De Oostenrijkse dichter en schrijver Peter Rosei werd geboren op 17 juni 1946 in Wenen. Zie ook alle tags voor Peter Rosei op dit blog.
Uit: Die Globalisten
„Der Vater dieses Jungen, im Übrigen hörte der auf den seltsamen, damals aber gerade in Mode gekommenen Namen Adolphe, hatte den Umschwung der Verhältnisse dadurch eingeleitet, dass er mit Kind und Kegel nach Zug, in den gleichnamigen Kanton, übersiedelte und dort ein Geschäft für teure Uhren eröffnete.« Weil hatte sich jetzt breit zurückgelehnt, das Kinn gegen den Hals gepresst, sah er sein Gegenüber mit sattem Behagen an, die Hände hatte er dabei über seinem sich wölbenden Bauch gekreuzt. »Sie wissen ja: Die Stadt Zug erfreut sich infolge einer besonders klugen Steuergesetzgebung eines lebhaften Zugangs von Reichen, von Millionären. Die wohnen« — Weill deutete, seine Erzählung illustrierend, die Lage der Stadt mit einer kurzen Handbewegung an —, »sie residieren in ihren Villen hoch oben auf dem Berg und schauen von dort auf Stadt und See herunter.« Der Blaugekleidete rutschte bereits unbehaglich auf seinem Platz herum. »Dem kleinen Adolphe nun«, fuhr Weill launig fort, »er hielt sich nach der Schule gern im Geschäft des Vaters auf, stachen gewisse Leute bald ins Auge. Meist tauchten sie erst am späten Vormittag in den Straßen der Stadt auf, verschwanden bald in den teuren Restaurants, um nur zu dem Zweck wieder zu erscheinen, auf den zum See hin gelegenen Terrassen ihren Kaffee zu trinken. Der Vater begrüßte gerade sie immer mit besonderer Freundlichkeit. >Papa, du sagst doch immer, dass alle Menschen arbeiten müssen<, meldete sich der kleine Adolphe nun eines Tages, er stand mit dem Vater in der Tür des Geschäfts, was dieser gern zu tun pflegte: >Papa, was ist es jetzt mit denen da?< « Gekonnt hatte Weilt an der Stelle die lebhafte Stimme eines Knaben nachgeahmt. » >Nun, mit denen ist es eine Ausnahme<, erklärte der Vater: >Sie arbeiten auch — aber man sieht nichts davon. Was sie so treiben? Dies und das. Hol's der Teufel! Jedenfalls, Geld haben sie genug. Und es vermehrt sich. Ganz wie von selbst.< — Weshalb erzähle ich Ihnen das, Blaschky?« Weil wandte sich jetzt frontal an sein Gegenüber: »Wollen wir nicht alle reich werden? Sie etwa nicht?!« — Und er brach zum zweiten Mal in sein laut schallendes Gelächter aus. Dem dunkelhaarigen, jungen Mann im guten, blauen Tuchanzug, der geduldig zugehört hatte, reichte es jetzt. »Sie gefallen mir, Herr Weil! «, platzte er heraus, »Sie gefallen mir wirklich. Unser Geschäft ist doch kein Witz! Da geht's doch nicht um Peanuts. Und Sie erzählen mir Geschichten! — Der kleine Junge, der sind Sie wohl selbst gewesen?«, schloss er unwillig mit einer Frage. Weil ging mit keinem Wort darauf ein und erklärte nur knapp: »Was ist es jetzt mit Ihnen, Blaschky? Wollen Sie mir den Kontakt zu diesen Leuten herstellen — oder nicht? „
Peter Rosei (Wenen, 17 juni 1946)
De Algerijnse schrijver en journalist Kamel Daoud werd geboren op 17 juni 1970 in Mostaganem, Algerije. Zie ook alle tags voor Kamel Daoud op dit blog.
