Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
05-05-2012
George Albert Aurier, Henryk Sienkiewicz, Richard Watson Dixon, Wouter Steyaert, Catullus
Uit: The Isolated Ones: Vincent van Gogh (Les Isolés : Vincent van Gogh)
Yet, this respect and his love for the reality of things does not suffice alone to explain or to characterize the profound, complex, and quite distinctive art of Vincent van Gogh. No doubt, like all the painters of his race, he is very conscious of material reality, of its importance and its beauty, but even more often, he considers this enchantress only as a sort of marvelous language destined to translate the Idea. He is, almost always, a Symbolist . . . who feels the continual need to clothe his ideas in precise, ponderable, tangible forms, in intensely sensual and material exteriors. In almost all his canvases, beneath this morphic exterior, beneath this flesh that is very much flesh, beneath this matter that is very much matter, there lies, for the spirit, that knows how to find it, a thought, an idea, and this Idea, the essential substratum of the work, is, at the same time, its efficient and final cause. As for the brilliant and radiant symphonies of colour and line, whatever may be their importance for the painter in his work they are simply expressive means, simply methods of symbolization. Indeed, if we refuse to acknowledge the existence of these idealistic tendencies beneath this naturalist art, a large part of the body of work that we are studying would remain utterly incomprehensible. How would we explain, for example, The Sower that august and disturbing sower, that rustic with his brutally brilliant forehead (bearing at times a distant resemblance to the artist himself), whose silhouette, gesture, and labour have always obsessed Vincent van Gogh, and whom he painted and repainted so often, sometimes beneath skies rubescent at sunset, sometimes amid the golden dust of blazing noons--how could we explain The Sower without considering that idée fixe. that haunts his brain about the necessary advent of a man, a messiah, sower of truth, who would regenerate the decrepitude of our art and perhaps our imbecile and industrialist society?
George Albert Aurier (5 mei 1865 5 oktober 1892)
»Sei gegrüßt, Petronius,« sagte der Jüngling, als er mit elastischem Schritte das Tepidarium betrat; »mögen alle Götter dir Glück schenken, namentlich Asklepios und Kypris, denn unter ihrem schützenden Beistande kann dir nichts Übles zustoßen.«
»Willkommen in Rom! Mögest du dich der Ruhe nach dem Kriege erfreuen,« antwortete Petronius, indem er seine Hände aus den Falten des weichen Musselingewebes, das ihn umhüllte, hervorstreckte. »Was gibt es Neues in Armenien, und bist du während deines Aufenthaltes in Asien nicht auch nach Bithynien gekommen?«
Petronius hatte früher Bithynien verwaltet, und was mehr bedeuten wollte, sein Amt mit Strenge und Gerechtigkeit geführt. Dies stand in merkwürdigem Gegensatz zu dem Charakter des Mannes, der wegen seiner Weichlichkeit und seines Hanges zur Üppigkeit allgemein bekannt war; daher liebte er es, sich jener Zeiten zu erinnern, weil sie ein Beweis dafür waren, was aus ihm hätte werden können, wenn er gewollt hätte.
»Ich war zufällig in Herakleia,« entgegnete Vinicius. »Corbulo hatte mich dorthin geschickt mit dem Befehl, Verstärkungen zusammenzuziehen.«
»Ach ja, Herakleia! Ich kannte dort ein Mädchen aus Kolchis, für das ich alle hiesigen geschiedenen Frauen, Poppaea selbst nicht ausgeschlossen, hingegeben hätte. Aber das sind vergangene Geschichten. Erzähle mir lieber, was es Neues an der parthischen Grenze gibt. Wahrlich, diese Vologesus, Tiridates, Tigranes und all diese Barbaren sind mir zuwider, welche, wie mir der junge Arulanus erzählt, bei sich zu Hause noch auf allen vieren kriechen und sich nur in unserer Gegenwart als Menschen gebärden. Aber man spricht jetzt viel von ihnen in Rom, wenn auch nur deshalb, weil es gefährlich ist, von etwas anderem zu sprechen.«
»Der Krieg geht schlecht vorwärts, und wenn Corbulo nicht wäre, so könnte er möglicherweise zu einer Niederlage führen.«
Henryk Sienkiewicz (5 mei 1846 - 15 november 1916)
zij wandelt op iets groens, zij wandelt in zwart het water achterna. op haar omgekeerde kop de mensen tegemoet zij wandelt
op de ogen van de stilte, op vossensokken andere wandelende mensen zeggen dat zij zo dun is als een spleet zo
onschuldig als een foetus ze zeggen dat zij vergiftigd is door haar zintuigen dat het hoofd van haar
op twee verschillende voeten lijkt, twee verschillende gelijksoortige vissen met in haar haar een weinig helium verstopt
Wouter Steyaert (Gent, 1982)
De Romeinse dichter Gaius Valerius Catullus werd geboren in 87 v. Chr, in Sirmione bij Verona Zie ook alle tags voor Catullusop dit blog.
Carmina
II
Kleine vogel, speeltje van mijn lieveling, jij, met wie ze zich vermaakt, jij, op haar schoot, jij, naar wiens snavel ze haar vinger uitsteekt om hem tot scherpe pikjes te prikkelen, wanneer ze maar zin heeft, haar blik vonkend van verlangen naar mij, in een lief spel met jou - als tedere troost voor haar pijn, denk ik, zodat de gloed van haar hartstocht tot rust komt - kon ik toch maar met jou spelen zoals zij, en het verdriet dat mijn hart drukt verlichten!
Vertaald door Lucette M. Oostenbroek
LI
Hij schijnt mij aan een god gelijk te zijn, ja, God vergeef mij, meer zelfs dan een god, die naast u zittend onverzadiglijk u ziet, en hoort uw lieven lach, wat mij, verliefden dwaas, slaat met verbijstering; want, Lesbia, zoodra ik u aanschouw, verstomt mijn stem, o Lesbia, mijn tong verstart, een fijne vlam doortrilt mijn heele lijf, het ruischend bloed verdooft mijn ooren, van mijn beide oogen dekt de nacht het licht.
Niets doen, Catullus, is je heele kwaal. Niets doen wekt overdreven sentiment. Niets doen heeft koningsmacht ten val gebracht en stedenbloei.
Vertaald door A. Rutgers van der Loeff.
Catullus (87 v. Chr 54 v. Chr.)
Catullus bij Lesbia door Sir Laurence Alma Tadema, 1865.
Willem Wilmink, Amos Oz, Christiaan Weijts, Monika van Paemel
Bij 4 mei
'Channel Crossing to life in Hoek van Holland
Monument door Frank Meisler
Een foto
Van die razzia's zijn foto's
Jonas Daniël Meijerplein
waar de Duitse militairen
joden aan het treiteren zijn
Een bange man met keurige schoenen
lange jas en vlinderdas
wordt over het plein gedreven
of het daar een veemarkt was
Kijk, daar staan drie Duitse soldaten
met een spottend lachje bij
en daar kijkt een vierde Duitser
misschien toch beschaamd, opzij
Stel je voor je zag die foto
van de man met vlinderdas
en je zou opeens ontdekken
dat het je eigen vader was
Soms moet ik er ook aan denken
hoe het die andere zoon vergaat
die ontdekte, kijk mijn vader
is die lachende soldaat
Willem Wilmink (25 oktober 1936 2 augustus 2003)
De Israëlische schrijverAmos Oz, (eig. Amos Klausner) werd geboren in Jeruzalem op 4 mei 1939. Zie ook alle tags voor Amos Oz op dit blog.
Uit: Scenes From Village Life
The stranger was not quite a stranger. Something in his appearance repelled and yet fascinated Arieh Zelnik from first glance, if it really was the first glance: he felt he remembered that face, the arms that came down nearly to the knees, but vaguely, as though from a lifetime ago. The man parked his car right in front of the gate. It was a dusty, beige car, with a motley patchwork of stickers on the rear window and even on the side windows: a varied collection of declarations, warnings, slogans and exclamation marks. He locked the car, rattling each door vigorously to make sure they were all properly shut. Then he patted the hood lightly once or twice, as though the car were an old horse that you tethered to the gatepost and patted affectionately to let him know he wouldnt have long to wait. Then the man pushed the gate open and strode toward the vine-shaded front veranda. He moved in a jerky, almost painful way, as if walking on hot sand. From his swing seat in a corner of the veranda Arieh Zelnik could watch without being seen. He observed the uninvited guest from the moment he parked his car. But try as he might, he could not remember where or when he had come across him before. Was it on a foreign trip? In the army? At work? At university? Or even at school? The mans face had a sly, jubilant expression, as if he had just pulled off a practical joke at someone elses expense. Somewhere behind or beneath the strangers features there lurked the elusive suggestion of a familiar, disturbing face: was it someone who once harmed you, or someone to whom you yourself once did some forgotten wrong? Like a dream of which nine-tenths had vanished and only the tail was still visible. Arieh Zelnik decided not to get up to greet the newcomer but to wait for him here, on his swing seat on the front veranda. As the stranger hurriedly bounced and wound his way along the path that led from the gate to the veranda steps, his little eyes darted this way and that as though he were afraid of being discovered too soon, or of being attacked by some ferocious dog that might suddenly leap out at him from the spiny bougainvillea bushes growing on either side of the path. The thinning flaxen hair, the turkey-wattle neck, the watery, inquisitively darting eyes, the dangling chimpanzee arms, all evoked a certain vague unease.
Uit: De laatste enclave voor de geest.Een dag in het NIAS
13.00 De reden voor het Limburgs zuurvlees wordt duidelijk: er valt een delegatie van een man of twintig binnen, bijna allemaal met een rugzakje op, merkwaardigerwijs. Navraag leert dat het om een afvaardiging gaat van het P.J. Meertensinstituut, die in onze conference building een workshop over lokale identiteiten volgt, en de Limburgse in het bijzonder. Een cultureel-antropoloog naast me aan tafel, Erik Bähre, is zelf Limburger van geboorte. Zuurvlees wordt traditioneel van paardenvlees gemaakt, weet hij. Bij voorkeur van een witte schimmel, antwoord ik. Erik was gisteravond namelijk op de rug van zon dier het terrein op komen rijden, met een mijter, baard en staf, geflankeerd door Jo Spaans (theologe aan de Universiteit Utrecht) als hoofdpiet. Het was voor het eerst in mijn leven dat het er allemaal exact uitzag als in de prentenboeken, compleet met sikkelmaan die door de kale boomtakken scheen. Gistermiddag had er een lezing over Zwarte Piet op het programma gestaan, die wegens ziekte verviel. Ik vermoed dat anders de jaarlijkse discussie over het racistische karakter van het Sinterklaasfeest aan de orde was gekomen. We hebben nogal wat fellows uit Nigeria en Kameroen, en dat mijn zoon (2) ze abusievelijk voor Zwarte Piet aanzag, is gênant maar vergoelijkbaar. Toen we echter collectief het Daar wordt aan de deur geklopt inzetten, murmelen we wat ongemakkelijk bij de frase: Ook al ben ik zwart als roet, k meen het toch goed. Voor die Afrikaanse jongens is het hier trouwens al helemaal het paradijs op aarde. Ayo Ojebode (van de universiteit van Ibadan, Nigeria) schrijft er een vermakelijke serie over op de site van de Wereldomroep Africans going Dutch. Verbaasd staart hij naar onze fietspaden en trottoirs: We dont have walkways in most cities and so, animals, beggars, pedestrians, cyclists (okada), car drivers, bus drivers, tanker drivers struggle over the same piece of poor road. ( ) In Holland students ask each other, Hows study? In Nigeria, students ask How are you surviving? As if life is warfare or a plague.
