Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
31-12-2016
De wagen des tijds (Guido Gezelle)
Alle bezoekers en mede-bloggers een prettige jaarwisseling en een gelukkig Nieuwjaar!
Winter met schaatsers, arreslee en koek-en-zopie door Andreas Schelfhout, 1857
De wagen des tijds
Daar kwam er een wagen vol nachten en dagen, vol maanden en uren en stonden gereen, fel trokken en weerden hen' de edele peerden, die zesmaal vier hoefijzers kletteren deen. Al rijdend, al rotsend, al bokkend en botsend, al piepend en krakend, zo vloog hij door stee; en, als hij was henen en verre verdwenen, toen waren de dagen en maanden ook mee. Het spreken en 't peinzen, het gaan en het reizen, en al wat wij deden, 't zij droef, het zij blij; 't mocht tijlijk of laat zijn, of goed zijn of kwaad zijn, 't was al op de wagen, 't was alles voorbij. Toch nimmer vergaat het en altijd bestaat het, wat God door zijn heilige gratie ons geeft, het deugdzame leven dat is ons gebleven, al 't ander, hoe zoet en hoe schoon, het begeeft. Nooit zal ons de wagen der tijden ontdragen 't sieraad en de rijkdom der edele ziel; de deugd zal geduren, schoon rotsen en muren en torens en al wat maar vallen kan - viel.
Guido Gezelle (1 mei 1830 – 27 november 1899) Brugge in de kersttijd. Guido Gezelle werd geboren in Brugge
snel alles, hoe snel je zicht verandert tot je bent wat je verandert, hoe snel het kind zich in je opbergt.
We weten nog niet hoe ver alles, hoe ver de echo van je zang reikt, hoe ver je gaat of buigt.
We weten nog niet hoe licht alles- hoe licht het dragen van je geluk- hoe licht van details het gewicht-
We weten nog niet hoe vaak alles, hoe vaak de stad schittert in je ogen, hoe vaak de liefde een daad is van genot.
“Kijk, de stad drijft langs!” “Zie je iets?” “Zei je iets?”
Je tekent een bed op het water. “Wacht je daar op me?” We weten nog niet wanneer je een godensprong waagt.
Het geheim van de boekhandelaar
Je verkoopt boeken maar eigenlijk geef je liefde door je geeft adviezen maar eigenlijk wijs je op vergezichten je noemt een auteur maar eigenlijk raad je een verlangen je wacht op een vraag maar eigenlijk stel je vragen
Je verkoopt boeken maar eigenlijk verplaats je taal je wijst op de kasten maar eigenlijk zijn het horizonnen je zegt omzet maar eigenlijk fluister je kapitaalbandje je noemt een titel maar eigenlijk deel je vleugels uit
Je verkoopt boeken maar eigenlijk vertel je verhalen je wordt getipt maar eigenlijk ben je een lezers lezer je citeert ‘mooi is de menselijke rede, en onoverwinnelijk’ je bent een eiland maar eigenlijk verkoop je lifelines
Hoe zeg ik dit precies en goed, Op enig moment begreep iemand Dat licht niet in water ontstaat, Maar dat je voor het maken van licht Wel veel naar water moet kijken, Hij gaf de voorkeur aan mooi water Dat geen voorzetsels nodig heeft, Water dat een bloem is, een hand, Een paar schoenen, een mol, Er waren nog meer dingen Die hij meende te begrijpen Maar die hadden niet zoveel Met licht te maken.
Gedicht voor een kameel
Morgen is de dag van de kleine dingen, Van de speld en de gele verf. Je zult je blij voelen.
Morgen is de dag van de heel kleine dingen, Van de druppeltjes en het koord. Je zult vriendschap voelen.
Morgen is de dag van geslenter Langs de vrucht van schaduwen. Kom er niet aan.
Morgen is de dag van de liedjes Die in het geheim worden gezongen. Je zult zingen met de juwelier.
