Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
21-09-2024
Indian Summer (Jayanta Mahapatra), Xavier Roelens, Owen Sheers
Dolce far niente
Indian Summer
Over the soughing of the sombre wind priests chant louder than ever; the mouth of India opens.
Crocodiles move into deeper waters.
Mornings of heated middens smoke under the sun.
The good wife lies in my bed through the long afternoon; dreaming still, unexhausted by the deep roar of funeral pyres.
en de man die zevenhonderd jaar leefde en de jongen die uit de hemel was gevallen en de boer die gebakken aardappels pootte en de bultenaar die dacht dat hij dood was en de waarzegger die zichzelf niet herkende en de musketier die op zoek ging naar de dood en de knecht die goed kon onthouden en de molenaar die de duivel bij zijn neus nam, staan buiten tegen de muur te schuilen voor het trommelvuur. ze zijn uit hun dorpen naar brussel gevlucht en ze sluipen om beurt naar het klooster in de buurt, waar de voedselpakketten van de amerikanen liggen. en de man die zijn zevenhonderdste jaar leefde en de jongen die, uit de hemel gevallen, bedolven raakte onder zijn gesneuvelde kameraden en de boer die wat graspollen oogstte en de bultenaar die schreeuwde dat hij dood was en de waarzegger die zijn eigen gestuiptrekte handen niet herkende en de musketier die uit de loopgraven sprong en op zoek ging naar het genadeschot en de knecht die goed geamputeerd kon worden en de molenaar die de duivel bij zijn neus nam door te deserteren, klampen zich aan hun bajonet vast. doorregend, gezeten in de kleemodder en het traklwater van de granaattrechters, onder de kollwitz-bomen – en het mortiervuur gaat maar door – wachten ze tot ze terug thuiskomen bij hun voorouders en daar niet meer weten wat te vertellen.
1935
GE ZIJT VIJF EN en ge raakt de tel kwijt aan de spoorbrug de paarden die dood en de varkens op
straat en dat ingestuikte huis en gij wacht op uw pa en ge ziet wat ge nooit op een blad ooit gaat natekenen hoe de littekens zuigen aan ’t ineengedoken uit het brandbaarste hout gekalefaterde lijf hoe ge maar een kwart lichaam van doen hebt om u driekwartlichaam te voelen ge kunt dat niet in negatief gieten hoe schorsenhuiden rond uw leegte gedrapeerd liggen hoe ge ondergronds uw blik hebt beroofd van zijn hartklep hoe kneuzingen in kaarsvet het bloed van onder uw nagelen trekt. en ge luistert wreed stil naar uw haar dat leekt en ge wacht op uw pa die de tandem al heeft overgedregen het is lijk dat ge schellekes
hesp af kunt snijden zo open de schoften daar liggen ge zijt vijf en ge raakt de tel kwijt van de bloedvaten al dat opgezogen roodhout met de ruggengraat tussen de poten en haar manen tussen
uw tanden ge hoeft niet te verbergen dat uw hoofd aan de brug hangt te druipen als waterverf op het papier dat ineentrekt wanneer uw pa komt u komt halen kunt gij niet expliqueren hoe ge vanaf nu zijt uitgeteld op een bed van tijd met haken en ogen gelapt en met twee van die hoofden van voor een en vanachter opdat ge van uzelf wegkijken kunt
De Engelse (Welshe) dichter, schrijver en presentator Owen Sheerswerd geboren op 20 september 1974 in Suva op de Fiji eilanden. Zie ook alle tags voor Owen Sheers op dit blog.