Uit:De mens in de stroom van de tijd. Het vrouwbeeld in het werk van Hella Haasse
Toen de leden van het bestuur van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde mij vroegen om het vrouwbeeld in het werk van Hella Haasse te bespreken: dat is driemaal vrouwelijk, heb ik overwogen de heren in dit gezelschap te vragen de zaal te verlaten, zodat wij dit onderwerp onder deskundigen konden afhandelen. Ik doe dit niet omdat seksisme mij vreemd is, en vooral omdat noch de persoon noch het werk van Hella Haasse zich voor een dergelijke eenzijdige interpretatie leent.
In de eerste romans van Hella Haasse zijn de hoofdpersonages mannen. Net zoals in het werk van mannelijke auteurs vrouwelijke hoofdpersonages voorkomen. Dat is bij schrijvers, vrouwelijk of mannelijk, niet onnatuurlijk.
Wat bij Hella Haasse meteen opvalt is dat zij ook in haar mannelijke personages de mens, of het menselijke, vóór het seksgebondene stelt. Dit in tegenstelling met het vrouwbeeld zoals wij dat uit het werk van veel schrijvers kennen, waar de stereotiepen, of datgene wat als typisch vrouwelijk geldt, vóór het persoonlijke of het menselijke komt.
In Oeroeg, het prozadebuut van Hella Haasse, staat de ambivalente verhouding tussen het Indische en het Hollandse kind centraal. Is het toeval dat Oeroeg en zijn vriend jongens zijn, of is de ontwikkeling van de hoofdpersonages - de vrienden staan niet alleen emotioneel, maar ook politiek-maatschappelijk tegenover elkaar, in de historische context - eerder een, tussen aanhalingstekens, mannelijk gebeuren? Oeroeg is tevens het afscheid van het land van herkomst, een afscheid dat ook een breuk is, waardoor een bewustzijnsproces op gang komt dat veelzijdig is, en naast het persoonlijke ook een historische dimensie heeft. Het standpunt van de schrijfster, het omvatten van het algemene in het persoonlijke, waarbij de menselijke verhoudingen belangrijker zijn dan de geslachtelijke, zonder die te miskennen of te onderschatten, is vanaf het eerste werk betekenisvol voor deze auteur.
There is no end to madness, Jack thinks, once it takes hold. Hadnt those experts said it could take years before it flared up in human beings? So, it had flared up now in him and Ellie.
Sixty-five head of healthy-seeming cattle that finally succumbed to the rushed-through culling order, leaving a silence and emptiness as hollow as the morning Mum died, and the small angry wisp of a thought floating in it: Well, theyd better be right, those experts, it had better damn well flare up some day or this will have been a whole load of grief for nothing. So then. Healthy cattle. Sound of limb and udder and hoofand mind. Not one of them mad as far as I ever saw, Dad had said, as if it was the start of one of his rare jokes and his face would crack into a smile to prove it. But his face had looked like simply cracking anyway and staying cracked, and the words he might have said, by way of a punchline, never left his lips, though Jack thinks now that he heard them. Or it was his own silent joke to himself. Or its the joke hes only arrived at now; We must be the mad ones. And if ever there was a time when Jacks dad might have put his two arms round his two sons, that was it. His arms were certainly long enough, even for his sons big shouldersboth brothers out of the same large Luxton mould, though with all of eight years between them. Tom would have been fifteen then, but growing fast. And Jack, though it was a fact he sometimes wished to hide, even to reverse, already had a clear inch over his father. The three of them had stood there, like the only life left, in the yard at Jebb Farm. But Michael Luxton hadnt put his arms round his two sons. Hed done what hed begun to do, occasionally, only after his wifes death. Hed looked hard at his feet, at the ground he was standing on, and spat.
How wonderful it was wonderful and surprising to be attracted to a guy, to want sex. Diane found, once she was naked with him, that there were things she really liked in his performance, including, foremost, that he was relentlessly, acutely, even obsessively servile. It was fine with Ed to spend a half-hour massaging her feet and squeezing her ankles, followed by nearly equal devoted caressing of her shins and calves; next, moving up, he gave substantial attention to her knees and thighs, and when, in her massage trance, she hoped and believed that his hands would surely go where they would do the most good, Ed didn't go there, he flipped her over instead and massaged, kneaded, stretched, rubbed, pinched, flicked, feathered, licked, kissed, and gently bit her shoulders, neck, back, and butt. Again she believed that he was on the verge of getting a hand between her legs, especially when, while massaging the small of her back, he found the tip of her tailbone. How long was he going to go on with the erotic massage and general body worship without getting to her quim? Would he please just go ahead and do something not frustrating? But she knew, before long, what he had to be waiting for. He was waiting for a display of need. So she took him by the wrist and moved the base of his hand into her pubic hair until his middle fingertip settled on the no-man's-land between her 'front parlor' and 'back door' (those were the quaint, prudish terms of her girlhood), she got him on the node between neighbouring needs (both of which had been explored by johns who almost never tarried). She gave him this particular sign, this clear permission, and he began a careful prodding of her perineum, which was as good a starting place as any for Diane, because it instigated those processes of memory her sexuality required. It triggered memories with the uncanny force of déjà vu, and what she thought of, as Ed slaved away, was a boy from her village who had fingered her adroitly in a greenhouse thick with green tomatoes.
David Guterson (Seattle, 4 mei 1956)
De Nederlandse columnist, schrijver, ex-voetballer, en televisiepersoonlijkheid Jan Mulder werd geboren in Bellingwolde op 4 mei 1945. Zie ook alle tags voor Jan Mulder op dit blog.
Uit: Tom Boonen (Column in Humo, 17 juni 2008)
Wat zou Tom Boonen hebben bezield toen hij die coke snoof? Je weet toch dat er vliegende controles bestaan? Je weet toch dat het minste of geringste verkeerde tabletje dodelijk kan zijn voor je carrière?
Spelers in de Bundesliga bijvoorbeeld, draaien elk onschuldig dropje voor een verkoudheid of officieel bij de Duitse voetbalbond aangemelde zalfje tegen een eczeemallergie drie keer om en laten het daarna nog eens testen door een onafhankelijke arts voordat ze het inslikken.
Boonen snuift op een dag tussen twee voorjaarsklassiekers in een gram coke.
Niet wegens het gebruik van doping of drugs (zo zwaar was de dosis niet), maar om de ergerlijke, aan onnozelheid en brutaliteit grenzende slordigheid van deze toprenner zou Quick-Step hem op staande voet moeten ontslaan.
Op de persconferentie las Tom Boonen een door een advocatenteam opgestelde verklaring voor. Hij zei nog altijd het vertrouwen van Quick-Step te genieten, maar voorlopig op 'low-profile' te gaan. Ploegleider Lefevre maakte bekend dat ontslag niet aan de orde was geweest, en: 'Tom gaat nu toch even in de wachtstand.'
In de wachtstand.
Het einde van een wielrenner kon niet treffender onder woorden worden gebracht.
People in a hall thats lit so brightly It hurts Spoke of religion In the lives of contemporary people And on the place of God
People spoke in excited voices Like in an airport I left them I opened an iron door that had written on it Emergency and I entered within. Great serenity: Questions and answers
My Father
The memory of my father is wrapped up in white paper, like sandwiches taken for a day at work.
Just as a magician takes towers and rabbits out of his hat, he drew love from his small body,
and the rivers of his hands overflowed with good deeds.
My Child Wafts Peace
My child wafts peace. When I lean over him, It is not just the smell of soap.
All the people were children wafting peace. (And in the whole land, not even one Millstone remained that still turned).
Oh, the land torn like clothes That can't be mended. Hard, lonely fathers even in the cave of the Makhpela* Childless silence.
My child wafts peace. His mother's womb promised him What God cannot Promise us.
* The traditional burial place in Hebron of Abraham and the other Patriarchs and Matriarchs of Israel.
Ik kroop onder de struik en vond een kind, een baby nog, met wit gezicht. De armpjes opgericht alsof ze iets of iemand wegduwden, afweerden, weerhielden. De handen daarop horizontaal, voetstukken op pilaren. De blik van het kind zei dat het gevaar voorlopig niet was geweken.
Kon ik het oppakken? Kon ik het in mijn armen nemen en voorovergebogen de geur van het hoofd, de lichte haarinplan- ting waarnemen? Het kind bezag me met minachting. Ik inspecteerde het lichaam op kneuzingen, wondjes, schrammen. Het kind keek mee. Het kind keek waar ik keek.
Verder op de weg staken we een rivier over.
Bomen buigen weg van de kust
Bomen buigen weg van de kust voor het huis schuift een steiger
de rechte gevel en rechte steiger zijn bomen die naar je wuiven
het huis vanuit een rijdende tram helt in de wind die van zee komt
je buigt je hoofd onder de steiger kijkt naar buiten als je thuis bent.
'I just want this so much,' she repeated. 'I really, really do. I want it so much. It's all I ever wanted. Since I was a little girl . . . It's my . . . It's my . . .' At the very last linguistic hurdle, emotion defeated Shaiana and words failed her. 'Dream?' Keely coaxed. 'Is it your dream? Is that what you're trying to tell us? That it's your dream?' 'That's right, Keely,' Shaiana sniffed. 'That is so right. It's my dream.' Keely's bronzed, cadaverously muscular arms enfolded Shaiana's shoulders. Momentarily entwined, they made quite a contrast: the golden girl and the girl with the dream. It all looked slightly uncomfortable as Shaiana's arm (the one which she had raised to wipe away the famous tear) became trapped in Keely's skeletal embrace. Briefly Shaiana's hand rested in the hollow of Keely's armpit and Keely's teeth rattled against Shaiana's big hoop earrings. Neither woman seemed to notice the awkwardness or if they did, they did not care. Emotions were running too high. It was all too much. 'You go, girl,' Keely whispered. 'Just you go, girl.' 'Yeah,' Shaiana sniffed, raising her eyes towards what would have been the stars had it not been daytime and had she not been indoors. 'God gave me this chance and I'm going to rock their asses!'