Uit: Moussa, of de dood van een Arabier (Vertaald door Manik Sarkar)
“Een Arabier, kortom, technisch vluchtig, die twee uur heeft geleefd en zeventig jaar lang ononderbroken is doodgegaan, ook na zijn begrafenis. Mijn broer Zjoezj zit als het ware onder glas: zelfs vermoord blijft men hem steevast aanduiden met een naam als een zucht en de wijzers van een klok, en laat men hem zijn dood steeds opnieuw naspelen, zijn dood veroorzaakt door een kogel, afgeschoten door een Fransman die niet wist wat hij aan moest met zijn dag en met de rest van de wereld die hij op zijn rug droeg. En nu alweer! Als ik het verhaal in mijn hoofd afspeel, word ik razend – wanneer ik daar de kracht voor heb, tenminste. De Fransman doet of hij de dode is, hij weidt uit over de manier waarop hij zijn moeder verloor, hoe hij vervolgens in de zon zijn eigen lichaam kwijtraakte en daarna dat van een geliefde, hoe hij naar de kerk ging om te constateren dat zijn God het lichaam van een mens in de steek had gelaten, hoe hij waakte over de lichamen van zijn moeder en zichzelf enzovoort. Grote god, hoe kún je: iemand vermoorden en hem dan ook nog zijn dood afnemen? Die kogel heeft toch mijn broer geraakt, niet hem! Moussa, niet Meursault – nou dan! En wat ook verbijsterend is: zelfs na de Onafhankelijkheid heeft niemand geprobeerd de naam van het slachtoffer te achterhalen, of zijn adres, zijn afstamming, zijn eventuele kinderen. Niemand. Iedereen stond met open mond te kijken naar die perfecte taal die de lucht facetten gaf als van een diamant, iedereen uitte zijn mede - leven met de eenzaamheid van de moordenaar en bood hem hooggeleerde condoleances aan. Wie kan de werkelijke naam van Moussa noemen? Wie weet welke rivier hem naar de zee heeft gevoerd die hij te voet moest oversteken, alleen, zonder volk, zonder magische staf? Wie weet of Moussa een revolver, een filosofie of een zonnesteek had? Wie Moussa is? Mijn broer. Daar wilde ik naartoe. Vertellen wat Moussa nooit heeft kunnen zeggen. Toen je de deur van deze bar openduwde heb je een graf geopend, jonge vriend. Heb je het boek in je schooltas zitten? Goed zo, hang dan even de discipel uit en lees de eerste alinea’s voor…”
Kamel Daoud (Mostaganem, 17 juni 1970)
De Australische schrijfster Gail Jones werd geboren op 17 juni 1950 in Harvey. Zie ook alle tags voor Gail Jones op dit blog.
Uit: Sorry
“The stain that spread in her lap was what Stella will later remember: she will describe to her favourite sister, Margaret, how shocking it seemed. how implicitly sexual. Nicholas and Stella sat together, each uncom-fortable, but obliged, and realised a tenuous, incipient attrac-tion. Nicholas saw in Stella a plain woman who would not say no if he pursued her, a woman who would no doubt be flat-tered by his attentions; she saw in him an obscure sign of damage, guessing immediately from the way he moved when he entered the teashop — the little bell above the door made her look up with each entrance — that he had been wounded in the war and was shy and vulnerable. He would be flattered, she thought, if she agreed to walk out with him. In this oscil-lation of estimations both somehow converged, and agreed, almost without discussion, to meet in the same teashop the following day. It was not an ardent courtship or an impassioned connec-tion, merely the magnification of an accident and its spreading stain. If there was any romantic grandeur at all, it existed in the looming façade of King's, mauve in the winter light, majestic, austere, that Stella glanced at nervously during their stilted conversations. On their second meeting she wore her very best hat, a cloche in grey felt adorned by a peacock feather eye, but realised that Nicholas seemed not to notice at all. He was a man who was blankly unmoved by the details of the world; he was given to abstraction in all things, including people. There would be no endearments or simple sweet gestures, no love notes, or flowers or remarks on her looks. Both were given, by long practice, to attitudes of compromise. Both recomposed into the formal shape that would become a marriage, shrank themselves into the half-lives to which they had been subtending. »
Gail Jones (Harvey, 17 juni 1950) Cover
De Amerikaanse dichter, schrijver en vertaler Ron Padgett werd geboren op 17 juni 1942 in Tulsa, Oklahoma. Zie ook alle tags voor Ron Padgett op dit blog.
Chocolate Milk
Oh God! It's great! to have someone fix you chocolate milk and to appreciate their doing it! Even as they stir it in the kitchen your mouth is going crazy for the chocolate milk! The wonderful chocolate milk!
The Love Cook
Let me cook you some dinner. Sit down and take off your shoes and socks and in fact the rest of your clothes, have a daquiri, turn on some music and dance around the house, inside and out, it's night and the neighbors are sleeping, those dolts, and the stars are shining bright, and I've got the burners lit for you, you hungry thing.
American Cowslip
Nothing is the way you think it is going to be. Take this little flower from me, and let it go into the way you think of it. And so it grows and is the face of Daisy the cow speaking, she my young grandma growing and wearing a pink slip and who fell from the sky that was clear blue and pure all over the place you called home as it moved out from under you in the slow rotation of the sphere you call a star, a flower, a mind.
Ron Padgett (Tulsa, 17 juni 1942)
De Vlaamse schrijver Ward Ruyslinck (pseudoniem van Raymond Charles Marie De Belser) werd geboren in Berchem op 17 juni 1929. Zie ook alle tags voor Ward Ruyslinck op dit blog.
