Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
08-10-2009
Nobelpijs Literatuur voor Herta Müller
De Nobelpijs Literatuur gaat dit jaar naar de Duitse schrijfster Herta Müller.
De Duitse schrijfster Herta Müller werd geboren op 17 augustus 1953 in Nitzkydorf, Roemenië. Zij studeerde germanistiek en Roemeense literatuur aan de universiteit van het westen in Timişoara. Vanaf 1976 werkte zij als vertaalster in een machinefabriek, maar toen ze in 1979 niet wilde samenwerken met de Securitate werd zij ontslagen. Zij werkte tijdelijk als docente en privélerares. In 1982 kon haar eerste roman slechts in een gecensureerde versie verschijnen. In 1987 emigreerde zij met haar man naar de BRD. Ze kreeg in de volgende jaren verschillende leeropdrachten als writer in residence. Zie ook mijn blog van 17 augustus 2009 en mijn blog van 17 augustus 2008.
Arbeitstag (uit: Niederungen)
Morgens um halb sechs. Der Wecker läutet. Ich stehe auf, ziehe mein Kleid aus, lege es aufs Kissen, ziehe meinen Pyjama an, gehe in die Küche, steige in die Badewanne, nehme das Handtuch, wasche damit mein Gesicht, nehme den Kamm, trockne mich damit ab, nehme die Zahnbürste, kämme mich damit, nehme den Badeschwamm, putze mir damit die Zähne. Dann gehe ich ins Badezimmer, esse eine Scheibe Tee und trinke eine Tasse Brot. Ich lege meine Armbanduhr und die Ringe ab. Ich ziehe meine Schuhe aus. Ich gehe ins Stiegenhaus, dann öffne ich die Wohnungstür. Ich fahre mit dem Lift vom fünften Stock in den ersten Stock. Dann steige ich neun Treppen hoch und bin auf der Straße. Im Lebensmittelladen kaufe ich mir eine Zeitung, dann gehe ich bis zur Haltestelle und kaufe mir Kipfel, und, am Zeitungskiosk angelangt, steige ich in die Straßenbahn. Drei Haltestellen vor dem Einsteigen steige ich aus. Ich erwidere den Gruß des Pförtners, dann grüßt der Pförtner und meint, es ist wieder mal Montag, und wieder mal eine Woche zu Ende. Ich trete ins Büro, sage auf Wiedersehen, hänge meine Jacke an den Schreibtisch, setze mich an den Kleiderständer und beginne zu arbeiten. Ich arbeite acht Stunden.
Het was al na middernacht toen onze visite opstond en verklaarde dat het tijd werd eens naar huis te gaan.
Wil je een taxi? vroeg ik.
Graag.
Ik ging naar de andere kamer en draaide het nummer van de standplaats Leidseplein. Na geruime tijd zei een schorre, doffe stem: Hallo?
Hebt u een wagen voor me? vroeg ik.
Een wágen?
Het klonk verbaasd.
Ik spreek toch met de taxistandplaats Leidseplein?
Ja - het Leidseplein, dat wel. Maar ik zie geen taxi's op het moment. Ik sta hier. En die bel ging...
O, u wacht op een taxi, veronderstelde ik.
Ik? Nee. Waar zou ik naar toe moeten?
De stem klonk vermoeid.
Naar huis, bij voorbeeld, zei ik.
Ik heb geen huis. Dat wil zeggen - geen huis waar ik naar toe zou kunnen gaan. Mijn vrouw gooit de hoorn erop, als ik opbel. Toch zou ik haar graag weer eens willen zien. En de kinderen. En de honden. Die mis ik erg - de honden. Maar ze laat me niet meer binnen. Ze is bang voor me. Dat heeft ze al gezegd toen ik in de Valeriuskliniek zat. Dat ze bang voor me was. En waarom? Ik doe toch niks bijzonders? Wat doe ik nou?
Ik zweeg. Er klonken geluiden die je kort na middernacht op het Leidseplein horen kunt - auto's, schreeuwende stemmen van uitgaanders, het gerinkel van een tram.
Hallo? riep ik, na een tijdje.
Alleen de liefde kan de wereld redden, zei de stem. Ik predik de liefde. Maar waarom stuit ik dan overal op vijandschap? Ik begrijp dat niet. In dat café, hè? Ik deed toch niks? Ik zei alleen zachtjes: Pas op, omdat ik de enige was die wist dat ze gewapend waren. Dat zijn ze toch altijd - gewapend? Maar iedereen keerde zich tegen me. En op het politiebureau werd ik zwaar mishandeld. Zó maar. Op m'n keel hebben ze geslagen. Daarom is mijn stem zo schor. En de volgende ochtend werd het weer Paviljoen drie. Dat begrijpt u natuurlijk wel.
Ja, zei ik.
Maar zo'n psychiater... Ach, mijn wezen geef ik natuurlijk niet prijs. Mijn diepste wezen is van mijzelf. Ik heb wel geprobeerd hem uit te leggen dat het me alleen om de liefde gaat. Al twintig jaar predik ik de liefde. Ik word er zo moe van. Overal ben ik geweest, meneer. In Tibet, hè, daar heb je zo'n grensweggetje. De Chinezen hebben het aangelegd. Maar toen ik die grens naderde - ik was toch nog met de vrouw en de kinderen - zette ik de wagen neer en stapte uit. Ik zag dat ze achter de machinegeweren gingen zitten, maar ze schoten niet. Ze schoten niet op mij. Ze zágen het. Een ander zouden ze hebben doorzeefd. Weet u wat ik nou niet snap?
Nee, zei ik.
Voor ik weer in Paviljoen drie terechtkwam heb ik, in het huis van een vriendin die met vakantie in Frankrijk was, drie weken de poes verzorgd. Een lieve poes. Ik heb het keurig gedaan. Toen ze me lieten gaan uit Paviljoen drie vroeg die psychiater of ik een aankomen had. En ik zei: Ja. Want ik dacht: ik ga bij die vriendin logeren. Ze heeft een groot huis. Maar toen ik opbelde uit een café, zei ze dat het niet kon. Ze vertrouwde me niet, zei ze. Hoe kan dat nou? Ik heb daar drie weken op de poes gepast. Toen vertrouwde ze me wel. En nou ineens niet. Ik begrijp dat niet.
Hij begon onverstaanbaar te mompelen. Ik zág hem staan, daar op dat leuke Leidseplein.
Die psychiater, hè, die kwam ik gisternacht tegen in het coc. Nou ja, dat moet hij weten. Maar hij zei tegen me: Toen u bij ons binnen kwam riep u dat u Jezus Christus was. Ik herinner me dat niet. Het kan best. Ik predik toch ook de liefde. Maar weet u - in India ben ik geweest. En als je daar zegt dat je God bent, dan zijn de mensen blij. Ze feliciteren je. Ze roepen: How nice for you. Maar hier spuiten ze je vol rommel en stoppen je onder het spanlaken. Ik...
Er klonk hevig gekraak. Een andere stem zei: Taxi Leidseplein.
Mag ik een wagen van u? vroeg ik.
Simon Carmiggelt (7 oktober 1913 30 november 1987)
After Steven Spielberg's film Schindler's List revived interest in the story that I had told in my novel, I was frequently thanked for having documented on a human scale, through jaunty, disreputable Oskar Schindler, the Jewish catastrophe of the Second World War. I had stumbled on the story, written it with passion because it was a great tale, and now with a delighted and slightly guilty bemusement found that people, particularly the Jewish community throughout the world, were talking to me as if I had done something larger--had to an extent validated the past for those who had lived through it, and had restored their history to their children.
What of my own past? I was Australian, and I knew that my name and ancestors were Irish. I knew vaguely that I had some forebears who were convicts, one of them a John Kenealy who served time in Western Australia as a political prisoner. I discovered too that I had married the great-granddaughter of what one historian calls 'a protest criminal,' a so-called Ribbonman--sent from Ireland to Australia for life in the decade before the Irish Famine, which began in 1845. This, if it is a boast, is not such an uncommon one in Australia, even if earlier generations of Australians would have suppressed what they then perceived as genealogical stains. I knew that, throughout the nineteenth century, until the last shipload of Fenian prisoners arrived in Western Australia in 1868, and until the last political prisoner had died in exile well into the twentieth century, Australia was the potential punishment that hung over all protest, political activism and revolt in the British Empire--over the Chartists of Britain, the French habitants of Lower Canada and the republicans of Upper Canada, but in particular over gestures of protest and rebellion in Ireland.
I wanted to try to tell the tale of the Irish in the new world and the old through the experiences of those transported to Australia for gestures of social and political dissent. The suppression of dissent in Ireland of course marked both Ireland itself, the point of departure, and Australia, the shore of exile. But Australia's place as a zone of sub-Antarctic political punishment would also influence the intense and fatally riven Irish politics of emigrant societies in the United States, Britain and Canada, and I wanted to try to tell some of that tale as well.
Uit:Mein vergötterter Sohn Sisí(Mi idolatrado hijo Sisí, vertaald door Lisa Grüneisen)
Cecilio Rubes zögerte.
»Ach, Valentín!« sagte er schließlich. »Wir leben in einer schwierigen Zeit. In der Welt herrschen nichts als Haß und Bosheit. Krieg in Frankreich, Krieg in Portugal, Revolution in Rußland. Werden wir uns irgendwann einmal alle vertragen?«
»...alle vertragen ...«, wiederholte der Buchhalter. »Wer weiß, Señor Rubes? Die Welt macht, was sie will. Vielleicht sind wir besser bedient, wenn wir unsere Welt auf unsere eigenen vier Wände beschränken: das ist ein wenig egoistisch, aber es ist besser. Es geht uns schlecht, gewiß, aber den Soldaten in den verschneiten Schützengräben und dem russischen Zaren geht es heute nacht noch schlechter.«
Cecilio Rubes wandte den Kopf, um seinen Angestellten anzusehen. Seit Tagen fragte er sich, ob der Buchhalter und seine Gehilfen wohl mit der bolschewistischen Bewegung sympathisierten. Cecilio Rubes war mißtrauisch. Schon in jungen Jahren war es ihm so vorgekommen, als ob jene, die dienten, dies nur notgedrungen taten, während sie auf ihre Gelegenheit warteten. Er hatte das Gefühl, daß seine eigenen Angestellten ihm über einer seiner makellosen Badewannen die Kehle durchschneiden würden, wenn in seiner Stadt etwas Ähnliches passieren sollte wie in Rußland. Diese Vorstellung ließ ihn unwillkürlich erschaudern.
Cecilio Rubes verabscheute Gewalt und war äußerst zartbesaitet. Warum sich heute um Dinge sorgen, die sich irgendwann ereignen konnten? Er war deprimiert, das war alles. Aber genaugenommen gab es keinen Grund für diese Niedergeschlagenheit. Er besaß ein gutgehendes Geschäft, eine hübsche Frau und alle Annehmlichkeiten, die man sich nur wünschen konnte. Valentín hatte recht. Allerdings standen die Dinge für Cecilio Rubes auch nicht ganz so günstig, wie der Buchhalter annahm. Das Geschäft lief nicht schlecht, aber es florierte auch nicht so recht. Die Bauherren hielten an alten Gewohnheiten fest und statteten die neuen Wohnhäuser nicht mit Badezimmern aus. Badewannen mit fließend Wasser waren ein ungewohnter Luxus in der Stadt und wurden nur vom Adel benutzt. Sein unbeirrter zehnjähriger Einsatz zeigte keinerlei greifbaren Resultate. Natürlich war es vor zwanzig Jahren mit den Klosetts genauso gewesen. Die Menschen in seiner Stadt hielten in rührender Weise an der Tradition fest. Die Leute badeten einmal monatlich im Bürgerverein oder in den Badeanstalten, oder sie badeten gar nicht. Cecilio Rubes fragte sich, ob der Fortschritt immer so langsam und zögerlich vonstatten gehen und seine Zukunft wie bislang vom regelmäßigen Verkauf von Klosetts abhängen würde. Dieser Gedanke behagte ihm gar nicht. Er träumte davon, eines Tages sagen zu können: »Ich habe bei zehn angefangen, und heute stehe ich bei hundert.« Geschäftstüchtigkeit zeigte sich nicht nur am Lebensstil einem komfortablen Lebensstil in seinem Fall , sondern daran, daß man gut lebte und das Anfangskapital verdoppelte, verdreifachte oder gar verzehnfachte.
Miguel Delibes (Valladolid, 7 oktober 1920)
De Canadese schrijver, archeoloog, antropoloog Steven Erikson (pseudoniem van Steve Rune Lundin) werd geboren in Toronto op 7 oktober 1959. Zie ook mijn blog van 7 maart 2008.
Uit: The Bonehunters
Wayward winds had stirred the dust into the air earlier that day, and all who came into Ehrlitans eastern inland gate were coated, clothes and skin, with the colour of the red sandstone hills. Merchants, pilgrims, drovers and travellers appeared before the guards as if conjured, one after another, from the swirling haze, heads bent as they trudged into the gates lee, eyes slitted behind folds of stained linen. Rust-sheathed goats stumbled after the drovers, horses and oxen arrived with drooped heads and rings of gritty crust around their nostrils and eyes, wagons hissed as sand sifted down between weathered boards in the beds. The guards watched on, thinking only of the end of their watch, and the baths, meals and warm bodies that would follow as proper reward for duties upheld.
The woman who came in on foot was noted, but for all the wrong reasons. Sheathed in tight silks, head wrapped and face hidden beneath a scarf, she was nonetheless worth a second glance, if only for the grace of her stride and the sway of her hips. The guards, being men and slavish to their imaginations, provided the rest.
She noted their momentary attention and understood it well enough to be unconcerned. More problematic had one or both of the guards been female. They might well have wondered that she was entering the city by this particular gate, having come down, on foot, this particular road, which wound league upon league through parched, virtually lifeless hills, then ran parallel to a mostly uninhabited scrub forest for yet more leagues. An arrival, then, made still more unusual since she was carrying no supplies, and the supple leather of her moccasins was barely worn. Had the guards been female, they would have accosted her, and she would have faced some hard questions, none of which she was prepared to answer truthfully.
'Praat me niet van sneeuw en ijs' sprak mijn meelbestoven vader terwijl hij witbrood in de rijs- kast schoof, 'daar komt maar dooi van'.
Maar toen hij 's avonds in de maan- overgoten kerstetalage van zijn tuin heenkeek over het poedersuikeren gazon, de borstplaten vijver, de marsepeinen beelden op hun sokkels van fondant, knorde hij voldaan: 'het kan niet anders of de Schepper moet een bakker wezen'.
Latijn
Hoe het huis wekelijks meeleefde als hij neerstreek, steeds hetzelfde ritueel, zongend onderaan de trap, flarden Latijnse mis, dronken tenor maar helder alsof hij alleen beschonken het hoog akkoord kon halen, klossend naar zijn hemel- bed, roeden uit hun klemmen wippend, een wonder dat hij elke keer weer boven raakte waar de halve nacht zijn vrouw, onze moeder, waakte die hem kapittelend ontving maar spoedig inbond als zijn Latijn in een onvervalste smartlap over- ging, ze mee ging neurien met haar gevallen engel en hij genas aan haar borst. Dank ik mijn genese aan zulk een lucide verbond?
Transfiguratie
voor Edward Schillebeeckx Hoe vaak ontwaarde hij niet in de nacht de drie gezellen van de meester die wat hogerop te bidden lag. Ze sliepen, zagen niet hoe diens gelaat ging stralen als de zon, als sneeuw zijn kleed ging glanzen, witter dan een bleker ooit ter wereld maken kan.
Ontwaakt aanschouwden ze zijn heerlijkheid. Een plotse wolk vol licht wierp woorden over hen. Ze verstomden, hij die toekeek niet: herhaaldelijk ging hij die jakobs- ladder van een Tabor op en af, kwam hij beneden in het wit als gods heraut van vlees en bloed getuigen van dit droom- gezicht, de voor hem transparant geworden openbaring gods.
Waakzaam ving hij in de anderen een vonk op van de mens van Nazareth, van wat zich aan hem blootgaf van gods rijk, de hemel, of waar hij dat klare uitzicht, dieper inzicht, bleef vermoeden: waar het visioen ontbreekt, verwildert licht een volk.