P. Dienemann Nachf., Buchhandlung und Antiquariat, befindet sich in der Nähe vom Bahnhof Neustadt in einem alten Haus, dessen Eingang man nur über den Hof erreicht. Vor der Haustür liegt ein Gitterrost aus Stahl. Bitte die Füße abtreten, steht auf einem Schild an der Haustür. Vor der Zwischentür liegt ein Fußabtreter aus Bürsten. Bitte die Füße abstreichen, steht auf einem Schild an der Zwischentür. Vor der Ladentür liegt eine Fußmatte aus Kokos. Auf dem Schild an der Ladentür steht, Bitte die Füße sorgfältig abstreichen. P. Dienemann Nachf. ist privat. Privat heißt, daß am Montag geschlossen ist. Hier gehen die Uhren anders, sagt Fräulein Leukroth. Fräulein Leukroth ist die Tochter des Nachfolgers und in einem Alter, in dem das Wort Fräulein eine Offenbarung ist. Sie kommt jeden Morgen mit gesenktem Kopf und kleinen, schnellen Schritten in das Geschäft. Jeden Morgen trägt sie ein anderes Kleid. Die Kleider sehen alle gleich aus. Jeden Morgen trägt Fräulein Leukroth einen Stoffbeutel ins Geschäft, der aussieht wie ihr Kleid. Wenn sie kommt, hat sie einen steifen Arm, der beim Gehen fast den Boden berührt. Bevor sie das Geschäft betritt, hat sie sich zweimal normal und einmal sorgfältig die Schuhe abgetreten. Das Linoleum im Laden ist so oft gebohnert worden, daß es kein Muster mehr hat, nur auf den vier kleinen Kreisen um die Füße eines Tisches ist es noch zu erkennen.
Freitag, 2. Januar Emily und Marlene sind auf dem Land aufgewachsen, haben ihregesamte Kindheit bis in die Pubertät zwischen Feld, Wald,Wiesen und See im Mollberger Haus verbracht. Dennoch wissensie nicht recht, wie mit der umständlichen und antiquierten Technikdes Hauses umzugehen ist. Die Wasserversorgung an- undabzustellen, die Heizungen und Öfen zu bedienen, haben sienicht gelernt, weil das immer von den Erwachsenen erledigt wurde.Jetzt, da sie das Haus nutzen wollen, wächst ihnen mit derleipraktischen Mühen auch Selbständigkeit und Verantwortung zu.Erwachsensein ist eine lästige Angelegenheit. Ich fahre nach Mollberg, um nachzusehen, ob Marlene nachder Party dort das Haus aufgeräumt und winterfest hinterlassenhat; etwas schlechtes Gewissen dabei, weil's so nach Kontrolettiaussieht, rechne zwar nicht mit Chaos, aber doch mit geöffnetenFenstern oder/und laufenden Heizungen. Es ist aber alles tadellosin Ordnung. Das Haus, das immer freundliche Geborgenheitausgestrahlt hat, deprimiert mich in seiner verlassenen Kälte undklammen Unbewohntheit. Seit unserem Umzug vor dreieinhalbJahren haben wir dort kaum einen Handschlag investiert. SchleichenderVerfall macht sich breit, den man spüren, sehen und riechenkann, und sobald die Haustür von außen verschlossen ist,tanzen wieder die Mäuse auf dem Tisch. Wir müssen das Hauswohl verkaufen; die Doppelbelastung können wir uns langfristignicht leisten, und die kommenden Jahre werden finanziell nichtleichter. Als Idylle ihrer Kindheit bleibt das Haus den Mädchenvermutlich sogar besser im Gedächtnis, wenn es ihnen real nichtmehr zugänglich ist.
We are playing lotto. Father enters, his hands behind his leather belt, and looks at us smiling. I feel a great desire to make him like me.
I cannot read yet, but know by heart the inscriptions under all the pictures in my book and pretend to read aloud -- "The spruce is always green," and "The June bug is brown" -- at the same time looking sideways to see what impression it makes on him. He is laughing.
Everything that surrounded father seemed especially important: his study with the vaulted ceiling into which big rings were screwed; [Footnote: It was said that in the days when Prince N. S. Volkonskiy owned the house this had been a storeroom and hams were hung on those rings in the ceiling.] the desk, the big, old- fashioned armchair -- so long that one could stretch out in it as if in a bed; and the peculiar smell, perhaps of leather and perhaps of old paper, which emanated from all his things. It could not possibly occur to me to take a pencil away from his desk or to draw a smiling or a melancholy pig on one of the scraps of paper that littered it.
What a joyous event it was when father played with us! All of a sudden, after dinner, he would call, "Little ones, come along!" We excitedly run and skip after him to his study. In the corner, near grandfather's old-fashioned red washstand, stands a laundry basket. Father throws some rags out of it. "Get in! Who's first?" Vanichka goes in first, because he is the younger. The lid is closed and the basket is carried by father with the help of one of the family or a house guest. Usually this is the task of Aleksandr Nikiforovich Dunayev -- Nikiforych as we call him -- a friend of the family who is very fond of Vanichka and me. Vanichka in the laundry basket is being carried all over the house, I am running after. Finally the basket is deposited in some unusual place -- under the table or on the dresser or in some dark corner. "Vanichka, now guess where you are!" But Vanichka cannot guess, he is too little for that; he only likes to have a ride.
Quand il lui arrivait d'apercevoir son reflet dans un miroir, il songeait qu'une douche serait la bienvenue, mais son cerveau reprenait aussitôt le dessus. Cela peut encore attendre, se disait-il, inutile d e gaspiller du bon savon et de la bonne eau. Il se servait un bol de soupe, dans lequel il avait jeté un flan à la vanille, histoire de faire d'une pierre deux coups, et se rassurait en se répétant que le bien le plus précieux était la faculté de penser et qu'aucune de ses nouvelles manières ne venait l'entraver. Au contraire, il gagnait un temps fou; ce qui le confortait dans l'idée qu'il avait découvert un système de vie tout à fait mirobolant. Le seul ennui, c'était la solitude, chaque jour grandissante. Les commerçants eux-mêmes refusaient de le servir et sa famille se détachait de lui. Les visites, se firent, puis inexistantes. Les habitants du village ne lui parlaient plus, il parlaient de lui et c'était même un de leurs sujets favoris. Celui qui, autrefois avait porté le surnom de grand sage, se faisait maintenant appeler le grand sale et les gens riaient, ils riaient et se vengeaient, de quoi? C'est un mystère qui en vaut un autre. Toujours est-il que la réputation du Baron Hachem était épouvantable. Dans ce désert, une seule personne se tourna vers lui. C'était Malki, le voyou. - Vous et moi, on est pareils, lui dit-il un jour. - Comment ça, demanda le Baron Hachem, tout étonné qu'on lui adresse la parole. - Personne ne nous aime, mais on s'en fiche. On se fiche de tout et surtout des autres. - Jeune homme, dit le Baron Hachem, tu te méprises. J'aime mes semblables et je fais tout ce qui est en mon pouvoir pour améliorer leur quotidien en mettant à l'épreuve la sagesse de mon grand âge.
Wat je zei was onverdund. En het bleek ook efficiënt: ik zie niks meer. Mijn hoofd is proper nu en wit. Het is gedaan.
Ik duwde eerst mijn ogen in en hield mijn hoofd naar achteren. Dan goot ik de gaten vol met eau de javel en white spirit.
Dat alles weggaat is een waan. Het is de lucht die ijlig is. Geef me tijd om bij te komen.
Begraaf me waar ik water vroeg en laat me zijn - buiten bereik - van vis.
Dit is de eeuw van de knoppen
Dit is de eeuw van de knoppen. Elke foto wordt sceptisch bekeken, ook al toont ze de realiteit. Flatteus verlicht en charmant gekadreerd lijkt elk zwembad de moeite (privé).
Dit is de eeuw van de weldoeners en de doorligwond. Echte schapenvacht vermindert de schuifkrachten. Synthetische schapenvacht wordt afgeraden. Dit is de eeuw van de moeilijk te sluiten peignoir.
Dit is de eeuw ook van medleys helaas, van spierwitte luxe en voodoo en stocks. Elke dag sterven er mensenvrienden. We zijn zeker van bijkans niks. Maar we tonen ons lichaam zoals het is.
The woman was like the word never, a special charm rose up from her neck, a kind of forgetfulness where her eyes were safe, the woman settled in my left side.
Watch out watch out I'd scream watch out but she possessed me like love, like the night, and the last signals I made that autumn settled down quietly under the surf of her hands.
Sharp sounds exploded inside me, rage, sadness, fell down in shreds, the woman came down like a sweet rain on my bones standing in the solitude.
She left me shivering like someone condemned and I killed myself with a quick knife-thrust, I'll spend all my death laid out with her name, it will be the last thing to move my lips.
He was born on the edge of a disastrous day
he was born on the brink of a disastrous day face to face with another just like it but in the split or opening between the two he had a kind of warm feeling so
he saw happiness as a sudden break in the heart of those identical doomed barren painful times
when his life was snuffed out his eyes were soft with subdued anger or were falling like autumn leaves in hard transparent sheets
that toured the world and toured the heart yet no one breathed a word to sergeant MacIntire about this
Der Mund eines Mädchens, das lange im Schilf gelegen hatte, sah so angeknabbert aus. Als man die Brust aufbrach, war die Speiseröhre so löcherig. Schließlich in einer Laube unter dem Zwerchfell fand man ein Nest von jungen Ratten. Ein kleines Schwesterchen lag tot. Die anderen lebten von Leber und Niere, tranken das kalte Blut und hatten hier eine schöne Jugend verlebt. Und schön und schnell kam auch ihr Tod: Man warf sie allesamt ins Wasser. Ach, wie die kleinen Schnauzen quietschten!
Nachtcafé
Der Frauen Liebe und Leben. Das Cello trinkt rasch mal. Die Flöte rülpst tief drei Takte lang: das schöne Abendbrot. Die Trommel liest den Kriminalroman zu Ende.
Grüne Zähne, Pickel im Gesicht winkt einer Lidrandentzündung.
Fett im Haar spricht zu offenem Mund mit Rachenmandel Glaube Liebe Hoffnung um den Hals.
Junger Kropf ist Sattelnase gut. Er bezahlt für sie drei Biere.
Bartflechte kauft Nelken, Doppelkinn zu erweichen.
B-moll: die 35. Sonate Zwei Augen brüllen auf: Spritzt nicht das Blut von Chopin in den Saal, damit das Pack drauf rumlatscht! Schluß! He, Gigi! -
Die Tür fließt hin: Ein Weib. Wüste ausgedörrt. Kanaanitisch braun. Keusch. Höhlenreich. Ein Duft kommt mit. Kaum Duft. Es ist nur eine süße Verwölbung der Luft gegen mein Gehirn.