Morgen is de dag van de kleine jongens En hun abstracte lawaai in de straten. Spits je oren.
Ze roepen: ‘Leve de mooiste markt van de wereld!’ Ze roepen: ‘Zo eeuwig zijn de rotsen van trouw!’ Ze roepen: ‘Als je ijdel bent, ga dwalen!’
Leute laufen im Loop, ihr Blut läuft im Loop Sie tanzen zu Loops, sind im Loop gefangen! Wenn-er-sich-nicht-meldet-meld-ich-mich-nicht-Loop Wenn-sie-sich-nicht-meldet-meld-ich-mich-nicht-Loop Ich-brauch-den-Kick-also-besorg-ich's-mir-Loop Vom-ersten-Programm-bis-zum-letzten-zapp-Loop Im täglichen Welt-um-sich-selber-dreh-Loop Im jährlichen Welt-um-die-Sonne-lauf-Loop Uhren laufen im Loop, Zahnräder laufen im Loop Leute laufen nach Uhren, sind im Loop gefangen! Im Kaffee-am-Morgen-am-Abend-Bier-Loop Ich-krieg-keinen-Job-also-mach-ich-nichts-Loop Im Kampf-gegen-Terror-und-Gegenschlag-Loop Im Haltbarkeitsdatum-Ablauf-Neukauf-Loop Im täglichen Welt-um-sich-selber-dreh-Loop Im jährlichen Welt-um-die-Sonne-lauf-Loop Loops laufen im Loop, die ,Os‘ im Wort Loop Sind selber zwei Loops, und die wiederum haben wieder zwei ,Os‘ Macht also insgesamt 4, 8, 16, 32, 64, 128 und mehr Loops! Den Geld-verdienen-und-ausgeben-Loop Wie-Hamster-im-quietschenden-Laufrad-lauf-Loop Den Wir-sind-schon-so-lang-zusammen-also-bleiben-wir-auch-zusammen-Loop Den Bitte-haben-Sie-noch-einen-Moment-Geduld- der-nächste-freie-Mitarbeiter-ist-gleich-für-Sie-da-Loop Den Wie-du-mir-so-ich-dir-so-du-mir-so-ich-dir-so-du-mir- so-ich-dir-so-du-mir-so-du-mir-so-ich-dir-so-ich-dir-Loop Im täglichen Welt-um-sich-selber-dreh-Loop Im jährlichen Welt-um-die-Sonne-lauf-Loop Dieser Text läuft im Loop, dieser Text läuft im Loop Dieser Text läuft im Loop, dieser Text läuft im Loop Bis zum Break, bis zum Cut, bis zum Schluss, bis zum Bruch Bis zum Aufbruch
II En al wat aan haat in uw borst heeft gebroeid Rukt los in getier, lijk een stier die loeit; En ge stormt op den vijand, man tegen man, En velt wie de vlucht niet meer redden kan.
Ge slaat met het staal en ge schopt met den hiel, Ge vecht met uw vuist en ge'n ziet wie er viel Aan uw zij, met een zucht op den daavrenden grond En zoekt met zijn hand naar den beet van een wond.
Weer voelt ge de ruimte, weer rukt ge vrij Door het veld en weer hoort ge uit de huizenrij, Daar ge roepend door straten en stegen rent, De taal en de stem van een volk dat ge kent.
Geen regen van kogels, geen dondrend gevaart' En dempt of en damt meer ’t geweld van uw vaart; Reeds ziet ge, zoo stoer naar den hemel gebouwd, Het Belfort van Brugge op een lucht van goud.
Uw adem is heet en uw hijgende borst Is schor van geschreeuw en heesch van dorst; Een haastige dronk en weer voort met uw vlag: De nacht valt te vroeg op dees heerlijken dag.