De zee lezend
Dikhuidig in wetsuits, zittend op surfplanken, leren we opnieuw lezen, traceren we in de verte de zinnen van de golven. Onder de zon kijken we naar elke deining, maken we onszelf vertrouwd met hun valse beloften, de woorden die de pagina niet halen. We wachten, tussen de aanhalingstekens van verre meeuwen, tussen het lege papier van het strand en de laatste regel van de horizon. We wachten op de volzin van het water, dat zichzelf naar de kust kamikazeert, dat ons onze welbespraaktheid, ons moment van evenwicht op het koord van de golf zal toestaan, voordat het ons afsnijdt, ons wegvaagt in een diaspora van wit water, ons achterlatend om terug te worstelen door onze nieuwe taal, terug naar waar, rustend in een cesuur, alleen hun hoofden tonend, een ellips van zeehonden ons vertelt dat het zal doorgaan, maar dat het water momenteel zijn toespraak voorbereidt, puttend uit zijn woordenschat van golven, die nog steeds slechts ideeën zijn, groeiend in de geest van de zee.
De Engelse (Welshe) dichter, schrijver en presentator Owen Sheers werd geboren op 20 september 1974 in Suva op de Fiji eilanden. Zie ook alle tags voor Owen Sheers op dit blog.
Marking Time
That mark upon your back is finally fading in the way our memory will, of that night our lust wouldn’t wait for bed so laid us out upon the floor instead where we worked up that scar — two tattered flags flying from your spine’s mast, a brand-burn secret in the small of your back.
I trace them now and feel the disturbance again. The still waters of your skin broken, the volte engaging as we make our marks like lovers who carve trees, the equation of their names equalled by an arrow that buckles under time but never leaves, and so though changed, under the bark, the skin, the loving scar remains.
Show
I
The models walk, high-heeled as curlews stalking a narrow shore.
We watch, spectators at a slow-motion tennis match, as they turn,
flex the featherless wings of their shoulders and slip between the curtains,
leaving the crocodile pit of cameras flashing their teeth for more.
II
I leave you sitting to the mirror like a pianist to the piano, lifting the mascara brush to paint your lashes from fine to bold.
Pulling the door on this scene I walk down the corridor to wait in the bar for you to join me. And when you do, it happens once more;
The fall of the dress, the jewellery, early stars against the dusk of your skin, all of it leaves me surrendered, if just for a second, as you walk in,
to the spell, the artful hocus-pocus, and to you standing there one shoulder bare, setting the room about you out of focus.
Schaduwman
Voor Mac Adams, kunstenaar
Zijn palet is licht, in al zijn tinten en de gaten die het maakt.
Toverend met gloeilamp, fruit en een botsing van korrels gemorst over glas,
een hond, rustend of dood, het kinetische moment van een vogel in de seconde voor de vlucht
of het hoofd van Karl Marx, geboren uit kiezelsteen en steen in een afwezigheid van licht.
Hij werkt met een duisternis achter zijn ogen, begrijpend zoals hij doet
dat het niet materie is die ertoe doet, of onze gedachten en woorden, maar de schaduwen die ze werpen tegen de levens van anderen.
Uit: Volgspot (Vertaald door Harm Damsma en Niek Miedema)
“In de bovenkamer van het vervallen herenhuis aan de overkant van de straat heeft de hele nacht licht gebrand. Je zag het steeds vanuit je bed, telkens als je je omdraaide naar de raamkant, wat je wel moest om je fles van de vloer te kunnen pakken. En zo gaat het haast alle nachten. Tegen dat het begint te schemeren gaat het peertje aan. En ’s ochtends, een paar tellen nadat de straatlantaarns knipperend zijn gedoofd, gaat het uit en wordt het haveloze gordijn dichtgetrokken. Je bent nu vijfenzestig, even oud als dat huis misschien, misschien zelfs nog wat ouder. Onvoorstelbaar. Je loopt naar het enige raam in de kamer. De ruit voelt ontzettend koud aan. Het wordt winter in Engeland. Het is guur geweest, de