Lara shook her head. She'd been to India with her mother on a bus, through Belgium, Germany, Greece and Turkey, through Iran (although they'd called it Persia to make the days pass faster) into Afghanistan and across the Khyber Pass. She'd been to Scotland too, had lived there for seven years, so maybe that didn't count, but she'd never been to Italy.
He was still looking at her. 'I thought maybe you'd like to come.'
'With you?'
He nodded.
'Really? I mean yes. I would.'
They smiled at each othera seal on their pact, and then spirals of alarm, of dread, of delirious excitement shot through her body with such force that her appetite disappeared and finishing her breakfast seemed suddenly as arduous a task as being asked to plough a field.
Lara's father, Lambert Gold, lived in a dark and thickly padded flat halfway up a wide, carpeted stairway. There was a small kitchen, a small sitting room, a large study, and a bedroom into which she'd only ever glanced, but which had a pale-green plant of such beauty growing up against one wall that it always surprised her, it seemed so out of keeping with the dark interior of the rest of the flat. Through the half-open door the heart-shaped leaves and twining stems seemed to be actually breathing, stretching towards the light, shivering very slightly in a breeze, the leaves always in spring colour, whatever time of year. This plant was the one thing that reminded her that Lambert had ever known her mother. She also had a plant, a lemon-scented geranium on a low table beside her bed, but unlike Lambert'sfor which she didn't have a namethe geranium was forever changing, ageing, growing new shoots, darkening and lightening with the time of year. The stalk was gnarled and brown, the dead leaves dropped in a little curling pile on to the plate below, but when you rubbed against it a scent so rich and airy filled the room that it made you stop whatever you were doing, and breathe in.
Esther Freud (Londen, 2 mei 1963)
De Duitse dichter en schrijver Novalis werd geboren in Oberwiederstedt op 2 mei 1772. Zie ook alle tags voor Novalis op dit blog.
The sailor hears the voice of the Lorelei he looks at his watch and jumps in the water
MARC GREETS THINGS IN THE MORNING
Hi boy with the bike on the vase on the bloom ploom ploom hi chair by the table hi bread on the table hi fisher-of-fish with the pipe and hi fisher-of -fish with cap cap and pipe of the fisher-of-fish
H i i i i fish hi little fish hi tiny fishy-fine of mine
In dem strengen Internat in den Alpen Hochsavoyens, wo ich zu der Zeit lebte, gab es außer Lateinlehrbüchern und einem vom Verlag J. de Gigord eigens für katholische Lehranstalten herausgegebenen Handbuch mit Ausgewählten Stücken nur wenige Bücher. In der Jugend überfliegt man mehr, als man liest.
Es gab ein Exemplar von Pascals Gedanken, die in ihrer Knappheit Schauer hervorrufen können, dank derer man über das Lesen das ursprüngliche Staunen wiederfindet. Der Blick stockte bei der unendlichen Bewegung: der Punkt, der alles erfüllt, der Augenblick der Ruhe. Unendlich ohne meßbare Größe, unteilbar und unendlich. Das war kein Begreifen, sondern ein Ergriffenwerden. Das ewige Schweigen dieser unendlichen Räume erschreckt mich. Es war das gleiche, was mir eben passiert war, allein, im Schlafsaal ganz oben im Haus, ein plötzliches Gepacktsein, das einem den Atem verschlägt.
Der Körper war also so nah an den Worten, daß Gedanken erbeben lassen und den Atem nehmen konnten. Unter den Ausgewählten Stücken waren auch die Maximen von La Rochefoucauld, dessen heller Zynismus, wohltuende Bosheiten und Bedeutungsumkehrungen den Stoff des Denkens prägten. Es zog einem den Magen zusammen bei diesen schnellen, zugespitzten Maximen, durch sie erwies sich die französische Sprache als lebhaft, flink und präzise. Im Körper hinterließ dieses schlanke Französisch, das stracks auf sein Ziel losging, einen sonderbar schneidenden, fast heiteren Eindruck.
Sei ganz ruhig. Das Leben besteht nicht aus Sensationen, es läuft nicht davon, es bietet keine verpaßten Gelegenheiten, es wird nicht einmal weniger mit dem Jahren. Dreh dich nur beiläufig um : Es wird mehr.
Uit: Im schönsten Fall
Liebe ist beweglich,
eine unüberschaubare Teilchenmasse,
eine selbstgewisse inwendige Form,
ich kann sie ziehen lassen.
Mitunter fühle ich sie irgendwo anstoßen,
in der Halsgegend, mal unter den Achseln
stupst sie mich, ein großer sanfter Fisch, der gleichmütig beidreht,
De Duitse schrijver Tilman Rammstedt werd geboren op 2 mei 1975 in Bielefeld. Na de middelbare school en vervangende dienstplicht in Bielefeld studeerde Tilman Rammstedt een aantal dingen, vooral filosofie en literatuur, eerst in Edinburgh, toen in Tübingen en Berlijn. Maar nog tijdens zijn masterscriptie over beelden van de oorlog brak hij zijn studie echter af en schreef hij zijn eerste boek, Erledigungen vor der Feier (2003). In voorgaande jaren werkte hij veel met de illustrator Silke Schmidt samen en trad hij op met de kunstenaarsgroep "violett" en "monamur", o.a. in Berlijn, Zürich en Moskou. 2001-2006 was hij lid van de Lesebühne "Visch &Fersel." Ramstedt is ook songwriter en muzikant in de groep "Fön", waarmee hij in 2004, onder het pseudoniem McCoy, de avonturenroman Mein Leben als Fön publiceerde. In 2005 werd zijn roman Wir bleiben in der Nähe gepubliceerd, in 2008 volgde "Der Kaiser von China". Voor twee stukken van muziektheater ensemble "leitundlause", geregisseerd door Matthias Rebstock schreef hij de teksten: "Referentinnen. Geschichten aus der zweiten Reihe." (2008) en "Brachland. Geschichten vom Nichts." (2010)
Uit:Der Kaiser von China
Franziska sagte, dass ich sofort kommen solle, sie sagte etwas von Identifizieren, sie sagte etwas von Einäschern, sie sagte etwas von Stammbuch, mich ließ sie dabei kaum zu Wort kommen. "Wie geht es dir?", fragte ich in eine ihrer seltenen Atempausen hinein. "Wie soll es mir schon gehen", sagte sie, "beschissen natürlich", dabei schluckte sie, "Beeil dich", sagte sie dann noch, bevor sie auflegte, was sie immer sagt und immer auch meint, auch wenn es ihr dann doch nie schnell genug geht, weil es ganz unmöglich ist, sich so zu beeilen, wie Franziska sich das vorstellt, weil niemand so schnell ist wie Franziska, immer wartet sie auf einen, immer dreht sie sich nach einem um, immer beendet sie die Sätze für einen, weil sie nicht nur schneller spricht, sondern auch schneller hört als andere, sie hört Dinge, die noch gar nicht gesagt worden sind, manchmal noch nicht einmal gedacht. Franziska ist immer schon schnell gewesen, sechs aufeinanderfolgende Jahre, so fand ich heraus, war sie Jugendmeisterin im Sprint, das ist alles dokumentiert, von Anfang an ging es ihr nicht rasch genug, zwei volle Monate ist sie zu früh auf die Welt gekommen, lernte dennoch, so zumindest behauptet es ihre Mutter, noch in ihrem ersten Jahr Laufen und Sprechen, Franziska wurde vorzeitig eingeschult, um dann noch zwei Klassen, die sechste und die elfte, zu überspringen; ich habe vergessen, in wie viel Semestern sie ihr Jurastudium absolvierte, es war eine lächerlich kleine Zahl, bei ihrer Mutter hängt ein gerahmter Zeitungsausschnitt ("Im Dauerlauf durchs Examen", daneben ein Foto, Franziska, die den Fuß auf einen Stapel Gesetzbücher stellt wie auf ein erlegtes Stück Großwild). Ab diesem Zeitpunkt ist wenig gesichert, und sie selbst weicht Fragen aus, anscheinend ging sie in die USA, um zu promovieren, anscheinend arbeitete sie eine Zeit lang für Kanzleien, die, wie sie es ausdrückt, "davon leben, dass jemand einen Finger in seinen Cornflakes findet", anscheinend bekam sie dann selbst eines Tages Ärger mit der Justiz, "ein Missverständnis", behauptet sie und lächelt so, dass man ihr nicht glaubt. Franziska spricht nicht gern über ihre Vergangenheit, "Die ist immer schon so lange her", sagt sie, kneift die Augen ein paarmal zusammen und wechselt das Thema. Bevor Franziska meine Frau wurde, ist sie meine letzte Großmutter gewesen. "Ihr werdet euch jetzt öfter sehen", hat mein Großvater gesagt, damals, beim ersten gemeinsamen Abendessen mit ihr, bei dem alles stimmen sollte, und tatsächlich, überraschenderweise, alles stimmte. Franziska ging den Tisch entlang, gab reihum jedem von uns die Hand, und wir stellten uns vor. "Keith", sagte ich, "Echt?", fragte Franziska, und als ich nickte, strich sie mir Anteil nehmend über den Arm. "Ich werde dich nie so nennen."
Romenu heeft er nog wat vrije dagen aangeplakt. Binnenkort weer de gebruikelijke berichten.
Noordeinde door Floris Arntzenius(1864 - 1925)
Koninginnedag
Ze kwamen aan uit Veghel, Vaals en Vorden Ter ere van hun jarige vorstin Met bloemen en prullaria van tin Met kussens, koeken, kannetjes en borden
Toch ging er al meteen aan het begin Een bange vraag door de oranje horde: Waar is de prins? Hij is toch wel in orde? Hoe zit dat? Had Prins Claus vandaag geen zin?
Prins Claus wou inderdaad maar al te graag Een keer aan de joecheisasa ontbreken De prins was op de vrijmarkt in Den Haag
Hij zat daar met een lach en een sigaar Met vóór hem op een vieze, wollen deken De goedbedoelde troep van vorig jaar.
Romenu heeft even vrij vandaag. Morgen weer de gebruikelijke berichten en ook de schrijvers van de 28e april.
Three Boys on the Shore door Winslow Homer, 1873
Middagzee
Vlakke middagzee plooit even Aan heur rand in vlotte reven Van het doode tij: Ruischingen als ademhalen Die in langer stilten dalen, Murmelen voorbij.
Lichtdoorvloeide neevlen kleuren Al de kommen die zij beuren Bij het hemelsche gezicht, Dat de schepen die er gleeën Langs de verre stille zeeën, Zweven in 't verwolkte licht.
Over wazen wallen henen Stort de zon in overlenen Stroomen klaren gloed; Van de stralen die zij wasschen In de grondelooze plassen, Stijgt een gouden gloed.
