Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
01-09-2007
Blaise Cendrars
Blaise Cendrars (1 september 1887 21 januari 1961)
De Franstalige, Zwitserse dichter en schrijverBlaise Cendrars werd geboren op 1 september 1887 in La Chaux-de-Fonds, Neuchâtel.Hij maakte vele reizen, de hele wereld over en bezocht o.a. Rusland en China. Hij leidde het leven van een avonturier totdat hij in Bern medicijnen en filosofie ging studeren. In 1910 ging hij voor het eerst naar Parijs waar hij kennis maakte met mensen als met Guillaume Apollinaire, Marc Chagall, Robert en Sonia Delaunay, Fernand Léger, Amedeo Modigliani. Vanaf 1950 woonde Cendrars permanent in Parijs. Zijn gehele werk omvat zon veertig delen.
Trouées
Echappées sur la mer Chutes d'eau Arbres chevelus moussus Lourdes feuilles caoutchoutées luisantes Un vernis de soleil Une chaleur bien astiquée Reluisance Je n'écoute plus la conversation animée de mes amis qui se partagent les nouvelles que j'ai apportées de Paris Des deux côtés du train toute proche ou alors de l'autre côté de la vallée lointaine La forêt est là et me regarde et m'inquiète et m'attire comme le masque d'une momie Je regarde Pas l'ombre d'un il
Couchers de soleil
Tout le monde parle des couchers de soleil Tous les voyageurs sont d'accord pour parler des cou- chers de soleil dans les parages Il y a plein de bouquins où l'on ne décrit que les couchers de soleil Les couchers de soleil des tropiques Oui c'est vrai c'est splendide Mais je préfère de beaucoup les levers de soleil L'aube Je n'en rate pas une Je suis toujours sur le pont A poils Et je suis toujours le seul à les admirer Mais je ne vais pas décrire les aubes Je vais les garder pour moi seul
Een van de oorzaken waardoor de meeste leesboeken altijd over dezelfde dingen handelen, is de bezorgdheid van de auteurs dat iedereen zal kunnen begrijpen waar het over gaat. Vaktermen zijn uit den boze. Hele categorieën van bezigheden en beroepen zijn nooit in een roman beschreven, omdat het zonder vaktermen onmogelijk zou zijn de werkelijkheid te benaderen. Van andere beroepen: politie, dokters, cowboys, zeelui, spionnen, bestaan alleen de karikaturen die corresponderen met de waanvoorstellingen van de leken voor wie de lectuur is bestemd.
( )
Al vind ik dan geen meteoorkrater, ik kan niet beweren dat ik helemaal niets vind, al heeft wat ik vind met geologie niets te maken, al is het helemaal niet onder te brengen in de wetenschappen van aarde of kosmos. In geen enkele wetenschap voorlopig. Hier is sprake van een geval door Wittgenstein beschreven, waarin de manier waarop iemand ertoe gekomen is iets te begrijpen, verdwijnt in datgene dat hij begrepen heeft. Alsof je zou zeggen: dat heb ik begrepen nadat ik sterke koffie had gedronken. Maar de koffie heeft niets te maken met wat ik begrepen heb.
Ik dacht aan het jodenmopje met de langste baard dat ik ken... Schrik maar niet, het wordt geen parabel... Het mopje over Mozes die er zijn vrouw van verdenkt hem met Sam te bedriegen. Let op de originele keuze van de namen. Zijn buurman, een slimme goj, geeft hem de raad ongemerkt de twee te volgen. Nee, zoals beloofd maak ik er geen verhaaltje van, het is te stom... Enfin, het komt hierop neer dat hij zijn mooie Rachel in een stil laantje van het Stadspark in Samuels armen ziet vallen, hen volgt tot bij hun geheime pied à terre, op zijn tenen in het donker mee de trap op sluipt, hen door het sleutelgat beloert terwijl zij zich uitkleden...
De arme stakker, zei Miranda, en verder...?
Inderdaad, de arme stakker! Hij is zijn ganse leven met zijn twijfel blijven zitten. Op dat moment deed Sam het licht uit.
