De Nederlandse schrijfster Etty Hillesum werd geboren in Middelburg op 15 januari 1914 als Esther Hillesum in een joods-Nederlandse familie. Zij kreeg bekendheid door de publicatie van haar dagboek, 38 jaar nadat zij in Auschwitz werd vermoord. In haar dagboek verwoordde ze haar persoonlijke, innerlijke ontwikkeling te midden van de turbulentie van de Tweede Wereldoorlog en de absurditeiten van de holocaust. Het boek is niet alleen een sterk persoonlijk document, maar geeft ook enig inzicht in de wijze waarop de anti-Joodse maatregelen en deportaties in die jaren op Joden zelf is overgekomen. Etty's dagboeken, of althans een groot deel ervan, werden gebundeld en in november 1981 uitgegeven onder de titel Het verstoorde leven - Dagboek van Etty Hillesum. Het dagboek begint op 9 maart 1941 en eindigt met het bericht van een vriend over haar deportatie naar Auschwitz op 6 september 1943.
Uit: Het verstoorde leven - Dagboek van Etty Hillesum.
20. 28 maart 1942:
Dit verdriet moet je in jezelf alle ruimte en onderdak verschaffen, die het toekomt en op die manier zal het verdriet in de wereld misschien verminderen, als iedereen draagt, eerlijk en loyaal en volwassen draagt wat hem wordt opgelegd, Maar als je het verdriet niet het eerlijke onderdak verleent, maar de meeste ruimte openstelt voor haat en wraakgedachten, waaruit weer nieuw verdriet voor anderen geboren zal worden, ja dan neemt het verdriet nooit een einde in deze wereld en zal zich steeds vermeerderen.
21. 29 maart 1942:
Men moet ondanks de vele mensen, de vele vragen, de veelzijdige studie, altijd een grote stilte met zich meedragen, waarin men zich steeds terugtrekken kan, ook temidden van het grootste gewoel en midden in het intensiefste gesprek.
22. 1 april 1942:
En zeer, zeer bescheiden zijn
. En steeds eenvoudiger worden.
Niet alleen voor je zelf, in je stille en beste momenten die eenvoud en wijdte in je voelen, maar ook in je dagelijkse leven, geen sensaties om je heen uitstrooien, niet interessant willen zijn.
Etty Hillesum (15 januari 1914 30 november 1943)
De Duitse schrijfster Liane Dirks werd geboren op 15 november 1965 in Hamburg. Zie ook mijn blog van 15 november 2007.
Uit: Narren des Glücks
Begonnen hatte das alles mit dem Eis. Sie hatten es einfach nicht geglaubt.
Freilich hatte es schon Kälteeinbrüche gegeben in dieser Gegend, aber nicht solcherart. Und Vorhersagen, wer glaubte schon an Vorhersagen und dann auch noch an die von Wissenschaftlern. An die eigenen, ja, an die schon: Westwind mit Regen bringt dem Bauern Segen; Dunst auf dem See tut dem Fischer immer weh.
Oder die Würmer: Ein Spatenstich und man wußte es. Je tiefer sie krochen, desto kälter wurde es. Aber das waren ja keine Vorhersagen. Das waren Erfahrungen.
Hätten sie allerdings mit dem Spaten gestochen, dann hätten sie gesehen, daß die Würmer gar nicht mehr da waren. Aber das hatte nur einer entdeckt. Jonathan, der alte Gärtner, und der lebte auf der Insel, den interessierten die Leute zum einen nicht, zum anderen behielt er sowieso alles für sich, denn Jonathan war stumm und obendrein auch noch Engländer.
Der Russin, die ihn einst gewissermaßen erworben hatte, war das nur recht gewesen. Sie hatte einen verschwiegenen Vertrauten gebraucht und einen Kenner und Könner noch dazu. Und Jonathan hatte schon so manchen Erdhaufen verschoben, für die alte Jekyll die Natur künstlich aufgehäuft, in Kew Gardens die Cycadeen umgetopft, die Exoten gepäppelt und die Orchideen gepfropft. Dort hatte sie ihn abgeworben, ein guter Handwerker für ihr Paradies, so etwas kriegte man damals eben nur in England.