Jonge ranke knapen waden Door de spiegelende baden, Zingend hand in hand, Naar waar neevlen openschijnen En de zuivre kusten lijnen Van een zalig land.
Hoeveel huid heb je maagdelijk gehouden om te strelen om ook mij te warmen hoeveel zicht heb je nog op de donkere kamer van je archief waarin sporen van ons en reikt je gehoor ver genoeg om te ervaren dat alles eindeloos beweegt van mij af sinds ik naar jou
toe nou: ruik het bloed dat spat uit mijn zevenmijlslaarzen de verbloemde adem van nog een gloed- nieuwe dag te lang monddood
ach ik weet het, mijn lief: je hebt de smaak te pakken gekregen van een bestaan dat je tegen- staat weiger niet als slotstuk nog mij te beproeven.
frustratie
spiraal van leven
maakt me
lang
doorzichtig
dun
ik glijd poreuze
vlakten
in
bloedrode misdaad
gelige liefde
zwarte wanhoop
zilveren
korruptie
poreus leven
ik
zonder bloed
zonder ziel
geen doel
gemaakt door
spiraal van leven
begrijp alles
kan leven
Astrid Roemer (Paramaribo, 27 april 1947)
De Armeense dichter Hovhannes Shiraz werd geboren op 27 april 1915 in Alexandropol in het toenmalige Russische rijk (tegenwoordig Gyumri). Zie ook alle tags voor Hovhannes Shirazop dit blog..
Und der Kontrolleur begann, beschwichtigt, sich das Kinn zu streicheln und den Zimmerboden zu betrachten, während der Doktor fortfuhr: »Ein angesehener junger Mann, ein hübscher junger Mann...«
»Bitte recht sehr, Herr Doktor! Bitte!«
»Ein junger Mann mit den schönsten Aussichten, aber ein Beamter und gar von drüben herüber! Sie können voll Gold hängen, und kämen doch nicht an. Wissen Sie, wie man euch Altbayern Sie sind aus dem Bayreuthschen, ich weiß, weiß, gleichviel man hat euch alle auf dem Strich!«
»Aber warum denn?«
»Warum! Fragen Sie lang, warum! Man sieht alle Stellen mit euch besetzt, man verabscheut die Maut, man stellt sich in Opposition, man jubelt der Linken im Landtag zu, kurz, man regt sich auf. In Zweibrücken und sonst gärt's unter Bürgern und Beamten.
»Ah«, sagte der Kontrolleur, »was soll denn gären?«
»Es gärt«, versicherte Doktor Flax. »Meinen Sie, der Siebenpfeiffer gibt Ruh? Da kennen Sie ihn schlecht. Geben Sie acht, ob's nicht bald losgeht wie voriges Jahr in Paris, Brüssel, Braunschweig, Warschau. Man hat die rote Kappe schon in der Tasche. Und wenn die Freiheitsbäume in die Höhe wachsen, na! Ich möcht' Ihren Kopf nicht auf meinen Schultern sitzen haben. Fühlen Sie ihn nicht wackeln? He? Wir wohnen hier in einer heißen Ecke, müssen Sie wissen, auf der Hackmesserseite. Nehmen Sie sich in acht, Herr Kontrolleur. Und wenn die Burschen von Oberhofen hören, was Sie herführt, na! Die Hiebe! In Ihrer Haut möcht' ich nicht stecken!«
... A sa voix se leva le prince des Aèdes, Et son Luth animé, plein de souffles ardents, Si douloureusement vibra sous ses doigts raides,
Que les tigres rayés et les lions grondants Le suivaient, attendris, et lui faisaient cortège, Doux, avec des lambeaux de chair entre les dents.
Choeur monstrueux conduit par un divin Chorège ! Les grands pins, pour mieux voir l'étrange défilé, En cadence inclinaient leurs fronts chargés de neige.
Les gouttes de son sang sur le Luth étoilé Brillaient. Charmant sa peine au son des notes lentes, L'Aède, fils du ciel, se sentit consolé :
Car tout son coeur chantait dans les cordes sanglantes.
At ten I read Mayakovsky had died, learned my first word of Russian, lyublyu; watched my English teacher poke his earwax with a well-chewed HB and get the class to join his easy mocking of my essay where I'd used verdant herbage for green grass. So he was right? So I hated him! And he was not really right, the ass. A writer knows what he needs, as came to pass.
At twenty I got marching orders, kitbag, farewell to love, not arms, (though our sole arms were stretchers), a freezing Glentress winter where I was coaxing sticks at six to get a stove hot for the cooks, found myself picked quartermaster's clerk 'this one seems a bit less gormless than the bloody others' did gas drill in the stinging tent, met Tam McSherry who farted at will a musical set.
At thirty I thought life had passed me by, translated Beowulf for want of love. And one night stands in city centre lanes they were dark in those days were wild but bleak. Sydney Graham in London said, 'you know I always thought so', kissed me on the cheek. And I translated Rilke's Loneliness is like a rain, and week after week after week strained to unbind myself, sweated to speak.
At forty I woke up, saw it was day, found there was love, heard a new beat, heard Beats, sent airmail solidarity to Saõ Paulo's poetic-concrete revolution, knew Glasgow what? knew Glasgow new somehow new with me, with John, with cranes, diffusion of another concrete revolution, not bad, not good, but new. And new was no illusion: a spring of words, a sloughing, an ablution.
At fifty I began to have bad dreams of Palestine, and saw bad things to come, began to write my long unwritten war. I was a hundred-handed Sindbad then, rolled and unrolled carpets of blood and love, raised tents of pain, made the dust into men and laid the dust with men. I supervised a thesis on Doughty, that great Englishman who brought all Arabia back in his hard pen.
At sixty I was standing by a grave. The winds of Lanarkshire were loud and high. I knew what I had lost, what I had had. The East had schooled me about fate, but still it was the hardest time, oh more, it was the worst of times in self-reproach, the will that failed to act, the mass of good not done. Forgiveness must be like the springs that fill deserted furrows till they wait until until
At seventy I thought I had come through, like parting a bead curtain in Port Said, to something that was shadowy before, figures and voices of late times that might be surprising yet. The beads clash faintly behind me as I go forward. No candle-light please, keep that for Europe. Switch the whole thing right on. When I go in I want it bright, I want to catch whatever is there in full sight.
He found a penciled spot on the worn counter, near the cash register, and wrote a sum under Drunk Woman. The total now came to $2.03, which he never hoped to see. But Ida would nag if she noticed a new figure, so he reduced the amount to $1.61. His peace - the little he lived with - was worth forty-two cents. Immediately I felt I was in safe hands; safer than Morriss store anyway. He moved to the US for a new life, but he had hoped for much in America and got little. And because of him Helen and Ida had less. He had defrauded them, he and the bloodsucking store. Helen is his daughter, and the centre point of the triangle which The Assistant describes (and very much the centre point of the older cover above). Morris spends most of his time out the back of the store, waiting for custom that rarely comes - Waiting he thought he did poorly. When times were bad time was bad - and when Helen comes home to the store: Me, she called, as she had done from childhood. It meant that whoever was sitting in the back should sit and not suddenly think he was going to get rich. The third point is Frank Alpine, a drifter who volunteers to work in Morriss store to make up for various misdemeanours which it would be inappropriate to reveal. If he could root out what he had done, smash and destroy it; but it was done, beyond him to undo. It was where he could never lay his hands on it any more - in his stinking mind. And he was troubled by the thought of how easy it was for a man to wreck his whole life with a single wrong act. Well, he has at least one more wrong act in him, but in the meantime Frank manages to turn around Morriss grocery store, bringing its best turnover since the opening of the rival delicatessen around the corner. Morris suspects Franks success is due to goyish customers being more willing to deal with their own kind than with a Jew, though as is often the case in The Assistant, he is misinformed - or underinformed anyway.
I spied John Mouldy in his celler,
Deep down twenty steps of stone;
In the dusk he sat a-smiling
Smiling there all alone.
He read no book, he snuffed no candle;
The rats ran in, the rats ran out,
And far and near, the drip of water
Went whisp'ring about.
The dusk was still, with dew a-falling,
I saw the Dog-star bleak and grim,
I saw a slim brown rat of Norway
Creep over him.
I spied John Mouldy in his celler,
Deep down twenty steps of stone;
In the dusk he sat a-smiling
Smiling there all alone.
Brueghel's Winter
Jagg'd mountain peaks and skies
ice-green
Wall in the wild, cold scene below.
Churches, farms, bare copse, the sea
In freezing quiet of winter show;
Where ink-black shapes on fields in flood
Curling, skating, and sliding go.
To left, a gabled tavern; a blaze;
Peasants; a watching child; and lo,
Muffled, mute--beneath naked trees
In sharp perspective set a-row--
Trudge huntsmen, sinister spears aslant,
Dogs snuffling behind them in the snow;
And arrowlike, lean, athwart the air
Swoops into space a crow.
But flame, nor ice, nor piercing rock,
Nor silence, as of a frozen sea,
Nor that slant inward infinite line
Of signboard, bird, and hill, and tree,
Give more than subtle hint of him
Who squandered here life's mystery.
Walter John de la Mare (25 april 1873 22 juni
1956)
De Engelse dichter, schrijver, criticus en
letterkundige James Fenton werd geboren op 25 april 1949 in Lincoln.
Zie ook alle tags voor James
Fenton op dit blog.
A German Requiem (Fragment)
It is not what they built. It is what
they knocked down.
It is not the houses. It is the spaces in between the houses.
It is not the streets that exist. It is the streets that no longer exist.
It is not your memories which haunt you.
It is not what you have written down.
It is what you have forgotten, what you must forget.
What you must go on forgetting all your life.
And with any luck oblivion should discover a ritual.
You will find out that you are not alone in the enterprise.
Yesterday the very furniture seemed to reproach you.
Today you take your place in the Widow's Shuttle.
*
The bus is waiting at the southern gate
To take you to the city of your ancestors
Which stands on the hill opposite, with gleaming pediments,
As vivid as this charming square, your home.
Are you shy? You should be. It is almost like a wedding,
The way you clasp your flowers and give a little tug at your veil. Oh,
The hideous bridesmaids, it is natural that you should resent them
Just a little, on this first day.
But that will pass, and the cemetery is not far.
Here comes the driver, flicking a toothpick into the gutter,
His tongue still searching between his teeth.
See, he has not noticed you. No one has noticed you.
It will pass, young lady, it will pass.
*
How comforting it is, once or twice a year,
To get together and forget the old times.
As on those special days, ladies and gentlemen,
When the boiled shirts gather at the graveside
And a leering waistcoast approaches the rostrum.
It is like a solemn pact between the survivors.
They mayor has signed it on behalf of the freemasonry.
The priest has sealed it on behalf of all the rest.
