De Estlandse dichter, schrijver en politicus Paul-Eerik Rummo werd geboren op 19 januari 1942 in Tallinn. Van 1959 tot 1965 studeerde hij literatuurwetenschap aan de universiteit van Tartu, waarna hij bij verschillende theaters werkte. Tegenwoordig is hij zelfstandig schrijver en vertaler. Daarnaast werkt hij als politicus en zit hij in het parlement van Estland. Hij was ook al tweemaal minister.
Crooning
I am so fleeting sighed the girl to the sea oh, what can I do you are eternal
I am transparent like you sighed the girl to the window oh, what can I do my hearts in full view
I open like you sighed the girl to the door oh, what can I do the sun steps in
I am so small sighed the girl to the sun oh, what can I do you are so large
I am so foolish sighed the girl to the wise man of, what can I do everyone is so wise
***
The world did not invade my soul, it seeped into it it did not break into my heart, it ate into it. It spent long wakeful nights in the corner of my room, a radiance round its head like a halo. Did it want to comfort or torment me, deliberately trimming the wick of my sleep-lamp? Lull me? Rile me? Soothe me? Upset me? Bind me in any way? Did it even want anything at all? Perhaps at an hour when my pupils shrank to pinpoints, it entered like a passer-by in search of shelter, rested a while, then sensing it was time to go, braced itself and left without further ado as simply as it had come. It left me to breathe its uncloying kindness, its unbiting freshness¸ a steady flame a fire that does not destroy; a colourful sobriety; a voice that is everywhere a brother, a sister; a vivid indifference; wholeness is indeed one only one oneness.
Paul-Eerik Rummo (Tallinn, 19 januari 1942)
De Portugese dichter Eugénio de Andrade (eig. José Fontinhas) werd geboren op 19 januari 1923 in Póvoa de Atalaia. Toen hij in de jaren dertig in Lissabon woonde begon hij gedichten te schrijven en de eerste bundel verscheen in 1942. In 1946 kwam de doorbraak met As Mãos e os Frutos. Daarna volgden er nog meer gedichten, proza en vertalingen van Federico García Lorca. In 2001 ontving hij de hoogste literaire prijs, de Prémio Camões.
Penniless Lovers
They had faces open to whoever passed.
They had legends and myths
and a chill in the heart.
They had gardens where the moon strolled
hand in hand with the water.
They had an angel of stone for a brother.
They had like everyone
the miracle of every day
dripping from the roofs;
and golden eyes
glowing with a wilderness of dreams.
They were hungry and thirsty like animals,
and there was silence
around their steps.
But at every gesture they made,
a bird was born from their fingers
and, dazzled, vanished into space.
Animals
Far off I see my docile animals.
They are tall and their manes are burning.
They run, searching for a spring,
and sniff the purple among broken rushes.
Slowly they drink the very shade.
Now and then they lift their heads.
They gaze in profile, happy almost
at the lightness of the air.
They place their muzzles close beside your loins,
where the bodys grass is most confused,
and like a creature basking in the sun,
slowly they breathe, soothed and calm.
Vertaald door Alexis Levitin
Eugénio de Andrade (Póvoa de Atalaia, 19 januari 1923)
De Nederlandse schrijfster Marie Koenen werd geboren in s-Hertogenbosch op 19 januari 1879. Zie ook mijn blog van 19 januari 2007 en ook mijn blog van 19 januari 2008.
Uit: Een eenvoudige ziel van Gustave Flaubert, vertaald door Marie Koenen
Mevrouw Aubain had een knappen jongen getrouwd zonder geld, die in 't begin van 1809 stierf, haar twee heel jonge kinderen nalatend en veel schulden. Ze verkocht toen haar vaste goederen, op de hoeve van Toucques en de hoeve van Geffosses na, die hoogstens 5,000 franken rente opbrachten, en ze verliet haar huis te Saint-Melaine voor een voordeeliger, dat had toebehoord aan haar familie en gelegen was achter de hallen. Dit huis, met zijn leien dak, lag tusschen een open gang en een steegje, uitloopend op de rivier. Binnen struikelde men er over het hoog-en-laag der ongelijke vloeren. Een enge vestibuul scheidde de keuken van de zaal, waar mevrouw Aubain den dag lang
in een rieten fauteuil bij het openslaand raam zat. Tegen het wit geverfde beschot stonden in een rij acht mahoniehouten stoelen.