De Duitse dichter en schrijver Wolfgang Hilbig werd geboren in Meuselwitz op 31 augustus 1941. Hilbig woonde en werkte jarenlang in Oost-Duitsland, alvorens hij zich in West-Duitsland vestigde. Tijdens zijn Oost-Duitse periode was hij in eerste instantie in verscheidene technische banen werkzaam, onder meer als stoker. Eind jaren zeventig gaf hij daar de brui aan en besloot zich geheel toe te leggen op het schrijven, in eerste instantie voornamelijk van gedichten. Uitgebracht werk in West-Duitsland deed hem een paar weken in voorarrest belanden en leverde hem een geldboete op omdat hij zich hiermee aan een deviezenmisdrijf zou hebben schuldig gemaakt. In 1985 wist hij een visum voor West-Duitsland te bemachtigen en verkaste naar dat land. In 1989 debuteerde Hilbig met zijn eerste roman, Eine Übertragung, die lovende kritieken ontving. In 1993 kwam Ich uit, een roman waarin vanuit het perspectief van een informant van de Stasi de laatste periode van de DDR wordt beschreven en waarmee hij de meeste bekendheid verwierf. Daarna verschenen nog een aantal andere werken, waaronder Das Provisorium (2000) dat autobiografisch is getint. Centraal in zijn boeken staat het dubbelleven als arbeider en schrijver in de DDR en de zoektocht naar individualiteit. Hij ontving tijdens zijn leven een heel scala aan prijzen, waaronder op het laatst - in 2002 - ook de gerenommeerde Georg-Büchner-Preis, de hoogste literatuurprijs van Duitsland. Wolfgang Hilbig overleed op 2 juni jongstleden aan kanker.
Blätter und Schatten
Nicht neu kann sein was du beginnst
denn immer nimmst du was dir längst gegeben
und gibst es hin:
wie in der Liebe da es mir gebricht
an jeder Kenntnis: rot wie die Buchen Laub verstreun
maßlos am Wegrand wo ich schon sehr frühe ging
und kannte nicht den Weg
und kenn ihn jetzt noch nicht
und kenne nicht das Kind des Schatten mir vorausläuft
und weiß nichts von der Sonne die ihr rotes Gold
dem Blattwerk einbrennt.
Und weiß nicht mehr den Herbst
der ernst in meinem Rücken ging und dem ich Schatten
war: stets neu entworfner Schatten ungezählter Herbste.
Berlin. Sublunar
Die Zeit ist wieder eingekehrt in Berlin
und die Hochstapler defilieren in der Oranienburger Straße
um Mitternacht gen Himmel deutend: die Zeit
ist retour aus dem Exil.
Die ganze Stadt in den Fesseln silbergrauer Magie
der Vollmond rollt: und wir die Marionetten seines Lichts
Unwirklichkeiten die uns glänzend informieren.
Wir und die Toten
über Schattengräben wandelnd
wir sprechen uns ein letztes Mal die Unsterblichkeit zu.
O dieser stark leuchtende Staub zwischen den Investruinen
und welcher April noch so kurz vor dem dritten Jahrtausend!
Wir wollen nicht mehr weiterzählen
die grünen Wasser in den alten Häusern brennen langsam ab.
Lîle Méditérranée
Wenn Weißdorn ausbricht in der Nacht die mein
Erleuchten ist dann träum ich plötzlich dort zu sein
auf jener Insel: doch der Traum ist dein
Auch mein Herz will die Insel deines Traums bewahren
dein Traum in meinem Traum: wie eine Insel in der Nacht
dein Tag in meiner Nacht des Weißdorns Düfte sind erwacht
mit einem Mal
und es ist Zeit für dich dorthin zu fahren
wo stärker noch die Düfte sind und helle Quellen im Gestein.
I believed from the beginning of remembered experience that I was somebody with an incalculable potential for enlargement, somebody who both knew and could find out, upon whom demands could be made with the expectation of having them fulfilled.
I felt at the same time, and pretty much constantly, that I was nothing in relation to Enormity, the Unknown, and the Unknowable. I was too vulnerable, too lacking in power, a thing of subtle reality, liable to be blown away without a moment's warning, a migrant with no meaning, no guide, no counsel, an entity in continuous transition, a growing thing whose stages of growth always went unnoticed, a fluid and flawed thing. Thus, there could be no extreme vanity in my recognition of myself, if in fact there could be any at all. I did frequently rejoice in the recognition, but I may have gotten that from some of the Protestant hyms I had heard, and knew, and had sung, such as Joy to the World. The simple fact was that if the song wasn't about me, I couldn't see how it could possibly be about anybody else, including the one I knew it was supposed to be about, and good luck to him, too.