Nothing more need be said, and it is better that way-
that bleaches its gray slats, its
flowered cushion
whose flowers have faded, like those
of summer,
and a small brown spider has hung out
her web
on a line between porch post and chain
so that no one may swing without
breaking it.
She is saying its time that the
swinging were done with,
time that the creaking and pinging and
popping
that sang through the ceiling were
past,
time now for the soft vibrations of
moths,
the wasp tapping each board for an
entrance,
the cool dewdrops to brush from her
work
every morning, one world at a time.
Dishwater
Slap of the screen door, flat knock of my grandmother's boxy black shoes on the wooden stoop, the hush and sweep of her knob-kneed, cotton-aproned stride out to the edge and then, toed in with a furious twist and heave, a bridge that leaps from her hot red hands and hangs there shining for fifty years over the mystified chickens, over the swaying nettles, the ragweed, the clay slope down to the creek, over the redwing blackbirds in the tops of the willows, a glorious rainbow with an empty dishpan swinging at one end.
The
death of fathers is a common theme, but the suicide on Saturday evening, March
6, 1948, of Ross Lockridge, Jr., author of the novel Raintree County, was
improbable enough to be the subject of many editorials. At his death his novel
was first on the New York Herald Tribune's best-seller list, had won the
enormous MGM Novel Award, had been excerpted in Life, and had recently been the
Main Selection of Book-of-the-Month Club. He left a wife and four children.
"The
death, apparently by suicide, of Ross Lockridge, Jr., author of Raintree
County, has stirred a wave of shocked speculation among his countrymen,"
noted the Washington Evening Star. "What more, they wonder, could a man
ask of life than had been granted this 33-year-old writer, whose first book, an
unabashed attempt at the great American novel, brought him wealth and fame and
recognition.... Curiously enough, one of the book's most notable aspects was
its staunch repudiation, through its hero, of materialism, its repeated
affirmation of faith in the American dream and the American destiny. How did
the author lose the hope and optimism expressed by the hero who was presumably
his spokesman? . . . We shall never know, since evidently the only testament he
left is his questing, vital, sprawling book. He seems to have gained the whole
world and then to have wondered what it profited a man. We can only pity the
desolation and confusion of his going."
Ross Franklin Lockridge Jr. (25 april 1914 6 maart 1948)
Begegnung
Du holde Traumgestalt,
Wie aus verschwundnen Zeiten,
Wie kommt's, daß du so kalt
Mir kannst vorüberschreiten?
Und doch - dein Aug', das klare,
Nachleuchtet gnadenmild,
Als blickte vom Altare
Ein sanft Madonnenbild.
Und kommt ein andrer Tag,
Am selben öden Orte
Zähl' ich der Stunden Schlag
Und harr' an dunkler Pforte,
Und zähl' des Herzens Schläge,
Das dein, du Liebste, denkt,
Ob heut auch auf dem Wege
Dein Auge scheu sich senkt.
Doch flammt ein innres Glühn
Auf Wangen dir, den blassen,
Wer fände Muth, sich kühn
Ein ganzes Herz zu fassen!
Du gehst, und wieder nüchtern
Und öde ist der Ort -
Wer lehrt die Lippen schüchtern
Das erste Liebeswort!
Uit: Socrates' Rooster (El
gallo de Sócrates, vertaald door Lydia Davis)
The rooster ran and the philosopher
followed within reach. When he was about to grab with his hand the rooster
flapped his wings and by way of a flight (or hop) and extreme exertion ,
brought on by panic, he managed to get on top of the head of a statue
representing none other than the goddess Athena.
Oh irreverent rooster, the
philosopher yelled, making himself a fanatical inquisitor, pardon the
anachronism. He quieted down the shouting of his honest conscience, which said:
Dont steal that rooster, with a pseudo-pious sophism and thought: Now you
surely deserve death on account of your sacrilege. Youll be mine. Youll be
sacrificed.
The philosopher got on his tip toes,
stretching himself as much as possible, and made short pathetic hops. But to no
avail.
Uit: Le Brave soldat ChvéÏk (Vertaling door Jindřich Hořejí)
Cest du propre ! Msieur le
patron, prononça la logeuse de M. Chvéïk qui, après avoir été déclaré
« complètement idiot » par la commission médicale, avait renoncé au
service militaire et vivait maintenant en vendant des chiens bâtards, monstres
immondes, pour lesquels il fabriquait des pedigrees de circonstance.
Dans ses loisirs, il soignait aussi
ses rhumatismes, et, au moment où la logeuse linterpella, il était justement
en train de se frictionner les genoux au baume dopodeldoch.
Quoi donc ? fit-il.
Eh ! bien, notre Ferdinand il
ny en a plus !
De quel Ferdinand parlez-vous, Mame
Muller ? questionna Chvéïk tout en continuant sa friction. Jen connais
deux, moi. Il y a dabord Ferdinand qui est garçon chez le droguiste Proucha et
qui lui a bu une fois, par erreur, une bouteille de lotion pour les cheveux.
Après, il y a Ferdinand Kokochka, celui qui ramasse les crottes de chiens. Si
cest lun de ces deux-là, ce nest pas grand dommage ni pour lun, ni pour
lautre.
Uit: Observations
upon the United Provinces of the Netherlands
In the first
constitution of this government, after the revolt from Spain, all the power and
rights of Prince William of Orange, as Governor of the Provinces, seem to have
been carefully reserved. But those which remained inherent in the Sovereign,
were devolved upon the assembly of the States-General, so as in them remained
the power of making peace and war, and all foreign alliances, and of raising
and coining of monies: in the Prince, the command of all land and sea forces,
as Captain-general and Admiral, and thereby the disposition of all military
commands, the power of pardoning the penalty of crimes, the chusing of
magistrates upon the nomination of the towns; for they presented three to the
Prince, who elected one out of that number. Originally the States-General were
convoked by the council of State, where the Prince had the greatest influence:
nor, since that change, have the States used to resolve any important matter
without his advice. Besides all this, as the States-General represented the
sovereignty, so did the Prince of Orange the dignity, of this State, by public
guards, and the attendance of all military officers; by the application of all
foreign ministers, and all pretenders at home; by the splendor of his court and
magnificence of his expence; supported not only by the pensions and rights of
his several charges and commands, but by a mighty patrimonial revenue in lands
and sovereign principalities and lordships, as well in France, Germany, and
Burgundy, as in thy several parts of the Seventeen Provinces; so as Prince
Henry was used to answer some that would have flattered him into the designs of
a more arbitrary power, that he had as much as any wise Prince would desire in
that State; since he wanted none indeed, besides that of punishing men, and
raising money; whereas he had rather the envy of the first should lie upon the
forms of the government, and he knew the other could never be supported,
without the consent of the people, to that degree which was necessary for the
defence of so small a State against so mighty Princes as their neighbours.
Langzamerhand waren ze vanzelf opgewandeld naar Schreuder, het koffiehuis aan den overkant der rivier.
Het zou daar koel zitten zijn, na dezen snikheeten Julidag en het was tenminste een eindpunt voor doelloos slenteren langs dompige straten, waar de warme, loome lucht nog zwaar hing en het benauwend rook naar heete stof, die pijnlijk prikkelde in den neus.
Toch altijd nog beter hièr, dan op de lauw-warme kamer, waar een atmosfeer was, als in een kast, die lang gesloten is geweest.
Het was tegen acht uur, toen zij over de groote brug gingen, aan het andere einde waarvan Schreuder lag.
De zon ging rosgoud gloeiend onder, rechts boven de rivier, hoog achter de violette huizenstad, maar zij zagen het niet, hadden alleen een vagen indruk van den wijden hemelbrand en de breede verte van het watervlak, dat blauwzilver tintelde.
Onderweg, in hun lange, moeie slentering hadden ze zonder belangstelling loopen praten over de dagelijksch gewone dingen, over wat op het bureau gebeurd was: Zeg, wat was die Beukels weer gek! of: Ben je nog uit geweest gisteravond? of: Weet je wie ik gezien heb? Die meid van laatst, je weet wel, die zwarte....
Eindelijk hadden ze 't over de warmte gehad. Cnoop vertelde, hoe hij maar eens in zijn leven zoo'n zelfde hitte had bijgewoond: dat was nou twee jaar gelejen bij de wielerwedstrijden in Arnhem.....
Ik kwam daar, got! zooals je gewoonlijk na die dingen toegaat, hè! in velicopède-kostuum, met een shirt an en korte broek en m'n jas over me arm.... Dan ka'je toch waarachtig niet zeggen, dat je dik gekleed bent, nie waar?
Nee, waarachtig niet, zei de ander.
Nou maar, meneer! ik verzeker je, ik was nog geen half uur op de baan of ik stierf gewoon van de hitte!.... en zoo in eens kwam dat! We waren hier weggegaan.... ja met warm weer.... een graad of 70, 72 nie meer. Maar toe in de trein veranderde 't.... en got! 't was om gek te worden! De lui kònne niet meer op d'r karren blijven... ik heb er twee zóó af zien donderen!
The winner, a tweedy, aging Ivy Leaguer, florid-faced and wet-eyed (due to the quarts of vintage wine he has consumed daily since his first literary bestseller) jogged up to the podium. The lickspittles leapt to their feet and applauded. With his usual tennis club jocularity he snatched the prize from Catherine Zeta-Jones, took her in his arms and kissed her on the mouth. I shivered with disgust.
The victor leaned into the microphone, thanked his wife, his agent, his housemaid and, of course, Leon, who digested this morsel with beatific sliteyed joy. I could only think, don't thank me, motherfucker. Your writing is vapid and ironic to no purpose. It is a wretched blend of overwrought creative writing school frosting. It is "cute" and it is pointless. All designed to sucker in the peanut gallery. I could never write what you write my friend. I don't "do" sentimentality and I don't do glib. I don't do cliché.
BUT WAIT, what the fuck had I been smoking? I forgot our hero's spot on the bestseller lists! I overlooked the most important aspect of this enterprise, that we're all in it to get RICH! Of course! The true measure of the artist. Does your stuff SELL? Why would anyone be doing this, making all this effort, if not to sell millions of "units" so that the authorhero can become a wealthy author-hero! Then the author-hero can attend more dinners and receive more awards and sell more movie options to the corporate leviathans, and spend more time at more Hamptons get-togethers to cluck and kiss the other author-heros' bronzed cheeks, dazzled by the reflection of the collective genius present. The artist is the antenna of the race and the race is venal and shallow.
You will have to wait. Until it. Until The last owl hoot has quavered to a
Vibrant silence and you realize thre is no breathing Beside you, and dark curdles toward dawn. Until
Drouth breaks, too late to save the corn, But not too late for flood, and the dog-fox, stranded
On a sudden islet, barks in hysteria in the alder-brake.