Du hörst das Meer in dir, das alles treibt, die Toten, eingekrallt, die Mauern, die Häuser, die du fallen sahst, die Wände, in die Nacht gemalt, Fenster, die Rahmen noch herausgebrochen, dich meiden Vögel, Sonne, Menschen, blind, du bist, ein Stein, die Ohren tief schon im Beton, die Blumen, jemand reicht sie nach. Was ist das? Die Boten, aus der Toten Welt, die Erde, das war es also, du ranntest schneller noch, der Nebel, dick, du hörst die Schreie stets, tief, unter deinen Füßen, du hast sie alle doch gehängt, ein stummes Zucken, fest eingekerbt, in jeder Nacht. Was wirst du tun? Der Stein im Schuh, es war dein Tisch, an dem sie saßen, die du zur Bahn gebracht, zum Viehwaggon, der Wind kennt ihre Namen, die Kinder stehen auf, du hältst dir jetzt die Ohren zu, das nicht, der Schornstein, der den Himmel fraß, wir sehen dich, der Stein, der deinen Namen trägt, der Spiegel, Scherben, die Erde, aufgerissen, du, Vater, Mutter, du hieltst mich an der Hand, ihr habt gar nichts gesehen, und wir, Schimären gleich, im Rauch, Gespenster doch, zu Stein gefroren, ich hab' in jeder Nacht noch Angst, ich sah nicht weg, die Henker, die Kapuzen fielen, ich saß im Keller, im Ohr, die Bomben. Ich hab' die Menschen mit dem gelben Stern gesehen. Sie winkten nicht.
Horst Bingel (6 oktober 1933 14 april 2008)
De Amerikaanse schrijver Louis Begley werd geboren als Ludwig Beglejter op 6 oktober 1933 in Stryj (toen Polen, tegenwoordig Oekraïne). Zie ook mijn blog van 6 oktober 2008.
Uit:About Schmidt
Schmidt's wife had not been dead more than six months when his only child, Charlotte, told him she had decided to get married. He was finishing breakfast at the kitchen table. The "Metropolitan" section of the Times was in his left hand; as on every Saturday, he had been poring over the mutual fund quotation table to check the prices of two investments, one in small capitalization companies and the other in international equities, both of which he had bought on his own initiative, out of conviction, and had come to regard, irrationally, because the rest of his money was managed with reasonable success by a professional whom he left quite alone, also out of conviction, as the weather vane of his financial standing. The small capitalization fund was down, by ten cents. He thought that made it a loss of about fifty cents for the week. The international stocks were down too. He put aside the paper, looked at his daughter, so tall and, it seemed to him, painfully desirable in her sweat-soaked running clothes, said I am very happy for you, when will it be? and began to cry. He had not cried since the afternoon when the specialist confirmed the advice he had previously given to him over the telephone: Don't think of an operation, why mutilate Mary, it won't give her even one good year, we'll keep her as comfortable as possible. Meanwhile, you two try to have a good time. He held Mary's hand until they were out in the street.
The morning sunlight was blinding. He put Mary into a taxi--ordinarily, she would have walked home, but he saw that she was shaken, almost disoriented--caught one himself, proceeded to the office, told his secretary he didn't want to be disturbed, shut the door, called David Kendall, the family doctor who was also their friend, heard that he and the specialist had discussed the advice before it was given, and, lying facedown on the couch, wept like a boy, the parade of his life with Mary passing on the screen of his burning eyelids like some refurbished newsreel.
Louis Begley (Stryj, 6 oktober 1933)
De Zwitserse schrijver en priester Heinrich Federer werd geboren op 6 oktober 1866 in Brienz. Na het gymnasium studeerde hij theologie in Eichstätt (1888), Luzern (1888-90) en Freiburg im Üechtland (1890-92). Na zijn studie werd hij kapelaan in Jonschwil. Om gezondheidsredenenen werd hij in 1900 redacteur bij de katholieke Neue Zürcher Nachrichten tot hij deze wegens vermeende homosexuele handelingen met een pupil moest opgeven. Literair brak hij door in 1911 met de Lachweiler Geschichten.
Uit: Unter südlichen Sonnen und Menschen
An einem späten Nachmittag spazierte ich glückselig durch das alte, geduldige Rom. Denn es war just am Vorabend von Weihnachten und viele Jahre vor dem großen Krieg. Damals lag Rom noch so wundervoll braun mit einem Stich ins Graugrüne da, wie nur die Legende oder ein durch alle Feuer gehärteter und gewitzigter Held braun und erdenfest aussieht. Und Rom atmete noch jene unendliche Gelassenheit, durch die es sich von allen wichtigen Städten der Welt unterschied und die so ergreifend auf diejenigen wirkt, die seine Geschichte kennen.
Gerade war ich vom Aventin gestiegen, von wo aus ich die Urbs am liebsten betrachte. Ach, mit welch großartigem Phlegma lagerte die Stadt an den Schlingen des Tibers und ertrug die Axthiebe von fast drei Jahrtausenden, ohne merklich zu zittern oder ihre Gebärde zu ändern. Wie merkte ich ihr noch die Beharrlichkeit des antiken Senats, das überlegene Zaudern des Fabius und den Stolz des Pompeius an. Noch mehr, ich spürte die Geduld ihrer dreihundert Katakombenjahre, ihr dutzendmaliges Bücken vor einer Tagesgröße und ihr dutzendmaliges Über-die-Leiche-Wegschreiten, das unverwüstliche Wartenkönnen der Päpste, das Umworbensein und Körbeausteilen und das Genughaben an sich und an seiner schönen Langeweile.
Durch dieses alte Rom also spazierte ich in einer milden Nachmittagsluft und in jener weichen Stimmung, die uns Nordländer um die Zeit der Krippe ergreift. Ich sah hinter der Piazza del Popolo ein paar magere Tännchen, bei den Buden der Via Rossa etliche Jesulein aus Wachs im Stroh und in wenigen altbürgerlichen Bäckereien, besonders bei meinem Freund Niccolo Maggiolini, dem ich zur Verlobung seiner Agata oder Lea, ich wußte noch immer nicht, welcher es galt, ich sah, sage ich, einige Teigwarenkindlein mit rotem Zucker als Heiligenschein und ebensolchen Augen und Lippen aus rotem Zuckergußfaden. Diese Figürchen predigten durch die schwitzenden Fenster, so lebkuchensüß ihre Glieder auch waren, mit einer strengen, herrischen Miene, etwa wie kleine Catone oder Cäsaren, und ich dachte bei mir, es sei doch gut, daß das erstaunliche Kind Mariens nicht auf dem harten Kapitol, sondern im ölbaumumrauschten Bethlehem bei gefühlvollen Hirten zur Welt gekommen sei. In Rom hätte man es in Stein gebettet und versteinern lassen.
Heinrich Federer (6 oktober 1866 29 april 1928)
De Poolse schrijfster Maria Dąbrowska werd geboren op 6 oktober 1889 in Russów bij Kalisz. Zij stamde uit een familie van verarmde landadel. Ze was zowel in politiek als in literatuur geïnteresseerd en zette zich in voor mensen die het slecht hadden. Zij studeerde natuurwetenschappen, sociologie en filosofie in Lausanne en Brussel en woonde vanaf 1917 in Warschau. Vanaf 1927keerder zij zich steeds vaker tegen de schending van de mensenrechten in Polen. Tijdens WO II werkte zij voor het verzet. Naast haar dagboeken schreef zij romans, theaterstukken en krantenartikelen.
Uit: Tagebücher. 1914-1965.
8.10.1918. Dienstag
Ungewöhnliche Dinge geschehen, und Worte haben zu wenig Kraft, die Größe des Augenblicks auszudrücken. Vorgestern die Nachrichten von der Note Deutschlands und Österreichs an Wilson. Gestern die Nachricht von der Aufhebung der Okkupation. Heute Janusz Radziwiłłs Depesche von der Freilassung Pilsudskis. Und abends die Bekanntmachung des Staatsrates, daß endlich ein Vereintes und Unabhängiges Polen entsteht. Die Bekanntmachung löst den Sejm auf und beruft eine verfassunggebende Nationalversammlung. In Deutschland ein zur Hälfte sozialistisches Kabinett, die Revision der Brester Verträge wird geplant. Das sind so riesenhafte Dinge, daß die Leute nicht zu reagieren wagen. Eine große Stille macht sich unter den Menschen breit. Denn jedes Wort, das man sagt, wird, muß jetzt das Gewicht einer Tat haben und jede Tat das eines Umsturzes.
As in many other of de Selby's concepts, it is difficult to get to grips with his process of reasoning or to refute his curious conclusions. The 'volcanic eruptions', which we may for convenience compare to the infra-visual activity of such substances as radium, take place usually in the 'evening' are stimulated by the smoke and industrial combustions of the 'day' and are intensified in certain places which may, for the want of a better term, be called 'dark places'. One difficulty is precisely this question of terms. A 'dark place' is dark merely because it is a place where darkness 'germinates' and 'evening' is a time of twilight merely because the 'day' deteriorates owing to the stimulating effect of smuts on the volcanic processes. De Selby makes no attempt to explain why a 'dark place' such as a cellar need be dark and does not define the atmospheric, physical or mineral conditions which must prevail uniformly in all such places if the theory is to stand. The 'only straw offered', to use Bassett's wry phrase, is the statement that 'black air' is highly combustible, enormous masses of it being instantly consumed by the smallest flame, even an electrical luminance isolated in a vacuum. 'This,' Bassett observes, 'seems to be an attempt to protect the theory from the shock it can be dealt by simply striking matches and may be taken as the final proof that the great brain was out of gear.'
A significant feature of the matter is the absence of any authoritative record of those experiments with which de Selby always sought to support his ideas. It is true that Kraus (ace below) gives a forty-page account of certain experiments, mostly concerned with attempts to bottle quantities of 'night' and endless sessions in locked and shuttered bedrooms from which bursts of loud hammering could be heard. He explains that the bottling operations were carried out with bottles which were, 'for obvious reasons', made of black glass. Opaque porcelain jars are also stated to have been used ,with some
success'. To use the frigid words of Bassett, such information, it is to be feared, makes little contribution to serious deselbiana (sic).' Very little is known of Kraus or his life. A brief biographical note appears in the obsolete Bibliographie de de Selby. He is stated to have been born in Ahrensburg, near Hamburg, and to have worked as a young man in the office of his father, who had extensive jam interests in North Germany. He is said to have disappeared completely from human ken after Hatchjaw had been arrested in a Sheephaven hotel following the unmasking of the de Selby letter scandal by The Times, which made scathing references to Kraus's 'discreditable' machinations in Hamburg and clearly suggested his complicity.
»Der Mai ist gekommen . Wie schön dein Garten doch blüht und grünt, Sabrina! Ich habe dich gestern Abend gesehen, als du noch draußen gesessen hast. Wo war dein Mann? Er ist wenig daheim bei dir, stimmt's? Weiß er eigentlich, dass du keineswegs die treue Gattin bist, die er in dir sieht? Hast du ihm alle die Untiefen deines Lebens gebeichtet? Oder behältst du die entscheidenden Dinge für dich? Es würde mich interessieren, ob du es schaffst, neben ihm alt zu werden und ihm dabei deinen Ehebruch zu verschweigen.
Wie auch immer, du bist viel allein. Es wurde dunkel, und du warst immer noch draußen. Später bist du ins Haus gegangen, aber du hast die Terrassentür offen gelassen. Wie unvorsichtig von dir, Sabrina! Hast du nie gehört, dass das gefährlich sein kann? Die Welt ist voller böser Menschen . voller rachsüchtiger Menschen. Rachsucht ist böse, aber manchmal ist sie nur allzu verständlich, findest du nicht? Jeder bekommt das, was er verdient. Die Welt kann man nur dann ertragen, wenn man an eine ausgleichende Gerechtigkeit glaubt. Manchmal lässt die Gerechtigkeit zu lange auf sich warten, dann muss man ihr auf die Sprünge helfen.
Du verstehst, dass du den Tod verdient hast, Sabrina, nicht wahr? Es hätte dir klar sein müssen seit jenen lang vergangenen Tagen, da du so furchtbar versagt hast. Man nennt das unterlassene Hilfeleistung, was du da getan hast. Oder besser: nicht getan hast. Was war der Grund, Sabrina? Faulheit? Gleichgültigkeit? Du wolltest dich mit niemandem anlegen? Dir nicht die Finger verbrennen? Nicht anecken? Ach, es sind doch immer die gleichen Geschichten! Du warst so engagiert in deinem Einsatz für andere. Aber nur, solange du dir keinen Ärger einhandeln musstest. Viel Gerede, nichts dahinter. Es ist so bequem, wegzuschauen! Und es bringt nichts als Verdruss, wenn man sich einmischt!
Aber man muss bezahlen. Irgendwann. Immer. Sicher hast du gehofft, dieser Kelch geht an dir vorüber, nicht wahr, Sabrina? So viele Jahre . Da verblassen die Erinnerungen, und vielleicht hast du jene Tage längst verdrängt, beschönigt in deinem Gedächtnis, und langsam hast du dir gedacht, dass du noch einmal Glück gehabt hast. Dass du davongekommen bist, ohne die Rechnung bezahlen zu müssen.
Charlotte Link (Frankfurt am Main, 5 oktober 1963)
Slapen is een andere vorm van denken. Denken is een andere vorm van dromen. Dromen is een andere vorm van niet zijn. Niet zijn is een andere vorm van bestaan.
Het wiel draait en draait. De wegen rollen zich op rond het wiel en het wiel neemt ze mee als stoffige linten.
Het wiel draait en draait, maar er is geen weg meer.
Uit: La Dictature du chagrin (vertaald door Philippe Bouquet)
« Personne ne peut dire que lêtre humain est mauvais sans avoir lui-même commis de mauvaises actions. En ce domaine, toute observation doit être faite in vivo. Tout être vivant est prisonnier à perpétuité de lhumanité et contribue par sa vie, quil le veuille ou non, à accroître ou à amoindrir la part de bonheur ou de malheur, de grandeur ou dinfamie, despoir et de désolation, de lhumanité. Cest pourquoi je puis oser dire que le destin de lhomme se joue partout et tout le temps et quil est impossible dévaluer ce quun être humain peut représenter pour un autre. Je crois que la solidarité, la sympathie et lamour sont les dernières chemises blanches de lhumanité. Plus haut que toutes les vertus, je place cette forme damour que lon appelle le pardon. Je crois que la soif humaine de pardon est inextinguible, non pas quil existe un péché dessence divine ou diabolique mais parce que, dès lorigine, nous sommes en butte à une impitoyable organisation du monde contre laquelle nous sommes bien plus désarmés que nous ne pourrions le souhaiter. Or ce quil y a de tragique dans notre situation, cest que, tout en étant convaincu de lexistence des vertus humaines, je puis néanmoins nourrir des doutes quant à laptitude de lhomme à empêcher lanéantissement du monde que nous redoutons tous. Et ce scepticisme sexplique par le fait que ce nest pas lhomme lui-même qui décide, en définitive, du sort du monde, mais des blocs, des constellations de puissances, des groupes dEtats, qui parlent tous une langue différente de celle de lhomme, à savoir celle du pouvoir. Je crois que lennemi héréditaire de lhomme est la macro-organisation, parce que celle-ci le prive du sentiment, indispensable à la vie, de sa responsabilité envers ses semblables, réduit le nombre des occasions quil a de faire preuve de solidarité et damour et le transforme au contraire en codétenteur dun pouvoir qui, même sil paraît, sur le moment, dirigé contre lui-même. Car quest-ce que le pouvoir si ce nest le sentiment de navoir pas à répondre de ses mauvaises actions sur sa propre vie mais sur celles des autres ? Si, pour terminer, je devais vous dire ce dont je rêve, comme la plupart de mes semblables, malgré mon impuissance, je dirais ceci : je souhaite que le plus grand nombre de gens possible comprenne quil est d leur devoir de se soustraire à lemprise de ces blocs, de ces Eglises, de ces organisations qui détiennent un pouvoir hostile à lêtre humain, non pas dans le but de créer de nouvelles communautés mais afin de réduire le potentiel anéantissement dont dispose le pouvoir en ce monde. Cest peut-être la seule chance quait lêtre humain de pouvoir un jour se conduire comme un homme parmi les hommes, de pouvoir redevenir la joie et lami de ses semblables. »
Vriend, je schijnt de Verzengde Luchtstreek te naderen. Wat een gloedvolle brief. Met name de laatste bladzijde is vrijwel onleesbaar. Viel het licht in de hotelkamer uit? Heb je die golvende zinnen in duisternis geschreven? Waarom kon je niet op het daglicht wachten? Met veel geduld heb ik dat Arabische handschrift bestudeerd. Nu eens leek die laatste bladzijde me een visioen, dan weer verward geklets. Hoe het ook zij: ik maak me zorgen.
