De Nederlandse schrijfster Carry van Bruggen (eig. Caroline Lea de Haan) werd geboren in Smilde op 1 januari 1881. Ze was de bijna een jaar oudere zus van de Nederlandse schrijver, jurist en politicus Jacob Israël de Haan, die geboren werd op 31 december van hetzelfde jaar. Van Bruggen bracht haar jeugd door in Zaandam en was een van de zestien kinderen van een streng joods-orthodoxe godsdienstleraar. In 1900 werd ze onderwijzeres in Amsterdam en in 1904 trouwde ze met de journalist en schrijver Kees van Bruggen. Met hem ging ze in Nederlands-Indië wonen. In 1907 kwamen Carry en Kees van Bruggen terug naar Nederland, toen ook haar eerste boek werd gepubliceerd, In de schaduw. In 1914 verhuisde het echtpaar van Amsterdam naar Laren, maar het was geen goed huwelijk en ze scheidden in 1917. Ze hertrouwde in 1920 met dr. Adriaan Pit, een kunsthistoricus, maar bleef schrijven onder de naam Carry van Bruggen. In deze periode schreef ze onder andere Prometheus (1919), Eva (1927) en haar bekendste werk Het huisje aan de sloot (1921). Het laatste is een verhalenbundel met 25 korte episodes uit het leven van "een meisje en haar tweelingbroertje", ofwel herinneringen van haar jeugd in Zaandam. Haar 'taalboek' Hedendaagsch Fetischisme (1925) bevat een kritische beschouwing over taal en taalkunde.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Uit: Het al te volle leven (Het huisje aan de sloot)
Er zijn dagen dat het leven, door zijn volheid, bijkans niet te dragen is.
Meestal verschijnen die dagen tusschen het einde van den herfst en den aanvang van den winter -, het loof is dan dood, de zomerbloei vergaan, maar nog niet is de wereld reukloos en kleurloos geworden, een laatste zweem van bitter-zoeten mijmergeur waart in het donkere onder de boomen rond. Het vreemde van die dagen nu is dit: wat anders geluid is, wordt dan stem. Er is de waterstem, die onvermoed tot je opfluistert uit de diepte, wanneer je eenzaam staat op den hoogen dijk en over het vlakke rietland kijkt en over de witbeschuimde plassen - zacht heen en weer strijkt je haar langs de slapen, ver-weg zijn de geelgrijze vegen van bewolkten zonsondergang -, en daar heelemaal schijnt de waterstem vandaan te komen, over de witte golvenkopjes nadert hij vliegensvlug en fluistert naar je op en je deinst achteruit, alsof er ineens een onzichtbaar mensch naast je was komen staan en vlak aan je oor had gefluisterd, zoodat je zijn adem voelde, iets dat je niet verstond en dat je toch, tot diep binnen in je lijf, doet rillen!
Dat is de waterstem; dan is er ook de windstem. Die ijlt je achterop onder de boomen als je uit school naar huis gaat, en achterhaalt je en lispelt in het voorbij gaan iets aan je oor, vliegensvlug, en is weer weg, een heel eind je vóór, maar schijnt dan achter langs je heen of hoog over je hoofd terug te keeren, want is even later weer achter je, komt je weer achter-op, zoodat je het duidelijk voelt in de holte tusschen de schouderbladen, alsof je daar werd aangeraakt, fluistert weer, bij het langs je gaan, vlak en vlak aan je oor, suist opnieuw voorbij en is al een heel stuk verder, terwijl je nog narilt van schrik.
