De Russische schrijver Fjodor Michajlovitsj Dostojevski werd geboren ergens tussen 30 oktober en 11 november 1821 in Sint Petersburg. Zie ook mijn blog van 30 oktober 2006 en ook mijn blog van 30 oktober 2008.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Uit: Aantekeningen uit het Ondergrondse
Ik ben een ziek mens... Ik ben een boosaardig mens... Ik ben een weerzinwekkend mens. Ik geloof dat mijn lever aangetast is. Overigens begrijp ik niets van mijn ziekte en ik weet niet eens zeker wat ik mankeer. Ik ga daarvoor niet naar de dokter en ik heb dat ook nooit gedaan, hoewel ik de medische wetenschap en de doktoren hoogacht. Bovendien ben ik uitermate bijgelovig, in elk geval voldoende om ontzag voor de medische wetenschap te hebben. (Ik ben ontwikkeld genoeg om niet bijgelovig te zijn, maar ik ben het toch). Nee, ik weiger om uit wrok naar de dokter te gaan. Dat zult u misschien niet begrijpen. Maar ik begrijp het wel. Ik kan u natuurlijk niet duidelijk maken, wie ik in dit geval door mijn kwaadaardigheid wil straffen, ik begrijp best, dat ik de doktoren er niet mee heb als ik ze niet consulteer; ik weet beter dan wie ook, dat ik alleen mezelf, en niemand anders, benadeel. Maar toch, als ik geen dokter consulteer dan is dat alleen uit kwaadaardigheid. Mijn lever deugt niet nou, laat het maar erger worden!
Ik leef nu al een hele tijd op die manier twintig jaar. Ik ben nu veertig. Ik was vroeger in rijksbetrekking, maar dat ben ik nu niet meer. Ik was een kwaadaardige ambtenaar. Ik was bars en daar genoot ik van. Ik liet me niet omkopen, weet je, en ik moest me daar op zn minst dus op een andere manier voor schadeloos stellen. (Een flauwe grap, maar ik laat hem toch staan. Toen ik hem neerschreef dacht ik dat het geestig zou klinken; maar nu ik zelf gezien heb, dat ik me alleen maar op een zielige manier heb willen aanstellen, schrap ik hem expres niet). Wanneer ik aan mijn bureau zat en er mensen met verzoeken bij me kwamen, dan knarsetandde ik tegen hen en voelde een intens genot als het me lukte ze ongelukkig te maken.
En dat lukte me bijna altijd. Het waren merendeels bedeesde mensen vanzelfsprekend, want ze hadden een verzoek. Maar onder de praatjesmakers was met name een officier, die ik niet kon uitstaan. Hij wilde gewoon niet onderdanig zijn en rinkelde walgelijk met zijn sabel. Om die sabel heb ik anderhalf jaar met hem geruzied. Ten slotte heb ik van hem gewonnen. Hij hield op met rinkelen. Dat is trouwens nog in mijn jonge jaren gebeurd. Maar weet u, heren, wat de voornaamste reden van mijn kwaadaardigheid was? Nou, t hele punt, de echte pijn, lag in het feit dat ik me doorlopend, zelfs in de momenten van mijn hevigste ongenoegen, van binnen met schaamte bewust was van het feit dat ik niet alleen geen kwaadaardig, maar zelfs geen verbitterd mens was, maar dat ik de mensen zomaar angst aanjoeg, en dat ik daar plezier in had. Al schuimbek ik, maar als u me een pop brengt, als u me een kop thee met suiker geeft, dan wordt ik waarschijnlijk rustig. Het zou me misschien zelfs echt raken, hoewel ik naderhand waarschijnlijk om mijzelf zou knarsetanden van woede en maandenlang van schaamte wakker zou liggen. Zo ben ik nu eenmaal.