Uit: Mulisch, onze man in Havana
“Ik veronderstel immers dat, als Mulisch met zijn Cuba-boek gehoor zou hebben gevonden bij een ruimer Nederlands publiek, het gevolg daarvan een enorme rel zou geweest zijn, die ongetwijfeld zou hebben gekulmineerd in een massale stormloop tegen de Amerikaanse ambassade en konsulaten. Als Mulisch' boodschap werkelijk zou zijn opgevangen en begrepen door de gemiddelde Nederlander, dan kon het nauwelijks anders of de gemiddelde Nederlander moest zich met een schok bewust zijn geworden van de schaamteloze en gewetenloze imperialistische politiek waarmee de Verenigde Staten de Zuidamerikaanse landen in een wurgende greep gevangen houden, want ik heb zelden een boek gelezen waarin de hegemonische aspiraties en fascistische neigingen van het nieuwe Amerika op zo'n genadeloze, maar ook luciede manier worden ontmaskerd. Maar er is blijkbaar niets gebeurd: de gemoedsrust van de gemiddelde Nederlander werd niet in het minst verstoord door de onthullingen van een van zijn prominente auteurs, omdat het denkvermogen van de gemiddelde Nederlander zich in een gelijkaardige situatie bevindt als het Cuba van Castro - het wordt langzaam gewurgd door een ideologische blokkade, het wordt omsingeld en geisoleerd van de waarheid door een gesloten keten van pro-Amerikaanse informatie. Eén enkel boek - laat het dan ook een boek van Harry Mulisch zijn en de openbaring wezen van een briljante geest - kan deze blokkade niet doorbreken, en waarschijnlijk zullen ook twintig of dertig Cuba-boeken van Mulisch daartoe niet in staat zijn. Daarom vind ik eigenlijk ‘Het woord bij de daad’ behalve een eerlijk, juist ook zo'n moedig boek, omdat de auteur - wat hij zelf ook moge beweren - vooraf moet hebben geweten dat hij door het schrijven ervan noch zijn literair blazoen zou kunnen vergulden (het is nl. eerder essayistisch van opzet dan belletristisch) noch bekeerlingen erdoor zou kunnen maken. ‘Het woord bij de daad’ beantwoordt, als ik het goed bekijk, in de eerste plaats aan een platonische behoefte van Mulisch zelf: de behoefte nl. om zichzelf ideologisch te bevruchten, om een konkreet referentiekader te vinden voor zijn geloof in een rechtvaardiger gemeenschap.”
Ward Ruyslinck (17 juni 1929 – 3 oktober 2014) Berchem
De Nederlandse dichter en literatuurcriticus Adriaan van der Hoop jr werd geboren in Rotterdam op 17 juni 1802. Zie ook alle tags voor Adriaan van der Hoop op dit blog.
Avondromance
Het laatste geflonker Der zonne ging ter rust; De beek is door ’t donker In sluimring gekust; Maar ’t zwijgende duister Toont lieflijke pracht: Want de aard groet uw luister, Vorstinne der nacht! Geen nevelen betrekken Uw Goddelijk schoon; Geen schaduwen dekken ’t Azuur van uw troon. Vol glans zijn de blikken, Waarmee ge op ons staart, En ’t oog komt verkwikken, Vriendinne der aard! Doe lichtstralen wieglen, o Zilvren Planeet! Doe ’t stroomvocht weerspieglen De glans van uw kleed. Blink vrolijk: want de ogen Van haar, die ik min, Begroeten bewogen U, Nachtkoningin!
Adriaan van der Hoop jr (17 juni 1802 – 4 november 1841) Lithografie door A. J. Ehnle
De Nederlandse dichter en schrijver Max Dendermonde (pseudoniem van Hendrik Hazelhoff) werd geboren op 17 juni 1919 in Winschoten. Zie ook alle tags voor Max Dendermonde op dit blog.
