De Oostenrijkse dichter en schrijver Peter Rosei werd geboren op 17 juni 1946 in Wenen. Zie ook mijn blog van 17 juni 2009 en eveneens alle tags voor Peter Rosei op dit blog.
Uit: Die Globalisten
“Was soll ich Ihnen schon sagen? Ich bin ja nur ein kleines, ein winziges Schräubchen im Getriebe. Ich will das gar nicht verschweigen, o nein! Aber auch so kann man eine schöne Stange Geld verdienen und sein Glück machen, nicht wahr?« Der etwas stockige, untersetzte Mann musterte sein Gegenüber. »Wir versuchen doch alle nur, auf der goldenen Kugel zu tanzen, ganz egal, wie und wohin sie rollt«, sprach er rasch weiter, und dann hob er neuerlich den Blick, den er für einen Moment zu seinen auf dem Tisch liegenden Händen gesenkt gehabt hatte. »Haben Sie Kinder?«, fragte er unvermittelt. »Das ist doch nicht Ihr Ernst, Herr Weill!«, rief sein Gegenüber da aus, ein noch jugendlich wirkender, schwarzhaariger, elastischer Mensch, der in einem guten, blauen Tuchanzug steckte und bisher stillgehalten hatte: »Wollen Sie mich verarschen?!« Er brachte die Worte mit hartem, slawischem Akzent vor. »Aber nein!«, beteuerte darauf der so Angesprochene, sein feistes Gesicht lief jetzt noch mehr an, es war ohnehin schon von roten Flecken übersät gewesen — und dann brach er in ein leutseliges, ja in ein gutmütig breites Lachen aus. »Es geht doch nicht um uns, keineswegs«, meinte er, die Stimme dämpfend, in jener Tonart, die dem Flüstern näher ist als der normalen Stimmlage, der Kellner im Hintergrund hatte, die über den Arm gelegte Serviette zurechtrückend, wegen des lauten Gelächters schon missbilligend herübergeschaut: »Das Spielchen dreht sich doch nicht um uns! Worum dreht sich's denn, na? — Um die Zukunft natürlich, um diese wunderschöne Fee!« Die Szene spielte im CaM IMPERIAL in Wien, in jenem prächtig inszenierten Raum, der auf die Ringstraße hinausgeht, die beiden Herren saßen auf der gepolsterten Bank, die an der Wand entlangführt und mit kleinen Marmortischen bestückt ist. Gerade oberhalb der Herren und ihrer Köpfe hing eine märchenhaft aufgefasste Alpenlandschaft in schwerer Goldrahmung, auf dem Tischchen vor ihnen standen Tassen samt halb vollen Wassergläsern, die Sonne schien hell durch die großen Fenster, der im Hintergrund postierte Kellner hatte sich beflissen am Kuchenbüfett zu schaffen gemacht. Nur wenig Leute da! Wenig Kundschaft! — Es ist ja auch erst elf Uhr, dachte Weill, sein Blick hatte dabei seine Armbanduhr kurz gestreift. Jetzt sitze ich schon eine geschlagene Stunde mit dem Trottel herum, und nichts geht weiter. »Wissen Sie was? Ich will Ihnen etwas erzählen. — Es war einmal ein kleiner Junge«, hob er an und unterdrückte dabei mit forscher Miene jeden etwa aufkeimenden Protest, »die Familie stammte aus einem abgelegenen Nest in der Westschweiz her, wo sie sich seit Generationen mehr schlecht als recht mit dem Uhrmachen durchgebracht hatte.“
Peter Rosei (Wenen, 17 juni 1946)
De Algerijnse schrijver en journalist Kamel Daoud werd geboren op 17 juni 1970 in Mostaganem, Algerije. Zie ook alle tags voor Kamel Daoud op dit blog.