Dat het lijden je heeft aangetrokken sedert je aan loszittende melktandjes wrikte - dat wist ik. Dat seksualiteit voor jou, ondanks alle affaires, vooral een zaak van de geest is - dat zie ik in je schilderijen. Dat je bij het schrijven van brieven graag verschillende talen dooreen gebruikt en de spraakkunst naar je hand zet - daaraan was ik gewend geraakt. Maar dit, deze regel: bind mij op uw altaar. Zo lees ik in je hanepoten. Bind mij op uw altaar en tref mij met een zonnesteek.
Neem me niet kwalijk, maar waarschijnlijk is de zon je al in je kop geslagen, voordat je, daar in Zagora, de rand van de woestijn bereikte.
Je beschrijvingen van Marokko stemmen me weemoedig. De medina's. Die geur van stof, zweet en rottend fruit ruik ik tijdens de heetste zomerdagen ook wel eens op de Dappermarkt. Je torst de hitte als een loden mantel. Daar doe je het toch voor? Sommige moskeeën zijn toegankelijk - geld!
In de moskeeën breng je de heetste uren van de dag het prettigste door. Het lawaai van de stad verdwijnt, nadat je je schoenen hebt achtergelaten bij de zwakzinnig geworden bedelaars in de poort. Koel en schoon marmer. Je wast hoofd en handen bij het fonteintje op de binnenplaats. Liggend op de rieten matten onder de arcades, volg je de zwaluwen, die langs de gewelven scheren. Je luistert naar het reutelen van het water, naar het gemummel van oude mannen, en je zet het mes in de meloen.
De eindeloze busritten vind jij dus ook het beste onderdeel van de reis. En je hebt dezelfde fout gemaakt als ik: water drinken in de bus. Zodra je daar mee begint, krijg je steeds meer dorst en zit je na enkele uren als een klotsende waterzak in die hobbelende bus. Kijk naar de edele Berbers. Urenlang bewegen zij zich niet. Overigens bestaat er voor je dromerigheid in de bussen een simpele verklaring. Dromerigheid ontstaat door het onophoudelijk waarnemen van voorbijglijdende dingen. Als bij het staren naar het water van een rivier. De geest raakt in verstrooiing. Wonderlijk is het dat juist daar, in het vage, in de monotonie, dikwijls ideeën ontstaan.
Oek de Jong (Breda, 4 oktober 1952)
De Amerikaanse schrijver Charles Frazier werd geboren op 4 oktober 1950 in Asheville, North Carolina. Hij studeerde aan de University of North Carolina in Chapel Hill, de Appalachian State University en de University of South Carolina. Hij debuteerde in 1997 met de roman Cold Mountain waar hij toen meteen de National Book Award voor kreeg. Het boek werd in 2003 verfilmd. In 2006 verscheen zijn tweede roman Thirteen Moons.
Uit: Cold Mountain
The man wore a suit of black clothes, a white shirt. He held a horse by a lead rope tied around its neck. In the light Inman could see that the horse carried a burden, an unformed white thickness across its back like a drooping bundle of linen. As Inman watched, the man sat down in the road and drew his knees up toward his chest with one arm. The elbow of his torch arm rested in the notch between the knees so that his fist stuck out before him and held the fire as steady as if fixed in a sconce. He let his head sink down until the hat brim touched his extended arm. He made a kind of illuminated dark wad in the road.
He's going to fall asleep with that torch blazing, Inman thought. In a minute he'll have his feet on fire.
But the man was not dozing; he was in despair. He looked up toward the horse and let out a moan.
--Lord, Oh Lord, he cried. We once lived in a land of paradise.
He rocked from side to side on the bones of his ass and said again, Lord, Oh Lord.
What to do? Inman wondered. Another stone in his passway. Couldn't go back. Couldn't go around. Couldn't stand there like a penned heifer all night. He took out the pistol and held it up to catch what light reached him from the torch and checked his loads.
Inman was about ready to make his move when the man stood and worked the base of the torch around in the dirt until it held upright. He rose and walked to the horse's far side. He began trying to lift the bundle from the horse, which shifted about nervously and put back its ears, the whites of its eyes visible all along the lower rims.
The man got the bundle off the horse and over his shoulder and came walking from behind the animal in a kind of stagger. Inman could see that what he was lugging was a woman, one limp arm swinging, a cascade of black hair brushing the ground. The man carried her from out the diameter of torchlight so that they became near invisible, but his direction was clearly toward the verge of the drop-off. Inman could hear the man sobbing in the dark as he walked.
Charles Frazier (Asheville, 4 oktober 1950)
De Oostenrijkse schrijver Gabriel Loidolt werd geboren op 4 oktober 1953 in Eibiswald. Hij studeerde electrotechniek en filologie in in München en Graz. Na jarenlang gewerkt te hebben als lector aan een universiteit in het buitenland werd hij actief in verschillende culturele verengingen. In 1988 debuteerde hij met de roman Der Leuchtturm. Sinds enkele jaren is hij zelfstandig schrijver.
Uit: Yakuza
Als ich von der Zeitung aufsah, um meinen Augen eine Pause zu gönnen, bemerkte ich eine Frau, die mit halb suchenden, halb irrenden Blicken zwischen die runden Marmortische in meine Richtung schlenderte. Ich war versucht, ihren zögerlichen Weg zu verfolgen, um zu sehen, wen sie wohl ansprechen würde, denn mir war nicht entgangen, dass sie eine kalte Zigarette zwischen den Fingern hielt. Verbat mir das jedoch bald. Das Kapitel Frauenbekanntschaften hatte ich längst abgehakt, und die Frau hätte meine Tochter sein können.
Zu meiner Verwunderung tauchte sie an meinem Tisch auf, beugte sich, die Zigarette vor ihre Lippen haltend, zumir herab und sagte in bestem Deutsch, aber mit slawischem Akzent: Verzeihung, ich habe gehört, Sie sind ein Meister Ihres Fachs. Könnten Sie sich vorstellen, Ihre Kunst auch mir angedeihen zu lassen?
Obwohl die Frage harmlos, ja fast peinlich logisch war, bedachte man meinen Beruf, hatte ich für Momente ein Gefühl, das ich bald als lächerlich abtat: Mir schien, diese Frau könne mein Leben, das seit vielen Jahren in der schönen Sinnlosigkeit meiner Kunst verrann, in eine bestimmte Richtung treiben und mich, dessen einziges Verdienst wohl nur die Unbescholtenheit war, obwohl ich einmal die Gelegenheit gehabt hatte, straflos zum Henker, nein, Mörder, zu werden, am Ende ins Gefängnis bringen.
Ich legte die Zeitung auf dem Tisch ab, ohne die Pfeife aus dem Mund zu nehmen, und griff nach den Streichhölzern: Der Flammenschein holte ein Gesicht aus dem Halbdunkel, das auch im Winter den Teint von Honig beibehalten würde, und es war eine Haut, wie sie Weiße selten haben der großzügige Ausschnitt ließ keinen Zweifel offen.
Die Frau bedankte sich und nahm mir gegenüber Platz. Alles an ihr, das herbstgrüne Kostüm, die Uhr, das Armband die Perlenkette, wirkte teuer, zum Teil sogar protzig, sodass ich sie, wäre sie mir in einer Hotelbar begegnet, vielleicht mit einer bestimmten Sorte Frau verwechselt hätte. Gleichzeitig war sieimmerhin so schön, dass ich sogar aus den Augenwinkeln merkte, wie die Gäste, vornehmlich Studenten ohne Geldsorgen und deren weibliche Begleitung, tuschelten.
Bestimmt, weil man sich fragte, was sich hinter einem Mann meines Aussehens verbergen konnte, eine solche Frau anzulocken sogar ich konnte mich an mein Lächeln nur mehr erinnern.
Gabriel Loidolt (Eibiswald, 4 oktober 1953)
De Franse dichter en schrijver Matthieu Gosztola werd geboren op 4 oktober 1981 in Mans (Sarthe). Hij studeerde piano en compositie, literatuur en menswetenschappen. In 2007 kreeg hij voor zijn essay Sur la musicalité du vide de Prix des découvreurs als jongste schrijver die deze prijs ooit in ontvangst mocht nemen. Zijn gedichten werden gepubliceerd in diverse literaire tijdschriften en bloemlezingen. Ook werkt hij als criticus voor Histoires Littéraires en als fotograaf.
aujourd'hui Une fille a posé son sourire Sur une épaule Sur mon épaule
est-ce qu'on hérite notre sourire de quelqu'un
Je n'ai pas pu m'abstenir de suivre Lydé
le bouton de la chemise de nuit comme obstacle du désir
Quand je me suis déshabillé Des ombres de son corps et de l'arbre
Les coqs riaient déjà.
*
Sarajevo le bleu d'azur du ciel
Une balle qui se perd Dans le corps d'un enfant
Il tombe la couleur du cinabre sur le sol Il n'a pas eu le temps de tomber amoureux Il est resté enfant
c'est peut-être préférable
Il n'a pas eu à chercher chez tous les êtres Le regard d'une fille rencontrée par hasard Et puis laissée dans le cours de la vie Comme l'eau qui goutte du robinet
De bij Vaco aan de Domineestraat uitgegeven roman Herinneringen aan Mariënburg beschrijft de levensgeschiedenis van Sita. Zij werd geboren als oudste dochter van Susila Sahaldeo. Susila was beslist geen gewone koeliemeid: in haar eigen land behoorde ze tot een schatrijke familie. Haar vader was grootgrondbezitter, de belangrijkste man in een dorp niet ver van Bombay in het voormalige Brits-Indië. In 1888 kwam Susila naar Suriname en werd tewerkgesteld in het huis van de directeur van de suikeronderneming Mariënburg. Deze directeur, de Schot Mavor, begon een buitenechtelijke verhouding met haar en hieruit werden twee dochters geboren. In 1902 werd Mavor vermoord tijdens een opstand op de plantage als gevolg van de zoveelste loonsverlaging. De opstand werd bloedig onderdrukt: er vielen rond de twintig doden, de lijken werden op een geheimgehouden plek in een massagraf gedeponeerd tussen twee lagen ongebluste kalk.
Susila werd na de dood van Mavor als kindermeisje tewerkgesteld op plantage Peperpot. Haar kinderen werden haar afgenomen en werden ondergebracht in een weeshuis van de r.-k.-missie. Het jongste meisje Damayanti werd geadopteerd door een echtpaar dat kort daarop naar Engeland terugkeerde. Sita bleef bij de nonnen tot ze op eigen benen kon staan.
Net als haar moeder kreeg Sita een relatie met haar werkgever, die twee (buitenechtelijke) kinderen bij haar verwekte. Na de dood van deze werkgever trouwde Sita met een creoolse oppasser en ze ging terug naar Mariënburg toen haar man daar een baan aangeboden kreeg. Op Mariënburg hoorde ze hoe het de plantage verging en dat er van tijd tot tijd allerlei onverklaarbare ongelukken gebeurden. De bevolking fluisterde dat het te maken had met schuldaflossing (paiman/kwalat), omdat de nabestaanden geen afscheid hadden kunnen nemen van de doden die tijdens de ongeregeldheden (in 1902) gevallen waren. Omdat ze niet wisten waar het massagraf lag.
Sita's dochter stierf kort na de geboorte de zogenoemde wiegendood (ook een paiman?) en vanaf toen was het leven op Mariënburg een kwelling voor haar.
GG wachte auf. Vom Zelteingang her schimmerte Morgenlicht. Er sah auf seine Armbanduhr. Der leuchtende Zeiger stand genau auf der leuchtenden Fünf. Jeden Morgen wachte GG um fünf Uhr auf, weil die Träger lärmten. Jeden Morgen ärgerte er sich darüber, dass sie sich nicht daran gewöhnen konnten, leise zu sein. Aber jetzt vernahm er nichts. Er war aufgewacht, weil es so still war. Er freute sich, dass sie endlich auf ihn gehört hatten. Es war eben doch gut mit diesen dunkelbraunen Männern der Mahori Berge auszukommen, die sie in Tschitral angeworben hatten. Man musste nur Geduld haben. Es dauerte lange, bis sie begriffen hatten, was die weißen Sahibs wollten, weil ihnen deren Gedanken und Wünsche im Grunde unbegreiflich waren. Warum sollten sie leise sein, wo es doch so herrlich war, beim Wasserholen, beim Feuermachen zu singen, dass es von den Bergen widerhallte? Aber er hörte ja überhaupt keinen Laut! Jetzt horchte GG angespannt - wahrhaftig, es war totenstill draußen, und mit einem Male überkam es ihn: Gefahr! Er streifte den Schlafsack ab. Er fuhr in die Sandalen, Buschhemd und kurze Hose hatte er an. Hinaus aus dem Zelt - aber vorher noch rasch den Griff zu seiner Pistole. Er schob sie in die rechte Hosentasche. Jetzt stand er draußen in der Morgendämmerung. Ein Blick, und er sah, weshalb es so still war: die Träger waren fort. Heimlich hatten sie sich in der Nacht davongemacht. Mitten in den Bergen hatten sie die Sahibs im Stich gelassen. Er weckte die Kameraden nicht. Er dachte überhaupt nicht daran. Er fragte sich auch nicht, was denn nun weiter werden solle, wo sie ohne Träger so gut wie hilflos waren. Er hatte nur einen Gedanken. Er stürzte zu den Kisten, in denen ihr Gepäck verstaut war. Da lagen sie, sorgfältig aufgestapelt, wie die Londoner Firma Fortnum & Mason sie unübertrefflich geliefert hatte, aus gut getrocknetem Holz, sorgfältig zusammengefügt, mit Zink beschlagen, wasser- und luftdicht imprägniert. Einzeln konnten sie als Sitz dienen. Zu vieren in einer Reihe gaben sie eine Bettstelle, drei waren als Stuhl und Tisch verwendbar, und vier, auf kunstvolle Art verbunden, gaben ein Boot, in dem man einen Fluss überqueren konnte. Sie waren als Wasserfass, ja als Badewanne zu verwenden, und keine wog mehr als 25 Seers (23 Kilo), denn das war das höchste Gewicht, das ein Träger schleppte. Er atmete auf. Da war auch Kiste Nr.17, seine kostbare Nr.17, auf die er persönlich oben und unten mit roter Farbe ein dickes Kreuz gemalt hatte. Sie war sein Augapfel. Sie durfte nicht aufgeladen, nicht abgesetzt werden, ohne dass er dabei war. Die Träger waren fort - aber seine Kiste war noch da. Alles weitere würde sich finden.
This was written before the midterm elections of 2006, in which, as we now know, America-even as far South as Virginia-began to take my advice. Much remains to be seen.
Down South recently I read a letter to the editor that sought a middle ground on glossolalia. Apparently controversy has been high among Southern Baptists as to whether speaking in tongues should be embraced doctrinally. The writer began as follows:
"I have never, as far as I am aware, been inspired to speak in tongues myself, but ..."
As far as I am aware.
Aw, man, I miss that stuff.
Best I recollect, I have not personally been swallowed by a whale, as such, but ...
I moved to the Northeast thirty-eight years ago. By now, you'd think I would have left the South. But I keep needing to get back down there. As long as I can get back out again.
In October 2001, an American flag was stolen in Massachusetts and another one in North Carolina. I know of the first from a photograph in the Berkshire Eagle, of Pittsfield, Massachusetts, in which a reproachful-looking elderly couple are holding up a hand-lettered cardboard sign that says PLEASE RETURN OUR FLAG. SHAME ON YOU. I know of the second from a photograph in the Independent Weekly of Chapel Hill, North Carolina, in which an angry-looking middle-aged man is standing beneath professional plastic-letter signage, bolted onto the front of his house and floodlit, that says, I HOPE THE SORRY PIECE OF [----] WHO STOLE MY U.S. FLAG DISPLAYS IT WITH PRIDE.
The thinking is clearer in the Northern sign. There is more going on in the Southern one. And it's more flagrant. "Her lyricism can be flagrant," writes Margo Jefferson (about Carson McCullers), in The New York Times. "But what Southern writer isn't flagrant about something?"