Ik heb dus net over me zelf gelogen toen ik zei, dat ik een kwaadaardige ambtenaar ben geweest. Ik heb uit kwaadaardigheid gelogen. Ik heb me gewoon vermaakt met die rekwestranten en met die officier, maar in werkelijkheid heb ik nooit kwaadaardig kunnen worden. Ik was mij ieder ogenblik van veel, heel veel factoren bewust die daar volstrekt tegengesteld aan waren. Ik voelde ze in me rondwoelen, die tegenstrijdige factoren. Ik wist, dat zij mijn hele leven lang in me rondgewoeld hadden, dat ze smeekten om losgelaten te worden, maar ik liet ze niet gaan, neen ik liet ze niet gaan, ik liet ze expres niet los. Ze kwelden me tot ik me ervoor schaamde: ze dreven me tot stuiptrekkingen ze maakten me tenslotte ziek, o wat maakten ze me ziek! Denkt u, heren, dat ik op dit moment ergens berouw over heb, dat ik u voor het een of ander om vergeving vraag? Ik ben er vast van overtuigd, dat u dat denkt... Trouwens, ik kan u verzekeren, dat het me echt niets doet, als u dat denkt
.
Fjodor Dostojevski (30 oktober 1821 - 9 februari 1881)
De Duitse schrijver, vertaler en literauurwetenschapper Friedhelm Rathjen werd geboren op 30 oktober 1958 in Westerholz. Zie ook mijn blog van 30 oktober 2008.
Uit: Quadratur des Kreises: wie Finnegans Wake übersetzen?
Der ideale Übersetzer - der alles weiß und nichts versteht - dieser ideale Übersetzer also versucht, all das, was er vom Text weiß, in seiner übersetzten Version zu reproduzieren; er schafft es natürlich nicht, aber läßt sich nicht von dem Bemühen abbringen, es zu versuchen, und die einzige Hierarchie, die er kennt und akzeptiert, ist die Hierarchie zwischen übersetzbaren und nichtübersetzbaren Anteilen seines Wissens über den Text. Der Übersetzer im Sinne Arno Schmidts hingegen - jener, der glaubt, etwas zu verstehen, weil er mit einem Lesemodell ausgerüstet ist - dieser Schmidtsche Übersetzer etabliert unvermeidlicherweise eine andere Art von Hierarchie: nämlich die Hierarchie zwischen solchen Informationen, die er versteht, und solchen Informationen, die er nicht versteht; zwischen Informationen, die sein Lesemodell stützen, und Informationen, die dem Lesemodell zuwiderlaufen; zwischen dem, was er im Joyceschen Text für wichtig hält, und dem, was er für unwichtig (oder sogar störend) hält. Es ist offensichtlich, daß ein solcher Übersetzer eben jene Hierarchie übersetzt, die er dem Text übergestülpt hat, und nicht den nichthierarchischen Joyceschen Text, auf den jeder Leser rechtens Anspruch hätte, wenn er Finnegans Wake - oder eine Übersetzung von Finnegans Wake - zum ersten Mal liest. Die Wake-Übersetzung, um die es mir geht, ist freilich gerade nicht jene Art Lesehilfe, mit der der Übersetzer nach Arno Schmidts Meinung den Leser versorgen sollte - oder, um es noch genauer zu sagen: die mir vorschwebende Übersetzung ist eine Lesehilfe nur für jemanden, der nicht gut genug Englisch kann (bei mir selbst angefangen: ursprünglich übersetzte ich nur deshalb Teile aus dem Wake ins Deutsche, um mir selbst einen Text zu verschaffen, den ich ebenso flüssig lesen konnte wie ein muttersprachlicher englischer Leser das Original); eine Lesehilfe ist die von mir angestrebte Übersetzung aber nicht für jemanden, der etwas über Finnegans Wake erfahren will, ohne Finnegans Wake selbst zu lesen. In den Augen Arno Schmidts sah Finnegans Wake aus wie eine "Zerrgestalt", die das nötig hatte, was Schmidt eine "Entzerrung ins Deutsche" nannte. Was ich im Sinn habe, wenn ich Teile aus Finnegans Wake ins Deutsche zu bringen versuche, ist etwas gänzlich anderes und entgegengesetztes: ich will das leisten, was ich an anderer Stelle einmal "Transzerrung" genannt habe. Das soll heißen: ich will die Joycesche "Zerrgestalt" in eine Version transferieren, die deutsche Sprachbrocken hat, wo im Original englische Sprachbrocken zu finden sind, die aber ansonsten ebenso verzerrt' ist wie das Original.