Uit: Moussa, of de dood van een Arabier(Vertaald door Manik Sarkar)
“Ja, ja, ik weet het, je popelt om me al die vragen te stellen waar ik zo’n hekel aan heb, maar toch verzoek ik je om aandachtig te luisteren; dan zul je alles uiteindelijk begrijpen. Dit is geen gewoon verhaal. Het is een verhaal dat begint aan het einde en teruggaat naar het begin. Als een school zalmen ja, maar dan getekend met potlood. Ongetwijfeld heb je het verhaal net als iedereen gelezen zoals die schrijver het heeft opgeschreven. Hij schrijft zo goed dat zijn woorden op eindeloos nauwkeurig uitgehakte stenen lijken. Hij was heel strikt met schakeringen, die held van jou; hij dwong ze haast om wiskunde te zijn. Oneindige berekeningen op basis van stenen en mineralen. Heb je gezien hoe hij schrijft? Hij beschrijft een schot en het is haast poëzie! Zijn wereld is helder, duidelijk en precies, geciseleerd door de heldere ochtend, geschetst met geuren en vergezichten. De enige schaduw zijn de ‘Arabieren’, onduidelijke, onsamenhangende objecten, afkomstig ‘van voorheen’, spoken met als enige taal de klank van een fluit. Ik denk dat hij er genoeg van had om rond te moeten zwerven in een land dat hem – dood of levend – niet wilde. De moord die hij beging was als de daad van een geliefde, bedrogen door de grond die hij niet kon bezitten. De stumper – wat moet hij geleden hebben, als kind van een oord waaruit hij niet was geboren! Ook ik heb zijn versie van de feiten gelezen. Net als jij en miljoenen anderen. Vanaf het begin is het meteen glashelder: hij droeg een mensennaam, mijn broer de naam van een gebeurtenis. Hij had hem ook ‘Veertien Uur’ kunnen noemen, zoals die ander, die zijn slaaf ‘Vrijdag’ noemde. Een moment van de dag in plaats van een dag van de week. Veertien Uur, ja, dat klinkt niet gek. Zjoezj in het Arabisch, twee, het tweetal, hij en ik, voor degenen die het verhaal van dit verhaal kennen in zekere zin een onvermoede tweeling.”
Kamel Daoud (Mostaganem, 17 juni 1970)
De Australische schrijfster Gail Jones werd geboren op 17 juni 1950 in Harvey. Zie ook alle tags voor Gail Joenes op dit blog.
Uit: A Guide to Berlin
“It was hard to imagine the icy water thawed and re-sealing, or the sky returning to a lively blue. She had a sense of contraction, of huddling against the weather. Later, it figured in her mind as Stalinist classicism, the wind tunnel of the vast and inhuman Karl-Marx-Allee, and the shapes of people in padded jackets bending against the cruel air. A scene from Eisenstein, perhaps, with a gelid lens and the special effects of monumental vision, swollen by an aerial view and historical misery. Black outlines on white snow, impersonality, extinguishment. Exaggeration of this kind was irresistible. In that early, fierce cold, Berliners coped better.” (...)
“We are all shits, my friends. We are all literary snobs in this vicarious little room of our own, dilettantish, smug, hidden from the fucked-up world. We are enslaved to the folly and the whirlpool of our own obsessions. Where is now rather than our own deeply intoxicating pasts? Where is Lampedusa, where is the tragedy of others? What do we think of a man playing "Nessun Dorma" on a saw in the shadows of a U-station? The lost homeless in Kreuzberg, the drug pushers in Gorlitzer Park, the illegally immigrant prostitutes, freezing their arses at Hackescher Markt? And all the other foreigners, wretched foreigners, who don't have wine and company? Why do we meet for this writer who laments his lost Russia, when losses are everywhere? We adore him because we find some cracked mirror there, we think that words will save us, that a fine description will drag us away from our own disappointments, and offer consolation, or explanation, or the return of a disappeared father. We want to cancel our nothingness with his vigour of incarnation, we want to believe, truly believe, in literary salvation. Who else tells us that a twig reflected in a puddle is worthy of our notice? That it looks like an undeveloped photograph, that it symptomises something inside us, that it reminds us of the entanglements of words and things and reflections; that we must all notice the withering as well as the blossoming; and that immortal gesture is always present and exists inside the world...”