Generalizations about the South, unless I am making them, usually put me off, but that one is mannerly enough, for one thing, to be couched as a question. And I don't know where Margo Jefferson grew up, but I know she is African American and a Jefferson, therefore at least somewhat Southern rooted, therefore not a writer whom I suspect of retaining, autonomically, as a chicken does a piece of gizzard grit, this calcified given: "My cultural hegemony may be pretty well played out [or on the verge of succumbing to barbarism], but at least I'm not Southern."
Roy Alton Blount Jr. (Indianapolis, 4 oktober 1941)
Jacky Collins, André Salmon, Juliette Adam, Eugène Pottier
De Britse schrijfster Jacky Collins werd geboren in Londen op 4 oktober 1937.Jackie Collins heeft zesentwintig romans op haar naam staan, waarvan er wereldwijd meer dan 400 miljoen zijn verkocht. Haar boeken beschrijven voornamelijk het leven van rijke en beroemde personages uit de rijke Hollywoodse filmsterrenscène. Hoewel ze aanvankelijk graag actrice wilde worden, net als haar zus Joan, stortte ze zich uiteindelijk toch op het schrijverschap. Ze had direct succes met haar eerste boek, The World is Full of Married Men, uit 1968. Dit boek werd meteen een bestseller. Nadien schreef Collins de ene bestseller na de andere. Met Hollywood Wives brak ze in 1983 internationaal door. Een aantal romans is verfilmd of bewerkt tot miniseries op televisie. In 1998 had Collins zelfs een eigen televisieshow, Jackie Collins Hollywood, een programma dat dagelijks werd uitgezonden en waarin beroemde acteurs te gast waren.
Uit: Married Lovers
Anya Anastaskia was an exquisite child. From the moment she was born in a small village outside the city of Grozny, in the Republic of Chechnya, people commented on her fair looks. Her mother - a former Russian ballerina - was not surprised, for she had fallen in love and left Moscow to spend her life with Vlad Anastaskia - a farmer - and the most handsome man she had ever laid eyes on. Anya was born on 1 August 1985, a home birth with no complications. Not only was she beautiful, she was also a sunny-dispositioned and extraordinarily sweet child. The Anastaskia family lived a peaceful life, that is until the Chechen-Russian war, which started in 1994 when Anya was just nine years old. At first it seemed as if the fierce fighting between the Chechens and the Russians would not affect the Anastaskia family. But that was not to be; Anya's father was called to the city to fight and never returned.
Anya's mother was heartbroken. She seemed to lose all will to live, and before the war ended in 1996 she went to sleep one night and never woke up. Anya was eleven, alone and petrified. A neighboring family took her in, but they were not kindly people and treated her harshly. It did not help that Anya's ethereal and somewhat delicate beauty - inherited from her mother - upset Svetlana, the daughter of the family - a stocky, darkly vicious girl with a cruel tongue. Although Svetlana was only a few years older than Anya, she treated the younger girl as if she were her personal slave.
Jacky Collins (Londen, 4 oktober 1937)
De Franse dichter en criticus André Salmon werd geboren op 4 oktober 1881 in Parijs. Samen met Apollinaire en Maurice Raynal was hij een promotor van het kubisme. Salmon stamde uit een kunstenaarsfamilie. Zijn grootvader was schilder, zijn vader beeldhouwer. In de jaren 1897 1902 leefde hij met zijn ouders in Sint Petersburg. In 1904 nam hij zijn intrek in het atelierhuis Bateau-Lavoir waarin Picasso, Max Jacob, Kees van Dongen, Apollinaire en andere kunstenaars woonden.
Uit: The Schemes Of The Kaiser (Vertaald door J.O.P. Bland)
April 12, 1890.
What an all-pervading nuisance is William!
To think of the burden that this one man has imposed upon the intelligence of humanity and the world's Press!The machiavelism of Bismarck was bad enough, with its constant demands on our vigilance, but this new omniscient German Emperor is worse; he reminds one of some infant prodigy, the pride of the family.Yet his ways are anything but kingly; they resemble rather those of a shopkeeper.He literally fills the earth with his circulars on the art of government, spreads before us the wealth of his intentions, and puffs his own magnanimity.He struggles to get the widest possible market for his ideas: 'tis a petty dealer in imperial sovereignty.
There is nothing fresh about his wares, but he does his best to persuade us that they are new; one feels instinctively that some day he will throw the whole lot at our heads.I am quite prepared to admit
that, if he had any rare or really superior goods to offer, his advertising methods might be profitable, but William's stock-in-trade has for many years been imported, and exported under two labels, namely
the principles of '89 and Christian Socialism.
Rushing headlong on the path of reform--full steam ahead, as he puts it--he is prepared to change the past, present and future in order to give happiness to his own subjects.But France is likely to pay for
all this; sooner or later some new rescript will tell us that the valley of tribulation is our portion and inheritance.
Juliette Adam (4 oktober 1836 23 augustus 1936)
De Franse dichter Eugène Edine Pottier werd geboren op 4 oktober 1816 in Parijs. Hij was transportarbeider, communist en lid van de Parijse Commune. Vanuit zijn commune-ervaringen schreef hij de tekst van de internationale hymne van de arbeidersbeweging: De Internationale. Toen de commune met geweld werd neergeslagen lukte het hem te vluchten. Hij emigreerde naar de VS. In 1880 werd hem gratie verleend en kon hij naar Frankrijk terugkeren.
On aborda devant un bois de sapins. Sur le débarcadère, les passagers durent attendre un instant, serrés les uns contre les autres, quun des bateliers eût ouvert le cadenas de la barrière... Avec quel émoi Meaulnes se rappelait dans la suite cette minute où, sur le bord de létang, il avait eu très près du sien le visage désormais perdu de la jeune fille ! Il avait regardé ce profil si pur, de tous ses yeux, jusquà ce quils fussent près de semplir de larmes. Et il se rappelait avoir vu, comme un secret délicat quelle lui eût confié, un peu de poudre restée sur sa joue...
À terre, tout sarrangea comme dans un rêve. Tandis que les enfants couraient avec des cris de joie, que des groupes se formaient et séparpillaient à travers bois, Meaulnes savança dans une allée, où, dix pas devant lui, marchait la jeune fille. Il se trouva près delle sans avoir eu le temps de réfléchir :
« Vous êtes belle », dit-il simplement.
Mais elle hâta le pas et, sans répondre, prit une allée transversale. Dautres promeneurs couraient, jouaient à travers les avenues, chacun errant à sa guise, conduit seulement par sa libre fantaisie. Le jeune homme se reprocha vivement ce quil appelait sa balourdise, sa grossièreté, sa sottise. Il errait au hasard, persuadé quil ne reverrait plus cette gracieuse créature, lorsquil laperçut soudain venant à sa rencontre et forcée de passer près de lui dans létroit sentier. Elle écartait de ses deux mains nues les plis de son grand manteau. Elle avait des souliers noirs très découverts. Ses chevilles étaient si fines quelles pliaient par instants et quon craignait de les voir se briser.
Cette fois, le jeune homme salua, en disant très bas :
« Voulez-vous me pardonner ?
Je vous pardonne, dit-elle gravement. Mais il faut que je rejoigne les enfants, puisquils sont les maîtres aujourdhui. Adieu. »
Augustin la supplia de rester un instant encore. Il lui parlait avec gaucherie, mais dun ton si troublé, si plein de désarroi, quelle marcha plus lentement et lécouta.
« Je ne sais même pas qui vous êtes », dit-elle enfin.
Elle prononçait chaque mot dun ton uniforme, en appuyant de la même façon sur chacun, mais en disant plus doucement le dernier... Ensuite elle reprenait son visage immobile, sa bouche un peu mordue, et ses yeux bleus regardaient fixement au loin.
« Je ne sais pas non plus votre nom », répondit Meaulnes.
Ils suivaient maintenant un chemin découvert, et lon voyait à quelque distance les invités se presser autour dune maison isolée dans la pleine campagne.
« Voici la maison de Frantz, dit la jeune fille ; il faut que je vous quitte... »
Elle hésita, le regarda un instant en souriant et dit :
« Mon nom ?... Je suis mademoiselle Yvonne de Galais... »
Et elle séchappa.
Alain-Fournier(3 oktober 1886 - 22 september 1914)
Alzoo sleepte de lange winter voort, zonder een krimmeltje klaarte, in blijvende eentonigheid. Het voorjaar was al ingezet aan den tijd, maar alles bleef gesloten, toegedekt met duisternis van lange nachten en dagen daartusschen die geen dagen waren. Hoe het te noemen 't schemeren dat van al onder uit de wolken zimperde, doodgedaan door dikken smoor, de dofheid, die zonder blos van morgen- of gloei van avondstond, een korte spanne tijds de nachten vaneen scheidde en de wereld van de eene duisternis in de andere dompelde.
De lucht was vol nattigheid; mist en waterstof zweefde in slunsen en drendels vóor den wind weg en daarin draaiden en wentelwiekten de kraaien als doodzonden zoo zwart en ze schreeuwden de eenbaarlijke triestheid in wilde kreten over 't land.
Vermeulen stond dat te bezien door 't venster.
- Springtijd! spotte de boer ingrimmig, 't gelijkt beter aan de donkere zes-weken! Eene onbenamelijke verveling teisterde hem. Hij draaide rond in doelloosheid, wrokkig tegen 't almachtige element dat hij niet bemeesteren kon en dat hem opgesloten hield in die groote, dompige keuken waar hij omdoolde met de vuisten in de broekzakken, als een noodsche winterbeer, van het venster naar 't vuur en van 't vuur weer naar 't venster. Elke dag bracht den boer een nieuwe ontgoocheling. 's Morgens kwam hij met weerzin uit den warmen polk, moe van 't liggen en kwaad omdat hij daar in de doezeling van den slaap, de komst van 't open weer niet kon afwachten.
Dat het 's winters wintert vier maanden lang, dat verdroeg Vermeulen best; dat waren zijn kweekmaanden om te belijven na de lastigheid van ]'t zomerwerk; maar dat er na die vier maanden nog geen opening of schof en kwan in de lucht en geen zierken troost of leven te speuren viel als de tijd er was, de zaaitijd en 't werk van de voorjaarsche dricht begon te dwingen, als 't boerenjaar anders beginnen moest en 't altijd voort slegge en zeever bleef en altijd nieuwe vrachten nattigheid in de lucht kwamen bijgemeerd... en dat er niets aan te beteren en alle vloeken machteloos bleef en de spijt moest verkropt worden:
- Zoo eens eigen herte te moeten opfretten! 't land ligt doorgrinseld als een zompe, 't wordt allangs om natter, - de grachten spoelen sleekvol en die smodderige misten... Verleden jaar was de dricht al vergeten en hadden we kweekende weer: het vlas stond al uit!
Stijn Streuvels (3 oktober 1871 15 augustus 1969)
Portret door Gerard Vekeman
De Amerikaanse schrijver Bernard Cooper werd geboren op 3 oktober 1951 in Hollywood, California. Hij groeide als jonge homosexueel op in het Los Angeles van de jaren vijftig en zesrig. Sexualiteit, familierelaties, verlies en aids zijn dan ook terugkerende themas in zijn werk. Hij scdhreef twee bundels met memoires Truth Serum en Maps to Anywhere, een bundel met korte verhalen Guess Again en een roman A Year of Rhymes.
Uit: The Bill from My Father
A week later, my father sat beside me in the east wing of Saint Joseph's Hospital, in Oxnard, waiting for an appointment with a geriatric specialist, less than pleased to be there. He wouldn't have come at all if Brian hadn't known Dr. Montrose personally and vouched for her reputation. Despite Dad's mistrust for people in the medical profession, and whatever his misgivings about two men living together, he was proud that his son had snagged himself a doctor. Brian had a degree in psychology, not medicine, but a doctor was a doctor in my father's book, and he couldn't care less if an M. or Ph. preceded the D.
He turned to face me, his glasses flashing. "I don't want you to watch me grow old."
"Believe me," I said, "there are plenty of things worse than growing old."
"Such as?"
"Such as not growing old."
For a moment we were allied in silence, remembering Bob and Gary and Ron. Their deaths were done, but their dying survived them.
"Look at it this way," I said. "We're growing old together."
"It's happening faster to me."
"No, Dad. You and I are aging at the same rate."
"Time goes faster when you're older."
"It only seems to go faster. It can't go faster for you than it does for me." No sooner had I said this than I realized that Einstein had, in fact, proven time's relativity. I forged ahead anyway. "I know this is hard for you, but there may be a medical reason for your confusion..."
"Who's confused?"
"Well, I am, for one. I've been confused by several things you've done recently. Especially your trip into the city last week. Things I've chalked up to...your temperament."
"Well, I am, for one. I've been confused by several things you've done recently. Especially your trip into the city last week. Things I've chalked up to...your temperament."
"I got news for you: having a temperament doesn't make me a bad person."
A bedraggled man in a wheelchair rolled himself into the waiting room. A thin blue tube snaked from his nostrils to a portable oxygen tank.
"Your behavior may have a physiological cause," I continued. "It could be treatable. There's no harm in talking to Dr. Montrose."
"She sure as hell won't tell me anything I couldn't tell myself."
"She might be able to suggest a new medication or changes in your regimen." I didn't mention Alzheimer's or geriatric dementia, though these possibilities must have occurred to my father, too.
Attendants parked cars in front and to the side of the mock-Georgian facade of the house of what would have been his brother-in-law, Blaise Delacroix Sanford, had Timothy and Blaise's half sister, Caroline Sanford, ever had time to get married in those busy years when, together, they had created a film studio that, for a time, nearly changed movie history until . . . What was the name, he wondered, of Olivia De Havilland's sister? The one who was now the lead in Rebecca.
Timothy parked at the front door. He could almost hear what's-her-name's voice over the screen: "Last night I dreamed I had gone back to Manderley"--or whatever the line was. Purest junk, of course. Timothy preferred his own "true to life" Hometown series of movies, but the public was supposed to be more at home with beautiful houses and beautiful people and a dark mystery at the heart of it all; not to mention a great fire that reveals a terrible secret. Even so, he had wanted desperately to direct Rebecca: something un-Farrellesque in every way.
The butler was since his time. "Sir?"
Timothy gave his name. Then: "Is my film crew here?"
The butler was now all attention. "Oh, yes, Mr. Farrell! This is an honor, sir. To meet you. Your camera people are setting up in the library." The drawing room was full of Washington grandees, some elected; some born in place, like Alice Roosevelt Longworth, wearing for once the wrong blue; some newly arrived from abroad now that England and France were at war with Germany. Nevertheless, for an average American like the butler, the defining, the immortalizing presence of The Movies took precedence over everything else. "Shall I show you into the library, sir?"
"No, not yet. I must say hello. . . ."
Timothy had forgotten the rapid lizardlike Washington gaze when someone new enters an important drawing room. Conversations never drop a beat and all attention remains fixed on one's group and yet the newcomer is quickly registered and placed and then set to one side, until needed. The Hollywood stare was far more honest, more like that of the doe frozen in a predator's sight line. Fortunately, Timothy's face was not absolutely familiar to anyone except Frederika Sanford, Blaise's wife, who now moved swiftly through her room filled with guests, many in military uniform, some drably American, some exotically foreign, like the embassy attaches. War or peace?
