De Nederlandse dichteres, schrijfster, illustrator en cabaretière Johanna Rutgera van Leeuwen werd geboren op 24 september 1952 in Den Haag. Zie ook alle tags voor Joke van Leeuwen op dit blog.
Kameel in de stad
Op hoge poten loopt het dorp de stad in dat het past. Het plant zich voort, het heeft pantoffels aan en hoort motoren.
Geduld van eeuw, van wie eens geboren uit wie eens geboren uit wie eens geboren uit wie door het zand moest van zijn dagen.
En door moet tussen gassen en geschreeuw. Het snelle laat het trage voor, het blijvende: de mooie wimpers en de bulten en de last.
Haar oude ouders
Haar oude ouders zonder oude spullen die hun beroofde hoofden van nog gekker weg wilden trekken, zijn op droge benen hierheen gekomen, hopend op gedogen. Hun Heer kwam mee, die kan hier ook aanbeden en hun Maria heeft ook hier die ogen. Hun tenen schieten wortel in hun schoenen. Hun woorden durven zich niet te vertonen. Ze krijgen tweedehandse voor het hullen. Ze hebben al Tot ziens en Lekker.
Snorkelen
Half in zee, half in de lucht, gedragen een schoorsteen op en naar beneden kijken vragende vingers van de waterplanten
Kont in de lucht, rug naar de wolken voeten met vinnen, hun gelijke lijken maar hemellichaam blijken in den hoge
voor stille vissen, bezig er een te zijn glad rond de graten, ogen altijd open en geen benut van het immense droge.
Joke van Leeuwen (Den Haag, 24 september 1952)
De Nederlandse dichter en schrijver Mark Boog werd geboren op 24 september 1970 in Utrecht. Zie ook mijn blog van 24 september 2010 en eveneens alle tags voor Mark Boog op dit blog.
Wij zijn uit de dood geboren
'Wij zijn uit de dood geboren', zegt de een, 'en worden aan de navelstreng binnengehaald als een vis aan een lijn.' 'Welnee', antwoordt een ander, 'wij gaan gestadig voorwaarts.' Een derde haalt zijn schouders op.
Die laatste heeft gelijk. Het belang van lichamelijke oefening is niet te overschatten, en in het denken schuilt de dood als in de struiken een rover.
Wij zijn uit de dood geboren
Het afstoten
Het afstoten van het overbodige, bespreken van het aanwezige, aan het mislukte zo min mogelijk betekenis toekennen, zoals aan het ontbrekende - het is verre van gecompliceerd, allemaal.
Lijden
Het goede nieuws: de lijdenskelk heeft geen bodem. Het drinkgelag, dat weliswaar zijn zin verloren heeft, kan doorgaan tot de kleinste uren.
Geef de kelk door, de glanzende, die met het bruisende vocht! We delen alles, dat hebben we elkaar beloofd. Geen ochtend volgt die doet betreuren, dit duurt eindeloos, een feest zoals geen ander.
Mark Boog (Utrecht, 24 september 1970)
De Nederlandse schrijver A.L. Snijders (pseudoniem van Peter Cornelis Müller) werd geboren op 24 september 1937 in Amsterdam. Zie ook mijn blog van 20 novemberr 2010 en eveneens alle tags voor A.L. Snijders op dit blog.