Carry van Bruggen (1 januari 1881 - 16 november 1932)
De Britse schrijver Joe Kingsley Orton werd geboren in Leicester op 1 januari 1933. Na een aanvankelijk onsuccesvolle schrijverscarrière brak hij in de jaren '60 door als schrijver van zwarte komedies die de heersende zeden op de hak namen en alle taboes doorbraken. Daarmee werd hij de opvolger van John Osborne en de Angry Young Men. Zijn opkomst werd ruw onderbroken toen hij door zijn partner Kenneth Halliwell werd vermoord. Joe Orton was de eerste zoon uit een arbeidersgezin. Rond zijn 16de werd hij actief in het amateurtoneel. Hij vroeg een beurs aan voor de Royal Academy of Dramatic Art en ging in 1951 naar Londen. Daar ontmoette hij Halliwell en ging met hem samenwonen; ze kregen een relatie. Geen van beiden was succesvol als acteur; in plaats daarvan schreven ze gezamenlijk enkele romans die het niet haalden, en leefden van Halliwell's niet onaanzienlijke erfenis Begin jaren '60 ging Orton over op theater; zijn stukken waren direct controversieel, ontvingen zowel bijval als geweldige kritiek, maar stimuleerden hem tot een koortsachtige productie. Hij schreef zowel voor radio (hoorspel), theater als film. Ondertussen leed zijn partner Halliwell (zeven jaar ouder) aan depressies en werd psychiatrisch behandeld. In augustus 1967 vermoordde Halliwell Orton met een hamer, waarna hijzelf een overdosis slaaptabletten innam.
Ortons eerste volwaardige toneelwerk was Entertaining Mr. Sloane. Loot, gezien als zijn tweede toneelstuk, begint al met een krankzinnige situatie: een verpleegster die zeven moorden op haar geweten heeft, verleidt de man van haar achtste slachtoffer tot een huwelijk. Tegelijk pleegt zijn zoon een bankroof. De buit wordt verborgen in de doodskist, en het gemummificeerde lijk in een kast. De enige die niets gedaan heeft (de echtgenoot), wordt gevangen genomen en vermoord.
Uit: Loot
Act I
Fay: You've been a widower for three days. Have you considered a second marriage yet? McLeavy: No. Fay: Why not? McLeavy: I've been so busy with the funeral.
Fay: The priest at St Kilda's has asked me to speak to you. He's very worried. He says you spend your time thieving from slot machines and deflowering the daughters of better men than yourself. Is this a fact? Hal: Yes. Fay: And even the sex you were born into isn't safe from your marauding. Father Mac is popular for the remission of sins, as you know. But clearing up after you is a full-time job. He simply cannot be in the confessional twenty-four hours a day. That's reasonable, isn't it? You do see his point?
Fay: Have you known him long? Hal: We shared the same cradle. Fay: Was that economy or malpractice? Hal: We were too young then to practice and economics still defeat us.
Fay: What will you do when you're old? Hal: I shall die. Fay: I see you're determined to run the gamut of all experience.
Hal: Bury her naked? My own mum? It's a Freudian nightmare. Dennis: I won't disagree. Hal: Aren't we committing some kind of unforgivable sin? Dennis: Only if you're a Catholic. Hal: I am a Catholic. I can't undress her. She's a relative. I can go to Hell for it. Dennis: I'll undress her then. I don't believe in Hell. Hal: That's typical of your upbringing, baby. Every luxury was lavished on you - atheism, breast-feeding, circumcision. I had to make my own way.
Joe Orton (1 januari 1933 - 9 augustus 1967)
De Pruisische-Litouwse dichter Kristijonas Donelaitis werd geboren op 1 januari 1714 in Lasdinehlen bij Gumbinnen in het oostelijk deel van Oost-Pruisen. Zie ook mijn blog van 1 januari 2007.
Winter Cares (Fragment)
And so, dear fellow-men, make haste to learn in time How in the winter days you'll have to get along. For when the blizzards come, you'll need a heated house - And you'll not like to sip a cold crumbled bread soup. Many a time you'll have to make a glowing fire To place your dusky pots within the blazing hearth. So, friends, be on the watch. When you light up your stove, To cook your groats and stew, or bake a cake or bread, Pray, do not harm yourselves or harm your fellow-men. I've told you how Docys, that reckless jackanapes, Ruined honest Krizas so that he must beg his bread. So do not fail each day to look into your stove; See that your chimney is devoid of clotted soot, And keep no twigs or chips heaped up on your fireplace, Nor pile on it dry wood or things that can ignite. Henceforth you must observe these salutary rules, Or else the government will hang each one of you Who dares to scorn the word of the just chief commune. Besides 'tis bad when you, having mislaid something, At night with a lit torch you search in dusty nooks, And do not mind your brats as a good father should."