L'air qui tremble et la route à ce bourdon d'abeilles
Le triomphe imprudent qui prime la querelle
Le sang que préfigure en carmin le baiser
Et ceux qui vont mourir debout dans les tourelles
Entourés de lilas par un peuple grisé
Je n'oublierai jamais les jardins de la France
Semblables aux missels des siècles disparus
Ni le trouble des soirs l'énigme du silence
Les roses tout le long du chemin parcouru
Le démenti des fleurs au vent de la panique
Aux soldats qui passaient sur l'aile de la peur
Aux vélos délirants aux canons ironiques
Au pitoyable accoutrement des faux campeurs
Mais je ne sais pourquoi ce tourbillon d'images
Me ramène toujours au même point d'arrêt
A Sainte-Marthe Un général De noirs ramages
Une villa normande au bord de la forêt
Tout se tait L'ennemi dans l'ombre se repose
On nous a dit ce soir que Paris s'est rendu
Je n'oublierai jamais les lilas ni les roses
Et ni les deux amours que nous avons perdus
Bouquets du premier jour lilas lilas des Flandres
Douceur de l'ombre dont la mort farde les joues
Et vous bouquets de la retraite roses tendres
Couleur de l'incendie au loin roses d'Anjou
Louis Aragon (3 oktober 1897 24 december 1982)
DeEngelse schrijver en dierenarts James Herriot (pseudoniem van James Alfred Wight) werd geboren op 3 oktober 1916 in Sunderland. Alf Wight was de zoon van een lasser op een scheepswerf. Als jongeman woonde hij in Glasgow, waar hij in 1939 afstudeerde als dierenarts aan het Glasgow Veterinary College. In datzelfde jaar trok hij naar Engeland, waar hij werk vond als assistent in Thirsk, in Yorkshire. Wight noemde het echter in zijn boeken Darrowby. Hij bleef de rest van zijn loopbaan op hetzelfde adres, Kirkgate 23, werken. De praktijk is gerestaureerd en is nu een museum. Hij werkte samen met Donald Sinclair, die van Wight de fictieve naam Siegried Farnon meekreeg, en Donalds jongere broer Brian, die bekend zou worden als Tristan. In 1941 trouwde hij met Joan. 's Avonds vertelde Wight steeds verhalen over de gebeurtenissen van de afgelopen dag. Zijn vrouw zette hem aan die op te schrijven. In 1970 verscheen dan eindelijk zijn eerste boek, If Only They Could Talk, onder het pseudoniem James Herriot.In 1978 was zijn succes enorm. De BBC besloot een televisieserie te maken met de titel All Creatures Great and Small. Uiteindelijk werden 91 afleveringen gemaakt in 7 series, verspreid over dertien jaar (1978-1990). Ook werden er 3 zogenaamde specials van 90 minuten opgenomen (1983-1985-1990). Zijn boeken werden vertaald in veertig talen en kenden een oplage van miljoenen.
Uit: The Real James Herriot
23 February 1995 was a beautiful day in my part of North Yorkshire. From the top of Sutton Bank on the western edge of the North York Moors National Park, it was possible to see right across the Vale of York to the Yorkshire Dales over thirty miles away. The sun shone brightly out of a cloudless winter sky and I could clearly see the familiar bulk of Pen Hill, standing majestically over the entrance to Wensleydale -- the fresh whiteness of its snow-dusted slopes in vivid contrast to the dark green dale below. It was a cold, crisp, perfect winter's day, one that normally would have had me longing to walk for mile after mile in the clean air. It was a day when I should have felt glad to be alive. The timeless magic of the Dales has always thrilled me but, on that brilliant February day, my mood was one of emptiness, as I knew that I would never again gaze across at those distant hills without a feeling of nostalgia and regret. On that day a great friend had did. His name was James Alfred Wight, a father in whose company I had spent countless happy hours. A man I shall never forget. I was not alone in my sorrow. On that same day, others all over the world were also mourning the loss of a friend. His name was James Herriot, the country practitioner whose skill as a writer had elevated him to the statue of the world's most famous and best-loved veterinary surgeon. This incredibly successful storyteller, who sold more than 60 million books which had been translated into over twenty languages, wrote with such warmth, humour and sincerity that he was regarded as a friend by all who read him.
An Englishman named Gilbert Gaunt, which he later changed to Gant (a concession probably to Yankee phonetics), having come to Baltimore from Bristol in 1837 on a sailing vessel, soon let the
profits of a public house which he had purchased roll down his improvident gullet.He wandered westward into Pennsylvania, eking out a dangerous living by matching fighting cocks against the
champions of country barnyards, and often escaping after a night spent in a village jail, with his champion dead on the field of battle, without the clink of a coin in his pocket, and sometimes
with the print of a farmer's big knuckles on his reckless face.
But he always escaped, and coming at length among the Dutch at harvest time he was so touched by the plenty of their land that he cast out his anchors there.Within a year he married a rugged young widow with a tidy farm who like all the other Dutch had been charmed by his air of travel, and his grandiose speech, particularly when he did Hamlet in the manner of the great Edmund Kean.Every one said he should have been an actor.
The Englishman begot children--a daughter and four sonslived easily and carelessly, and bore patiently the weight of his wife's harsh but honest tongue.The years passed, his bright somewhat
staring eyes grew dull and bagged, the tall Englishman walked with a gouty shuffle: one morning when she came to nag him out of sleep she found him dead of an apoplexy.He left five children, a mortgage and--in his strange dark eyes which now stared bright and open--something that had not died: a passionate and obscure hunger for voyages.
So, with this legacy, we leave this Englishman and are concerned hereafter with the heir to whom he bequeathed it, his second son, a boy named Oliver.How this boy stood by the roadside near his
mother's farm, and saw the dusty Rebels march past on their way to Gettysburg, how his cold eyes darkened when he heard the great name of Virginia, and how the year the war had ended, when he was still fifteen, he had walked along a street in Baltimore, and seen within a little shop smooth granite slabs of death, carved lambs and cherubim, and an angel poised upon cold phthisic feet, with a smile
of soft stone idiocy--this is a longer tale.
Thomas Wolfe (3 oktober 1900 - 15 september 1938)
De Duitse schrijver Wolf Klaußner werd geboren op 3 oktober 1930 in Lichtenau. Hij bezocht het gymnasium in Ansbach en Neurenberg en studeerde daarna Engels in Erlangen en München. Na zijn studie werkte hij als docent en als vertaler. Met schrijven begon hij toen hij achttien was. Een van zijn belangrijkste themas was het ontstaan van het fascisme op het platteland.
Uit: Lebensläufe
Trotz aller scheinbaren Leichtigkeit hatte Loy sein Leben nie als Via Triumphalis gesehen, sich eher furchtsam gewundert, daß ihm Schwierigkeiten erspart blieben, die anderen schwer zu schaffen machten. Es waren gewaltige Brocken auf seinem Weg gelegen und er hatte sie umgehen können, mit Disziplin und Überlegung. Er hatte öfters die Zähne zusammengebissen als es zum Beispiel Johannes Schmidtkunz scheinen mochte, der ihn für ein Glückskind hielt und es ihm gönnte, doch dieser Status ist nicht dauerhaft. Wie schnell das geht, sieht man am ,,Zerrissenen" oder an mir, sagte er an der Hochzeit Violandes im September 1947.
Bei deinem Schwiegersohn wirst du ganz schön aufpassen müssen, ein sauberer Windhund.
Ein Knabe, sagte Konrad, den schick ich nach England, daß er was Gescheites lernt.
Bist du des Teufels, Konrad? Die Kinder sind glücklich, du hast Geld genug, böse Winde von ihnen abzuhalten. Ich beneide dich, schau doch hinüber (das junge Paar stand auf der Terrasse und blickte in den Abendhimmel), da willst du mit deinem ewigen Leistungszwang ( Was? Ich? Leistungszwang, lachhaft) denen ihr, weiß wie kurzes, Glück (und ob Leistungszwang: Warum hast du denn sonst promoviert? Und steuerst jetzt ...)
Ich weiß nicht. Mich hat auf einmal Dumpfheit befallen und Angst. Ich bin ein anderer geworden, seit der Conte die Verlobung ankündigte, eine Frechheit obendrein: ICH hätte doch sagen müssen, beehre mich die Verlobung meiner Tochter usw. Dieser windige Conte.
Wolf Klaußner (3 oktober 1930 3 april 2005)
Vesting Lichtenau (Geen portret beschikbaar)
De Duitse dichter en schrijver Johann Peter Uz werd geboren op 3 oktober 1720 in Ansbach. Hij studeerde rechten aan de universiteit van Halle en maakte daar keniis met de dichters Johann Gleim en Johann Nikolaus Götz, met wie hij de oden van Anakreon vertaalde. Hij volgde een loopbaan binnen het justitiële apparaat en werd in 1790 benoemd tot rechter. Uz wordt gezien als een vertegenwoordiger van de burgerlijke Rococo-cultuur.
An Amor
Amor, Vater süsser Lieder,
Du mein Phöbus, kehre wieder!
Kehre wieder in mein Herze!
Komm, doch mit dem schlauen Scherze.
Komm und laß zugleich Lyäen,
Dir zur Seite lachend gehen.
Komm mit einem holden Kinde,
Das mein träges Herz entzünde,
Und durch feuervolle Küsse
Zum Horaz mich küssen müsse.
Willst du, Gott der Zärtlichkeiten!
Laß auch Schmerzen dich begleiten:
Ich will lieber deine Schmerzen,
Als nicht küssen und nicht scherzen.
Johann Peter Uz (3 oktober 1720 12 mei 1796) Kopie door Johann Michael Schwabeda naar een origineel van Georg Oswald May
Alle begin is moeilijk. Kijk maar. t Kruipt uit het water zonder om te zien. t Zou nog een laatste blik kunnen werpen op de oceanen, heimwee voelen uit eerbied, maar dat doet t niet. t Heeft er namelijk genoeg van te moeten kruipen over de zandbodems der wateren, genoeg van de eikelwormen en de pijlwormen en de chordadieren en de manteldieren en de koplozen waarmee t zoveel eeuwen de zeeën heeft gedeeld. t Zegt saluut tegen de kwastvinnigen, de mosselen en de schollen, vaarwel tegen de knorhanen, de alen en de brasems, t wil van geen samenleven meer weten met de zalmen en de karpers. t Doet de groeten aan de rietvoorn en t wenst ook de baarzen nog het beste, maar t kan niet meer weerstaan aan de veelbelovendheid van zn bestaan en verlaat het sop. Wel toe, t schijt nog een laatste keer hevig in de zee, zijn symbolisch geladen manier om een beslissing te onderstrepen, legt zich te druipen en te drogen waar de parelgierst vlot kiemt en trekt dan de rimboe in om er zich te vormen tot een bekijkelijk monster met dikke knokkels, talgklieren, een hele eind darmen en een speklaag. En haar, wreed veel haar van onder tot boven waarin de vlooien en de teken simpel overleven door hun gastheer jeuk te bezorgen, zodat die moet krabben tot zijn vel aan vodden hangt en zij kunnen zuipen van zijn bloed.
Hoe laat is het?
(...)
t Heeft zich, als zovelen die het water ontwijdden en verlieten, verdeeld in houders van kloten en dragers van spleten. Maar t is, met uitzondering van een voor de rest niet ter zake doende bonobo, het enige schepsel en zal ook het enige schepsel blijven waarbij de reu de teef langs de voorkant neemt en volpompt met een nageslacht; zo kan de reu de haat en de angst zien op het ruwe smoelwerk van de teef, de aversie, de walging.
t Paart in de stank van elkanders tanden, de ene met de andere en de ander na de één. Want veel is er niet te doen. Bessen vreten en wroeten in de aarde op zoek naar zeggewortels om op te sabbelen. t Likt plassen droog, kraakt noten, en laat af en toe zijn muil vol mieren lopen: heerlijke termieten die t op een tak wist te verzamelen, sappig en rijk aan vitamines. Dat doet t.
Dat en jodelen naar de maan, uit zottigheid. O, hoe heerlijk uit het water te zijn gekropen, waar men onachtzaam kuit schoot, slijmen in het rond spoot of wat cellen deelde om de leegten dezer wereld op te vullen.
En hoe heerlijk om dit alles te overpeinzen voor t slaap vat in de bomen, in vrede met zichzelf en het gevogelte.
Maar het wordt warm. Te warm. De vruchten verdrogen en de bomen worden arm. Onder het zenit zet de hitte zich vast op zijn pels. Zn rug lijkt te wel verschoeien.
En om zich klein te maken voor de zon richt t zich op. De snoodaard. Ziezo. Er zijn nu alleen nog zn kop en zijn schouders die t offert aan de zon, maar de rest van zijn lijf hoeft niet meer te blakeren. Kijk, zonder handen! t Stapt op zijn achterpoten!
Uit: Jagd im Nebel (The confidential agent, vertaald door Christian Spiel)
Die Möwen jagten über Dover hin. Wie Nebelflocken segelten sie aufs Meer hinaus und kurvten zurück in Richtung auf die verborgene Stadt, während die Sirene in ihre Klagen einstimmte. Andere Schiffe antworteten, ein ganzer Chor hob einen Trauergesang an auf wessen Tod?
Mit halber Kraft bewegte sich das Schiff durch den bitterkalten Herbstabend. Es erinnerte D. an einen Leichenwagen, der langsam und diskret dem Hain des ewigen Friedens entgegenrollt, wobei derKutscher sorgfältig darauf achtet, daß der Sarg nicht durchgerüttelt wird, als würde die Leiche ein paar Püffe übel vermerken. Durch die Nebelschwaden gellte das Geschrei hysterischer Frauen.
Die Bar in der Dritten Klasse war gerammelt voll. Lärmend drängelten sich die Mitglieder einer Rugby-Mannschaft, die auf der Heimreise war, nach ihren Gläsern. D. verstand nicht alles, was sie brüllten; vielleicht war es Jargon oder irgendein Dialekt. Es würde eine Weile dauern, bis sich seine Erinnerung an das Englische wieder ganz einstellte; er hatte es früher sehr gut beherrscht, jetzt aber waren seine Reminiszenzen an die Sprache mehr literarischer Natur. Er versuchte sich abseits des Gedränges zu halten, ein Mann mittleren Alters, mit dichtem Schnurrbart, einer Narbe am Kinn und einer Stirn, an der die Sorge wie eine Gewohnheit in Falten nistete; doch in dieser Bar konnte man sich kaum bewegen ein Ellenbogen wurde ihm zwischen die Rippen gerammt, und ein Mund hauchte ihm Dosenbier-Dunst ins Gesicht. Die Leute hier versetzten ihn in Erstaunen; ihre rauchgeschwängerte Kumpelhaftigkeit hätte einen nie auf den Gedanken gebracht, daß ein Krieg im Gange war nicht nur in dem Land, aus dem er gekommen war, sondern auch hier, nur knapp einen Kilometer vom Wellenbrecher des Hafens von Dover entfernt. Er trug den Krieg mit sich. Überall, wo D. hinkam, war auch der Krieg. Er konnte es einfach nicht fassen, daß die Menschen das nicht merkten.
»Paß zu mir, Paß zu mir!« schrie einer der Sportler dem Barkeeper zu, aber ein anderer schnappte ihm das Glas Bier weg und brüllte: »Abseits !« »Ins Gedränge!« schrien alle zusammen. »Erlauben Sie, erlauben Sie«, sagte D. und zwängte sich langsam ins Freie. Er schlug den Kragen seines Regenmantels hoch und stieg hinauf auf das kalte, neblige Deck, wo die Möwen klagend über seinen Kopf hinweg Dover entgegen segelten. Mit gesenktem Kopf begann er an der Reling auf und ab zu wandern, um sich warmzuhalten.
Das Deck war wie eine Landkarte, übersät mit Schützengräben, unhaltbaren Positionen, Frontausbuchtungen, Gefallenen; zwischen seinen Augen hoben Bomber vom Boden ab, und in seinem Gehirn erbebten die Berge unter Granateinschlägen.
In den Schlafzimmern waren schon die Kisten für die Übersiedlung gepackt, und dazwischen türmten sich Kartons voller Dinge, die sich trotz Ednas Freude am Wegwerfen angesammelt hatten und die ihr nun am Ende auch überflüssig erschienen: Hadassa hatte sie mit ihren flüchtigen, schrägen Schriftzügen daraufgeschrieben, Heilsarmee, Caritas. Sie umstanden die Betten wie ungeduldige Gerichtsvollzieher, die zum Aufbruch drängten und die Zimmer noch vor dem Auszug unbewohnbar machten. Der Mangel an Licht hatte Edna schon immer gegen diese Räume aufgebracht. Vor allem das große Schlafzimmer mit dem begehbaren Kleiderschrank, in dem Morris' Anzüge seit fünf Jahren ungelüftet hingen, deprimierte sie. Die Glastüren mit den halbkreisförmigen Balkonen aus schwarzem Schmiedeeisen schienen der gegenüberliegenden Hausmauer so nah - kaum zu glauben, daß eine Straße dazwischen lag. Am Ende ihres Lebens waren sie und Morris in diesem exklusiven Bezirk Bostons angekommen, hatten die Enklave alter protestantischer Mayflower-Familien infiltriert - in zwei Generationen von Ellis Island nach Beacon Hill, die Erfüllung kühnster Einwandererträume. Aber es hatte ihnen nicht den Triumph gebracht, den sie erwartet hatten. Edna war nie heimisch geworden in den Räumen des zweistöckigen viktorianischen Backsteinhauses in der abschüssigen Pinckney Street, das sich wie ein nicht ganz legitimer Eindringling mit zwei seiner drei Fenster auf die Schmalseite des Louisburg Square drängte. Zwanzig Jahre früher hätte es ihr Genugtuung verschafft, in der vornehmen Stille der Mount Vernon Street ihre Schritte auf dem Kopfsteinpflaster zu hören, als ginge sie durch die hallenden Flure eines alten Hauses. Jetzt im Alter sehnte sie sich nach freien Ausblicken und nach Menschen, die mit ihrem Alltag beschäftigt waren, wenn sie auf die Straße ging; die Stille unter den Ahornbäumen, selbst die Schönheit der in der Dämmerung leuchtenden Schlehdornbüsche, die dunkle Feuchtigkeit all der an den Hauswänden wuchernden Ranken, die im Sommer die Räume vollends verdunkelten, bedrückten sie.