Ruigoord
Op zondagmiddag 13 februari 2011 zie ik in de kerk van Ruigoord een dode. Hij draagt een lange jas in duizend kleuren, hij heeft een kogelrond hoofd, een kakelbonte bril en een groene snor, felgroen, lichtgevend. Veertig jaar geleden, november 1971, op de dag dat ik Amsterdam verliet, gaf ik hem op de Oudezijds Achterburgwal tegenover Casa Rosso de sleutels van mijn atelier en zei: 'Dit zijn de sleutels, Theo.' Die snor had hij toen ook, maar niet groen. Het is erg druk in de kerk, er hangen rookwolken, er wordt zwaar gerookt, God vindt het goed. Ze kennen elkaar allemaal, ze wonen in Ruigoord of in de stad, het zijn Amsterdammers. Ik ben er voor het eerst, ik ben niet verbaasd, maar mijn ogen wel, ze weten niet wat ze zien, ze vragen zich af of de tijd zich vergist heeft. Ik vraag aan iemand: "Wie is die man in die jas?" Hij zegt: "Theo Kley." Ik zeg: "Ik dacht dat die dood was." Hij zegt: "Nee, hij leeft." Ik ga naar hem toe en ik praat met hem, hij is erg vriendelijk, maar hij heeft geen idee wie ik ben. Hij wil het ook niet weten, ik merk dat hij niet wil weten wie ik ben, hij heeft afstand gedaan van deze conventies. Ik niet, ik ben een houten klaas, een calvinist in hart en nieren, ik denk nooit aan graancirkels en reïncarnatie, ik heb nooit een ufo gezien. Ik zeg: "Theo, onze levens hebben elkaar geschampt in 1971, jij hebt mijn atelier overgenomen, ik heb je de sleutels overhandigd." Hij is verrast, hij kromt een wijsvinger, hij klopt ermee als een specht op de achterkant van zijn kogelronde hoofd, en zegt opgewonden: "Hier zit je, hier zit je al veertig jaar." Hij wendt zich tot de omstanders en roept: "Deze man heeft mijn leven ingrijpend veranderd." Deze man ben ik.
A.L. Snijders (Amsterdam, 24 september 1937)
De Chileense schrijver Alejandro Zambra werd op 24 september 1975 geboren in Santiago de Chile, waar hij ook opgroeide. Zie ook mijn blog van 10 november 2010 en eveneens alle tags voor Alejandro Zambra op dit blog.
Uit:Mudanza: een verhuisbericht (fragment)
1. Ze vroegen me hen dertig dagen vooraf in te lichten ze vroegen me het ten minste dertig keer ze vroegen me hen ten minste dertig keer in te lichten en dat je op dit soort dagen niet moet – niet hoort te werken. Ze vroegen me te vertrekken en twee blokken verderop te vragen of er voor één iemand nog soep over was – een halve fles misschien, voor één persoon – ze vroegen me halfslachtig of er een fles over was en ze hadden gelijk: als je er zin in hebt prima als je er geen zin in hebt ook prima ze zeiden me dat ze gelijk hadden en ze hadden gelijk: zij is zwak en bleek, jij bent armoedig donker en dat is alles wat er te vertellen valt niet onder maar op het bed wanneer je haar kust en gekust wordt. Het schemert, iets valt, niet de nacht maar iets onder de lakens een gevaarlijke vorm die beweegt als een gedaante uit wier nabijheid je vlucht. Of je blijft, zeiden ze me, en besluit te vallen – zoals de nacht – uitgeput met je hoofd naast de voeten van de geliefde die slaapt zonder te weten dat ook jij daar bent.
Alejandro Zambra (Santiago de Chile, 24 september 1975)
De Amerikaanse schrijver Francis Scott Fitzgerald werd geboren op 24 september 1896 in Saint Paul, in de staat Minnesota. Zie ook mijn blog van 24 september 2010 en eveneens alle tags voor F. Scott Fitzgerald op dit blog.