Een oude piano torste, onder een barometer, een pyramide van opeengestapelde bussen en kartonnen doozen. Twee trijpen armzetels stonden ter weerszijden van den geel marmeren schoorsteen in stijl Louis XV. De pendule, in het midden, stelde een vestaalschen tempel voor,--en heel het vertrek rook wat duf, daar de plankenvloer lager lag dan de tuin.
Marie Koenen (19 januari 1879 - 11 juli 1959)
De Oostenrijkse schrijver Gustav Meyrink werd op 19 januari 1868 te Wenen geboren als Gustav Meyer, onwettige zoon van de jonge actrice Maria Meyer en baron Varnbüler von und zu Hemmingen, toentertijd een reeds op leeftijd zijnde, gehuwde minister te Würtemberg. Tot aan zijn dood in 1932 bestond zijn leven uit een aaneenschakeling van opvallende, mysterieuze en soms zelfs turbulente gebeurtenissen. Hij was bankier in Praag, werkte tevens als vertaler van werken van Rudyard Kipling en Charles Dickens en verhuisde in 1911 naar Starnberg, waar hij ook stierf. In 1927 bekeerde hij zich van het christendom naar het Boeddhisme. Meyrink schreef fantastische of magisch realistische vertellingen over buitenzintuiglijke fenomenen en de metafysische zin van het leven (Der Golem, Das Grüne Gesicht, Der weiße Dominikaner).
Uit: Der Golem
Die Hände gefesselt, hinter mir ein Gendarm mit aufgepflanztem Bajonett, mußte ich durch die abendlich beleuchteten Straßen gehen.
Gassenjungen zogen in Scharen johlend links und rechts mit, Weiber rissen die Fenster auf, drohten mit Kochlöffeln herunter und schimpften hinter mir drein.
Schon von weitem sah ich den massigen Steinwürfel des Gerichtsgebäudes mit der Inschrift auf dem Giebel herannahen:
»Die strafende Gerechtigkeit ist die Beschirmung aller Braven.«
Dann nahm mich ein riesiges Tor auf und ein Flurzimmer, in dem es nach Küche stank.
Ein vollbärtiger Mann mit Säbel, Beamtenrock und -mütze, barfuß und die Beine in langen, um die Knöchel zusammengebundenen Unterhosen, stand auf, stellte die Kaffeemühle, die er zwischen den Knien hielt, weg und befahl mir, mich auszuziehen.
Dann visitierte er meine Taschen, nahm alles heraus, was er darin fand, und fragte mich, ob ich - Wanzen hätte.
Als ich verneinte, zog er mir die Ringe von den Fingern und sagte, es sei gut, ich könnte mich wieder ankleiden.
Man führte mich mehrere Stockwerke hinauf und durch Gänge, in denen vereinzelt große, graue, verschließbare Kisten in den Fensternischen standen.
Eiserne Türen mit Riegelstangen und kleinen, vergitterten Ausschnitten, über jedem eine Gasflamme, zogen sich in ununterbrochener Reihe die Wand entlang.
Ein hünenhafter, soldatisch aussehender Gefangenwärter das erste ehrliche Gesicht seit Stunden - sperrte eine der Türen auf, schob mich in eine dunkle, schrankartige, pestilenzialisch stinkende Öffnung und schloß hinter mir ab.
Ich stand in vollkommener Finsternis und tappte mich zurecht.
Mein Knie stieß an einen Blechkübel.
Endlich erwischte ich - der Raum war so eng, daß ich mich kaum umdrehen konnte - eine Klinke, und stand in - einer Zelle.
Gustav Meyrink (19 januari 1868 4 december 1932)
|