Elizabethvon Arnim (31 augustus 1866 9 februari 1941)
De Engelse schrijfster Elizabeth von Arnim, nicht van Katherine Mansfield, werd op 31 augustus 1866 geboren in Kirribilli Point in de buurt van Sydney, Australië. Ze trouwde eerst met graaf von Arnim, met wie ze vijf kinderen had, en later met graaf Russell, broer van Bertrand. Haar eerste en meest succesvolle roman, Elizabeth en haar Duitse tuin (1898), is een sfeervol portret van de jaren die ze met haar eerste echtgenoot doorbracht op het landgoed van de familie in Pommeren. Daar creëerde en vereeuwigde ze de plek die haar zo na aan het hart stond haar tuin.
Uit: Elizabeth and Her German Garden
"'I enjoyed the winter immensely,' I persisted when they were a little quieter; 'I sleighed and skated, and then there were the children, and shelves and shelves full of---' I was going to say books, but stopped. Reading is an occupation for men; for women it is a reprehensible waste of time. And how could I talk to them of the happiness I felt when the sun shone on the snow, or of the deep delight of hoar-frost days?'"
Allons, ange déchu, ferme ton aile rose ; Ôte ta robe blanche et tes beaux rayons d'or ; Il faut, du haut des cieux où tendait ton essor, Filer comme une étoile, et tomber dans la prose.
Il faut que sur le sol ton pied d'oiseau se pose. Marche au lieu de voler : il n'est pas temps encor ; Renferme dans ton coeur l'harmonieux trésor ; Que ta harpe un moment se détende et repose.
Ô pauvre enfant du ciel, tu chanterais en vain Ils ne comprendraient pas ton langage divin ; À tes plus doux accords leur oreille est fermée !
Mais, avant de partir, mon bel ange à l'oeil bleu, Va trouver de ma part ma pâle bien-aimée, Et pose sur son front un long baiser d'adieu !
Sérénade
Sur le balcon où tu te penches Je veux monter... efforts perdus ! Il est trop haut, et tes mains blanches N'atteignent pas mes bras tendus.
Pour déjouer ta duègne avare, Jette un collier, un ruban d'or ; Ou des cordes de ta guitare Tresse une échelle, ou bien encor...
Ôte tes fleurs, défais ton peigne, Penche sur moi tes cheveux longs, Torrent de jais dont le flot baigne Ta jambe ronde et tes talons.
Aidé par cette échelle étrange, Légèrement je gravirai, Et jusqu'au ciel, sans être un ange, Dans les parfums je monterai !
Libue Moníková (30 augustus 1945 12 januari 1998)
De Duitstalige, Tsjechische schrijfster Libue Moníková werd geboren op 30 augustus 1945 in Praag. Daar studeerde zij tot 1968 germanistiek. Om politieke redenen emigreerde zij in 1971 naar de BRD. Daar werkte zij op verschillende plaatsen als docente. Vanaf 1981 woonde zij als zelfstandig schrijfster in Berlijn. Tot de schrijvers die van invloed waren op haar werk behoren Kafka, Borges en Arno Schmidt.
Uit: Lebendiges Feuer
Das einzige, was die Tochter nach dem Tod ihrer Mutter aus dem Konzentrationslager bekam, war ein Zahn. "Ich wollte dir eine Freude machen", sagte die Frau aus Ravensbrück, die ihn brachte, zu der sechzehnjährigen Jana. Dazu kamen Berichte, Zeugnisse von Mitgefangenen, die überlebt hatten, die Zeichnung einer Polin aus dem Lager. Aber erst der Zahn, "das Bruchstück ihres Lächelns", brachte der Tochter den unumstößlichen Beweis, daß ihre Mutter, Milena Jesenská, tot war.
Das letzte Mal, als Jana Cerná ihre Mutter gesehen hatte, war auf dem Flur der Gestapo in Prag im Sommer 1940. Mager, das Haar hing bis auf die Schultern, vorspringende Backenknochen und riesige blaue Augen. Sie erkannte sie erst an ihrem Hinken. Die Berichte der Frauen aus Ravensbrück verbanden sich mit früheren Erinnerungen von Freunden, Feinden, von Mitarbeiterinnen aus der Redaktion, mit eigenen Erfahrungen der Tochter. Aber ein klares Bild wollte sich nicht einstellen.