Waltraud Anna Mitgutsch (Linz, 2 oktober 1948)
De Britse (reis)schrijfster en historica Jan Morris werd als James Humphrey Morris geboren op 2 oktober 1926 in Clevedon, Somerset. Zie ook mijn blog van 2 oktober 2008.
Uit: Lincoln, a Foreigner's Quest
Hingham in Norfolk, England, is where Abraham Lincoln's paternal forebears came to America from, his father's great-great-grandfather having emigrated to the colonies in the late seventeenth century. It is a trim country village with a fine fourteenth-century church, some handsome eighteenth-century houses, a couple of inns, a Methodist chapel and a main road running through it. Unlike most English villages nowadays, it supports a thriving community of craftsmen and shopkeepers, and it used to bask in the local nickname "Little London."
Generations of Lincolns, we are told, lived in the ancillary hamlet of Swanton Morley, first in a cottage, then in a grander house which is now absorbed into the Angel Inn; a grassy plot of land behind the pub is preserved by the National Trust in not very evocative remembrance it looks like a small bowling green. In Hingham church, amidst sundry Lincoln references and suitably embroidered hassocks, there is a bust of Abraham on a wall, presented by the citizens of Hingham, Massachusetts, and excellent cream teas are served at Lincoln's Tea and Coffee Shoppe along the road. All in all Hingham is a tasteful, steady, very Saxon sort of place, and the best-known British writer about Abraham Lincoln, Lord Charnwood, liked to think he could trace his hero's character to his Norfolk origins. He was of sound English rural stock, Charnwood thought, and it is true that to this day Lincoln's gaunt and lanky frame, his pinched face and his Anglo-Saxon attitudes sometimes do show among country people of East Anglia.
On the other hand, away to the west in the wild moorlands of north Wales stands a derelict farmhouse called Bryn Gwyn, near the hill-hamlet of Ysbyty Ifan, which is a place of quite another kind. It is a magical place. Fairies and magicians abounded there long ago, and princes, and elegiac bards! Melancholy songs were sung to the harp! Slippery tricks were played, ambiguous tales were told at firesides! A terrific prospect extends to the west from Bryn Gwyn, away to the clumped mountains of Eryri, white with snow in winter, blue-gray on a summer day. Not another house is to be seen from the old building, and nobody has lived here since the 1940s, but fine big ash trees stand guard behind it, and nearby are the barn and sheep pen where today's farmer shears his sheep and piles his black plastic packages of silage.
Opeens stonden, zaten en lagen ze met hun gare, smerige kleren en afgetrapte schoenen bij ons op de stoep. Eerst dacht ik dat het gewoon buurtbewoners waren of zo. Want niet zo heel ver bij ons vandaan had je de Bloemenbuurt en daar woonden dus echt de grootste peukenrapers van de stad. Er was een magere, bleke man met van die ingevallen wangen. Ook als de mussen van het dak vielen, droeg hij dus gewoon een wollen jas met een bontkraag. Zijn haren waren als stro en in een staartje gebonden. De andere man was niet veel dikker en had een uitgezakte kop met van die vieze blauwgele wallen. Ook stond hij de hele dag uitdagend richting voorbijgangers onder zijn smerige, veel te grote rode trui te krabben. Maar het ergst was toch wel die vrouw. Wallah, ze was echt heel eng. Net een skelet op kapotte gympen. Een doodskop met wat vel erover. Als het een keer hard ging stormen, dan zou ze zo de lucht in vliegen. Echt. Maar ze was vooral verschrikkelijk luidruchtig. Met die O-benen van haar liep ze de hele dag gestrest langs de ingang van de pizzeria. Die andere twee spoken sukkelden maar een beetje achter haar aan. Ze gooiden bierblikjes, papier en andere rotzooi op het terras. En als ze moe waren van het heen en weer lopen, hingen ze als straathonden tegen onze twee containers, iets verderop tegen een muur. Wat ik ook deed, wat ik ook probeerde: niets hielp. Eerst vriendelijk vragen: Fijne heren en charmante dame, zouden jullie het pad vrij willen houden? Kunnen jullie alsjeblieft iets verderop gaan staan? Hielp dus allemaal geen ene moer. Toen heb ik hen zowat duizend keer gewezen op de huisregels van onze zaak, die wij ingelijst buiten aan de muur hadden hangen. Maar ik had net zo goed naar de lucht kunnen wijzen of zo, want dat hielp helemaal niets. Bel de pliesie maar! riep Doodskopje dan en ze begon te stampen en te zwaaien. Wij mogen staan waar we willen! Dit is toch een openbare weg? En dit is toch een vrij land, of niet dan? Hoe gek of gaar iemand ook is, hij weet wel altijd wat zijn rechten zijn, dacht ik nog. Ongelooflijk.
Der Arbeitsplatz hinter der Theke ist eng, der Boden schmierig und glatt, die Grillplatte glühend heiß bei 180 Grad Celsius. Es gibt keinerlei Sicherheitsvorkehrungen. Eigentlich müßte man Handschuhe bei der Arbeit tragen, das schreiben jedenfalls die Sicherheitsbestimmungen vor. Aber es gibt keine, und sie würden die Arbeit nur verlangsamen. So haben viele, die dort länger arbeiten oder gearbeitet haben, Brandwunden oder Narben von Brandwunden. Ein Kollege mußte kurz vor meiner Zeit ins Krankenhaus, weil er in der Hektik direkt auf den Grill gefaßt hatte. Ich (Ali) hole mir gleich in der ersten Arbeitsnacht Blasen wegen der aufspritzenden Fettropfen.
Naiverweise glaube ich (Ali), meine erste Schicht sei wie vereinbart um halb drei Uhr morgens zu Ende. Ich (Ali) bemerke, wie man über mich, den Neuling, zu reden beginnt. Der Manager fährt mich (Ali) an, was mir denn einfalle, vor der Zeit zu gehen. »Ich habe mich nur an die Anweisung gehalten.« - Ich hätte mich persönlich bei ihm abzumelden, warnt er mich (Ali) und fragt mit drohendem Unterton, ob ich denn draußen wirklich schon saubergemacht hätte. Da ich bereits kurz vorher im dünnen Hemd in die Kälte der Dezembernacht hinausgeschickt worden war, antworte ich (Ali), daß alles total sauber sei. Eine besonders aufmerksame Angestellte bemerkt aber, daß noch Papier herumliegt.
Es ist mittlerweile kurz vor drei Uhr morgens. Der Manager meint, ich (Ali) würde die richtige Einstellung vermissen lassen, ich (Ali) engagiere mich nicht. Auch mein Gesicht sähe nicht sehr froh aus. Ich solle nicht denken, ich würde nicht kontrolliert. Beispielsweise hätte ich heute fünf Minuten an derselben Stelle gestanden. »Wieso«, erwidere ich (Ali), »kannnich sein, ich flitzen hin und her, weil ich dies Arbeit auch als Sport seh'.«
Tarnungen und Halluzinationen. Das Ziel war längst explodiert. Die einen jubelten durch ihre spröden frühen Jahre, wenn Cornelia Ender und Roland Matthes Goldmedaillen zu Olympischen Spielen gewannen und wenn der Freundschaftsratsvorsitzende in der Schule zum Morgenappell das "Immer bereit!" mit der flachen, aufgestellten Hand über dem Käppi einforderte. Unsere Heimat, das sind nicht nur die Städte und Dörfer, das ist auch die Partei.
Die anderen wuchsen mir Bürstenschnitt und Lakritze zwischen den Zähnen heran, draußen in Prag rollten die Panzer der lieben Sowjetsoldaten, die zu Hause die Wälder vor Pilzsuchern schützten, draußen wurde Rudi Dutschke abgeknallt, starben Jimmy und Janis, und der Lehrer schickte uns heim, wenn die Haare übers Ohr hingen, draußen war Vietnam, und wir klebten Wandzeitungen für die Kinder von My Lei, draußen wurde für Gard Haarspray ein Studio am Bildschirm aufgebaut, und unsere Mütter rollten sich die Frisuren zu turbanähnlichen Türmen, draußen erzählte Rudi Carrell seine niederrheinischen Scherze, und drinnen formte sich der Volksmund zum Lachen über den neuesten Parteiwitz.
Lenins hundertsten Geburtstag feierten wir und sangen heimlich Abba, beim Fußball waren wir Beckenbauer und Müller, zu Hause unterm Küchentisch zwischen Indianerstämmen Sheriff Dillon und Old Shatterhand. Und der rote Rotz lief uns aus der Nase, und der Lehrer fragte nach dem Testbild und ob die Uhr zu Hause am Fernseher Ziffern hatte oder nicht, weil es nämlich im Westen eine Ziffern auf der Fernsehuhr gab, und der Vater warnte davor, mit diesem oder jenem Schulkameraden allzu offenherzig über Gespräche zu Hause zu reden und wer am letzten Samstag wieder zu Besuch war, und zu Weihnachten gab es Milky Way von Tante Lisbeth, das nach Seife schmeckte, weil für die Mutter auch Waschmittel im Paket gewesen war. Und die Städte erglommen noch sphinxbjau zwischen Schnee und Meer, auch nachd ern der Vater mir eines Abends beim Einparken des Autos in die Garage erzählte, Onkel Helmut, den Wirt von Der Rommelsburg, hätten sie nachts zuvor ahgeholt, und vielleicht sei er jetzt auch dran, denn sie hätten beim Skat immer über Politik gesprochen, und
Onkel Helmut habe außerdem Heino-Platten gehört und eine Pistole gehabt, von er besser niemand hätte wissen sollen. Jungpioniere sind wir gewesen, aber ohne Pioniergeist, Kinder der DDR, aber ohne eine positive Vorstellung davon, was die DDR war. "Der Schwarze Kanal" war das Feindbild, nicht der schwarze Kanal Aber der Feind meinte es gut mit uns.
Mit erwachtem Argwohn sah ich schon von weitem, daß vor meinem Haus ein Möbelwagen das halbe Trottoir verstellte. Mit offenen Flügeln klaffte das Tor. Grobschlächtige Männer hoben, schoben und schleppten unter rauhen Leitsignalen Schwergewichtiges durch Gang und Stiegenhaus.
Ich konnte eine Weile nicht hinein, weil zwei Packer sich mit geblähten Halsadern abrakkerten, einen überdimensionalen Schreibtisch durch die Eingangspforte zu fädeln, der sich diesem Ansinnen mit einer obstinaten Beharrlichkeit widersetzte, die etwas Menschliches hatte: ein sperriger Protest der Würde.
Unbehagen schoß auf, als ich vernahm, daß das Ziel dieser Betriebsamkeit die Wohnung unter mir war, die lange leergestanden hatte. Zwar ist das Haus solid gebaut, großräumig und mit hohen
Plafonds, wie man noch im vorigen Jahrhundert baute, trotzdem war mir das Bewußtsein verläßlicher
Stille unter meinen Füßen zur angenehmen Selbstverständlichkeit geworden. Ich betrat den Aufzug mit nervöser Beklommenheit.
Gleichzeitig mit mir stieg die Hausmeisterin ein, eine kleinwüchsige, feiste Vierzigerin mit der Geschwätzigkeit eines Kuckucks. Sie fuhr mit Kübel und Fetzen auf und versah mich mit Faktenmaterial über den neuen Mieter.
«Ein älterer Herr, alleinstehend.» Der Umstand beruhigte mich. Wenigstens kein Kindersegen und lärmende Gesellschaften.
«Fast keine Möbel hat der Herr», erfuhr ich ungefragt; «nur Kisten voller Bücher und Regale nicht einmal eine ordentliche Schlafzimmergarnitur! » wurde angemerkt mit geschürzter Lippe; «nur Ottomanen und kein Buffet. Dafür zwei Schreibtische! Was braucht ein alleinstehender
Herr zwei Schreibtische?» fragte sich die Hausmeisterin und lachte kehligen Hohn.
Uit: Too Brief a Treat: The Letters of Truman Capote
TO CATHERINE WOOD [Monroeville, Ala.] [26 July 1941]
Dear Miss Wood, I have been in New Orleans three weeks and I just got back to Monroeville last night. I was very pleasantly surprised to find your sweet note. I was so sorry to hear about your father and I do hope he is improving.I have been gathering material here and there and some of it is rather good, I have written little but I have taken many notes and tried to give accurate accounts of things that will later stand me in good stead, (that was meant to be a period, but my typewriter slipped.)
Are you going up to visit Miss Pierce, I hope you do because her place in Maine sounded so quiet and restful-charmingly woodsy.
I have been traveling all over the south since I came. I went to Natchez, Miss. last week and I went on a picnic at a very scenic spot over looking [sic] the Mississippi River.
Teddy's mother wrote me a long letter telling me all about his doings, you know Teddy-he would'nt [sic] write anyone if his very life depended upon it. She told me that you had written him and asked me to tell you all the news about the dear raven haired child.
1.He has a job with the Greenich [sic] Cab company and he makes fifteen dollars week.
2.He won $130.00 dollars [sic] at the Maidstone club dinner dance. He is taking flying lessons with it.
3.His mother is desperate!
4.They have moved into their new house-the address is 179 Park Ave. Greenwich.
5.They are pleased and delighted with Teddy and he seems to be improving. BUNK!
P.S. He was 17 last Sat.
I have gone Russian with a vengeance! I finally finished WAR and Peace. Also I have read Huxley's "Point Counter Point." It is very badly written, not so badly written as confusing. But it is educating as to the point of ultra-modern sophistication.
I went all the way through the heart of Pearl River swamp in La. It took three days and it was like being in a jungle only more dangerous. These swamps are inhabited by Cajons (I believe that I spelled that correctly) and it is so wild in there that some of the younger children have never seen white people! It was really quite an experience and I collected all kinds of material and wild flowers-also a baby alligator which I will ship to you C.O.D any time that you will have him. He's a regular little monster.
I am so sorry for my procrastination in answering your letter but it was truly unavoidable. Please write me and tell me all the news as I am at present sorta this side of civilization, where the people think if you don't say "ain't" you just ain't right in the head and the double negative is accepted grammar.
Write me, all my very best Love, Truman
Truman Capote (30 september 1924 25 augustus 1984)
Denkend aan Holland zie ik brede rivieren traag door oneindig laagland gaan, rijen ondenkbaar ijle populieren als hoge pluimen aan de einder staan; en in de geweldige ruimte verzonken de boerderijen verspreid door het land, boomgroepen, dorpen, geknotte torens, kerken en olmen in een groots verband. De lucht hangt er laag en de zon wordt er langzaam in grijze veelkleurige dampen gesmoord, en in alle gewesten wordt de stem van het water met zijn eeuwige rampen gevreesd en gehoord.
Zonnige septembermorgen
De zomer en de late rozen
zijn zacht ontblaadrend uitgebloeid;
het bloedend vuur, het hete blozen
tot oud oktobergoud vergloeid.
de groene vlammen van de bomen
- bestorven bruin en wingerdrood -
zijn van hun donkre drift benomen
o dag, o droom van blauw en goud!
het licht hangt in de honingraten
der vensters als een vochtig vlies
en morgenzon in de gelaten
waarin bij nacht de droefheid wies.
o zijden zonlicht, zacht kristal
hoe onbeschrijflijk mild en edel
verzilvert gij het smal ravijn
der huizen en de ranke schreden
der meisjes langs de waterval
en langs de gracht en op de bruggen
die teer gebogen ruggen
welven over het fulpen waterdal;
de kinderen vangen met hun handen
de zachte speren; en hun mond
vangt het geluk met open tanden
van dauw en vochte morgenstond.
o witte wel, o waterval
omhuiverd door die vroege tent
van hemelsblauw, o firmament
dat koel en diep doorschijnend is;
genees mijn hart dat in de zomer
zo ruw en rood gehavend werd;
genees het in het klare stromen
voordat het droef en avond wordt.