Friedhelm Rathjen (Westerholz, 30 oktober 1958)
De Amerikaanse dichter Ezra Pound werd geboren in Hailey, Idaho op 30 oktober 1885. Zie ook mijn blog van 30 oktober 2006 en ook mijn blog van 30 oktober 2007 en ook mijn blog van 30 oktober 2008.
Canto 1
And then went down to the ship,
Set keel to breakers, forth on the godly sea, and
We set up mast and sail on that swart ship,
Bore sheep aboard her, and our bodies also
Heavy with weeping, and winds from sternward
Bore us onward with bellying canvas,
Crice's this craft, the trim-coifed goddess.
Then sat we amidships, wind jamming the tiller,
Thus with stretched sail, we went over sea till day's end.
Sun to his slumber, shadows o'er all the ocean,
Came we then to the bounds of deepest water,
To the Kimmerian lands, and peopled cities
Covered with close-webbed mist, unpierced ever
With glitter of sun-rays
Nor with stars stretched, nor looking back from heaven
Swartest night stretched over wreteched men there.
The ocean flowing backward, came we then to the place
Aforesaid by Circe.
Here did they rites, Perimedes and Eurylochus,
And drawing sword from my hip
I dug the ell-square pitkin;
Poured we libations unto each the dead,
First mead and then sweet wine, water mixed with white flour
Then prayed I many a prayer to the sickly death's-heads;
As set in Ithaca, sterile bulls of the best
For sacrifice, heaping the pyre with goods,
A sheep to Tiresias only, black and a bell-sheep.
Dark blood flowed in the fosse,
Souls out of Erebus, cadaverous dead, of brides
Of youths and of the old who had borne much;
Souls stained with recent tears, girls tender,
Men many, mauled with bronze lance heads,
Battle spoil, bearing yet dreory arms,
These many crowded about me; with shouting,
Pallor upon me, cried to my men for more beasts;
Slaughtered the herds, sheep slain of bronze;
Poured ointment, cried to the gods,
To Pluto the strong, and praised Proserpine;
Unsheathed the narrow sword,
I sat to keep off the impetuous impotent dead,
Till I should hear Tiresias.
But first Elpenor came, our friend Elpenor,
Unburied, cast on the wide earth,
Limbs that we left in the house of Circe,
Unwept, unwrapped in the sepulchre, since toils urged other.
Pitiful spirit. And I cried in hurried speech:
"Elpenor, how art thou come to this dark coast?
"Cam'st thou afoot, outstripping seamen?"
And he in heavy speech:
"Ill fate and abundant wine. I slept in Crice's ingle.
"Going down the long ladder unguarded,
"I fell against the buttress,
"Shattered the nape-nerve, the soul sought Avernus.
"But thou, O King, I bid remember me, unwept, unburied,
"Heap up mine arms, be tomb by sea-bord, and inscribed:
"A man of no fortune, and with a name to come.
"And set my oar up, that I swung mid fellows."
And Anticlea came, whom I beat off, and then Tiresias Theban,
Holding his golden wand, knew me, and spoke first:
"A second time? why? man of ill star,
"Facing the sunless dead and this joyless region?
"Stand from the fosse, leave me my bloody bever
"For soothsay."
And I stepped back,
And he strong with the blood, said then: "Odysseus
"Shalt return through spiteful Neptune, over dark seas,
"Lose all companions." Then Anticlea came.
Lie quiet Divus. I mean, that is Andreas Divus,
In officina Wecheli, 1538, out of Homer.
And he sailed, by Sirens and thence outwards and away
And unto Crice.
Venerandam,
In the Cretan's phrase, with the golden crown, Aphrodite,
Cypri munimenta sortita est, mirthful, oricalchi, with golden
Girdle and breat bands, thou with dark eyelids
Bearing the golden bough of Argicidia. So that:
Ezra Pound (30 oktober 1885 - 1 november 1972)
|