Ende der sechziger Jahre sollte ein mühsam erstellter Erinnerungsband von Jesenskás Freundin Jaroslava Vondrácková auf Umwegen in Kafkas deutschem Verlag publiziert werden. Nach Jahren Bedenkzeit hat der Verlag noch ein Gutachten eingeholt, das dem umfangreichen Manuskript attestierte: "Keine nennenswerte Bedeutung in bezug auf Kafka."
To Mrs. Saville, England St. Petersburgh, Dec. 11th, 17--
You will rejoice to hear that no disaster has accompanied the commencement of an enterprise which you have regarded with such evil forebodings. I arrived here yesterday; and my first task is to assure my dear sister of my welfare, and increasing confidence in the success of my undertaking.
I am already far north of London; and as I walk in the streets of Petersburgh, I feel a cold northern breeze play upon my cheeks, which braces my nerves, and fills me with delight. Do you understand this feeling? This breeze, which has travelled from the regions towards which I am advancing, gives me a foretaste of those icy climes. Inspirited by this wind of promise, my day dreams become more fervent and vivid. I try in vain to be persuaded that the pole is the seat of frost and desolation; it ever presents itself to my imagination as the region of beauty and delight. There, Margaret, the sun is for ever visible, its broad disk just skirting the horizon, and diffusing a perpetual splendour. There--for with your leave, my sister, I will put some trust in preceding navigators--there snow and frost are banished; and, sailing over a calm sea, we may be wafted to a land surpassing in wonders and in beauty every region hitherto discovered on the habitable globe. Its productions and features may be without example, as the phenomena of the heavenly bodies undoubtedly are in those undiscovered solitudes. What may not be expected in a country of eternal light? I may there discover the wondrous power which attracts the needle; and may regulate a thousand celestial observations, that require only this voyage to render their seeming eccentricities consistent for ever. I shall satiate my ardent curiosity with the sight of a part of the world never before visited, and may tread a land never before imprinted by the foot of man. These are my enticements, and they are sufficient to conquer all fear of danger or death, and to induce me to commence this laborious voyage with the joy a child feels when he embarks in a little boat, with his holiday mates, on an expedition of discovery up his native river. But, supposing all these conjectures to be false, you cannot contest the inestimable benefit which I shall confer on all mankind to the last generation, by discovering a passage near the pole to those countries, to reach which at present so many months are requisite; or by ascertaining the secret of the magnet, which, if at all possible, can only be effected by an undertaking such as mine.
De Tsjechische dichter Jiří Orten (eig.Jiří Ohrenstein) werd geboren op 30 augustus 1919 bij Kutná Hora. Hij studeerde vreemde talen en bezocht ook het conservatorium in Praag. Dat laatste was geen succes.In 1939 en 1940 werd hij wegens zijn joodse afkomt uitgesloten. Daarna publiceerde hij onder de namen Karel Jílek en Jiří Jakub. Hij nam deel aan dichtersavonden en aan het studententheater, waarbij hij ook als acteur optrad. Op zijn 22e verjaardag werd hij door een Duitse ziekenauto aangereden. Hij stierf twee dagen later.
At Night
The bread of prayer is begged bread.
And the night wind of humiliation wildy squeals.
You shine at each other only,
lights.
Requiem, pain-quieting,
the rain plays darkly on brows.
And one tone deeper, hunger,
cannot grasp the sacrifice, the vain, the most vain,
Hugo Brandt Corstius (Eindhoven, 29 augustus 1935)
De Nederlandse schrijver en wetenschapper Hugo Brandt Corstius werd geboren in Eindhoven op 29 augustus 1935. Zowel in de alfa- als in de bètawetenschappen heeft hij zijn sporen verdiend. Hij is onder andere, als columnist, bekend geworden onder zijn pseudoniemen Piet Grijs, Stoker en Battus. Brandt Corstius studeerde wiskunde te Amsterdam waar zijn interesse voor het nieuwe vakgebied informatica gewekt werd. Hij promoveerde in 1970 op een proefschrift over computertaalkunde en werkte aanvankelijk bij het Mathematisch Centrum in Amsterdam. Bij het grote publiek is hij vooral bekend vanwege zijn letterkundige kant, te weten: als columnist voor met name Vrij Nederland en de Volkskrant en als taalkundige en literatuurcriticus.