Dem neuen Herrn der Insel, der den Gärtner übernommen hatte, war der alte Kauz egal. Zu unwichtig war es ihm, aus welchem Samen hier welche Exoten gezogen worden waren. Und ob man graben mußte oder nicht. Und wenn ja wie tief. Den neuen Herrn interessierten andere Dinge. Und Menschen, vor allem Menschen, Künstler vor allem, Frauen, aber auch Männer, Mädchen und eine gewisse Macht. Und in diesem Jahr interessierte ihn sein Fest. Schließlich, sagte er, ginge ein Jahrzehnt zu Ende und mit ihm eine Ära. Ersteres wüßten alle, letzteres wisse er.
Und dieser Tatsache gebühre ein Fest. Ein besonderes Fest.
Liane Dirks (Hamburg, 15 november 1965)
De Mexicaanse dichter en schrijver José Joaquín Fernández de Lizardi werd geboren in Mexico-stad op 15 november 1776. Hij begon zijn literaire carrière in 1808 met een gedicht over Ferdinand VII van Spanje, nadat deze door Napoleon afgezet was. Toen de Mexicaanse Onafhankelijkheidsoorlog uitbrak in 1810 was hij bestuurder in Taxco. Hij steunde zowel de opstandelingen als de Spanjaarden. Hij was voor onafhankelijkheid voor Mexico maar was tegen het bloedvergieten dat gepaard ging met de onafhankelijkheidsstrijd, dus hij wilde de burgers van Taxco zoveel mogelijk ellende besparen. Nadat Taxco weer door de Spanjaarden werd ingenomen werd Fernández een tijdje gevangen gezet, omdat hij met de rebellen geheuld zo hebben. Hij werd al snel weer vrijgelaten maar was zijn positie en bezittingen kwijtgeraakt. Toen in 1812 de Spaanse grondwet van 1812 werd aangenomen, die enige persvrijheid verschafte, richtte hij direct het tijdschrift El Pensador Mexicano (De Mexicaanse Denker) op. In dat tijdschrift bekritiseerde hij de vicekoninklijke overheid en uitte hij Verlichtingsdenkbeelden. In de negende uitgave viel hij openlijk de vicekoning aan, waarna hij gearresteerd werd. In 1814 werd de grondwet weer teruggedraaid, waardoor hij overschakelde op literataire werken. Hij begon onder andere aan het schrijven van zijn bekendste boek, El Periquillo Sarniento (De Schurftige Papegaai). In deze tijd schreef hij ook Fábulas, Noches tristes , La Quijotita y su prima en Don Catrín de la Fachenda. Na de Mexicaanse onafhankelijkheid (1821) verschenen de meeste van zijn boeken voor het eerst geheel.
Uit: The Itching Parrot (Vertaald door Katherine Ann Porter)
I WAS BORN IN MEXICO, capital of Northern America, in New Spain, about the years 1771 to 1773, of parents neither rich nor poverty stricken. At the same time they were of good blood and made it known by their virtue.
As soon as I was born, after the washings and other business of that hour, my aunts, my grandmothers, and other dames of the old school wished to bind my hands and bundle and wrap me up like a firecracker, alleging that if they left me untied I was apt to scare myself, or be very free with my fists when I grew up; and, as the weightiest reason and the final unanswerable argument, they said they had been brought up in this way and on that account it was the best and should be followed as the surest, without disputing the matter at all, because the old are in everything wiser than the young and, since they had always swaddled their children, their example should be followed with closed eyes. Then they took out of a little basket a piece of ribbon called a relic belt, garnished with jet hands, deer's eye, alligator teeth, and other knickknacks of this kind, intending to adorn me with these relics of superstitious paganism; and this on the very day that had been chosen for me to go to church to profess, through the lips of my godparents, the faith and holy religion of Jesus Christ.
God help me, how my father had to battle with the prejudices of those blessed old women! How much spit he wasted making them see what a wild fancy and pernicious absurdity it was to swaddle infants' hands! And what work it cost him to persuade those innocent old women that the jet, the bones, the stones, and other amulets of this or any sort have no virtue against drafts, anger, evil eye, and such nonsense! My father told me this story many times, as also he told me about the victory he gained over all of them when they consented, either by force or willingly, not to imprison me and not to adorn me except with a rosary, the Holy Cross, a reliquary, and images of the four Evangelists. . . .