August van Cauwelaert (31 december 1885 - 4 juli 1945) In 1918
Leise, Peterle, leise, Der Mond geht auf die Reise, Er hat sein weißes Pferd gezäumt, Das geht so still, als ob es träumt, Leise, Peterle, leise. Stille, Peterle, stille, Der Mond hat eine Brille, Ein graues Wölkchen schob sich vor, Das sitzt ihm grad auf Nas und Ohr, Stille, Peterle, stille, Träume, Peterle, träume, Der Mond guckt durch die Bäume, Ich glaube gar, nun bleibt er stehn, Um unser Peterle im Schlaf zu sehn - Träume, Peterle, träume.
Siebenschläfer
Ihr Siebenschläfer in den Höhlen, Reckt euch, streckt euch, aufgewacht! Der Frühling leuchtet in den Himmel Nach dieser ersten warmen Nacht! Ja, schüttelt nur die dicken Zotteln Und blinzelt in das blaue Licht; Herr Gott, wer wird so langsam trotteln, Ich lauf voraus, ich warte nicht. Die Amsel übt schon ihre Lieder, Ich sing sie mit, ich kann sie auch; Und denkt euch nur, der blaue Flieder Hat Knospen, und der Haselstrauch. Der Teckel bellt vor lauter Wonne Und wühlt die frische Erde um; Na?! seid ihr noch nicht in der Sonne, Ihr Siebenschläfer, faul und dumm?!
Paula Dehmel (31 december 1862 - 9 juli 1918) Illustratie van Hans Thoma in een uitgave van de verzamelde “Kindergedichte”, 1919
Ohne daß es jemals angefangen hat bin ich mit einer Menge von Leuten zusammen Gleichaltrige meinen Körper scheinen sie für die Heimat zu halten auch liebe Verstorbene Alte Bekannte Vielgenannte Verschollene Auf Rollen Rollende Zeitamputierte Einbalsamierte Bis auf die Knochen Geschichtsblamierte Ich habe das deutliche Gefühl daß keiner fehlt die Büsche teilen sich der Himmel flackert Gestirne blenden auf das Tier erhebt sich und die Wolken rennen hin und her Wir begegnen einer reisenden Theatergruppe ein junger Herr Den Tod in den Augen stellt sich vor: W. Shakespeare wie er leibt und schreibt Oh ja wir kennen ihn alle »Warum schreiben Sie« fragt einer von uns der sich sein Interesse bewahrt hat Shake wendet sich angewidert ab und macht sich an den Kostümen zu schaffen »Warum soviel Tod auf so vielen Brettern?« Das scheint hier irgendwie nicht anzukommen. Eine von unseren Damen Deren Schwierigkeiten technische Schwierigkeiten sind Sagt »Wir kommen an der historischen Distanz nicht vorbei« Sie ist bekannt dafür daß sie in Krisen hysterisch reagiert Wie ein Bleistift gehen wir durch die Zeit »Mir ist« rufe ich »als träten wir auf der Stelle« »Schon möglich« brummt ein Vierschrötiger Gleich erscheinen wir als helle Punkte im technischen Zeitalter in einer riesigen Haschischwolke besetzt von kichernden Industriellen »Es ist zum Piepen Es ist zum Piepen« Berlin 10.30 Uhr Guten Tag Nehmen Sie Platz! Es handelt sich um einen Herrn von der Volkshochschule der mich abdrängt und ruft »Ich bin immer für die Trennung von Werk und Autor eingetreten« Ich erzähle ihm unvermittelt eine Geschichte aus der Kindheit meiner Mutter ein schlagender Beweis meiner Ganzheit und wirklich ist sein Schweigen vieldeutig. Aus dieser Ewigkeit dämmert er herauf in braunem Cord »Kennen Sie César Vallejo in der Nachdichtung des Hans Magnus Enzensberger?« Vermutlich weiß er daß man ihn für diese Frage gern haben könnte Er protzt und sollte gegangen sein »Wenn Sie nicht bald verschwinden« protze ich »mache ich Sie zur Zeile« Aber er besteht auf einem Zitat ». . .wär ich nicht geboren, eine andere arme Haut würde diesen Kaffee trinken!«