laatste tijd. En de afgelopen nacht is er zelfs een zware storm over Londen getrokken. Je hebt nog nooit iemand dat troosteloze huis zien in- of uitgaan, maar toch komt de postbode er nog regelmatig langs om zijn enveloppen door de gebroken ruit in de voordeur te duwen, want de brievenbus zit al jaren dichtgespijkerd. Mannen urineren er in het portiek. Een van de straatmeiden oefent er haar beroep uit, en de balustrade zit al sinds jaar en dag onder de schuttingwoorden. Tal van venstergaten zijn met planken dichtgetimmerd. Tegen de gevel woekert een vlinderstruik. Je hebt het gevoel dat de bewoner van die kamer een man is. Op een keer gleed er rond middernacht een schaduw langs het bovenste raam — tenminste dat dacht je — en de manier waarop die bewoog had iets mannelijks. Er was een tijd dat je over hem lag te denken — Hoe kan hij nou in z’n eentje in zo’n oud, half kapot gebombardeerd huis wonen? Van wie komen die brieven? Waar gaan ze over? — want dat hielp je de meedogenloze uren voordat het dag werd door te komen. Maar vanmorgen is iemand anders weer bij je langs geweest, uit datzelfde licht vreemd genoeg, uit een onzichtbaar vertrek, uit een stad waar je de laatste dertien jaar hebt gewoond, maar die je nooit redenen heeft gegeven om je er thuis te voelen. Dat is ons allemaal weleens overkomen, dat ineens iemand in ons hoofd komt aanwaaien die we dachten vergeten te zijn of welbewust uit onze gedachten hadden verbannen. Maar vandaag zal blijken dat degene die rondwaart, weigert zich te laten verbannen, een emigrant is die hardnekkig probeert thuis te komen.”
De Zuidafrikaanse dichteres en schrijfster Ingrid Jonkerwerd geboren op 19 september 1933 bij Komberley (Noord Kaap). Zie ook alle tags voor Ingrid Jonker op dit blog.
Jij hebt me bedrogen
Jij hebt me bedrogen Dollie jij speelde vals spel mijn hart o stekelbes zit droog in zijn vel
De predikant zegt ach nee mijn ma zegt achwat gepraat mijn oma denkt foei wereld waar is onze toeverlaat
Maar Dollie geitje baby dat jij me zo verstoot al breng ik al m’n dagen als kuikens voor je groot
Al geef ik jou mijn vijgen blozend als morgendauw jij was die nacht — o hartje! een andere man zijn vrouw
Mijn bastaard en manke uil janken veel en in koor maar Dollie geitje baby wij janken één woord aldoor
Graf Aan Berta
Bij Gordonsbaai voor de duisternis heeft ze kinderlijk gegist
waar de leliebloem kon zijn die haar hart geneest van pijn.
Zoekende raken haar handen aan het onkruid op de stranden
wordt haar iris zacht en blind waait haar droom weg op de wind
hurkt ze roerloos vastgerankt toegedekt door wier en zand.
Vertaald door Gerrit Komrij
HUSH NOW, THE DARKLING MAN
On the green footpath of the horizon far around the earth little one, an old man trudges who wears an open moon in his hair Nightingale in his heart jasmin plucked for his buttonhole and a back bowed down by his years. What’s he doing, mummy?
He calls the crickets He calls the black silence that sings like the rushes, my sweet and the stars which throb knock-knock my love, like the tiny little beetles in their thin far ring. What’s his name, mummy?
His name is Hush His name is Sleep Mister Forget from the Land of Dream His name is hush he’s called, my sweet Hush now, the darkling man Mummy…
Hush now, the darkling man
Vertaald door Antjie Krog en André Brink
De Engelse (Welshe) dichter, schrijver en presentator Owen Sheerswerd geboren op 20 september 1974 in Suva op de Fiji eilanden. Zie ook alle tags voor Owen Sheers op dit blog.
Onder de Superstition Mountains
‘Niets verbergt zich achter deze hekpaaltjes’ Eels, ‘Susan’s House’
De Mustang staat stil, in het gras langs de kant van de weg, absorbeert de warmte in zijn nepleren stoelen.
Ik zit achter het stuur terwijl de fotograaf slaapt, lees Lowell over het huwelijk, ‘de monotone gemeenheid van zijn lust’
in een voorstad-stil straatje in Sun City West waar alleen de ouderen mogen wonen en de buren elkaars huizen in de gaten houden.