Uit: Eetgeenvlees
Als ik zeg dat ik zeker weet dat u van dieren houdt, dan bedoel ik helemaal niet alleen maar zon individuele huisgenoot met een eigen naam, een eigen verjaardag en een enkele slechte eigen gewoonte, zoals sterven vóórdat u het doet. Ik heb het niet over uw lapjeskat of uw langweiler, zelfs niet over uw parkietjes in hun vrolijke vogelkooitje, of uw konijntje of haasje of marmotje in zijn gezellig getraliede hokje. Nee, u houdt ook hartstochtelijk van olifanten en giraffen, die zo lekker groot zijn met hun neuzen en nekken. U kijkt graag naar zebras en vlinders met hun fantasierijke beschilderingen. U geniet van het gewaggel der pinguïns en het gefladder der zwaluwen. Misschien koopt u zelfs een onderwaterbril om octopus en schildpad naar elkaar te zien happen. Misschien staat u zondags vroeg op om met vrienden door verrekijkers meeuwen en leeuweriken te bewonderen, die zelf hoog in de lucht, en zonder verrekijkers, naar de grond kijken of daar misschien een lekkere vette worm of een mals muisje valt te vinden. [...] U geeft graag geld aan de dierenbescherming. U huivert als er in Groningen met een geweer een mus wordt doodgeschoten. U vindt het heel erg om te horen dat nog geen eeuw geleden melkboeren een trekhond onder hun melkkar vastbonden en dat arme beest de hele dag afbeulden. Die melkboeren hadden zichzelf moeten afbeulen. U vindt het heerlijk om met uw automobiel over een zesbaansweg te rijden waaronder een eenbaanstunneltje is gegraven voor das, eekhoorn en hermelijn.
De Engelse dichter Thomson (Thom) William Gunn werd geboren op 29 augustus 1929 in Gravesend, Kent. Beide ouders waren journalisten. Toen Gunn negen jaar was lieten zij zich scheiden. Zes jaar later pleegde zijn moeder zelfmoord. Tot 1953 studeerde Gunn literatuur in Cambridge. Sinds 1954 woonde hij in de VS en doceerde daar van 1958 tot 1966 en van 1973 tot 1990 aan de University of California (Berkeley). Samen met Philip Larkin en Kinsley Amis was hij mede-oprichter van The Movement. Hij was een van de belangrijkste Britse dichters uit de vorige eeuw. Gunn schreef meer dan dertig dichtbundels en andere boeken.
A Map of the City
I stand upon a hill and see A luminous country under me, Through which at two the drunk sailor must weave; The transient's pause, the sailor's leave.
I notice, looking down the hill, Arms braced upon a window sill; And on the web of fire escapes Move the potential, the grey shapes.
I hold the city here, complete; And every shape defined by light Is mine, or corresponds to mine, Some flickering or some steady shine.
This map is ground of my delight. Between the limits, night by night, I watch a malady's advance, I recognize my love of chance.
By the recurrent lights I see Endless potentiality, The crowded, broken, and unfinished! I would not have the risk diminished.
The Man with Night Sweats
I wake up cold, I who Prospered through dreams of heat Wake to their residue, Sweat, and a clinging sheet.
My flesh was its own shield: Where it was gashed, it healed.
I grew as I explored The body I could trust Even while I adored The risk that made robust,
A world of wonders in Each challenge to the skin.
I cannot but be sorry The given shield was cracked, My mind reduced to hurry, My flesh reduced and wrecked.
I have to change the bed, But catch myself instead
Stopped upright where I am Hugging my body to me As if to shield it from The pains that will go through me,
De Zwitserse schrijver Lukas Hartmann (eig. Hans-Rudolf Lehmann) werd geboren op 29 augustus 1944 in Bern. Hij studeerde muziek, germanistiek en psychologie. Hartmann schrijft voor zowel volwassenen en kinderen verhalen en romans.
Uit: Die Deutsche im Dorf
Vor vielen Jahren, als ich noch ein halbes Kind war, haben wir zu dritt einen Menschen in den Tod getrieben. Das hat mein Leben überschattet, ohne dass ich es wusste; geahnt habe ich es freilich schon lange. Erst im vergangenen November wurde mir klar, was damals, 1967, wirklich geschah. Die volle Wahrheit lässt sich nicht ergründen; wir setzen unsere Erinnerungen ohnehin aus Bruchstücken zusammen. Aber was ich inzwischen herausgefunden habe, verändert den Blick auf mich und meine damaligen Freunde in verstörender Weise.