Nicolas Born (31 december 1937 – 7 december 1979) Duisburg, oudejaarsavond
Das Auswechseln hatte Dieter, der zugegebenermaßen nicht unter Waschzwang litt, zum wiederholten Male vergessen. Hauptmann K.: "Noll, Sie elende Wildsau, wie laufen Sie rum?! Da hat ja jeder Kaffer einen saubereren Hals! Ich werde Ihnen schon beibringen, was Reinlichkeit bei den Soldaten heißt, Sie nachgemachter Mensch!" Noll, von der freundlichen Ansprache ziemlich erschüttert: "Jawohl, Herr Hauptmann! Ich versichere Herrn Hauptmann, daß es nicht wieder vorkommen wird." (Offiziere mußten von ihren Untergebenen in der Dritten Person angesprochen werden). Der Batteriechef: "So billig kommen Sie mir nicht davon, Noll." Dann, plötzlich losschreiend: "Luftwaffenhelfer Schreiber (Name geändert), Sie sorgen dafür, daß der Noll jeden Morgen einen blitzsauberen Hals hat - und zwar mit der Wurzelbürste. Und lassen Sie sich dabei von Ihren Stubenkameraden helfen!" Nach zwei, drei neuerlichen Appellen glich Dieters Hals einem rohen Beefsteak. Die scharfe Bürste hatte ihm den Hals fast bis aufs Blut aufgescheuert. Warum die Kameraden sich an dieser Marterung beteiligten? Die Antwort ist simpel: Hätten sie nicht wunschgemäß verfahren, wäre für sie eine ähnliche Schikane angeordnet worden. So hat der Schreiber dieser Zeilen beispielsweise wegen eines lächerlichen "Vergehens", das in keiner Weise seine oder die Einsatzbereitschaft der Batterie gefährdete, mit einer Zahnbürste (!) die Latrine reinigen müssen.“
Dieter Noll (31 december 1927 – 6 februari 2008) Cover DVD
Uit: When Trumper Went to Billabong (The Demon Bowler)
“It wasn’t much of a day after that. Victor Trumper’s team got themselves out fairly quickly and we got ourselves out very quickly, but it was no go for a second innings by Victor Trumper. At four o’clock a dust storm got up and that was the end. By five o’clock Metho Bill wasn’t the only one shickered. Mayor Pook, Tom Jones, and the whole team except Mallee Mick had joined him. Mallee Mick was probably shickered too but we didn’t know because at twelve o’clock he had left the field and gone bush. A couple of kids had heaved gibbers and a dead cat at him as he made off in Swampy Joe’s buggy.”
Dal Stivens (31 december 1911 - 16 juni 1997) Cover
“She didn't know what time she had come through. It had been a quarter to eleven when she came out of prep—she had seen Ms. Montoya looking at her digital and asked her what time it was—but she had no idea how long it had taken after that. It had seemed like hours. The drop had been scheduled for noon. If she had come through on time and Probability was right about the slippage, it would be six o'clock in the evening, which was too late for vespers. And if it were vespers, why did the bell go on tolling? It could be tolling for mass, or for a funeral or a wedding. Bells had rung almost constantly in the Middle Ages—to warn of invasions or fires, to help a lost child find its way back to the village, even to ward off thunderstorms. It could be ringing for any reason at all. (…)
She was beginning to feel stiff with cold though she had been lying there only a little while. Whatever was poking her in the side felt like it had gone through her rib cage and was puncturing her lung. Mr. Gilchrist had told her to lie there for several minutes and then stagger to her feet, as if coming out of unconsciousness."