Een man in een trainingspak neemt zijn zuurstoftanks mee voor een wandeling en een enkele vogel raakt een pianodraad halverwege de vlucht,
de noot sterft weg zonder te vertellen wat voor soort vogel het is, laat een andere ruimte open tussen zintuig en weten.
De fotograaf op de passagiersstoel beweegt niet, verdoofd door de hitte, laat zijn onderlip hangen.
„Danach kam ein langer Monolog, dem ich nicht ganz folgen konnte, aber die Grundaussage war: Ich hatte alles falsch gemacht. Wenn ich nur etwas weniger falsch gemacht hätte, wäre ich jetzt berühmt und Multimillionär. Das hört man gern. Mit einem schnellen Schluck leerte Osman amca sein Glas, legte den Arm auf meine Schultern und drehte mich Richtung Saal. »Schau dich genau um«, sagte er. Mit der Hand machte er einen weiten Bogen von links nach rechts. Ich sah mich genau um. Hochzeitsgäste beim Essen, mindestens dreihundert. »Hier gehörst du hin«, sagte er. »Du bist einer von uns. Das mit dem Fußball mag vorbei sein, aber du hast dein ganzes Leben noch vor dir. Vergiss Fußball. Wenn du dich richtig anstellst, kannst du einer unserer Anführer werden. Wir brauchen junge Leute, die uns voranbringen. Du hast das Zeug dazu. Allein der Wille zählt, mein Junge.« Ich hatte nur kurz hallo sagen wollen und jetzt hatte ich die Hauptrolle bei König der Löwen im Migrantenremix. So schnell geht das. Um das Thema zu beenden, sagte ich ihm, dass er recht hatte und dass ich darüber nachdenken würde. Ein Kellner kam vorbei, Osman amca hielt ihn fest. Er bestellte etwas und machte eine Trinkbewegung, die als Frage an mich gedacht war. Ich zuckte mit den Schultern. Als der Kellner zurückkam, sah er sich ein paarmal um, reichte mir dann unter dem Tisch eine weiße Plastiktüte und machte sich davon. Ich schaute kurz rein: zwei Dosen Jacky-Cola. Osman amca zwinkerte mir zu. So ist das auf solchen Festen: Die Alten schießen sich ab, und die Jungen müssen im Verborgenen sündigen.“
Zij is de beste dood, die van het zwijgen, nog niet in. Taal hapert aan haar slaap.
Noem haar geen boom meer, zwaaiarm, twijgen die ik van tussen het gestamel raap,
maar schrijf haar weg naar waar zij thuishoort, in het leeggoed van een woord zoals voortaan.
Het touw wil uit haar vlees, en zeg het voort: Ook taal brengt wat wij missen niet tot staan.
Zij is te moe van al dat reizen om haar heen, dus trek de jas die zij ooit was maar uit,
ruim sneeuw, december wordt haar nieuwe huid. Begraaf de woordbijl, leg hem onder steen.
Behandel haar met eerbied: niet. Ruim baan, en weet: Wie stilstaat kan ook verdergaan.
Pars poëtica
1 Sla dit gedicht als een jas om je heen en laat het wandelen, ik wil op de rug van een meisje aan zee en terug kunnen gaan. Naar de stad door een kluwen
van straten waar een plein over valt. Daar middenin zon uitdagend staan wuiven: kleed mij uit en kijk mij aan, tijd heeft geen vat meer op mij, houd halt
en lees mij, doe mij aan. Want ik blijf langer dan een rooksignaal in het oog van de boodschapper leven. Zwijg
mij maar dood, ik sta pas neergeschreven overeind, loop als een druppel door regen over in zee, waar amper een meisje kan gaan.
2 Ik leg mij neer bij dit gedicht, kijk waar zijn benen staan en hoe die verder moeten groeien. Soms gaan ze door de knieën onder het gewicht
van een belegen woord als dood en daar ondoorgrondelijk in blijven dromen. Soms hangen ze wat rond, groen fruit terloops aan magere twijgen
opgeknoopt en vallen voor het rijpen. Daar grijp ik in, en leg het vuur vast aan hun schenen, snoei op het gevoel af, herbegin.