Zonder weerklank
Volk, ik ga zinken als mijn lied niet klinkt;
ik moet verdrogen als gij mij niet drinkt;
verzwelg mij, smeek ik - maar zij drinken niet;
wees mijn klankbodem, maar zij klinken niet.
Hendrik Marsman (30 september 1899 21 juni 1940)
Benno Werzberger in Israel, Tadeusz Borowski in Poland, Paul Celan and Piotr Rawicz in Paris, Bruno Bettelheim in the United States, Primo Levi in Italy--the writers who were part of the shrinking community of Holocaust survivors endured severe hardship. Despairing of the written word's power, some chose silence. The silence of death.
Was it because as guardians of memory they felt misunderstood, unloved, exiles in the present, guilty of having failed in their task? Were they afraid of having spoken too much--or not enough? In light of the tragedies that continue to tear apart society, did they admit defeat?
I knew three of them well. Their final acts continue to haunt me.
Primo Levi, speaking of "experts" on the Holocaust, said "They are the thieves of Time; they infiltrate themselves through keyholes and cracks and cart off our memories without leaving a trace."
Why did Primo, my friend Primo, fling himself from the top of a staircase, he whose works finally succeeded in shaking public indifference, even outside Italy?
From our first meeting in Milan, during the seventies, we had formed bonds. In a way we were meeting again, having already "met." Over there, in Buna. I had spent some time in his barracks. I had seen him without seeing him. He had crossed my path without noticing me. Even over there, social differences existed.
Now, transcending frontiers, we moved forward side-by-side as we clung to our links to those who had abandoned us. Was it he or I who said "Maybe I'm dead and don't know it." Like him I was convinced that our experiences isolated us, that people living today or tomorrow could never understand their nature.
When we turned our gaze inward we saw the same universe. The selections, the kommandos, the "roll calls" in the icy wind, the hanging of the young boy, a member of the underground--yes, he remembered it all as I did. Sometimes he would question me about a sentence of mine he had read somewhere; I told him I was a bad interpreter of my writings. I did better commenting on his.
Eli Wiesel (Sighet, 30 september 1928)
De Nederlandse (gelegenheids-)dichter, (sport)journalist, televisiepresentator en columnist Henk Spaan werd geboren in Heerhugowaard op 30 september 1948. Zie ook mijn blog van 30 september 2008.
Ruud van Nistelrooij
Op de website van de heilige Maria Magdalena-kerk in Geffen Vind je, naast honderdvijftig fotos Van het huwelijk op 10 juli 2004 Van Leontien en Ruud en Een uitgebreid beeldverslag van de Parochiereis naar Lourdes Uiteraard ontbreekt de rolstoel niet Honderdnegentig fotos van het Misdienaarskamp tweeduizendvijf Radeloze nietszeggendheid met Uitzondering van foto 84 waarop: Een schaal hamburgers Een schaal frikandellen En achttien rookworsten Hoofdschotels van een Brabants Avondmaal in het rijke, roomse leven.
Dann ist Frankfurter mit seiner Frau alleine, ohne Zeugen. Ich weiß bloß, wie es ausgegangen ist, ich kenne nur das Resultat, nichts dazwischen, aber ich kann es mir nur so oder ähnlich vorstellen.
Die Frau steht endlich auf, irgendwann. Sie wischt sich die Tränen weg, nicht mehr die vom Heiratsantrag, oder sie wischt sie nicht weg, sie geht zu ihrem Mann, leise, als wollte sie ihn nicht stören. Sie stellt sich hinter ihn, legt ihm die Hände auf die Schultern, sie bringt ihr Gesicht dicht an seins, das noch immer von den Händen verdeckt wird, und wartet. Auch als seine Arme heruntersinken nichts, er starrt auf die gegenüberliegende Wand, und sie stößt ihn leicht an. Sie sucht etwas in seinen Augen und kann es nicht finden.
"Felix", könnte sie nach einer Weile leise gesagt haben, "freust du dich denn nicht? Bezanika ist doch nicht so unendlich weit. Wenn sie bis dort gekommen sind, dann kommen sie doch auch bis zu uns."
Oder sie könnte gesagt haben: "Stell dir vor, Felix, wenn das wahr ist! Mir dreht sich der Kopf, stell dir das doch bloß vor! Nicht mehr lange, und alles wird wieder sein wie früher. Du wirst wieder spielen können, auf einer richtigen Bühne, unser Theater wird bestimmt neu aufgemacht, ich werde dich nach jeder Vorstellung abholen, neben der Anschlagtafel an der Pförtnerloge werde ich auf dich warten. Stell dir das bloß vor, Felix!"
Er antwortet nicht. Er steht unter ihren Händen auf und geht zum Schrank. Vielleicht sieht er aus wie ein Mann, der einen wichtigen Entschluss gefasst hat und keine Zeit mehr verlieren will, ihn auszuführen.
Frankfurter öffnet den Schrank, nimmt eine Tasse oder ein Kästchen heraus und findet darin den Schlüssel.
"Was willst du im Keller?" fragt sie.
Er wiegt den Schlüssel in der Hand, als ob noch etwas zu bedenken wäre, die Frage nach dem Zeitpunkt womöglich, aber je eher, desto besser, nichts gilt mehr. Vielleicht sagt er ihr jetzt schon, was er vorhat, noch im Zimmer weiht er sie ein, aber das ist unwahrscheinlich, er hat sie nie groß um ihre Meinung gebeten. Außerdem ist ganz und gar unwichtig, wann er es ihr sagt, geändert wird dadurch nichts, der Schlüssel ist schon in seiner Tasche. Nehmen wir also an, er schließt wortlos den Schrank, geht zur Tür, dreht sich dort zu ihr um und sagt nur: "Komm."
Sie gehen in den Keller.
Armeleutehäuser, in die man früher nie den Fuß gesetzt hätte, die Holzstufen sind ausgetreten, sie knarren wie verrückt, aber er geht dicht an der Wand und auf Zehenspitzen. Sie folgt ihm beunruhigt, auch leise, auch auf Zehenspitzen, sie weiß nicht warum, er tut es eben auch. Sie ist ihm bisher immer gefolgt, ohne zu fragen, sie hat oft nur erraten, was zu tun sei, es war nicht immer gut.
Shake off this sadness, and recover your spirit; sluggish you will never see the wheel of fate that brushes your heel as it turns going by, the man who wants to live is the man in whom life is abundant.
Now you are only giving food to that final pain which is slowly winding you in the nets of death, but to live is to work, and the only thing which lasts is the work; start then, turn to the work.
Throw yourself like seed as you walk, and into your own field, don't turn your face for that would be to turn it to death, and do not let the past weigh down your motion.
Leave what's alive in the furrow, what's dead in yourself, for life does not move in the same way as a group of clouds; from your work you will be able one day to gather yourself.
Miguel de Unamuno (29 september 1864 31 december 1936)
The chapel was up a narrow street, or rather cul-de-sac, close by. It stood on the outskirts of the town, almost in fields. It was built about the time of Matthew and Philip Henry, when the Dissenters were afraid of attracting attention or observation, and hid their places of worship in obscure and out-of-the-way parts of the towns in which they were built. Accordingly, it often happened, as in the present case, that the buildings immediately surrounding, as well as the chapels themselves, looked as if they carried you back to a period a hundred and fifty years ago. The chapel had a picturesque and old world look, for luckily the congregation had been too poor to rebuild it, or new-face it, in George the Thirds time. The staircases which led to the galleries were outside, at each end of the building, and the irregular roof and worn stone steps looked grey and stained by time and weather. The grassy hillocks, each with a little upright headstone, were shaded by a grand old wych-elm. A lilac bush or two, a white rose-tree, and a few laburnums, all old and gnarled enough, were planted round the chapel yard; and the casement windows of the chapel were made of heavy- leaded, diamond-shaped panes, almost covered with ivy, producing a green gloom, not without its solemnity within. This ivy was the home of an infinite number of little birds, which twittered and warbled, till it might have been thought that they were emulous of the power of praise possessed by the human creatures within, with such earnest, long-drawn strains did this crowd of winged songsters rejoice and be glad in their beautiful gift of life. The interior of the building was plain and simple as plain and simple could be. When it was fitted up, oak-timber was much cheaper than it is now, so the woodwork was all of that description: but roughly hewed, for the early builders had not much wealth to spare. The walls were whitewashed, and were recipients of the shadows of the beauty without; on their white plains the tracery of the ivy might be seen, now still, now stirred by the sudden flight of some little bird.
Elizabeth Gaskell (29 september 1810 12 november 1865) Portret door William John Thomson
Uit: Don Quijote von der Mancha(Vertaald door Ludwig Braunfels)
Müßiger Leser! Ohne Eidschwur kannst du mir glauben, daß ich wünschte, dieses Buch, als der Sohn meines Geistes, wäre das schönste, stattlichste und geistreichste, das sich erdenken ließe.
Allein ich konnte nicht wider das Gesetz der Natur aufkommen, in der ein jedes Ding seinesgleichen erzeugt. Und was konnte demnach mein unfruchtbarer und unausgebildeter Geist anderes erzeugen als die Geschichte eines trockenen, verrunzelten, grillenhaften Sohnes, voll von mannigfaltigen Gedanken, wie sie nie einem andern in den Sinn gekommen sind? Eben eines Sohnes,
der im Gefängnis erzeugt wurde, wo jede Unbequemlichkeit ihren Sitz hat, jedes triste Gelärm zu Hause ist. Friedliche Muße, eine behagliche Stätte, die Lieblichkeit der Gefilde, die Heiterkeit des
Himmels, das Murmeln der Quellen, die Ruhe des Geistes tragen viel dazu bei, daß die unfruchtbarsten Musen sich fruchtbar zeigen und dem Publikum Erzeugnisse bieten, die es mit Bewunderung und Freude erfüllen.
Es geschieht wohl, daß eire Vater einen häßlichen Sohn besitzt, der aller Grazie bar ist, und die Liebe, die er für ihn hat, legt ihm eine Binde um die Augen, daß er dessen Fehler nicht sieht, vielmehr sie für witzige und liebenswürdige Züge erachtet und sie seinen Freunden als scharfsinnige und anmutige Außerungen erzählt. Jedoch ich, der ich zwar der Vater Don Quijotes scheine, aber nur sein Stiefvater bin, ich will nicht mit dem Strom der Gewohnheit schwimmen, noch dich, teurer Leser, schier mit Tränen in den Augen bitten, wie andre tun, daß du die Fehler, die du an diesem meinem Sohne finden magst, verzeihen oder nicht sehen wollest; denn du bist weder sein Verwandter noch sein
Freund, hast deinen eignen Kopf und deinen freien Willen wie der Allertüchtigste auf Erden und sitzest in deinem Hause, darin du der Herr bist wie der König über seine Steuergelder, und weißt, was man gemeiniglich zu sagen pflegt: unter meinem Mantel kann ich den König umbringen. Alles dieses enthebt und befreit dich von jeder Rücksicht und Verpflichtung, und so kannst du von dieser Geschichte alles sagen, was dir gut dünkt, ohne zu besorgen, daß man dich schelte ob des Bösen, noch belohne ob des Guten, das du von ihr sagen magst.
Miguel de Cervantes (29 september 1547 23 april 1616)
In der Schule hatte ich zwei altjüngferliche Lehrerinnen, die behaupteten, ihre Verlobten seien im
Krieg gefallen.Wenn man wie ich nicht verheiratet, verwitwet, geschieden ist, keinen Lebensgefährten
oder Freund hat von Kindern ganz zu schweigen und nicht mal mit kurzfristigen Männerbekanntschaften aufwarten kann, dann kriegt man heute wie damals einen abwertenden Spitznamen angehängt. Aber eine alte Jungfer wie meine Lehrerinnen bin ich nicht. Und es gibt auch Leute, die meinen Status positiv sehen: Verheiratete Kolleginnen betrachten meine Unabhängigkeit, meine Reisen, meine berufliche Karriere oft mit Neid und dichten mir so manches romantische Urlaubserlebnis an, wozu ich vielsagend lächle.
Ich verdiene gut, ich halte mich gut. Mit meinen zweiundfünfzig Jahren sehe ich besser aus als in meiner Jugend.Mein Gott, wenn ich die Fotos von damals sehe! Gute zwanzig Pfund zuviel, eine unvorteilhafte Brille, diese plumpen Schnürschuhe und der Bordürenrock. Ich war die Frau, mit der man angeblich Pferde stehlen kann und die schließlich selbst einem Pferd immer ähnlicher wurde.Warum hat mir damals keiner gesagt, daß es auch anders geht! Make-up habe ich verachtet, ohne dabei »natürlich« auszusehen. Ich war voller Komplexe. Heute bin ich schlank und gepflegt, meine Kleider, mein Parfum und erst recht meine Schuhe sind teuer. Hat es was gebracht?
Damals im Bordürenrock studierte ich Jura. Warum gerade das? Vielleicht weil ich keine ausgesprochene Begabung für Sprachen hatte und, ehrlich gesagt, auch sonst keine. Ich dachte etwas naiv, in diesem neutralen Fach wäre ich gut untergebracht.
Viele Jahre war ich befreundet mit Hartmut.Wir lernten uns gleich im ersten Semester
kennen. Eine zündende Leidenschaft war es nicht; wir paukten zusammen bis in die Nacht, und schließlich war es zu spät zum Heimgehen.
In hypothetical sentences introduced by if and referring to past time, where conditions are deemed to be unfulfilled, the verb will regularly be found in the pluperfect subjunctive, in both protasis and apodosis.
Donet, Principles of Elementary Latin Syntax
It is perhaps unusual to begin a tale of murder with a reminder to the reader of the rules governing conditional sentences in a language that is incontrovertibly dead. In the present case, however, such a course appears not wholly inappropriate. If (if) Chief Inspector Morse had been on hand to observe the receptionist's dress an irregularly triangled affair in blues, grays, and reds he might have been reminded of the uniform issued to a British Airways stewardess. More probably, though, he might not, since he had never flown on British Airways. His only flight during the previous decade had occasioned so many fears concerning his personal survival that he had determined to restrict all future travel to those statistically far more precarious means of conveyance the car, the coach, the train, and the steamer. Yet almost certainly the Chief Inspector would have noted, with approval, the receptionist herself, for in Yorkshire she would have been reckoned a bonny lass: a vivacious, dark-eyed woman, long-legged and well-figured; a woman-judging from her ringless, well-manicured fingers not overtly advertising any marital commitment, and not averse, perhaps, to the occasional overture from the occasional man. Pinned at the top left of her colorful dress was a name tag: Dawn Charles. Unlike several of her friends (certainlyunlike Morse) she was quite content with her Christian name. Sometimes shed felt slightly dubious about it; but no longer. Out with some friends in the Bird and Baby the previous month, shed been introduced to a rather dashing, rather dishy undergraduate from Pembroke College. And when, a little later, she'd found herself doodling inconsequentially on a Burton beer mat, the young man, on observing her sinistrality, had initiated a wholly memorable conversation.
Ellis Peters, Ben Greenman, Prosper Mérimée, Albert Vigoleis Thelen, Francis Turner Palgrave, Noël Laflamme, Rudolf Baumbach
De Engelse schrijfster Ellis Peters werd op 29 september 1913 als Edith Pargeter geboren in Horsehay, Shropshire. Zij was de jongste van drie kinderen. Op 23-jarige leeftijd schreef zij haar eerste boek, een novelle die zich afspeelde in het Oude Rome. Tijdens de Tweede Wereldoorlog nam zij vrijwillig dienst bij de marine. Haar ervaringen uit die periode stelde zij te boek in de bundel She Goes to War. In 1951 begon Ellis Peters aan de serie Inspecteur Felse; de eerste titel in de reeks was Inspecteur Felse en de dode man. De avonturen van George Fels, zijn vrouw Bunty en hun zoon Dominic waren algauw een groot succes. In totaal schreef zij dertien 'Felses'. Enige jaren later begon Peters aan haar grootste roman, De hemelboom-trilogie, een middeleeuwse kroniek waarmee zij uitermate veel lof oogstte. Haar grote doorbraak echter kwam aan het eind van de jaren zeventig met een middeleeuwse detectiveroman, waarin de sympathieke en wereldwijze monnik Cadfael de hoofdrol speelde. De Broeder Cadfael-serie bevat twintig titels.