“Celui-ci, qui paraît avoir été, entre tous, loyal et vaillant homme de guerre, était doué aussi d’un rare instinct d’écrivain. Je trouve dans ses écrits le style fier comme la pensée, des saillies de moraliste, des tours vifs à la Montaigne; je le vois familier avec les bons auteurs. Il cite fréquemment Aristote et Épicure. Il entremêle sa prose de vers de Ronsard, de Garnier, de Du Bellay. Lui-même, et non sans grâce, il rime à l’occasion; il est musicien; il se peut vanter, dit-il, d’avoir maintes fois, aux sons de son luth, passionné diversement les escoutants. Son art de bien dire s’en accroît. D’elle - même sa phrase se rythme ; l’harmonie naît sous sa plume. Il est coloriste aussi, imagier avec hardiesse. Veut-il décrire les Pyrénées, par exemple, il dira la pâle frayeur de leurs profonds précipices . Ailleurs, il racontera une entreprise consommée à la faveur d’une nuit sombrement endormie. Ailleurs encore, il exhortera son fils à brider le cheval indompté de la trépignante jeunesse . Il ne voudrait pas qu’à ce fils, fait prisonnier, il restât quelque gravier en l’âme. «Vouloir guérir, lui dit-il avec une fierté stoïque, c’est demi-guérison. »
Marie d'Agoult (31 december 1805 – 5 maart 1876) Portretfoto door Adam-Salomon, ca. 1861
„Aber woher sollte ich wissen, was in Pierres zerstörtem Hirn vor sich gegangen war in der letzten Phase und ob er sich auch jetzt noch die grüne Wiese gewünscht hätte oder doch lieber ein Grab hinter der alten Dorfkirche. Eins konnte so richtig oder falsch sein wie das andere, es gab keine schriftlichen Verfügungen. Weil aber Schwester Gudas Entschlossenheit jeden Einwand zunichte gemacht hatte, stand nun der blumenumwucherte Sarg an dem Altar, wo Pastor Kröger, ein etwas mickriger Mann mit erstaunlich sonorer Stimme, darauf beharrte, den langen Leidensweg eine göttliche Prüfung wie die des Hiob zu nennen, un- erträglich, dieser Vergleich. Nein, das nicht, dachte ich oder murmelte es sogar, denn Schwester Guda neben mir, aufrecht, ihre frisch gestärkte Haube über dem Scheitel, griff nach meiner Hand, es sei doch eine schöne Predigt, der Herr Professor würde sich freuen. Ich war ohne verwandtschaftlichen Tross gekommen, zwei Einzelkinder, Pierre und ich, jeder von uns hatte nur den anderen gehabt. Nun saß ich allein inmitten der Menge, die darauf wartete, Erde hinter ihm herzuwerfen, Nachbarn aus dem Ort, in dem wir unser Haus gebaut hatten, die Universität mit ihrem Umfeld, sein Institut natürlich in voller Besetzung, dazu die große Zahl der Freunde und Weggefährten aus vergangenen Zeiten, viel zu viele Menschen für die kleine Friedhofskapelle. Sie drängten sich in den Bankreihen und an den Wänden, und während die Predigt weiterhin um Hiob kreiste, sah ich plötzlich Leo unter der Empore stehen. Unsere Blicke trafen sich, ich wandte mich ab, warum musste er kommen nach allem, was passiert war. »Lass ihn endlich los«, hatte er gesagt, »es ist doch Zeit, wirf dich nicht immer wieder dazwischen«, und nun stand der Sarg am Altar, nein, Leo hätte nicht kommen dürfen.“
Irina Korschunow (31 december 1925 – 31 december 2013) Cover