Omdat ik nog een zin zoek voor dat ene volkomen gedicht dat enkel blijft staan wanneer ik wankel in mijn benen.
De Engelse (Welshe) dichter, schrijver en presentator Owen Sheerswerd geboren op 20 september 1974 in Suva op de Fiji eilanden. Zie ook alle tags voor Owen Sheers op dit blog.
Thuiskomen
De omhelzing van mijn moeder is ongemakkelijk, Alsof de ruimte tussen haar open armen is gereserveerd voor een kind, niet voor dit lichaam van een man. In de keuken kneedt ze het deeg, draait het om en klopt het voordat zij het weer in de vorm legt. De bloem zorgt voor een make-over, bestuift De haren op haar wang, strijkt rimpels glad.
Papa dompelt zichzelf nog altijd onder in de regen. Tot aan zijn ellebogen in de heg werkt hij aan een gat dat elke winter weer verschijnt, de randen zijn doorregen met natte wol – bevroren adem blijft hangen aan de sleedoorn. Als hij weer binnenkomt is zijn haar wild, en zijn zijn zakken gevuld met hooivijlsel.
Als iedereen zit schenkt mijn grootvader de wijn in. Zijn onvaste hand laat de hals van de fles trillen op de rand van elk glas; het is een deuntje dat hij elk jaar sneller speelt.
De in de 33 boortorens opgepompte pekel moet van de louche zouten worden ontdaan; in de eerste etappe worden moederloog en kalk toegevoegd. Grote roerwerken roeren
loog en kalk door de pekel. De boorkroom verbrijzelt de steenlaag. Het roerwerk staat tijdens het bezinken stil. Slib is wat overblijft: witte bergen. Eens deden
1011 schepen de zoutkaden aan! Zoutkroon – onderaards – brokkelt af. De zouttransport- band die wel een sneeuwweg lijkt voert na
het zeven het zout de silo’s in. De zout- brijpomp werkt keihard. Transportband en laadbuis werpen ’t zout snel in de schepen.
El Greco, de weg!
Verlekkerd verschanst in zijn mantel van baardige grassen, bontkraag van aar likt de autoweg zijn muil af, vaardig schilderend met antennes en uitlaten; de weg is een groot kunstenaar, draagt razende besluiten, schildert het landschap heet van de as Fraaie eiwitten sieren zijn paletmes lijkengroen snelt zijn faam vooruit, een kraai draagt de houtskool; de benzinestruik geurt fijntjes naar hyena’s en struif, grenzen over stuift de weg met groteske ontploffingen Rustplaatsen: intocht nadert: spreid je mantel van leeggegoten flessen, zie de schilder de almachtige Griekse schilder komt in de stofwolk! In asfalt en veelvervige metaallak maalt de weg de bronst van macht & geweld Ah! Hij die het landschap menselijk afbeeldt en gulzig & visvretend doorwerkt, uren van de dag en de nacht: El Greco, de langgerekte!
De lampionplanten
Postzegel met het sneeuwmerk van winter, zo hingen de lampionplanten hun oranje lampion uit. De witte tanden waren van het ijzeren hek. De hoeken van de ruiten hadden allevier kerstkleuren, ze droegen in melkglazen vazen de bloemen die daarbuiten hun zaden verborgen onder de boomgaardsneeuw, onder de sneeuw van de appelboom en de hazelaar van de rafelige vlammen van de lampionstruik, van de judaspenning en de stoffertjesplant. Alle vinken hadden vrolijke snavels, de appelvink had de dikste, maar hij daar, de goudvink, had zó in de boom gekund, die kunstig besneeuwde spar daarbinnen. Toen sneeuwde het nog volgens geijkte gewoonte; langer dan vijftien regels is het geleden. Dit is een hommage aan de oude lampionplanten vuurdragend in de sneeuw en bedrukt, niet met 25 cent maar met 25 december. Nee, geen postzegel – besneeuwd of niet – vent dat nog uit.