Kristijonas Donelaitis (1 januari 1714 18 februari 1780)
Standbeeld in Vilnius
De Nederlandse dichter, filosoof en advocaat Johannes Kinker werd geboren in Nieuwer-Amstel op 1 januari 1764. Zie ook mijn blog van 1 januari 2007.
De Dichtkunst (Fragment)
Natuur wordt taal, elk beeld wordt teeken! -
Maar slechts de Dichter kan die spreken:
Hij weet haar kracht, beteekenis
En samenvoeging te bepalen:
Hij denkt in haar zijne idealen,
Waar voor zijn onuitputbre beeldspraak
Alleen bekwaam, berekend is!
Natuur! - in uw verscheidenheden,
Weet gij elk denkbeeld schoon te omkleeden;
Ja! - 't weinig', dat ons brein ontdekt
Van 't groot, voor ons onkenbaar, wezen,
Is in uw leerzaam boek te lezen. -
Uw schoon geheel toont ons een scheemring
Van 't licht, dat zich ons oog onttrekt! -
Ja, 't is der menschheid waard, verheven
En schoon - gestaâg daar heen te streven,
Waar zich der zinnen doel verliest;
Waar vindingskracht, op stoute vlerken,
Door zaamgepakte nevelzwerken,
Onwederstaanbaar opwaards steigerend,
Zich zelf een spoor zoekt, vindt en kiest.
Johannes Kinker (1 januari 1764 16 september 1845)
De Hongaarse dichter Sándor Petőfi werd geboren in Kiskőrös op 1 januari 1823. Petőfi was een sleutelfiguur in de Hongaarse revolutie van 1848 die werd geboren als Alexander Petrovics. Zijn eerste gedicht verscheen in 1842. Nadat hij twee jaar later een baan als hulpredacteur in Pest had bemachtigd publiceerde hij zijn eerste dichtbundel. In zijn werk eiste hij vanaf het begin al een onafhankelijke staat. Talloze straten in Hongaarse steden zijn naar hem vernoemd, evenals één van de bruggen in Boedapest, Petőfi hid.
National Song
Rise up, Magyar, the country calls! It's 'now or never' what fate befalls... Shall we live as slaves or free men? That's the question - choose your 'Amen"! God of Hungarians, we swear unto Thee, We swear unto Thee - that slaves we shall no longer be!
For up till now we lived like slaves, Damned lie our forefathers in their graves - They who lived and died in freedom Cannot rest in dusts of thraldom. God of Hungarians, we swear unto Thee, We swear unto Thee - that slaves we shall no longer be!
A coward and a lowly bastard Is he, who dares not raise the standard - He whose wretched life is dearer Than the country's sacred honor. God of Hungarians, we swear unto Thee, We swear unto Thee - that slaves we shall no longer be!
Sabers outshine chaine and fetters, It's the sword that one's arm betters. Yet we wear grim chains and shackles. Swords, slash through damned manacles! God of Hungarians, we swear unto Thee, We swear unto Thee - that slaves we shall no longer be!
Magyar's name will tell the story Worthy of our erstwhile glory we must wash off - fiercely cleansing Centuries of shame and condensing. God of Hungarians, we swear unto Thee, We swear unto Thee - that slaves we shall no longer be!
Where our grave-mounds bulge and huddle Our grandson will kneel and cuddle, While in grateful prayer they mention All our sainted names' ascension. God of Hungarians, we swear unto Thee, We swear unto Thee - that slaves we shall no longer be!
(13 maart 1848)
Vertaald door Adam Makkai
Sándor Petőfi (1 januari 1823 - 31 juli 1849)
|