“I have no complaints about my path and the places it has taken me; enough complaints to fill a circus tent about other things, maybe, but the path I've chosen has always been the right one, and I wouldn't have had it any other way. Time, unfortunately, doesn't make it easy to stay on course. The path is straight as ever, but now it is strewn with the rocks and gravel that accumulate over a lifetime. Until three years ago it would have been easy to ignore, but it's impossible now. There is a sickness rolling through my body; I'm neither strong nor healthy, and my days are spent like an old party balloon: listless, spongy, and growing softer over time. I cough, and through squinted eyes I check my watch. I realize it is time to go. I stand from my seat by the window and shuffle across the room, stopping at the desk to pick up the notebook I have read a hundred times. I do not glance through it. Instead I slip it beneath my arm and continue on my way to the place I must go. I walk on tiled floors, white in color and speckled with gray. Like my hair and the hair of most people here, though I'm the only one in the hallway this morning. They are in their rooms, alone except for television, but they, like me, are used to it. A person can get used to anything, if given enough time. I hear the muffled sounds of crying in the distance and know exactly who is making those sounds. Then the nurses see me and we smile at each other and exchange greetings. They are my friends and we talk often, but I am sure they wonder about me and the things that I go through every day. I listen as they begin to whisper among themselves as I pass. "There he goes again," I hear, "I hope it turns out well." But they say nothing directly to me about it. I'm sure they think it would hurt me to talk about it so early in the morning, and knowing myself as I do, I think they're probably right.”
Ein Winzer, der am Tode lag, rief seine Kinder an und sprach: "In unserm Weinberg liegt ein Schatz, grabt nur danach!" -"An welchem Platz?" schrie alles laut den Vater an. - "Grabt nur!" - O weh! Da starb der Mann.
Kaum war der Alte beigeschafft, so grub man nach aus Leibeskraft. Mit Hacke, Karst und Spaten ward der Weinberg um und um gescharrt. Da war kein Kloß, der ruhig blieb; man warf die Erde gar durchs Sieb und zog die Harken kreuz und quer nach jedem Steinchen hin und her. Allein, da ward kein Schatz verspürt, und jeder hielt sich angeführt.
Doch kaum erschien das nächste Jahr, so nahm man mit Erstaunen wahr, daß jede Rebe dreifach trug. Da wurden erst die Söhne klug und gruben nun jahrein, jahraus des Schatzes immer mehr heraus.
Gottfried August Bürger (31 december 1747 – 8 juni 1794) Molmerswende, kerk en voormalige schoolgebouw
And through thy heart as through a dream, Flows on that black disdainful stream; All scornfully it flows, Between the huddled gloom of masts, Silent as pines unvexed by blasts - 'Tween lamps in streaming rows, O wondrous sight! O stream of dread! O long, dark river of the dead!
Afar, the banner of the year Unfurls: but dimly prisoned here, Tis only when I greet A dropt rose lying in my way, A butterfly that flutters gay Athwart the noisy street, I know the happy Summer smiles Around thy suburbs, miles on miles.