Uit: The Great Gatsby
“And so it happened that on a warm windy evening I drove over to East Egg to see two old friends whom I scarcely knew at all. Their house was even more elaborate than I expected, a cheerful red-and-white Georgian Colonial mansion, overlooking the bay. The lawn started at the beach and ran toward the front door for a quarter of a mile, jumping over sun-dials and brick walks and burning gardens — finally when it reached the house drifting up the side in bright vines as though from the momentum of its run. The front was broken by a line of French windows, glowing now with reflected gold and wide open to the warm windy afternoon, and Tom Buchanan in riding clothes was standing with his legs apart on the front porch. He had changed since his New Haven years. Now he was a sturdy straw-haired man of thirty with a rather hard mouth and a supercilious manner. Two shining arrogant eyes had established dominance over his face and gave him the appearance of always leaning aggressively forward. Not even the effeminate swank of his riding clothes could hide the enormous power of that body—he seemed to fill those glistening boots until he strained the top lacing, and you could see a great pack of muscle shifting when his shoulder moved under his thin coat. It was a body capable of enormous leverage—a cruel body. His speaking voice, a gruff husky tenor, added to the impression of fractiousness he conveyed. There was a touch of paternal contempt in it, even toward people he liked—and there were men at New Haven who had hated his guts. “Now, don’t think my opinion on these matters is final,” he seemed to say, “just because I’m stronger and more of a man than you are.” We were in the same senior society, and while we were never intimate I always had the impression that he approved of me and wanted me to like him with some harsh, defiant wistfulness of his own. We talked for a few minutes on the sunny porch. “I’ve got a nice place here,” he said, his eyes flashing about restlessly. Turning me around by one arm, he moved a broad flat hand along the front vista, including in its sweep a sunken Italian garden, a halfacre of deep, pungent roses, and a snub-nosed motor-boat that bumped the tide offshore.”
F. Scott Fitzgerald (24 september 1896 - 21 december 1940) Leonardo DiCaprio (Jay Gatsby) en Carey Mulligan (Daisy Buchanan) in de film uit 2013
De Britse schrijfster en filmmaakster Shamim Sarif werd geboren op 24 september 1969 in Londen. Zie ook mijn blog van 24 september 2010 en eveneens alle tags voor Shamim Sarif op dit blog.
Uit: Die verborgene Welt (Vertaald door Andrea Krug)
“Als Amina ihr Tagewerk vollbracht hatte, war es draußen beinahe dunkel, und der Regen setzte ein. Sie spürte, wie die ersten Tropfen ihr Gesicht trafen, als sie zum Himmel hinaufschaute, und sie verteilte sie dankbar auf ihrer heißen Stirn. Sie hatte gearbeitet, bis sie kaum noch die Hand vor Augen sehen konnte. Miriam hatte immer mal wieder hinausgeschaut und gesehen, wie Amina schuftete – wie ihr das Hemd von der zunehmenden Schwüle an Rücken und Rippen klebte. Die Kinder hatten ihre Hausaufgaben gemacht und waren fast mit dem Abendessen fertig, als Amina an der Hintertür klopfte. Miriam öffnete. Ihr wurde ein schmales, ledergebundenes Buch hingehalten. »Was ist das?«, fragte sie. »Gedichte. Ich bin fürs Erste fertig damit. Sie können sie haben.« Miriam war neugierig und berührte das Buch, nahm es jedoch erst, als Amina es ihr in die Hand drückte. »Das kann ich nicht annehmen …« »Wieso? Lesen Sie denn nicht gern?« Miriam sah auf und lächelte mit leuchtenden Augen. Es war, als sei ein Funke entfacht. »Ich lese sehr gern. Früher zumindest … Früher habe ich viel gelesen.« Sie erinnerte sich plötzlich an eine kleine abgenutzte Kiste mit Büchern, die sie aus Bombay mitgebracht hatte, eine zusätzliche Kiste, die sie nicht über das Meer hätte mitschleppen sollen, die ihr aber Trost gespendet hatte. Das letzte Mal hatte sie sie im Haus ihrer Schwiegerfamilie in Pretoria gesehen, aber damals war sie vor lauter Kochen, Putzen, Kinderbetreuung nicht dazu gekommen, sie auch nur zu öffnen. Sie fragte sich, was aus den Büchern geworden war. Amina lehnte sich gegen den Türrahmen. »Nehmen Sie es«, sagte sie. »Ich habe genug Bücher.«
Shamim Sarif (Londen, 24 september 1969) Hier met de Canadese actrice Lisa Ray (links)
Zie voor nog meer schrijvers van de 24e september ook mijn vorige blog van vandaag.
|