Uit: De wereld gaat aan vlijt ten onder
‘Altijd gedonder met die huurwagens’, zei de man. ‘D'r is geen trein hier die je ooit naar je doel brengt. En dan huur je maar weer zo'n ding bij één of ander station’. 'En?’, vroeg meneer Dall weer. Hij keek op zijn horloge. ‘Geen angst’, zei de man, ‘dat bandje wissel ik zelf wel. Wat ik weten wou is hoe ik eigenlijk in “Mayflower Camp” kom. Ze hebben er herrie, zedenschandaal of zo’. Alec en meneer Dall keken elkaar snel aan. ‘Tussen twee haakjes’, zei de man, ‘mijn naam is Chester Hobson, Chester F. Hobson, van het “48 Syndicate”, zeker wel eens van gehoord’. ‘Ach zo’, zei meneer Dall ineens veel inschikkelijker. ‘Ja, dat heb ik. Dat is een belangrijke naam in de journalistiek’. ‘Reken maar, vader’, zei de man. ‘Nou, de weg is eh... Alec, leg het even uit’. Alec deed het. En de man herhaalde zijn laatste zin vragend, achterdochtig bijna: ‘Dus de eerste grote weg rechtsaf?’ ‘Precies’, zei Alec. ‘Goeie reis’. Hij schakelde in. Meneer Dall vond, dat Alec nogal vlug optrok voor zijn doen. Hij had meneer Hobson eerst nog kalm willen uithoren over dat zedenschandaal. Dat ging hun toch zeker onmiddellijk aan? Een paar minuten later zei hij, nog steeds geprikkeld: ‘Dat was een belangrijke man, een héél belangrijke man’. De pers was altijd een voorname factor geweest in zijn leven; zelfs nu nog plakte hij elke critiek op zijn lezingen zorgvuldig in een speciaal boek. Met de pers moest je vriendjes blijven. Bijna gedachtenloos pakte hij de kaart en bekeek hem. Hij vroeg: ‘Ik hoop, dat die Hobson geen gelijk heeft wat “Mayflower Camp” betreft. Dan maken we deze reis voor niks’. ‘Misschien wel’, zei Alec. ‘Maar niets is ooit zo erg als de kranten het graag maken. Het nieuws is nooit ter plaatse’. ‘Zeg Alec’, vroeg meneer Dall ineens op gealarmeerde toon, ‘zei je de eerste gróte weg rèchts? Heb ik dat goed gehoord?’ Soms liet hij blijken, dat hij zijn slechte gehoor niet helemaal vertrouwde. ‘Ja’, zei Alec duidelijk. Hij lachte. ‘Maar dat is helemaal fout’, zei meneer Dall verontwaardigd. ‘Natuurlijk, dat was de bedoeling’. Voor het eerst sinds al die weken kregen ze echte ruzie: Hoe kon Alec dàt nu doen, zo'n bekènde journalist! En of Alec Weatherwood nu rustig uitlegde, dat zo'n kerel van de sensatie-pers niets in hùn kampen te maken had, wat er dan ook mocht zijn gebeurd, meneer Dall bleef boos op hem. Alleen het feit, dat de speedometer nu 65 mijl aanwees, weerhield hem ervan Alec te laten omkeren. De meter blééf op 65. Dat was niet zozeer om te vluchten van de onaangename persoon van Chester F. Hobson, die de gebaarde Alec niet had herkend gelukkig, maar om de hatelijke wereld, die deze persoon vertegenwoordigde.”
Max Dendermonde (17 juni 1919 – 24 maart 2004) Cover
Onafhankelijk van geboortedata
De Nederlandse dichter, schrijver en programmamaker Tom Hofland werd geboren in Apeldoorn in 1990. Zie ook alle tags voor Tom Hofland op dit blog.
Uit: Lyssa
“De gewone soldaten geven, ook al zijn wij van dezelfde leeftijd, zelden blijk jaloers te zijn op mijn bevoorrechte positie. Hoewel het met die voorrechten ook wel meevalt: ik slaap in een kleine vochtige kamer met uitzicht op een stenen muur en geniet elke avond van het gezelschap van de muizen in mijn plafond, die steeds groter maar nooit schuwer worden. De kamer stinkt naar vocht en paardenzweet – hij is door ruimtegebrek aan de stallen gebouwd. Maar ik heb tenminste een kamer voor mijzelf, iets waar de jongens op de slaapzalen naarstig naar verlangen en waar ik mij ook gelukkig mee prijs. Nu is het de zomer van mijn tweede jaar en ik ga met verlof terug naar die stad waar ik eigenlijk nooit weg had willen gaan. Rond deze tijd van het jaar wordt de stad overspoeld door toeristen voor de paardenrennen, iets wat mij maar matig interesseert. Ik zou de drukte liever ontvluchten, maar waar moet ik heen? Mijn ouders wonen in het diepe zuiden waar het nog saaier en vermoeiender is dan in Határ. In Mestopes heb ik vrienden (de meeste zijn nu ook soldaten en keren naar hier terug voor de spelen en het nachtleven). Bovendien is verder reizen met mijn hongerloontje onbetaalbaar. Een koude windvlaag komt door het open treinraam naar binnen en jaagt de slaap uit mijn gezicht. Ik steek een sigaret op, maar de smaak bevalt me niet en ik tik hem het raam uit. Bij het licht van de sterren zie ik de eerste gebouwen opdoemen: allereerst natuurlijk het silhouet van de oude kathedraal. Daarna de wachttorens, die breed en statig staan als dikke trotse vaders, verbonden door de middeleeuwse stadsmuren. Het is tien voor één in de nacht als wij over de rivier Duchlásky rijden en ik mijn koffer uit het rek pak.”
Tom Hofland (Apeldoorn, 1990)
Zie voor nog meer schrijvers van de 17e juni ook mijn vorige blog van vandaag.
|