Ik wil jullie beste stadsbewoners leren hoe een begrafenis te regelen want jullie hebben iets voor op een troep artiesten – tenzij men echt schoonschip zou maken – jullie bezitten het noodzakelijke basisgevoel.
Kijk! de lijkkoets voorop. Ik begin met het ontwerp voor een lijkkoets. In godsnaam niet zwart – niet wit ook – en onopgepoetst! Laat haar verweerd zijn – als een boerenkar – met vergulde wielen (voor een luttel bedrag opnieuw aan te brengen) of helemaal geen wielen: een ruwe sleperskar om over de grond te trekken.
Sla ’t glas eruit! Mijn god – glas, beste stadsbewoners! Tot welk doel? Voor de dode om naar buiten te kijken of voor ons om te zien hoe mooi hij erbij ligt of om de bloemen of het ontbreken ervan – of wat? Om hem te beschermen tegen regen en sneeuw? Spoedig zal hij zwaardere regen kennen:
kiezels en modder en wat al niet. Nee, geen glas dus – en geen bekleding, bah! en geen kleine koperen rollagers en handige wieltjes op de bodem – beste stadsbewoners wat denken jullie wel? Een ruwe eenvoudige koets dus met vergulde wielen zonder opbouw. Daarop rust de kist met haar eigen gewicht.
Geen kransen alstublieft – vooral geen kasbloemen. Een eenvoudig aandenken is beter, iets dat hij waardeerde en hem tekende: zijn oude kleren – wat boeken misschien – God mag het weten! Jullie beseffen hoe wij over deze dingen denken beste stadsbewoners – iets zal gevonden worden – geeft niet wat zelfs bloemen als dat het uiteindelijk voor hem was. Tot zover de lijkkoets.
Alhoewel, let in godsnaam op de koetsier! Zet zijn zijden hoed af! In feite is dat helemaal zijn plaats niet – onplechtstatig daarboven onze vriend wegslepend ten bate van eigen vertoon! Laat hem afstappen – laat hem afstappen! Laagbijdegronds en onopvallend! Ik zou hem helemaal niet op de wagen laten – kan me wat – die onderknuppel van het begrafeniswezen! Laat hem de teugels houden en ernaast lopen en ook dat onopvallend!
Dan in het kort wat jullie zelf betreft: Loop achter de koets – zoals ze in Frankrijk doen, zevende klas, of als je toch rijdt weg met die gordijnen! Ga met enig blijk van ongemak; stel je open zowel voor het weer als voor verdriet.
Of denken jullie dat je verdriet kunt verbergen? Wat – voor ons? Wij die wellicht niets te verliezen hebben? Deel met ons deel met ons – en geld zal jullie deel zijn. Ga nu ik denk dat jullie gereed zijn.
Everyone is welcome to walk through the door. It really doesn’t matter if you’re rich or poor. There are books in boxes and books on shelves. They’re free for you to borrow, so help yourselves.
Come and meet your heroes, old and new, From William the Conqueror to Winnie the Pooh. You can look into the Mirror or read The Times, Or bring along a toddler to chant some rhymes.
The librarian’s a friend who loves to lend, So see if there’s a book that she can recommend. Read that book, and if you’re bitten You can borrow all the other ones the author’s written.
Are you into battles or biography? Are you keen on gerbils or geography? Gardening or ghosts? Sharks or science fiction? There’s something here for everyone, whatever your addiction.
There are students revising, deep in concentration, And school kids doing projects, finding inspiration. Over in the corner there’s a table with seating, So come along and join in the Book Club meeting.
Yes, come to the library! Browse and borrow, And help make sure it’ll still be here tomorrow.