'Twere neither pæan now, nor dirge, The flash and thunder of the surge On flat sands wide and bare; No haunting joy or anguish dwells In the green light of sunny dells, Or in the starry air. Alike to me the desert flower, The rainbow laughing o'er the shower
Alexander Smith (31 december 1830 - 5 januari 1867) Portret door James Archer, 1856
« The father suppresses a scream. He's seen, rising in the air...Oh, he's not your son! And he returns to the other side, and the other and the other. Nothing would be gained by seeing the color of his skin or the anguish in his eyes. That man has not even called to his son. Although his heart cries out for him at the top of his lungs, his mouth remains mute. Well he knows that the act of speaking his name, of crying it aloud, will be confession of his death. “Chiquito!” escapes all of a sudden. And if the voice of a man of character is capable of crying, we must cover our ears in mercy before the anguish that sounds in that voice. No one or nothing has responded. Through the sour red of the sun, aged over ten years, goes the father in search of his son, who has just died. “My son! Chiquito mio!” he cries out in a diminutive that rises from the depths of his entrails. Before this moment, in the midst of peace and happiness, that father has suffered the halucination of his son rolling around with his forehead opened by a chrome-nickel bullet. Now, in every gloomy corner of the forest, he sees flashings of wire: and at the foot of a pole, with the unloaded rifle by his side, he sees his – “Chiquito! My son!” The forces that allow a poor halucinating father to step in to the most atrocious nightmare also have a limit. And ours feels that his are escaping him, when he sees all of as sudden a steep side path leading him down to his son. To a thirteen-year-old boy, it is enough to see, at a distance of fifty meters, the expression of his moist-eyed father, without a machete to speed up his step, inside the forest. “Chiquito,” the man whispers. And, exhausted, he lets himself fall to the white sand, wrapping his arms around his son's legs. The boy, though tightly held, comes to his feet. And as he understands his father's pain, he slowly caresses his father's head. “Poor father.” Finally, time has passed. It's already about to be three. »
Horacio Quiroga (31 december 1878 – 19 februari 1939) Cover
„Die Drei seien stadtbekannt, in der Öffentlichkeit zeigten sie sich nur gemeinsam - wegen des albanischen Rekords. Vom Knast bleibt die weggenommene Zeit. Wie dünnhäutig mag ich ihnen erschienen sein, meinen kläglichen Versuch eingesperrt zu werden, überhaupt erwähnt zu haben. Wie dünnhäutig ich vor elf Jahren wirklich war, weiß nur mein Rechtsanwalt, an dessen Brust ich im Knast geweint hatte, die, wie sich später herausstellte, eine recht verlogene Brust gewesen ist - in ihr schlug das Herz des Spitzels Wolfgang Schnur - ein Freund meiner Familie. Ein reichliches Jahr bevor sich mir das Gefängnis geöffnet hatte, saß er plötzlich bei uns am Kaffeetisch. Er wirkte konzentrierter, als es der Anlass erforderte. Sein vornehmes Gemisch aus Berlinerisch und dem Dialekt des Nordens nahm mich, neben der zurückhaltenden zuvorkommenden Art, für ihn ein. Die leise, dringliche Sprache, so als ob er nie alles sagen konnte, rechnete ich den schwierigen Zeiten an: Bedrohung hing über meiner Abenteurerexistenz wie ein Bienenstock am Bindfaden. Schnur bot mir nach der ersten Tasse seine Anwaltsdienste und seinen Beistand als Christ an, nach der zweiten eilte er zu seinem wahren Herrn, dem Führungsoffizier. Hätte ich nicht gedacht, hätte keiner gedacht - unser Wolfgang, wie der sich für uns den Arsch aufriss - kein Wunder, dass er trotz des Kaffees häufig gähnen musste, was man seinen treuen Hundeaugen ansah, nicht seinem geschlossenen Mund. Wäre das Verhältnis zu meinem Anwalt unpersönlich gewesen, hätte ich im Knast nicht geheult. So dünnhäutig war ich gar nicht. Er hat mich in die Arme genommen, was soll man machen? Ein Spitzel muss auch mal Mitleid haben. Danach duzten wir uns. Will man mehr in dieser Abgeschiedenheit? Zigaretten hatte er mitgebracht.“
De Surinaamse dichter, percussionist, beeldend kunstenaar, Surinamist, toneelschrijver, regisseur, acteur en maatschappelijk werker Noeki André Mosis (Kingbotho)werd geboren in het District Marowijne op 31 december 1954.
