour, des visages nombreux - des visages rouges et joyeux de gens repus. Et deux mains gantées de blanc déposent au centre, sur un plat turquin, ce gâteau qui est l’image même de l’hiver et qui représente ai bien la neige et les feuilles Sèches. Je bats des mains, et... je me retrouve avec le nez dans une oublie pleine de crème fouettée... »
Carlo Dossi (27 maart 1849 – 1910) Portret door Tranquillo Cremona, 1867
De Amerikaanse schrijver Jim Harrison is zaterdag op 78-jarige leeftijd overleden. Zijn uitgeverij maakte zijn overlijden zondag bekend. Zie ook alle tags voor Jim Harrison op dit blog.
Uit: The Great Leader
“On the way to work he was drowsy so he drove down to the harbor and stood out in the cold north wind that was pushing waves over to the top of the break wall. He felt forlornly on the wrong track with the Great Leader. His colleagues and captain in the state police teased him with, “Where’s the evidence of a crime?” Everyone knew there wasn’t a provable one and it was certainly an ironic way to end a fine career. His uncle John Shannon who was a commercial fisherman liked to say, “Every boat is looking for a place to sink.” There were far more rumors of sexual abuse these days than day-old bread and in this case the mother and daughter were unwilling to testify. He turned and looked at the huge Catholic church on the hill and received a modest jolt in his frontal lobe, not really a clue. The year before the divorce they had taken a vacation in northern Italy and his wife had been in a serene trance over religious art and architecture while he as an historian mostly saw the parasitical nature of the Catholic Church. This was what truly goaded him about Dwight who had managed to get seventy people to give up their lives and money. By living in primitive conditions in the “past before the past” as Dwight called it they would have a wonderful future. Was this any more cockamamie than the Mormons, or the Catholics for that matter? The idea that something so obviously stupid worked with people irked him. They beat on their drums, chanted in tongues, danced, and hunted and fished. As the members spiritually matured their pasts would reshape themselves. Dwight seemed to utterly believe in what he was doing and then one day he didn’t and would move on. The little information Roxie had gathered on the Great Leader’s activities seemed to center on the Mayan calendar, the nature of which Sunderson didn’t yet understand. He suspected that it was true Dwight had had sexual relations with the twelve-year-old daughter of a cult member but there was nowhere to go with this. Sunderson was concerned that when you looked into the history of religion those in power generally devised a way to get at the young stuff, which seemed also to be a biological premise in other mammals. This was scarcely a new idea as Marion had noted. Just as Sunderson’s hobby was history Marion, as a mixed blood, was obsessive about anthropology."