Eight Tentacles
If only I had an octopus I’d soon get my housework done. I’d set him to work on the hoovering With tentacle number one. Tentacle two would grab a mop And start on the kitchen floor While he dusted and polished the furniture With tentacles three and four. Tentacle five would turn on the tap And tackle the washing up While tentacle six took a well-earned break And curled round a china cup. Tentacle seven would make the beds And set all the pillows straight, And all the time he’d be balancing On tentacle number eight.
eerst is er de zeer blauwe koepel dan een gerafelde witte wolk zuiver wit zoals het wit en enkel dromend van een heel oude man met een ruw geheugen die toen hij nog jong was zo veel van nachtvlinders hield
dan de halve cirkel van de maan zo wit in die dag een kaalkop met ouderdomsvlekken de witgespikkelde kale kop van een heel oude stinkkaas-man die door diepe waters loopt
en hoger dan de muren een vlinder wit dartelend eerst een maar daarna twee in flappertonen witte vlucht twee witte zakdoekjes één in een onzichtbare trein
25th High School Reunion (Linda Pastan), Chimamanda Ngozi Adichie, William Carlos Williams
Dolce far niente – Bij een reünie van 6g1
25th High School Reunion
We come to hear the endings of all the stories in our anthology of false starts: how the girl who seemed as hard as nails was hammered into shape; how the athletes ran out of races; how under the skin our skulls rise to the surface like rocks in the bed of a drying stream. Look! We have all turned into ourselves.
Uit:Het ding om je hals (Vertaald door Hie-n Monijn)
“De eerste keer dat er bij ons werd ingebroken, was het onze buurjongen Osita: hij klom via het raam van de eetkamer naar binnen en pikte onze televisie, onze videorecorder en de videobanden Purple Rain en Thriller die mijn vader uit Amerika had meegebracht. De tweede keer dat er werd ingebroken was het mijn broer Nnamabia: hij fingeerde een inbraak en stal de juwelen van mijn moeder. Het gebeurde op een zondag. Mijn ouders waren naar onze geboorteplaats Mbaise gereisd voor een bezoek aan onze grootouders, dus gingen Nnamabia en ik alleen naar de kerk. Hij reed de groene Peugeot 504 van mijn moeder. In de kerk zaten we als gewoonlijk naast elkaar, maar zonder elkaar aan te stoten en onderdrukt te giechelen om een of andere afschuwelijke hoed of tot op de draad versleten kaftan, omdat Nnamabia na ongeveer tien minuten zonder iets te zeggen weg was gegaan. Hij kwam terug net voordat de priester zei: ‘De mis is gezegd. Gaat heen in vrede.’ Ik had er nogal de pest over in. Ik veronderstelde dat hij was gaan roken en een afspraakje met een of ander meisje had, omdat hij deze ene keer de auto voor zichzelf had, maar hij had me ten minste kunnen zeggen waar hij heen ging. We reden zwijgend naar huis en toen hij op onze lange oprit parkeerde, bleef ik staan om een paar bloemen van de ixora te plukken terwijl Nnamabia de voordeur opendeed. Ik ging naar binnen en trof hem midden in de zitkamer aan. `Er is ingebroken,’ zei hij in het Engels. Het duurde even voordat ik de overhoopgehaalde kamer echt zag en tot me door liet dringen. Zelfs toen had ik het gevoel dat er iets theatraals zat in de manier waarop de laden waren opengetrokken, alsof het gedaan was door iemand die indruk had willen maken op degenen die de ontdekking zouden doen. Of misschien kwam het gewoon omdat ik mijn broer zo goed kende. Later, toen mijn ouders thuiskwamen en buren binnenstroomden om ndo te zeggen en met hun vingers te knippen en hun schouders op te halen, zat ik in mijn eentje boven in mijn kamer en besefte wat het weeïge gevoel in mijn keel was: Nnamabia was de dader, ik wist het. En dat wist mijn vader ook. Hij had erop gewezen dat de jaloezieën voor de ramen van binnenuit losgetrokken waren in plaats van van buitenaf (Nnamabia was echt veel slimmer dan dat; misschien had hij zich gehaast om voor het einde van de mis terug te zijn in de kerk), en dat de dief precies wist waar de juwelen van mijn moeder lagen — in de linkerhoek van haar metalen koffer. Nnamabia keek mijn vader aan met dramatische, gekwetste ogen en zei: ‘Ik weet dat ik u beiden in het verleden vreselijk verdriet heb bezorgd, maar ik zou nooit op deze manier uw vertrouwen beschamen.’ Hij sprak Engels en gebruikte woorden als ‘vreselijk verdriet’ en ‘beschamen’, zoals hij altijd deed wanneer hij zich verdedigde.”