De Amerikaans-Dominicaans schrijver Junot Díazwerd geboren in Santo Domingo op 31 december 1968. Hij was het derde kind in een gezin van vijf. Gedurende het grootste deel van zijn vroege jeugd, woonde hij met zijn moeder en grootouders, terwijl zijn vader in de Verenigde Staten werkte. Díaz emigreerde met zijn familie naar New Jersey toen hij zes jaar oud was. Hij bezocht Kean College in Union, New Jersey, en behaalde een Bachelor of Arts graad aan de Rutgers University, en kort na zijn afstuderen creëerde hij het personage "Yunior", dat als verteller van een aantal van zijn latere boeken optreedt. Na het behalen van zijn MFA aan Cornell University publiceerde Diaz in 1995 zijn eerste boek, de verhalenbundel “Drown” Een doordringende thema in deze verhalenbundel is de afwezigheid van een vader, die de gespannen verhouding van Diaz met zijn eigen vader weerspiegelt, In 2007 publiceerde hij zijn eerste roman “The Brief Wondrous Life of Oscar Wao”, in 2012 gevolgd door een tweede verhalenbundel, “This Is How You Lose Her”. “The Brief Wondrous Life of Oscar Wao” werd in meerdere talen uitgebracht en won verscheidene prijzen. Verder won won een Eugene McDermott Award, een beurs van de John Simon Guggenheim Memorial Foundation, een Lila Acheson Wallace Readers Digest Award, in 2002 won hij de Pen/Malamud Award, in 2003 de US-Japan Creative Artist Fellowship van het National Endowment for the Arts, een beurs aan de Radcliffe Institute for Advanced Study aan de Harvard University en de Rome Prize van de American Academy of Arts and Letters. In 2007 won hij de Sargant First Novel Prize en werd hij aangewezen als één van de 39 belangrijkste Latijns-Amerikaanse schrijvers jonger dan 39 jaar door het Bogotá Book Capital of World and the Hay Festival. In september 2007 kocht Miramax de filmrechten van het boek “The Brief and Wondrous Life of Oscar Wao”. In 2008 ontving hij de Pulitzer Prize voor fictie.
Uit:The Brief Wondrous Life of Oscar Wao
“Our hero was not one of those Dominican cats everybody’s always going on about - he wasn’t no home-run hitter or a fly bachatero, not a playboy with a million hots on his jock. And except for one period early in his life, dude never had much luck with the females (how very un-Dominican of him). He was seven then. In those blessed days of his youth, Oscar was something of a Casanova. One of those preschool loverboys who was always trying to kiss the girls, always coming up behind them during a merengue and giving them the pelvic pump, the first nigger to learn the perrito and the one who danced it any chance he got. Because in those days he was (still) a “normal” Dominican boy raised in a “typical” Dominican family, his nascent pimpliness was encouraged by blood and friends alike. During parties - and there were many many parties in those long-ago seventies days, before Washington Heights was Washington Heights, before the Bergenline became a straight shot of Spanish for almost a hundred blocks - some drunk relative inevitably pushed Oscar onto some little girl and then everyone would howl as boy and girl approximated the hip-motism of the adults. You should have seen him, his mother sighed in her Last Days. He was our little Porfirio Rubirosa.4 All the other boys his age avoided the girls like they were a bad case of Captain Trips. Not Oscar. The little guy loved himself the females, had “girlfriends” galore. (He was a stout kid, heading straight to fat, but his mother kept him nice in haircuts and clothes, and before the proportions of his head changed he’d had these lovely flashing eyes and these cute-ass cheeks, visible in all his pictures.) The girls - his sister Lola’s friends, his mother’s friends, even their neighbor, Mari Colón, a thirty-something postal employee who wore red on her lips and walked like she had a bell for an ass - all purportedly fell for him. Ese muchacho está bueno! (Did it hurt that he was earnest and clearly attention-deprived? Not at all!) In the DR during summer visits to his family digs in Baní he was the worst, would stand in front of Nena Inca’s house and call out to passing women - Tú eres guapa! Tú eres guapa! - until a Seventh-day Adventist complained to his grandmother and she shut down the hit parade lickety-split. Muchacho del diablo! This is not a cabaret! It truly was a Golden Age for Oscar, one that reached its apotheosis in the fall of his seventh year, when he had two little girlfriends at the same time, his first and only ménage à trois. With Maritza Chacón and Olga Polanco.”