Until the doctor enters the waiting room, and His expression betrays all, and you wish He'd take his God-damned hand off your shoulder. Until
The woman you have lived with all the years Says, without rancor, that life is the way life is, and she
Had never loved you, had believed the lie only for the sake of the children.
Until you become uncertain of French irregular verbs And by a strange coincidence begin to take Catholic instruction from Monsignor O'Malley, who chews a hangnail. Until
You realize, truly, that our Saviour died for us all, And as tears gather in your eyes, you burst out laughing,
For the joke is certainly on Him, considering What we are. Until
You pick the last alibi off, like a scab, and Admire the inwardness, as beautiful as inflamed flesh
Or summer sunrise. Until you Remember, suprisingly, that common men have done good deeds. Until it
Grows on that, at least, God Has allowed us the grandeur of certain utterances.
Robert Penn Warren (24 april 1905 15 september 1989) Portret door Marcella Comès,1945
Ben schultert seine eilig zusammengepackte Sporttasche. Der Jet war bereits drei Stunden nach dem Telefonat in Los Angeles und Ben aalte sich gerade in der Badewanne. Aus irgendeinem unerfindlichen Grund hatte er angenommen, dass der Jet aus Aberdeen kam und erst den großen Teich überqueren musste. Wie es auch immer war, er hat in dem geräumigen kleinen Flugzeug
sehr gut schlafen können und ist nun des Morgens um 11 Uhr in Aberdeen angekommen. Im großen Foyer blickt er sich fragend um und entdeckt ein edel aussehendes Schild mit dem Schriftzug der Anwaltskanzlei Friedburgh & Partners an den Ausgangstüren des Privatflughafens. Es war für Ben nicht das erste Mal in einem Privatjet zu fliegen. Vor drei Jahren kurz nachdem er eine Festanstellung bekommen hatte, hat sein Chef ihn und zwei weitere Mitarbeiter für zwei Tage in die Schweiz mitgenommen, wo sie dann auf ihre Kollegen stießen, welche mit ihnen zwei Tage über Kundenzufriedenheit und einem neuen bankeigenen Programm sprachen, welches die Spezialisten in der Schweiz entwickelt hatten. Der Flug eben allerdings war schon etwas besonderes. Eine Stewardess kümmerte sich nur um seine Wünsche und verwöhnte ihn nach Strich und Faden. Ben hatte es genossen. Schön zumindest für einen Tag im Leben jemand Besonderer sein zu dürfen. Aber jetzt, als er das Schild sieht ist er doch ziemlich verwirrt. Denn auf dem Schild steht nicht seiner
sondern ein völlig fremder Name. Er kann deutlich Rudolf & Sabine Falkenhag lesen. Neugierig bleibt er in der Nähe des uniformierten Chauffeurs in mittleren Alter stehen. Ganz offensichtlich
ist Ben nicht der einzige der erst kurz vor Toresschluss von diesem Testament erfahren hat.
Having thus made preparations for supper, he ascended a pathway which led to the highest point of the rock. His fetters compelled him to take short steps, and, as he walked, he winced as though the iron bit him. A handkerchief or strip of cloth was twisted round his left ankle; on which the circlet had chafed a sore. Painfully and slowly, he gained his destination, and flinging himself on the ground, gazed around him. The afternoon had been stormy, and the rays of the setting sun shone redly on the turbid and rushing waters of the bay. On the right lay Sarah Island; on the left the bleak shore of the opposite and the tall peak of the Frenchman's Cap; while the storm hung sullenly over the barren hills to the eastward. Below him appeared the only sign of life. A brig was being towed up the harbour by two convict-manned boats. The sight of this brig seemed to rouse in the mind of the solitary of the rock a strain of reflection, for, sinking his chin upon his hand, he fixed his eyes on the incoming vessel, and immersed himself in moody thought. More than an hour had passed, yet he did not move. The ship anchored, the boats detached themselves from her sides, the sun sank, and the bay was plunged in gloom. Lights began to twinkle along the shore of the settlement. The little fire died, and the water in the iron pot grew cold; yet the watcher on the rock did not stir. With his eyes staring into the gloom, and fixed steadily on the vessel, he lay along the barren cliff of his lonely prison as motionless as the rock on which he had stretched himself. This solitary man was Rufus Dawes.
And so in the world of melancholy romance, of agony more realistic than melancholy, to which Hawthorne brings his readers, there is compensation to the reader in the feeling that, in having submitted himself to such sublime affliction, he has proved himself capable of sublimity. The bird that feeds upon your vitals would not have gorged himself with common flesh. You are beyond measure depressed by the weird tale that is told to you, but you become conscious of a certain grandness of nature in being susceptible of such suffernig. When you hear what Hawthorne has done to others, you long to search his volumes. [p. 239] When he has operated upon you, you would not for worlds have foregone it. You have been ennobled by that familiarity with sorrow. You have been, as it were, sent through the fire and purged of so much of of your dross. For a time, at least, you have been free from the mundane touch of that beef and ale with which novelists of a meaner school will certainly bring you in contact. No one will feel himself ennobled at once by having read one of my novels. But Hawthorne, when you have studied him, will be very precious to you. He will have plunged you into melancholy, he will have overshadowed you with black forebodings, he will almost have crushed you with imaginary sorrows; but he will have enabled you to feel yourself an inch taller during the process. Something of the sublimity of the transcendent, something of the mysery of the unfathomable, something of the brightness of the celestial, will have attached itself to you, and you will all but think that you too ought to live to be sublime and revel in mingled light and mystery.
The creations of American literature generally are no doubt more given to the speculative, -- less given to the realistic, -- than are those of English literature. On our side of the water we deal more with beef and ale, and less with dreams.
Anthony Trollope (24 april 1815 - 6 december 1882)
Goethe verstond de kunst van zekere waarheden van nuttige levenspraktijk, alsook in den grond vaak tamelijk nuchtere bevindingen te condenseeren in fonkelende verzen. Evenwel zonder dat hij de kracht en de geladenheid evenaarde van bijvoorbeeld een Omar Khayam. Hij heeft geen ethisch en wijsgeerig systeem gewrocht, dat daar zou liggen als fundament voor de cultuur der menschheid tot in lengte van eeuwen. Ook in Faust is een dergelijke grondslag niet te vinden.
Als philosophisch drama is Faust in de profane litteratuur zonder weerga. In de profane litteratuur - want ondanks haar tragische pracht, ondanks haar geweldige poetische apparatuur, verbleekt deze Welttragödie naast de hoogheid en diepte en kosmische monumentaliteit van een boek Job. De faustische drang tot weten, tot doorgronden van het wezen der dingen, is in ieder geval geen ontdekking van Goethe en nog minder een schepping, die hij als drijvende kracht in de menschheid zou hebben ingestort. Die drang is zoo oud als de mensch en daarvan is hij zich, met zijn verduisterde verstand, bewust geweest van den aanvang af, vóór dat die impuls hem in het beeld en de gelijkenis van Faust voor oogen werd gesteld.
Bij volledige erkenning van Goethe's poetisch genie moet worden vastgesteld, dat de conceptie der Faust-figuur behalve weidsch en universeel van den anderen kant tamelijk klein en burgerlijk aandoet. Multatuli stootte er zich al aan, dat Faust, na in den beginne geweldig te hebben opgegeven over zijn hemelbestormend streven naar inzicht, wel heel makkelijk van zijn kosmische wijs raakt, zoo gauw Satan de vrouw in zijn leven voert.
L. J. M. Feber (24 april 1885 - 3 juli 1964)
De Duitse dichter en schrijver Karl Lappe werd geboren op 24 april 1773 in Wusterhusen (Pommern). Zie ook alle tags voor Karl Lappe op dit blog.
Uit: Paus van Hagendonck (Bespreking door Lode Monteyne)
Dit nu blijkt ook het geval met «Paus van Hagendonck», voor welk stuk een titel als « Armhuis » heel wat beter passen zou. Van af het eerste bedrijf kennen we het milieu door en door, liever: we kennen de visie, welke Martens op dit midden heeft. Het schilderij is levendig en frisch van kleur. Enkele figuurtjes werden met liefde geteekend: zoo de brutale Jan, de drankzuchtige Pulle, het naïeve Landerke, dat met lichte toetsjes werd opgekleurd en op zichzelf een knusjes afgewerkt beeldeken is, en het oude Trieneke, Landerke's vrouw. De minst geslaagde uitbeelding lijkt ons deze van Pulle, die voortdurend als een slagwoord zijn verlangen naar drank herhaalt in een schor: Hij moet trakteeren! En Jan is «brutaal» zonder meer. Alleen in het laatste bedrijf wordt het dieper-menschelijke wakker in dien eeuwigen bullebak en dan geschiedt dit, wijl de auteur het niet kwaad achtte Jan's onvrijwilligen moord te stellen tegenover het zedelijke kwaad door den liederlijken Prins gesticht. Minder éénzijdig is de knappe karakteriseering van Landerken, zijn vrouw en hun verhouding van door den kloosterregel gescheiden echtgenooten. Hier kondenseerde Martens in een paar korte, mooi-geschreven, diep doorvoelde tooneeltjes de wrange tragiek, die het hart van die twee oudjes doorschrijnt.
Enter KING LEAR and Fool KING LEAR Blow, winds, and crack your cheeks! rage! blow! You cataracts and hurricanoes, spout Till you have drench'd our steeples, drown'd the cocks! You sulphurous and thought-executing fires, Vaunt-couriers to oak-cleaving thunderbolts, Singe my white head! And thou, all-shaking thunder, Smite flat the thick rotundity o' the world! Crack nature's moulds, an germens spill at once, That make ingrateful man!
Fool O nuncle, court holy-water in a dry house is better than this rain-water out o' door. Good nuncle, in, and ask thy daughters' blessing: here's a night pities neither wise man nor fool.
KING LEAR Rumble thy bellyful! Spit, fire! spout, rain! Nor rain, wind, thunder, fire, are my daughters: I tax not you, you elements, with unkindness; I never gave you kingdom, call'd you children, You owe me no subscription: then let fall Your horrible pleasure: here I stand, your slave, A poor, infirm, weak, and despised old man: But yet I call you servile ministers, That have with two pernicious daughters join'd Your high engender'd battles 'gainst a head So old and white as this. O! O! 'tis foul!
Fool He that has a house to put's head in has a good head-piece. The cod-piece that will house Before the head has any, The head and he shall louse; So beggars marry many. The man that makes his toe What he his heart should make Shall of a corn cry woe, And turn his sleep to wake. For there was never yet fair woman but she made mouths in a glass.
KING LEAR No, I will be the pattern of all patience; I will say nothing.