Uit: De kleine bakkerij aan het strand (Vertaald door Elise Kuip)
“2014 Polly bladerde door de papieren in de glimmende map die ze haar hadden gegeven. Op de voorkant stond een heel mooi plaatje van een vuurtoren. Ze probeerde alles uit alle macht positief te blijven bekijken. En de twee mannen in de kamer waren vriendelijk. Vriendelijker dan nodig; zo vriendelijk zelfs dat Polly zich door hun gedrag vreemd genoeg alleen maar rotter voelde. Ze voelde zich eerder schuldig dan boos of opstandig. Ze zaten in de achterste kamer van het kleine kantoor in het verbouwde treinstation waar Chris en zij zo trots op waren geweest. Het schattige, charmante kantoortje had twee kamers en de kamer die ooit de wachtruimte was geweest had zelfs een oude, niet-werkende open haard. Nu waren beide kamers een puinhoop: mappen stonden niet meer op hun plek, de computers waren verplaatst en overal lag papier. De vriendelijke mannen van de bank namen alles door. Chris keek chagrijnig toe en leek net een vijfjarig jongetje dat zijn lievelingsspeelgoed had moeten inleveren. Polly vloog door de kamer om de mannen te helpen en om de zoveel tijd wierp Chris haar een sarcastische blik toe die ‘waarom help je mensen die ons kapot willen maken?’ betekende. Waarschijnlijk had hij een punt, maar ze kon het niet laten. Later had Polly bedacht dat deze mensen daarom natuurlijk de opdracht kregen om zo vriendelijk te doen: zo hoopte de bank behulpzaam gedrag te stimuleren, confrontaties te vermijden en ruzies de kop in te drukken. Dat vond ze droevig, zowel voor haarzelf als voor Chris, en ook voor die vriendelijke mannen die dag in, dag uit getuige van andermans ellende waren. Het was niet hun schuld. Uiteraard vond Chris van wel. “Goed”, zei de oudste van de twee mannen, die een tulband droeg. Op het puntje van zijn neus balanceerde een klein brilletje. “Bij een normale gang van zaken spreekt een rechter het officiële faillissement uit. Jullie hoeven niet samen naar de rechtbank; slechts een van de directeuren hoeft bij de zitting aanwezig te zijn?” Bij het woord ‘faillissement’ kromp Polly ineen. Dat klonk zo definitief, zo serieus. Als iets voor domme popsterren en beroemdheden. Niet voor hardwerkende mensen zoals zij. Chris snoof sarcastisch. “Ga jij maar”, zei hij tegen Polly: “gij bent dol op dat soort regeldingen”. De jongere man keek Chris meelevend aan. “We weten hoe moeilijk dit is”. “0 ja?”, antwoordde Chris. “Ben jij wel eens failliet gegaan?” Polly keek weer naar de mooie vuurtoren, maar dat werkte niet meer. Ze probeerde ergens anders aan te denken. Ze bewonderde de prachtige tekeningen uit Chris’ portfolio die ze zeven jaar geleden aan de muur hadden gehangen, toen ze zich als optimistische twintigers in het kantoor hadden gevestigd om een succesvol grafisch ontwerpbureau te beginnen. Dankzij een aantal klanten van Chris’ oude werk hadden ze een vliegende start gemaakt en Polly had alle organisatorische werkzaamheden op zich genomen. Ze had nieuwe contacten geworven, non-stop genetwerkt en zijn ontwerpen verkocht aan allerlei bedrijven in Plymouth, hun woonplaats, en zelfs aan een paar in Exeter en Truro.”