De Nederlandse dichter, journalist en columnist Nico Scheepmaker werd geboren in Amsterdam op 13 november 1930. Zie ook mijn blog van 13 november 2006 en ook mijn blog van 13 november 2007.
Vergeef de gelukkige man
Vergeef de gelukkige man
dat hij leeft in een niemandsland, dromend
van naakte ontbladerde herten
Hij loopt in de zevende luchtlaag
Zijn schoenen zijn zondoorweekt
en zijn voeten ontbolsteren minziek
De man is volkomen gelukkig
De ster op zijn borst klemt zich vast
als een zilveren spin in het najaar
een dons van de wolken legt
zijn lichaam in staat van een glimlach
Hij is aan het leven ontsnapt
Vergeef hem. Hij wentelt zich nader
Een hand draait zijn hart om en om
en binnen een week is hij beter:
een mens die de zwaartekracht voelt,
als een noot tussen hemel en aarde
gekraakt, en in vrijheid gesteld.
Roodborstje
Soms tikt een gedicht op het raam.
Ik sta op en laat hem erin.
Een enkele keer heeft dat zin:
ik voed hem en geef hem een naam.
Maar soms denk ik: ach, laat maar staan,
al regent het nog zo hard.
Vandaag ben ik moe, en geen bard.
Hij mag naar een ander toe gaan.
Dat doet hij dan ook na een tijd,
hij vliegt mijn gezichtsveld uit
en meteen daarop heb ik spijt:
geen nieuwe lente en geen nieuw geluid!
Zo ging al zo dikwijls de Mei
van Gorter mijn neus voorbij.
Nico Scheepmaker (13 november 1930 - 5 april 1990)
De Schotse schrijver Robert Louis Stevenson werd geboren in het Schotse Edinburgh op 13 november 1850. Zie ook mijn blog van 13 november 2006.
Uit: Treasure Island
Squire Trelawney, Dr. Livesey, and the rest of these gentlemen having asked me to write down the whole particulars about Treasure Island, from the beginning to the end, keeping nothing back but the bearings of the island, and that only because there is still treasure not yet lifted, I take up my pen in the year of grace 17-, and go back to the time when my father kept the "Admiral Benbow" inn, and the brown old seaman, with the sabre cut, first took up his lodging under our roof.
I remember him as if it were yesterday, as he came plodding to the inn door, his sea-chest following behind him in a hand-barrow; a tall, strong, heavy, nut-brown man; his tarry pigtail falling over the shoulders of his soiled blue coat; his hands ragged and scarred, with black, broken nails; and the sabre cut across one cheek, a dirty, livid white. I remember him looking round the cove and whistling to himself as he did so, and then breaking out in that old sea-song that he sang so often afterwards:-
"Fifteen men on the dead man's chest-
Yo-ho-ho, and a bottle of rum!"
in the high, old tottering voice that seemed to have been tuned and broken at the capstan bars. Then he rapped on the door with a bit of stick like a handspike that he carried, and when my father appeared, called roughly for a glass of rum. This, when it was brought to him, he drank slowly, like a connoisseur, lingering on the taste, and still looking about him at the cliffs and up at our signboard.
"This is a handy cove," says he, at length; "and a pleasant sittyated grog-shop. Much company, mate?"
My father told him no, very little company, the more was the pity.
"Well, then," said he, "this is the berth for me. Here you, matey," he cried to the man who trundled the barrow; "bring up alongside and help up my chest. I'll stay here a bit," he continued. "I'm a plain man; rum and bacon and eggs is what I want, and that head up there for to watch ships off. What you mought call me? You mought call me captain. Oh, I see what you're at-there;" and he threw down three or four gold pieces on the threshold. "You can tell me when I've worked through that," says he, looking as fierce as a commander.
And, indeed, bad as his clothes were, and coarsely as he spoke, he had none of the appearance of a man who sailed before the mast; but seemed like a mate or skipper, accustomed to be obeyed or to strike. The man who came with the barrow told us the mail had set him down the morning before at the "Royal George;" that he had inquired what inns there were along the coast, and hearing ours well spoken of, I suppose, and described as lonely, had chosen it from the others for his place of residence. And that was all we could learn of our guest.
Robert Louis Stevenson (13 november 1850 3 december 1894) Geschilderd door John Singer Sargent
De Nederlandse schrijfster Inez van Dullemen werd op 13 november 1925 geboren en groeide op in Amsterdam. Zie ook mijn blog van 13 november 2006.
Uit: Logeren op een vulkaan, nieuwe reisbrieven uit Amerika
'Ik ben terug in Amerika. Maar in het andere Amerika, in "Uncle Sam's Other Province", het Diepe Zuiden, ook wel genoemd: het achterlijke, het bittere Zuiden met de liefelijk en dreigend klinkende namen van Alabama en Mississippi, namen die lynchings bij ons oproepen en Little Rock en het bombarderen van de kerk in Birmingham. Het Zuiden van de Freedom Riders. Ik ben daar waar het allemaal begon. Ik rijd in een bus door het rode landschap van Georgia, langs de dampige aarde waarop de maïs begint te ontkiemen en de katoen, langs bossen waaruit lichtgroene wolken omhoogstijgen in de aprillucht. - Vredig zoemend vervoert de bus zijn lading zwarte en witte mensen over de weg, een bus in het Diepe Zuiden, vijftien jaar nadat een negervrouw ging zitten en bleef zitten in de bus van Montgomery.'