Gail Jones (Harvey, 17 juni 1950)
De Amerikaanse dichter, schrijver en vertaler Ron Padgett werd geboren op 17 juni 1942 in Tulsa, Oklahoma. Zie ook alle tags voor Ron Padgett op dit blog.
Ladies And Gentlemen In Outer Space
Here is my philosophy: Everything changes (the word "everything" has just changed as the word "change" has: it now means "no change") so quickly that it literally surpasses my belief, charges right past it like some of the giant ideas in this area. I had no beginning and I shall have no end: the beam of light stretches out before and behind and I cook the vegetables for a few minutes only, the fewer the better. Butter and serve. Here is my philosophy: butter and serve.
Grasshopper
It's funny when the mind thinks about the psyche, as if a grasshopper could ponder a helicopter.
It's a bad idea to fall asleep while flying a helicopter:
when you wake up, the helicopter is gone and you are too, left behind in a dream,
and there is no way to catch up, for catching up doesn't figure
in the scheme of things. You are who you are, right now,
and the mind is so scared it closes its eyes and then forgets it has eyes
and the grasshopper, the one that thinks you're a helicopter, leaps onto your back!
He is a brave little grasshopper and he never sleeps
for the poem he writes is the act of always being awake, better than anything
you could ever write or do. Then he springs away.
Ron Padgett (Tulsa, 17 juni 1942)
De Vlaamse schrijver Ward Ruyslinck (pseudoniem van Raymond Charles Marie De Belser) werd geboren in Berchem op 17 juni 1929. Zie ook alle tags voor Ward Ruyslinck op dit blog.
Uit: Mulisch, onze man in Havana
“In een twistgesprek met W.F. Hermans, dat eind '69 door De Haagse Post gepubliceerd werd, verklaarde Mulisch naar aanleiding van zijn Cuba-boek: ‘Voordat ik daarheen ging, hing er over Nederland een zwijgen, wat dat eiland betreft. En ik vlei me met de illuzie, dat ik daar iets aan gedaan heb. Cuba is nu iets in Nederland...’. Deze uitspraak stemt me een beetje treurig, omdat ze inderdaad bewijst dat Mulisch zich vleit met een illuzie: voor zover ik dit kan beoordelen ziet het er niet naar uit, dat Mulisch' ‘Oratio pro Castro’ de onverschilligheid van het Nederlandse volk ten opzichte van de Cubaanse realiteit heeft doorbroken. Hoewel ik, wat de algemene standpunten in het twistgesprek betreft, geneigd ben me eerder achter dat van Mulisch op te stellen dan achter dat van Hermans, kan ik Hermans moeilijk ongelijk geven waar hij tegen Mulisch zegt: ‘Je bent ontzettend misleid als je denkt dat de mensen in Nederland zich écht interesseren voor dat soort dingen’. Al slaat Mulisch in zijn boek meer dan ééns de spijker op de kop, al onthult hij achtergronden en legt hij verbanden die van aard zijn om de gemiddelde Nederlander uit zijn gelukzalige sluimer te wekken, erg veel bekeringen zal dit nochtans indrukwekkende geschrift (helaas) niet maken, omdat Mulisch (of wie dan ook) met een getuigenis als dit nu eenmaal de gemiddelde Nederlander - d.w.z. de in zijn geijkte denkpatronen vastgeroeste burger - niet bereikt, omdat hij tenslotte met een boek als ‘Het woord bij de daad’ alleen maar de gemoederen in beweging kan brengen van degenen wier gemoederen voordien al in beweging waren, m.a.w. omdat hij zowel door de inhoud als door het niveau van zijn boek op een publiek mikt van linkse medestanders. Wat waarschijnlijk het lot is van alle geëngageerde boeken. Als een auteur met een al dan niet geëngageerd boek aan een bestaande situatie ‘iets zou kunnen doen’, zoals Mulisch zegt, dan vraag ik me af waarom de zoveel grotere en bredere stroom van Vietnam-informatie van de laatste tien jaar niet veel méér heeft teweeggebracht dan het machteloze verzet van een grommende minderheid. Wellicht bedoelt Mulisch dat hij zijn landgenoten bewust heeft gemaakt van wat er in Latijns-Amerika, en in het bijzonder op Cuba, gaande is, en ik zou willen dat het waar was, dat hij daar inderdaad in geslaagd was, maar ik geloof het jammer genoeg niet.”