Das Dorf, aus dem ich stamme, liegt im Hügelgebiet, am Rande des Emmentals, dort, wo die schrundige Landschaft allmählich sanfter wird. Der Dorfkern besteht aus wenigen Häusern, die sich auf einem Plateau zusammendrängen. An der Straßengabelung stehen die beiden größten Gebäude einander schräg gegenüber: das Schulhaus mit dem Türmchen und die Wirtschaft mit dem Ochsen auf dem Schild. Folgt man der Straße nach rechts bis zur Kurve, steht man vor dem kleinen, von einer Thujahecke eingefassten Friedhof, der beinahe ans Schulhaus grenzt; folgt man der Straße nach links, gelangt man zur Poststelle, danach zum Lebensmittelladen und zur Käserei, die zwischen Häusern mit Riegelfronten steht. Es war so, als ich ein Kind war, es ist noch heute so. Das jüngste Gebäude, jenseits des Friedhofs und zwei Steinwürfe vom Schulhaus entfernt, ist die kleine Villa am Eingang des Dorfs. Sie wurde ein paar Jahre vor meiner Geburt erbaut und galt als protzig. Ein Arzt aus dem nahe gelegenen Landstädtchen hatte geplant, darin den Ruhestand zu verbringen. Er starb kurz nach dem Einzug, und von da an wohnte in der Villa allein seine Witwe, Frau Stucki, eine gebürtige Deutsche.
Some people I know were telling me of a curious experience which they had recently; they put a collection of old and rejected household articles in their car and drove to a dump to dispose of them. While busy at the dump, they were accosted by a strange figure, a woman of tall and stately presence, wearing a paper crown and carrying a staff in her hand, who strode majestically through the avenues of ashes, tin cans, dishonoured wash-boilers and superannuated bathtubs, attended by a rabble of admiring children. This apparition hailed my friends in a strange, incoherent, but musical language, and her breath was richly perfumed with bay-rum, or it may have been lilac lotion; she was in fact as high as a kite and as mimsy as a borogrove. Having said her say, she strode off in queenly style, and she and her raffish crew were soon lost in the mazes of the dump... My theory is that this was Titania, the fairy queen, fallen upon evil days, but magnificent in ruin; or it may simply have been some rumdumb old bag with a sense of humour. In either case the matter is worth investigating.
De Nederlandse schrijver Arie Wilhelmus Pieter Moonen, beter bekend als A. Moonen (spreek uit: 'a-punt-moonen') werd geboren in Rotterdam op 28 augustus 1937.Na allerlei kortdurende werkkringen te hebben gehad, leefde hij lange tijd van een uitkering in Den Haag en later in Amsterdam. Moonen schreef voor het Amsterdamse studentenweekblad Propria Cures.
"Zalf voor de dood" was het boek waarmee Moonen had willen debuteren maar hij kon het pas in 1980 uitgebracht krijgen. Daarom was "Stadsgerechten" uit 1977 zijn eigenlijke debuut. Het betreft een autobiografische en verwarde weergave in de vorm van een dagboek van zijn kleinschalige leven waarin met name zijn aparte seksuele voorkeuren worden beschreven. Zie ook mijn blog van 31 januari 2007.
Uit: Waakvlamseks
Ik kon op een klapstoeltje aan een tafel plaatsnemen en kreeg aldra een glas cola te drinken. Eerst meende ik een lange smalle doos met kapotjes overhandigd te krijgen, doch bij inspectie bleek het een keurig verpakt gastendoekje met Safe Sex erop geborduurd te zijn. Verder werd ik nog een anuscondoom rijker gemaakt. Volgens een woordvoerder hadden de rondlopende personen drempelvrees om zich bij ons te voegen. Het begon te schemeren. Er werd een kleine dildo op tafel geplaatst om mij aan te leren hoe ook in het donker een kapotje over een stijve indringer gestroopt moest worden. Ik vertelde nog een vaste partner te hebben en dat wij nooit condooms gebruikten. Nadat ik de waakvlamafgezanten had verlaten, genoot ik in de ondertussen donkere koelte van wijds uitzicht over de kralingse plas. Thuis wachtten de vijf katten mij op. Precies als de rotterdamse pikonttreksters kon ik weer eens ongeneukt naar bed.