Inez van Dullemen (Amsterdam, 13 november 1925)
De Duitse dichter en schrijver Peter Härtling is geboren op 13 november 1933 in Chemnitz. Zie ook mijn blog van 13 november 2006.
Wenn jeder eine Blume pflanzte
Wenn jeder eine Blume pflanzte, jeder Mensch auf dieser Welt, und, anstatt zu schießen, tanzte und mit Lächeln zahlte, statt mit Geld -
wenn ein jeder einen andern wärmte, keiner mehr von seiner Stärke schwärmte, keiner mehr den andern schlüge, keiner sich verstrickte in der Lüge -
wenn die Alten wie die Kinder würden, sie sich teilten in den Bürden, wenn dieses Wenn sich leben ließ, wär's noch lang kein Paradies - bloß die Menschenzeit hätt angefangen, die in Streit und Krieg uns beinah ist vergangen.
baiabong
baiabong - die wiegenwaage wiegt den reis und wiegt dich auf singend wippt die bambustrage an der seidenschnur der tage zählt sie dir dein leben auf.
baiabong - die schüttelstunde schluckt den schatten wendet ihn dieses mittags stete runde reibt die heiße schulterwunde - baiabong ich bin ich bin
Peter Härtling (Chemnitz, 13 november 1933)
De Spaanse schrijver José Carlos Somoza werd geboren in Havana, Cuba op 13 november 1959. Zijn ouders verhuisden in 1960 om politieke redenen naar Spanje. Somoza was psychiater van beroep, tot hij zich in 1994 volledig op schrijven toelegde. Hij ontving verschillende literaire onderscheidingen. Zijn boek Silencio de Blanca werd in 1996 bekroond met de Premio La Sonrisa Vertical. Vier jaar later werd hem voor Dafne desvanecida de tweede prijs van de Premio Nadal verleend. Ook kreeg hij voor zijn roman Clara y la penumbra in 2001 de Premio Fernando Lara en een jaar later de Premio Hammett.
Uit: Das Rätsel des Philosophen (La caverna de las ideas, vertaald door Klaus Laabs und Joachim Meinert)
Stille hielt die Augen aufgerissen: Alle Blicke starrten auf das schreckliche Untersuchungswerk des Aschylos, wie er mit Hebammengriffen die Wundlippen auseinander klappte und mit den Fingern in den grausigen Höhlungen wühlte er glich darin einem Leser, der mit gespannter Aufmerksamkeit den Zeigefinger über die Schriftzeichen auf einem Papyrus gleiten läßt. Sein Sklave hielt ihm die Lampe und schirmte dabei die Flamme mit der Hand vor den Windstößen ab. Der Einzige, der
etwas sagte, war Kandalos der Alte: Als die Soldaten mit dem Toten kamen, hatte er laut durch die Straßen geschrien und die Nachbarn geweckt, und noch immer hallte sein Gezeter in ihm wider. Er hinkte um den Kreis der Gaffer, als ob die Kälte seinem halb nackten Körper nichts anhaben könnte, schleppte den linken, klumpigen Fuß nach, eine einzige schwärzliche Satyrkralle. Mit den schilfrohrdünnen Armen suchte er Halt an fremden Schultern und rief immerzu: »Es ist ein Gott
Schaut ihn an!
So steigen die Götter vom Olymp herab. Rührt ihn nicht an! Sagte ich es euch nicht? Es ist ein Gott
Beschwöre es, Kallimachos! Beschwöre es, Euphorbos!«
Seine gewaltige weiße Mähne, die sich wie ein Ausläufer seines Wahnsinns wirr auf dem kantigen Schädel sträubte, wehte im Wind und verdeckte ihm zur Hälfte das Gesicht. Doch niemand achtete groß auf ihn: Die Leute betrachteten lieber den Toten als den Irren.
Der Hauptmann der Grenzwachen war mit seinen Soldaten aus dem Nachbarhaus getreten und rückte sich abermals den mähnengeschmückten Helm zurecht: Es konnte nicht schaden, die Menge auf seine militärischen Rangabzeichen hinzuweisen. Aus dem dunklen Visier heraus fasste er die Umstehenden ins Auge, sein Blick blieb an Kandalos hängen, und gleichgültig zeigte er auf ihn,
als gälte es eine lästige Fliege zu verscheuchen. »Bei Zeus, bringt ihn zur Ruhe!«, befahl er in die Runde seiner Soldaten.
Einer von ihnen trat auf den Alten zu, hob seine Lanze und rammte den Schaft mit waagerechtem Stoß in den knittrigen Papyrus von Kandalos Unterleib. Der Alte schnappte mitten im Wort nach Luft und fiel dann wie ein Haar im Wind lautlos in sich zusammen. Wimmernd wand er sich am Boden. Die Menge war dankbar für die plötzliche Stille.
José Carlos Somoza (Havana, 13 november 1959)
|