De Vlaamse dichter, prozaïst en essayist Luuk Gruwez werd geboren op 9 augustus 1953 te Kortrijk. Zie ook alle tags voor Luuk Gruwez op dit blog.
Grafschrift voor een melancholica
‘I could not love except where Death
Was mingling His with Beauty’s breath’
E.A. Poe
niemand heeft ooit geweten
hoe jij bent ingesluimerd
als een schielijk overleden schone slaapster
met de gedachte aan een witte witte prins,
die je nooit meer wekken zou.
en hoe je huiswaarts hemelwaarts
bent gekeerd,
niemand heeft het ooit geweten.
de leugen leent de liefde vleugeltjes,
Soms glanzende, soms ondoorzichtige,
nooit voorzichtige,
want geen wijsheid om te weten nadien
hoe de zeer verlokkelijke weemoed
niet op straf van dood te strelen.
het streng verboden siersel
dat je tooide, mijn bekoorlijke verbodene,
woog je als een veel te zwaar halssnoer
om een iets te tengere hals,
en soms,
was het teder van heimwee,
soms, stil van verdriet.
en nu weet niemand nog nauwkeurig
hoe jij bent ingesluimerd
met een zeer witte gedachte
aan hoe het vroeger was.
zelfs ik niet.
al leg ik trouw wat bloemen neer
ter nagedachtenis van alle kinderen,
die nu nog dagelijks
onzichtbaar zacht en stil
in mij sterven.
al ga ik dagelijks vermomd
als een witte prins,
die van de verre witte prins die hij was
nog slechts heel even de treurende schim is.
Bekering tot de begeerte
voor Gerard Reve
nooit is mijn lichaam dichter bij de Vreugde,
dan wanneer ik het heimelijk benader
en ten koste van veel gestreel verlok.
niemand behandelt mij zozeer met liefde
als ikzelf onder mijn verboden handen,
als ik nog ver, maar reeds binnen handbereik
het vermogen ontwikkel
om mezelf te omhelzen
in een droom.
hoe dichter ik mijn lichaam ben genaderd,
hoe meer ik in mijn lichaam vertoef
en er ook witgesluierde maanzieke dames laat wonen,
van wie het verleden mij helaas onbekend,
maar rampzalig mooi
en net als ik te ernstig gekneusd
tijdens een vorig handgemeen van de liefde.
maar meermaals ben ik met mijn lichaam moederziel alleen,
soms dagenlang,
soms, tot ik me het bestaan ervan
herinner in een spiegel.
nooit is mijn lichaam dichter bij de Vreugde dan.
Luuk Gruwez (Kortrijk, 9 augustus 1953)
De Engelse dichter Philip Larkin werd op 9 augustus 1922 geboren in Coventry. Zie ook alle tags voor Philip Larkin op dit blog
De Pinksterbruiloften
Die Pinksteren ging ik pas laat op pad:
zo tegen
twintig over één kwam in de zaterdagse zon
mijn trein op gang, voor driekwart leeg en
alle raampjes open, kussens heet, ’t gevoel
van haast geheel verdwenen. Wij reden
achter huizen langs; verblindend blonk
een straat, de vissershaven stonk; toen
kwam van de rivier de vlakke kalme breedte
waar lucht en Lincolnshire en water samenkomt.
De hele middag hield de slaaprig hete baan
ver landinwaarts
een haperende bocht naar ’t zuiden aan,
langs boerderijen, vee – geen schaduw haast –
kanalen waarop licht fabrieksvuil drijft.
Uniek flitste een kas; hagen daalden
en rezen; soms drong de geur van gras
de reuk van knoopjestrijp opzij
totdat er weer een stad, nieuw, onbepaald,
met akkers autowrak genaderd was.
Eerst merkt’ ik niet wat een gerucht
op elk station
de bruiloftsgasten maakten: vluchtig
is aandacht voor schaduw in de zon.
Gejoel en gilletjes op koele laadperrons
hield ik voor jongens, stoeiend met de post.
‘k Ging door met lezen. Maar eenmaal weer op weg
zag ik ze staan, met plakhaar, grijnzend; namaak-
modieus de meisjes, hooggehakt, in sluiers uitgedost,
niet wetend wat te doen, kijkend naar ons vertrek,
als misten zij het slot van een gebeuren,
zwaaiend naar iets
wat verder ging. Getroffen, leunde
ik volgend keer sneller naar buiten en liet
mij niets ontgaan, zag het in and’re termen:
de vaders met een brede riem onder hun vest,
’t voorhoofd doorgroefd; de moeders dik en luid;
een oom vol schuine praat; de permanenten,
de nylon handschoenen, de nep-juwelen, het
geelgroen, lila, oker en olijf dat uit
de rest de meisjes vreemd naar voren bracht.
Ja, uit cafés,
eettenten achteraf en bontbevlagde
weg-restaurants, raakten de huw’lijksfeesten
op hun eind. De hele verdere lijn
stapten er nieuwe paren in; de rest bleef staan;
er werd nog wat gestrooid: confetti, goede raad.
En als wij gingen leek ieders gezicht zijn
eigen beeld te zien: kind’ren keken naar
iets vervelends; vaders stonden verbaasd
over hun groot succes, een klucht van niks;
de vrouwen deelden
’t geheim als een gezellige begrafenis;
en meisjes, in hun tasjes knijpend, keken
naar een godsdienstige verwonding. Beladen
met de som van alles wat zij zagen
stoomden wij eindelijk snel op Londen af.
Het veld werd bouwterrein, peppels gaven
een lange schaduw aan de grote weg.
Voor een minuut of vijftig, achteraf
net lang genoeg om hoeden recht te zetten en
‘k ging bijna dood
te zeggen, was er een tiental huwlijken op weg.
Ze keken zij aan zij naar wat het landschap bood
– een bioscoop, een waterreservoir,
iemand die bij ’t bowlen een aanloop nam –
en niemand dacht aan d’ and’ren, die hetzelfde
uur meemaakten, en nooit meer zien zij nog elkaar.
Ik dacht aan Londen, liggend in de zon,
haar postdistricten recht als tarwevelden.
Dat was ons doel. Terwijl wij raceten over
knopen van rails,
voorbij stilstaande Pullmanwagens, doken er
zwartbemoste muren op, en bijna was de hele
breekbare samenloop voorbij; en wat dit inhield
stond op het punt gelost te worden met
alle kracht die een verandering kan geven.
En toen de remmen pakten, was het als viel
er iets, een pijlenvlucht die uit het zicht werd
afgeschoten, ergens veranderend in regen.
Vertaald door Jan Eijkelboom
Philip Larkin (9 augustus 1922 – 2 december 1985)
Zie voor nog meer schrijvers van de 9e augustus ook mijn blog van 9 augustus 2020 en eveneens mijn blog van 9 augustus 2019 en ook mijn blog van 9 augustus 2017 en ook mijn blog van 9 augustus 2015 deel 2.