Langzaamaan kom ik dan eindelijk weer terug in mijn vakgebied op zondagavond de zevende september binnen tuinkamer. Een dag eerder was de vaste partner eindelijk verschenen. Ik werd platgeneukt, gebeten en gelikt. Onze samenvoeging speelde zich af terwijl bekant de ganse wereldbevolking via de buis gelegenheid geboden kreeg de begrafenis van hun mediamadonna te overkiekelen, om maar niet met hun eigen al of niet dagschotelachtige besognes geconfronteerd te hoeven worden.
De Amerikaanse schrijfster en dichteres Rita Frances Dove werd geboren op 28 augustus 1952 in Akron, Ohio. In 1987 ontving zij de Pulitzer prijs voor haar gedichtencyclus Thomas and Beulah. De inspiratie ervoor vond zij in het levensverhaal van haar grootouders. Die hadden in de eerste helft van de 20e eeuw de zuidelijke staten verlaten om in het noorden naar werk te zoeken. Van 1993 tot 1995 was Rita Dover Poet Laureate van de VS. Zij was zowel de jongste persoon aan wie die eer te beurt viel als ook de eerste persoon van afro-amerikaanse afkomst.
History
Everything's a metaphor, some wise guy said, and his woman nodded, wisely.
Why was this such a discovery to him? Why did history happen only on the outside?
She'd watched an embryo track an arc across her swollen belly from the inside and knew she'd best think knee, not tumor or burrowing mole, lest it emerge a monster.
Each craving marks the soul: splashed white upon a temple the dish of ice cream, coveted, broken in a wink, or the pickle duplicated just behind the ear.
Every wish will find its symbol, the woman thinks.
Adolescence II
Although it is night, I sit in the bathroom, waiting. Sweat prickles behind my knees, the baby-breasts are alert. Venetian blinds slice up the moon; the tiles quiver in pale strips.
Then they come, the three seal men with eyes as round As dinner plates and eyelashes like sharpened tines. They bring the scent of licorice. One sits in the washbowl,
One on the bathtub edge; one leans against the door. "Can you feel it yet?" they whisper. I don't know what to say, again. They chuckle,
Patting their sleek bodies with their hands. "Well, maybe next time." And they rise, Glittering like pools of ink under moonlight,
And vanish. I clutch at the ragged holes They leave behind, here at the edge of darkness.
Wie froh bin ich, daß ich weg bin! Bester Freund, was ist das Herz des Menschen! Dich zu verlassen, den ich so liebe, von dem ich unzertrennlich war, und froh zu sein! Ich weiß, du verzeihst mir's. Waren nicht meine übrigen Verbindungen recht ausgesucht vom Schicksal, um ein Herz wie das meine zu ängstigen? Die arme Leonore! Und doch war ich unschuldig. Konnt' ich dafür, daß, während die eigensinnigen Reize ihrer Schwester mir eine angenehme Unterhaltung verschafften, daß eine Leidenschaft in dem armen Herzen sich bildete? Und doch bin ich ganz unschuldig? Hab' ich nicht ihre Empfindungen genährt? Hab' ich mich nicht an den ganz wahren Ausdrücken der Natur, die uns so oft zu lachen machten, so wenig lächerlich sie waren, selbst ergetzt? Hab' ich nicht o was ist der Mensch, daß er über sich klagen darf! Ich will, lieber Freund, ich verspreche dir's, ich will mich bessern, will nicht mehr ein bißchen Übel, das uns das Schicksal vorlegt, wiederkäuen, wie ich's immer getan habe; ich will das Gegenwärtige genießen, und das Vergangene soll mir vergangen sein. Gewiß, du hast recht, Bester, der Schmerzen wären minder unter den Menschen, wenn sie nicht Gott weiß, warum sie so gemacht sind! mit so viel Emsigkeit der Einbildungskraft sich beschäftigten, die Erinnerungen des vergangenen Übels zurückzurufen, eher als eine gleichgültige Gegenwart zu ertragen.