Ward Ruyslinck (17 juni 1929 – 3 oktober 2014)
De Nederlandse dichter en literatuurcriticus Adriaan van der Hoop jr werd geboren in Rotterdam op 17 juni 1802. Zie ook alle tags voor Adriaan van der Hoop op dit blog.
De Eenzaamheid
Wie mij wenen hoort of klagen, Vraag mij niet waarom. Voog'len zingen in de hagen Vinden alles wat zij vragen; Maar mijn smart is stom. Volg mij niet, als het hart, in duister Sombre beelden kweekt; Eng'len dalen dan vol luister, Brengen mij met zoet gefluister, Wat mijn ziel ontbreekt. Laat mij eenzaam zijn in 't leven Eenzaam met mijn smart; En als vreugde u mag omzweven Zij alleen de rust gegeven Aan 't gebroken hart.
Adriaan van der Hoop jr (17 juni 1802 - 4 november 1841)
De Zwitserse schrijfster Hanna Johansen (eig. Hanna Margarete Meyer) werd geboren op 17 juni 1939 in Bremen. Zie ook alle tags voor Hanna Johansen op dit blog.
Uit: Der Herbst, in dem ich Klavier spielen lernte
„22. September Ich lerne Klavier spielen. Was dieser Satz bedeutet, weiß ich noch nicht. Es gefällt mir, das nicht zu wissen. Dagegen verwirrt mich, was er früher bedeu-tet hätte. Meine Großeltern hatten ein Klavier, ein schwarzes, die väterlichen Großeltern, bei den müt-terlichen gab es nicht mal ein Schifferklavier, sondern eine Quetschkommode, aber immer einen der vielen Onkel oder älteren Vettern, die uns damit verzaubern konnten. Auf der väterlichen Seite stand das Klavier, es gab nur einen, der es spielte, und den konnte ich ebenso wenig leiden wie die An, wie er das Klavier spielte. Er war der ältere Bruder meines Vaters und von Statur genauso pompös, wie er in die Tasten griff. In den Kriegsjahren haben wir ihn dort zu Weihnach-ten spielen gehört, nachdem ich eine gute Wegstunde auf einem Schlitten durch den Winter gezogen wor-den war. Mein Vater war einer, der nicht Klavier spielte, aber gern fotografiert hat, darum nehme ich an, dass er das Bild aufgenommen hat, das mich auf dem Schlitten zeigt, und stelle mir vor, dass er den Schlitten nur kurz an meine Mutter abgegeben hat, um uns zu fotografieren. Er war seit Mai 194o Soldat und hatte Weihnachtsurlaub. Die Ehe meiner Eltern hat den Krieg nicht über-standen, im Herbst kam ich in die Schule, und von da an habe ich die Großeltern nur noch allein be-sucht, um meinen Vater zu treffen oder um eine Fe-rienwoche auf dem Dorf zu verbringen. Im Hühner-hof konnte ich auf der Schaukel sitzen, in der Stube mit dem Klavier spielen, mit viel Neugier und wenig Erfolg, und bei seltenen Gelegenheiten dem uner-freulichen Onkel beim Klavierspielen zuhören. Das Musikmachen hat mich angezogen, das Pompöse ab-gestoßen. Mein Großvater war Hauptlehrer an einer vier-klassigen Dorfschule, darum wohnte er mit seiner Familie in der an die Schule angebauten Wohnung, einer Wohnung mit größeren Räumen als damals üb-lich, und höher waren sie auch. Darum hatte er ein Klavier. Meine Freude an dem Instrument gefiel ihm so sehr, dass er versprach, ich würde es später einmal er-ben. Seitdem sind mehr als sechzig Jahre vergangen, ich habe vieles gelernt und erlebt, nicht aber, wie es ist, Klavier spielen zu lernen. Das will ich jetzt. Gestern hat mein Liebster mir sein Klavier ge-bracht. Das war traurig, denn er kann es nicht mehr brauchen, weil seine Hörnerven so nachgelassen ha-ben, dass er Töne nur noch falsch hört.“
Hanna Johansen (Bremen, 17 juni 1939)
De Nederlandse dichter en schrijver Max Dendermonde (pseudoniem van Hendrik Hazelhoff) werd geboren op 17 juni 1919 in Winschoten. Zie ook alle tags voor Max Dendermonde op dit blog.