William Shakespeare (23 april 1564 23 april 1616)
"King Lear and the Fool in the Storm" door William Dyce (1806-1864)
Uit: Pinguine frieren nicht (Vertaald door Sabine Grebing)
»Ach komm, lassen wir das.« Der Moskauer seufzte. »Ich bin der Bankier Stanislaw Bronikowski. Ich verstecke mich hier. Zu Hause haben sie mich reingelegt. Siehst du, ich sage dir gleich die Wahrheit. Und was machst du hier?« »Ich verstecke mich auch«, gestand Viktor, entwaffnet durch die Ehrlichkeit des Bankiers. »Das ist gut«, sagte Bronikowski. »Was ist daran gut?« wunderte sich Viktor. »Nichts. Es ist einfach gut, daß wir Kollegen sind. Du hättest ja auch jemand sein können, den sie geschickt haben, um mich zu töten...« Viktor betrachtete den Bankier mitfühlend, aber verständnislos. »Ich weiß ja, daß das nicht stimmt... Na ja, sie haben mich schließlich auch hier gekriegt. . .« Es herrschte eine Pause von einigen Minuten, und Viktor schickte sich schon an, dieses stille Krankenzimmer zu verlassen, aber der Bankier hatte Viktors Absicht gespürt und wandte ihm wieder den Blick zu. »Komm öfter mal vorbei. Ich habe ein Schachspiel hier... Ich kann dir helfen!« sagte er geheimnisvoll. Viktor ging, nachdem er versprochen hatte, in ein paar Stunden wiederzukommen. Von da an ging er wirklich oft zu Bronikowski Zeit hatte Viktor ja reichlich. Es war ziemlich kalt draußen, wenn auch viel wärmer, als er gedacht hatte. Nur minus fünfzehn Grad. Aber die Heizung im Wohngebäude funktionierte hervorragend. Und in der Krankenabteilung erst recht. So spielten er und Bronikowski Schach und unterhielten sich dabei über alles mögliche. Viktor merkte manchmal, daß der Bankier ihn mit seinen Fragen ausforschte, doch das war nicht weiter sonderbar. Bronikowski litt eindeutig an Verfolgungswahn. Und das in fortgeschrittenem Stadium. Viktor selbst hätte nie gedacht, daß man ihm, Viktor Solotarew, einen Killer in die Antarktis hinterherschicken könnte. Wer war er denn schließlich? Aber dieser Bankier war tatsächlich eine wichtigere Figur.
Ils sont très beaux quoique leurs joues soient blanches et creuses. En vérité tu naimas pas ceux que tu aimas à la suite de celui-ci ? demande à cet instant le maître pêcheur à son épouse. Non. Tu ne mas pas aimé ? Non. Tu as toujours préféré un mort à un vivant ? Oui. Pourquoi ? La femme ne répond pas. Dis-moi pourquoi, insiste le pêcheur. Non. Après quelle a dit non, lépouse morte lui tourne le dos. Elle sapprête à reprendre sa route sur le sentier. Son visage est extraordinairement lumineux. Le chantre se lève lui aussi prenant appui sur sa canne. Le maître pêcheur se précipite. La femme morte se courbe en deux, prend ses Les ombres errantes 96 jupes dans ses mains, se met à courir sur le sentier à pic. Mais le maître de pêche, empoignant un genêt, sautant sur une roche en saillie, parvient à la dépasser. Le veuf hurle. Il brandit les poings. Il pleure aussi. Il empêche son épouse morte de passer. La corniche au-dessus de la mer était si étroite à cet endroit que la morte se serait blessée en tombant, ou bien elle aurait abîmé ses vêtements en lin. Lépouse reste immobile devant son ancien mari.
Pascal Quignard (Verneuil-sur-Avre, 23 april 1948)
Seltsame Früchte hat er heut getragen: im Morgenfrost den roten Sonnenapfel, am Abend eine Silberschote Mond.
Muttersprache
Nicht, was die Mutter sagt, beruhigt und tröstet die Kinder. Sie verstehen´s zunächst noch gar nicht.
Wie sie es sagt, der Tonfall, der Rhythmus, die Monotonie der Liebe in den wechselnden Lauten öffnet die Sinne dem Sinn der Worte, bringt uns ein in die Muttersprache.
Die Fledermaus räusperte sich, beugte sich über den Tisch und sprach einige geflügelte Worte, worauf das Figürchen, das Kaspar eben tüchtig und liebevoll geknetet hatte, wuchs, rostbraunes Haar bekam und blaue Augen, einen lächelnden Mund, niedliche Händchen und Füßchen, die sich bewegten. Da es möglicherweise schamhaft war, wurde es in ein weißes Spitzenkleid gehüllt, das, einer Schneewolke gleich, zum Fenster hereinschwebte. Kaspar, der nicht wußte, wie ihm geschah, stammelte: «Wie schön du bist» und betrachtete das Wunder von allen Seiten, als ob er seine Vollkommenheit anzweifelte. Während er noch von einem Fuß auf den andern trat, ohne sich dieser kindlichen Angewohnheit bewußt zu werden, erhob sich die Mutter aus ihrer Ecke, in welcher sie wie ein Pilz im finstern Wald gesessen hatte, öffnete ihren Mund, auf welchem Staub lag, und meinte, diese Figur sei ihrem Sohn
besonders gut gelungen, und er werde sie wohl teuer verkaufen können. Das schöne Mädchen lächelte, als Kaspar sagte: «Ja,
Mama», denn es schien, als wäre nicht er es, der diese Wort sprach, da seine Zunge sich nicht bewegte, sondern auf seiner Lippe lag. Er erinnerte sich, daß er bis jetzt Frauen geküßt hatte, wie man sonderbare Tiere streichelt, um sie, mehr noch sich selbst, zu beschwichtigen. Noch während verschiedene, nicht unangenehme Gedanken durch seinen Sinn gingen, begann der Hut der Mutter zu wanken, neigte sich wie ein Schneemann, den die Sonne streichelt, wurde weich, es bildeten sich Tropfen, die zu Boden fielen, doch er schmolz nicht, wie Kaspar erwartete, sondern hob sich, flog majestätisch zum Fenster hinaus, immer höher und höher, mitten in den weißen, wirbelnden Himmel hinein, wo er einen Augenblick lang stillstand, einen blutroten Mond vortäuschte und dann erlosch.
Sie hatten mir den Makel verpaßt. Makel ist die zerstörerische Arbeit des Sich-seibst-Herabsetzens, das unsichtbare Flammenzeichen auf der Stirn. das dritte Auge, welches schmäht, was es bewohnt, unseren Leib. So entsteht das leibhaftige Grauen, die Angst. Die etwas anderes ist als Furcht. Furcht ist ein notwendiges Lebenssignal. Sie zeigt etwas Wirkliches an, während Angst etwas Unwirkliches aufbringt, ein selbstgemachtes Phantom, das, einmal vorhanden, durchaus mit Wirklichkeit aufgefüllt wird. Am Ende, am schlimmen Ende, ist sie die einzig verbliebene Realität. Es waren diese Symptome, die ich mit Daniel teilte und die sich einfanden an seltsamen Orten. Schau, sagte Daniel, von der Raufhalle kommend. Ich weiß nicht, warum es geschieht, sie geben mir sämtlich die faulen Apfelsinen, nur oben auf die Tüte wird eine gute gelegt. Und ich lasse es geschehen, weil ich tief im Inneren denke: Ich bin also der für die faulen Apfelsinen. einer, mit dem man es machen kann, weil man es einmal mit ihm hat machen können Es war so unwahrscheinlich, daß ich es gar nicht erzählte. Mir passierten dieselben Dinge. Ich ging nach meinem Umzug in eine mir unvertraute Kaufhalle. Man mußte den Kohl dort auswiegen lassen. Das bedeutete, eine Verkäuferin zu suchen, sich zu entschuldigen, daß man sie in Anspruch nahm, daß man zu einer anderen geschickt wurde, sich erneut entschuldigte und darum bat, sie möge den Kohl auf die Waage legen.
Uit: Iceland's Bell (Vertaald door Philipp Roughton)
"You don't say," the old man mumbled hoarsely, in a voice that seemed to come from a great distance. "All the same, it's the Creator who rules." "I have a letter to prove it," said the king's emissary. "Oh, for sure," said the old man. "Everyone's got letters these days. All sorts of letters." "Are you calling me a liar, you old devil?" asked the king's emissary. The old man didn't want to risk coming any closer to the travelers, so he sat down on the remains of the wall encircling the courthouse and looked at them. He was no different from any other old man: he had a gray beard, red eyes, a chimney-cap, and gnarled legs, and he clenched his blue hands around his walking stick and leaned forward upon it tremblingly. His dog came over inside the wall and sniffed at the men without barking, as dogs do when concealing their savagery. "No one had letters in the old days," murmured the old man softly. Swarthy, the pale man's guide, exclaimed: "Right you are, pal! Gunnar of Hlíbarendi* had no letters." "And who are you?" asked the old man. "Oh, this is a cord-thief from Akranes; he's been lying about in the irælakista at Bessastabir* since Easter," answered the king's emissary, and he kicked angrily at the dog. The black-haired man spoke up and sneered, baring his gleaming white teeth: "That's the king's hangman from Bessastabir. All the dogs piss on him." The old man on the crumbling wall said nothing, and his expression remained for the most part blank. He continued to look at them and blinked a little as he sat there trembling.
Uit: Siebenmal in der Hauptrolle (Vertaald door Markus Sedlaczek)
Seit zehn Tagen und Nächten quäle ich mich mit dem dumpfen Schweigen, das mir Kavalskýs Tod
aufbürdete, der genauso bizarr war wie all das (ich zögere, es als Leben zu bezeichnen), was ihm vorausging.
Er starb angeblich an einer Krankheit, an der man in der Regel nicht stirbt. Einer Grippe, einer
Angina oder etwas Ähnlichem. Der Konsul sagte mir auch, daß er die Nachricht von seinem Tod sofort an den Präsidenten und die Regierung nach London1 telegrafiert habe, nicht weil er den Verstorbenen für eine besonders bedeutende Persönlichkeit hielt, sondern »eher aus Pietät gegenüber allem, was heute in unserer armseligen Exilkultur geschieht«. Und er fuhr fort: »Das Exil hat ihn arg mitgenommen, er war bis auf die Knochen abgemagert, und als er Kräfte gebraucht
hätte, um sich vom Lager zu erheben und einer eigentlich leichten Krankheit Widerstand entgegenzusetzen, zeigte sich, daß er über keinerlei Kraft verfügte. Sein Visum war in Ordnung, ein Besuchervisum mit einjähriger Gültigkeit. Die Exilzeitungen in Amerika schreiben immer noch über ihn. Ich wußte nicht, daß er russischer Abstammung war. Sie haben ihn wohl ziemlich gut gekannt, nicht wahr?«
Ich erinnere mich nicht, was ich dem Konsul geantwortet habe. Schon seit zehn Tagen und Nächten
vergesse ich, was ich einen Augenblick vorher gesagt habe oder was man mir gesagt hat.