Du bist so gut, meiner Mutter zu sagen, daß ich ihr Geschäft bestens betreiben und ihr ehstens Nachricht davon geben werde. Ich habe meine Tante gesprochen und bei weitem das böse Weib nicht gefunden, das man bei uns aus ihr macht. Sie ist eine muntere, heftige Frau von dem besten Herzen. Ich erklärte ihr meiner Mutter Beschwerden über den zurückgehaltenen Erbschaftsanteil; sie sagte mir ihre Gründe, Ursachen und die Bedingungen, unter welchen sie bereit wäre, alles herauszugeben, und mehr als wir verlangten kurz, ich mag jetzt nichts davon schreiben, sage meiner Mutter, es werde alles gut gehen. Und ich habe, mein Lieber, wieder bei diesem kleinen Geschäft gefunden, daß Mißverständnisse und Trägheit vielleicht mehr Irrungen in der Welt machen als List und Bosheit. Wenigstens sind die beiden letzteren gewiß seltener.
De Belgische schrijfster Kristien Hemmerechts werd geboren in Brussel op 27 augustus 1955.
Hemmerechts studeerde Germaanse filologie in Brussel en Leuven. In 1986 promoveerde zij op het proefschrift A Plausible Story and a Plausible Way of Telling It: A structuralist analysis of Jean Rhys's novels. Zij debuteerde in 1986 als schrijfster van fictie, met drie Engelstalige verhalen in de bundel First fictions, Introduction 9. Haar eerste novelle was Een zuil van zout uit 1987, waarvoor zij meteen de Prijs van de provincie Brabant ontving. In 1990 kreeg zij de Vlaamse driejaarlijkse Staatsprijs voor proza; vanuit Nederland volgden in 1993 een nominatie voor de AKO Literatuurprijs voor Kerst en andere liefdesverhalen en de eerste Frans Kellendonkprijs voor haar gehele oeuvre. In 1998 verscheen Taal zonder mij, een autobiografisch essay over Hemmerechts' overleden echtgenoot, de bekende Vlaamse dichter Herman de Coninck.
Hemmerechts schrijft romans, verhalen, reisverhalen en essays. Ook heeft zij een aantal scenario's geschreven voor korte films.
Uit: In mijn hoofd
Hij is mijn hoer. Ik bewaar hem in een doosje. Als ik zin heb, mag hij eruit. Ik wil zijn lichaam niet zien. Ik wil het zo min mogelijk voelen. Ik wil het niet laten genieten. Begrijp me niet verkeerd. Als het toevallig zou genieten, heb ik daartegen geen bezwaar, ik ben geen onmens. Integendeel. Ik zoen hem zelfs, niet omdat ik daartoe behoefte voel maar omdat hij dat lijkt te willen. Men zegt: hoeren zoenen niet. Ik zeg: waarom zouden ze niet zoenen, als ze beffen, afzuigen, neuken? De vraag is eerder: waarom zou je een hoer zoenen? Je streelt toch ook geen hoer. Een hoer bestaat om plezier te geven, niet te ontvangen. Daarvoor heeft een hoer alweer andere hoeren. Wil je een hoer zoenen, zoen hem/haar dan. Wil hij/zij jou zoenen en het stoort je niet, laat hem/haar begaan. Zo denk ik daarover. Mijn hoer vertelt zelfs veel. Hij spreekt over een vrouw die hij kent. Ik laat hem spreken, maar stel geen vragen. Ik wil zo weinig mogelijk vernemen over deze vrouw van wie hij zegt dat hij met haar hoopt te trouwen zodra dat mogelijk wordt, ze is nog altijd getrouwd met een man, een oudere, ziekelijke man. Vreemd toch hoe hij denkt dat dit me interesseert. Toch snoer ik hem niet de mond, met een kus bijvoorbeeld.Je kan heel goed mensen de mond snoeren met een kus, het is een veel efficiëntere methode dan met een prop of met een halsdoek. Je brengt je gezicht dicht bij dat van de andere, fluistert: ik hou van jou als je boos bent / als je geanimeerd praat / als je je opwindt, en plaatst vervolgens je lippen op die van de andere. Zo en niet anders wordt iemand de mond gesnoerd. (Nee, ook kan iemands mond worden gesnoerd door de persoon vast te binden op een stoel, benen aan een stoelpoot, armen achter de leuning, en door vervolgens de neus van de vastgebondene dicht te knijpen zodat hij/zij gedwongen wordt zijn/haar mond te openen. Allerlei voorwerpen en/of lichaamsdelen kunnen dan naar binnen worden geschoven. Er zou dringend een lijst moeten worden opgesteld van alles wat een lichaam in en uit kan.