Uit: De wereld gaat aan vlijt ten onder
“Eind September zou dat weer anders zijn. Ofschoon...: wat was eigenlijk ànders? In Oaklake roken de dennen precies zo. Zolang zijn wereld deze vrije, zorgeloze geur had, deed het er weinig toe waar hij was, in de kussens van een oude Willys Overland of in een hangmat in Oaklake. Het ging om het dolce far niente. Alleen: in Oaklake was de wereld - ondanks het feit dat hij er zich moest scheren - zelfs nog vrijer en zorgelozer. Oaklake was een beetje zijn thuis, een wereld zonder haast. Oaklake was een blauw vandaag, waardoor de uren wegdreven als witte, doelloze wolken. Het was een zomaar zijn, niet een willen hebben. Alec vond het een mooie dag, een bijna volmaakte dag. Alleen was er misschien iets te weinig tekening in de hemel. Hij zei tegen meneer Dall: ‘Jammer dat er niet wat meer wolken zijn’. Meneer Dall keek niet-begrijpend, haast een beetje verstoord. Had hij het verkeerd verstaan? Die Weatherwood zei soms van die rare dingen. Wat ging er om in die man? Eric T. Dall begreep het niet. Hijzelf had juist nagedacht over de mogelijkheid nog maar weer eens een nieuwe lezing in elkaar te zetten, iets over Zuid-Afrika misschien. Dat was niet ongunstig nu de kranten steeds maar schreven over Malan en de apartheidspolitiek. Hij had zich afgevraagd, welke boeken hij daarover zou moeten lezen en wie hem daarbij zou kunnen helpen. Zuid-Afrika, ja, dacht hij, een mooi onderwerp voor de winter. Hij glimlachte tevreden. Meneer Dall dacht altijd vooruit. Hij was de wolken alweer vergeten. En zo reden ze door, kalmaan, er gebeurde niets. Maar een kwartier later stopten ze; er stond op de lange, eenzame weg een man te zwaaien naast een oude Chevrolet, die scheef hing op een krick onder de achteras. ‘En?’, vroeg meneer Dall door het raampje op de toon van een man die door tijdgebrek weinig hulp te bieden heeft. De man keek hem hard grijnzend en gom-kauwend aan. Het was een lange, blonde man in een grijs pak; een grijze hoed plakte achter op zijn hoofd. Uit zijn borstzakje staken een vulpotlood en een vulpen.”
Max Dendermonde (17 juni 1919 – 24 maart 2004) Cover
Zie voor nog meer schrijvers van de 17e juni ook mijn vorige blog van vandaag.
17-06-2017 om 09:57
geschreven door Romenu
Tags:Peter Rosei, Kamel Daoud, Gail Jones, Ron Padgett, Ward Ruyslinck, Adriaan van der Hoop jr, Hanna Johansen, Max Dendermonde, Romenu
|