They baptized me, finally, and gave me Pedro for a name; and after that, as is the custom, the name of my father, which was Sarmiento.
My mother was pretty and my father loved her extremely. For that reason, and at the persuasion of my discreet aunts, it was unanimously decided to give me a wet-nurse, or tit-servant, as we call them here.
José de Lizardi (15 november 1776 - 27 april 1827)
De Duitse zanger, dichter en schrijver Wolf Biermann werd geboren op 15 november 1936 in Hamburg. Zie ook mijn blog van 15 november 2006 en ook mijn blog van 15 november 2007.
Ermutigung
Du, laß dich nicht verhärten
in dieser harten Zeit.
Die allzu hart sind, brechen,
die allzu spitz sind, stechen
und brechen ab sogleich.
Du, laß dich nicht verbittern
in dieser bittren Zeit.
Die Herrschenden erzittern
- sitzt du erst hinter Gittern -
doch nicht vor deinem Leid.
Du, laß dich nicht erschrecken
in dieser Schreckenszeit.
Das wolln sie doch bezwecken
daß wir die Waffen strecken
schon vor dem großen Streit.
Du, laß dich nicht verbrauchen,
gebrauche deine Zeit.
Du kannst nicht untertauchen,
du brauchst uns und wir brauchen
grad deine Heiterkeit.
Wir wolln es nicht verschweigen
in dieser Schweigezeit.
Das Grün bricht aus den Zweigen,
wir wolln das allen zeigen,
dann wissen sie Bescheid.
Wolf Biermann (Hamburg, 15 november 1936)
De Britse schrijver James Graham Ballard werd geboren in Shanghai op 15 november 1930.Tijdens WO II kwam hij vast te zitten in een Japans kamp. In 1946 keerde zijn familie naar Engeland terug. Ballard ging medicijnen studeren, maar maakte de studie niet af. In 1956 verscheen zijn eerste verhaal. Zijn roman Crash werd in 1996 verfilmd door de Canadese regisseur David Cronenberg nadat het boek Empire of the Sun al in 1987 was verfilmd door Steven Spielberg.
Uit: Miracles of Life
Unlike most undergraduates, I knew Cambridge well when I first went up to Kings. Had I seen Cambridge for the first time in 1949, I might have taken more from it. In a sense I was ready to leave as soon as I arrived.
I spent my two years studying anatomy, physiology and pathology. The dissecting room was the gravitational centre of all medical study. Walking into that strange, low-ceilinged chamber, halfway between a nightclub and an abattoir, was an unnerving experience. The cadavers, greenish-yellow with formaldehyde, lay naked on their backs, their skins covered with scars and contusions, and seemed barely human, as if they had just been taken down from a Grünewald Crucifixion. Several students in my group dropped out, unable to cope with the sight of their first dead bodies, but in many ways the experience of dissection was just as overwhelming for me. Nearly 60 years later, I still think that my two years of anatomy were among the most important of my life, and helped to frame a large part of my imagination.
Both before and during the war, in Shanghai, I had seen a great many corpses, some at very close quarters, and like everyone else I had neutralised my emotional response by telling myself: This is grim, but sadly part of life. Now, only a few years later, I was dissecting dead human beings, paring back the layers of skin and fat to reach the muscles below, then separating these to reveal the nerves and blood vessels. In a way I was conducting my own autopsy on all those dead Chinese I had seen lying by the roadside. I was carrying out a kind of emotional and even moral investigation into my own past while discovering the vast and mysterious world of the human body.
Most of the cadavers were those of doctors who had willed their bodies for dissection. There was one female cadaver, a strong-jawed woman of late middle age, whose bald head shone brightly under the lights. Most of the male medical students gave her a wide berth. None of us had seen a naked woman of our mothers age, alive or dead, and there was a certain authority in her face, perhaps that of a senior gynaecologist or GP. I was drawn to her, though not for the obvious sexual reasons; her breasts had subsided into the fatty tissue on her chest, and many of the students assumed she was male.
J. G. Ballard (Shanghai, 15 november 1930)
15-11-2008 om 16:37
geschreven door Romenu
|