Uit: Virgin in the Ice
They went out together into the cold and dark of the garden, and felt on their faces the first flakes of the first snow of the season. The air was full of a drifting unease, but the fall was light and fitful here. Further south it set in heavily, borne on a north-westerly wind, dry, fine snow that turned the night into a white, whirling mist, shrouding outlines, burying paths, blown into smooth, breaking waves only to be lifted and hurled again into new shapes. Valleys filled to a treacherous level, hillsides were scoured clean. Wise men stayed within their houses, clapped to shutter and door, and stopped the chinks between the boards, where thin white fingers reached through. The first snow and the first hard frost.
All those four days since the first snow the weather had followed a fixed pattern, with brief sunshine around noon, gathering cloud thereafter, fresh snow falling late in the evening and well into the night, and always iron frost. Around Shrewsbury the snowfalls had been light and powdery, the pattern of white flakes and black soil constantly changing as the wind blew. But as Cadfael rode south the fields grew whiter, the ditches filled. The branches of trees sagged heavily towards the ground under their load, and by mid-afternoon the leaden sky was sagging no less heavily earthwards, in swags of blue-black cloud.
Ellis Peters (28 september 1913 14 oktober 1995)
De Amerikaanse schrijver en uitgever Ben Greenman werd geboren op 28 september 1969 in Chicago.
Uit: Circle Is a Balloon and a Compass Both
"The King Cobra," which was kept from the top of the charts by a ballad called "Please Don't Plead," was my last major hit. As a result, it is the song with which I am most strongly associated. Many items that I own, including my car, my favorite Zippo, and a large number of white leather jackets, have a cobra logo or insignia. The song was even featured in a series of action films starring a man named Jake Patko, whose nickname was "The Snake." Thanks principally to "The King Cobra," I made some money, though not as much as I would have made if my business manager had been honest, and I used it to buy a pair of Burger Man franchises. Those were the cornerstones of my empire, and in each of those two original stores, I hung gold-record certificates of my most famous songs. The King Cobra even got a sandwich named after it: chicken with hot sauce, because "it has bite." When I stopped being a pop singer, it bruised my ego more than I would have expected. I used to wake up in the middle of the night and sit in the living room with a guitar, trying to write something else catchy and meaningful. All that came to me was nonsense, doggerel or worse. The emotional effects lingered. My wife, Gloria, who had met me when I was famous -- she was one of the dancers on the "King Cobra" video -- was not entirely pleased to find herself suddenly married to a Burger Man franchisee, and we had some tough times that involved a period of separation and the shattering of car windows with golf clubs. Then came therapy, which did wonders. I spent seven weeks in a little office with a large woman with small glasses and emerged a more balanced man. Trivial things once set me off -- the headline news, the weather. For me, they are usually one in the same. We live in the narrow seam between two temperate zones and, as a result, consistently experience extreme weather: big thick snowflakes that the news anchors call "snowcakes," hot drops of rain. Thanks to therapy, I reached a point where the weather meant no more to me than well, than weather. I learned to wake up, kiss my wife, hug my son, and drive to work, humming all the way. But then came this new era, in which everyone and their mother is a pop singer. Now that's unpleasant weather. You'd think that the explosion of pop singers would make it easier for me to get back in the game, but the fact is that there is no more game. To tell you how we came to this sad circumstance-as a nation, as a culture -- I will need to take a drink. I have already filled the shot glass, which is decorated with a decal of a king cobra, with whiskey. "Ready for venom," I say to no one in particular, and I kill the shot.
Il est impossible de voir quelque chose de plus parfait que le corps de cette Vénus ; rien de plus suave, de plus voluptueux que ses contours ; rien de plus élégant et de plus noble que sa draperie. Je mattendais à quelque ouvrage du Bas-Empire ; je voyais un chef-duvre du meilleur temps de la statuaire. Ce qui me frappait surtout, cétait lexquise vérité des formes, en sorte quon aurait pu les croire moulées sur nature, si la nature produisait daussi parfaits modèles.
La chevelure, relevée sur le front, paraissait avoir été dorée autrefois. La tête, petite comme celle de presque toutes les statues grecques, était légèrement inclinée en avant. Quant à la figure, jamais je ne parviendrai à exprimer son caractère étrange, et dont le type ne se rapprochait de celui daucune statue antique dont il me souvienne. Ce nétait point cette beauté calme et sévère des sculpteurs grecs, qui, par système, donnaient à tous les traits une majestueuse immobilité. Ici, au contraire, jobservais avec surprise lintention marquée de lartiste de rendre la malice arrivant jusquà la méchanceté. Tous les traits étaient contractés légèrement : les yeux un peu obliques, la bouche relevée des coins, les narines quelque peu gonflées. Dédain, ironie, cruauté se lisaient sur ce visage dune incroyable beauté cependant. En vérité, plus on regardait cette admirable statue, et plus on éprouvait le sentiment pénible quune si merveilleuse beauté pût sallier à labsence de toute sensibilité.
« Si le modèle a jamais existé, dis-je à M. de Peyrehorade, et je doute que le Ciel ait jamais produit une telle femme, que je plains ses amants ! Elle a dû se complaire à les faire mourir de désespoir. Il y a dans son expression quelque chose de féroce, et pourtant je nai jamais vu rien de si beau.
Cest Vénus tout entière à sa proie attachée ! sécria M. de Peyrehorade, satisfait de mon enthousiasme.
Cette expression dironie infernale était augmentée peut-être par le contraste de ses yeux incrustés dargent et très brillants avec la patine dun vert noirâtre que le temps avait donné à toute la statue. Ces yeux brillants produisaient une certaine illusion qui rappelait la réalité, la vie. Je me souvins de ce que mavait dit mon guide, quelle faisait baisser le yeux à ceux qui la regardaient. Cela était presque vrai, et je ne pus me défendre dun mouvement de colère contre moi-même en me sentant un peu mal à mon aise devant cette figure de bronze.
Prosper Mérimée (28 september 1803 23 september 1870)
Es wird hoch auf den Mittag zugegangen sein, da sagte Beatrice leise, doch sehr entschlossen: "Komm, mach dich fertig, wir gehen ins Wasser." Sie sagte: ins Wasser, und nicht etwa ins Kino, ins Café Alhambra oder an die Kathedrale. Aber sie hatte auch gesagt, ich solle mich fertigmachen, also fertigmachen zum Fertigmachen, und darum fing ich erst einmal an mich zu rasieren. Die verflossene Nacht war zuviel für sie gewesen, das begriff ich, doch sagte ich nichts; ich schor mich mit ungewöhnlicher Sorgfalt. Das hat nichts mit einem standesgemäßen Selbstmordregelement zu tun, wie es von farbentragenden Studenten oder Offizieren in Ehren gehalten wird: schwarzer Anzug und steifer Hut. Ich säuberte mich, weil ich das schon zwei Tage nicht mehr besorgt hatte. Ich bin nie frei von Eitelkeit gewesen, was meine äußere Erscheinung betrifft. Kein Spiegelgeck, das bei weitem nicht, aber die Stiefel habe ich gerne blank und die Falten der Hose sollen sich nicht verleugnen. Als Raucher hätte ich mir nach einer solchen Aufforderung sicher eine Zigarette angezündet. Dieser Tag hat sich als ein ungewöhnlich heißer in unser beider Erinnerung gebrannt, ein wahrer Hundstag war es, ob auch der betreffende Stern schon nicht mehr regierte. Die Schilderung des Ganges an den Ort der Selbstvernichtung kann daher nicht ohne dicke Schweißtropfen und geballte Staubwolken auskommen. Haben wir einen letzten Blick auf unsere Habe geworfen, ade du mein Bidetto, mein Schreibmaschinchen, mein lyrisches Werk; leb wohl Pantoffel und Kragenknopf, Dachshaarpinsel und Büstenhalter, Indianerkleid und Unkulunkulu (das war Beatricens Schirm, von dem noch zu sprechen sein wird), tschüß das allesamt, auf Nimmerwiedersehen? Ich schloss die Zellentür ab, das taten wir sonst nie, aber wer ewig wegbleibt, nimmt seine Vorsorge. Die Köchin des Stundenturms, ein schon älteres Mädchen mit eisernen Knochen und einem Busen, der sich noch unter den Armen breitmachte, Bet-Maria, begrüßte uns lebhaft und wies über uns in den Tag hinauf, wo ein flimmernder Dunst das Blau verhüllte, mit Worten, die ich nie mehr vergessen habe: welch ein strahlender Tag, möge der Herr uns auch morgen diese Sonne bescheren, und dass die allerreinste, die allerseligste, die unbefleckt empfangene Gottesmutter auf der Docke denen allen ihren gnädigen Beistand gewähre - und nun zeigte sie auf die Hochburg der Lust, die wir für immer verließen.
Albert Vigoleis Thelen (28 september 1903 - 9 april 1989)
This book in its progress has recalled often to my memory a man with whose friendship we were once honoured, to whom no region of English literature was unfamiliar, and who, whilst rich in all the noble gifts of nature, was most eminently distinguished by the noblest and the rarest,--just judgment and high-hearted patriotism. It would have been hence a peculiar pleasure and pride to dedicate what I have endeavoured to make a true national Anthology of three centuries to Henry Hallam.
But he is beyond the reach of any human tokens of love and reverence; and I desire therefore to place before it a name united with his by associations which, whilst Poetry retains her hold on the minds of
Englishmen, are not likely to be forgotten.
Your encouragement, given while traversing the wild scenery of Treryn Dinas, led me to begin the work; and it has been completed under your advice and assistance. For the favour now asked I have thus a second reason: and to this I may add, the homage which is your right as Poet,
and the gratitude due to a Friend, whose regard I rate at no common value.
Permit me then to inscribe to yourself a book which, I hope, may be found by many a lifelong fountain of innocent and exalted pleasure; a source of animation to friends when they meet; and able to sweeten solitude itself with best society,--with the companionship of the wise and the good, with the beauty which the eye cannot see, and the music only heard in silence.
Francis Turner Palgrave (28 september 1824 24 oktober 1897)
De Canadese schrijver Noël Laflamme werd geboren op 28 september 1950 in Saint-Adrien-d'Irlande als vijfde van in totaal dertien kinderen. Hij studeerde aan de universiteit van Laval en doceerde daarna Frans als tweede taal in o.a. het Engelstalige Canada en in Montréal. Vanaf 1996 richtte hij zich uitsluitend op het schrijven.
Uit: SOUS LA SURFACE DES CHOSES
Sous le choc, il perd connaissance.
Quelques minutes plus tard, revenant graduellement à lui, il comprend quil est étendu sur le dos. Il na pas encore la force douvrir les yeux. Il éprouve de plus en plus nettement une douleur à la tête et à la jambe droite; il na cependant pas limpression davoir quoi que ce soit de cassé. Le sol est mouillé. Des pans de sa vie, en morceaux épars et effilochés, commencent à refluer à la surface de sa mémoire. Ces lambeaux de souvenirs se télescopent, puis retombent doucement, tels des flocons de neige artificielle dans une boule de cristal retournée : " Un deuxième mandat? Non... Zut! Si ce foutu mal de ventre persiste, je vais en mourir... Oui, jaccepte Thérèse pour épouse... Encore ces tartes à la rhubarbe : tu sais pourtant que je naime pas ça... Non, Thérèse, pas de voyage en Europe cette année... Pas vrai! Ce saligaud de dirigeant sud-américain a réellement eu le culot dempocher toutes les sommes dargent que nous lui avons fait parvenir... Il faut en prendre notre parti, Thérèse : on nen aura jamais, denfant "
La voix, étonnamment douce, semble venir de loin. Monsieur Belzile ouvre les yeux au moment où elle reprend :
Sil vous plaît, Monsieur, vous avez mal?
Monsieur Belzile, toujours à lhorizontale, voit dabord un rond de ciel bleu sombre et piqué détoiles au-dessus de lui. Des effluves malodorants agressent ses narines en même temps quune vive douleur létreint à la tête. Peu à peu, il parvient à reconstituer le film des événements et se dit : " Il fallait bien que ça marrive un jour ". Il tâte la prune qui, par génération spontanée, lui est apparue sur la nuque, puis sa jambe qui recommence à lui faire mal. Se concentrant sur la voix quil vient dentendre, il conclut quun passant laura vu choir dans le trou, et quil sest approché dans le but de venir à son secours. Pendant quil se remet à grand peine sur son séant, il entend à nouveau :
Sil vous plaît, Monsieur, vous êtes blessé?
Il lève la tête, mais naperçoit aucun visage au-dessus de lui. Ses yeux shabituant à la pénombre, il tourne la tête pour inspecter les lieux et aperçoit derrière lui une petite masse qui émet une lumière phosphorescente. Il songe tout de suite à un bibelot; lobjet, qui figure un petit animal, un rat pour dire le vrai, sera tombé là, sans se casser. Il se met sur ses genoux et pose alors la main sur une pellicule aqueuse quil devine toute souillée. Il sessuie la main sur sa cuisse tout en se tournant afin de faire face au bibelot, lequel se met à remuer... Oh! la chose est vivante! Et il sagit bel et bien dun rat... Le rongeur au museau pointu reprend vite sa parfaite immobilité sans cesser de fixer Monsieur Belzile de ses petits yeux rouges.
Noël Laflamme (Saint-Adrien-d'Irlande, 28 september 1950)
Croxy, sweating from exertion rather than from drug abuse for once in his life, struggles up the stairs with the last box of records as I collapse on the bed, gaping through a numb depression at the cream woodchip walls. This is my new home. One poky room, fourteen foot by twelve, with an attached hallway, kitchen and bath-room. The room contains a built-in wardrobe with no doors, my bed, and just about space for two chairs and a table. I couldn't sit in here: prison would be better. I'd fucking well go back up to Edinburgh and swap Frank Begbie his cell for this frozen hovel.
In this confined space the stench of old fags from Croxy is suffocating. I've gone three weeks without a cigarette, but I've passive-smoked about thirty a day just from being in his proximity. - Thirsty work, eh, Simon? You coming down the Pepys for one? he asks, his enthusiasm seeming like a gloat, a calculated sneer at one Simon David Williamson's reduced circumstances.
On one level it would be sheer fucking folly to go down Mare Street, to the Pepys, so that they can all snicker, 'Back in Hackney, Simon?' but, aye, company is what's wanted. Ears must be bent. Steam has to be let off. Also, Croxy needs an airing. Trying to give up fags in his company is like trying to come off gear in a squat full of junkies.
- You're lucky to get this place, Croxy tells me, as he helps me unload the boxes. Lucky my fuckin arse. I lie down on the bed and the whole joint shakes as the express train to Liverpool Street hurtles through Hackney Downs station, which is about one foot outside the kitchen window.
Staying put in my state of mind is even less of an option than going out, so we're cagily descending the threadbare stairs, the carpet so worn that it's as hazardous as the side of a glacier. Outside, sleet falls and there's a dull aura of festive hangover everywhere, as we make our way towards Mare Street and the town hall. Croxy, with absolutely no sense of irony, is telling me that 'Hackney's a better manor than Islington, any roads. Islington's been facked for years.'
You can be a crustie for too long. He should be designing websites in Clerkenwell or Soho, rather than organising squats and parties in Hackney. I put the cunt wise to the ways of the world, not because it'll do him any good, but simply to stop nonsense like that filtering into the culture unchallenged. - No, it's a step backwards, I say, blowing on my hands, my fingers as pink as uncooked pork sausages. - For a twenty-five-year-old crustie, Hackney's fine. For an upwardly mobile thirty-six-year-old entrepreneur, I point at myself, it has to be Izzy. How can you give a class bit of fanny in a Soho bar an E8 address?
De Tsjechische schrijver en uitgever Josef kvorecký werd geboren op 27 september 1924 in Náchod. In 1943 deed hij eindexamen gymnasium. Omdat hogescholen en universiteiten in die tijd gesloten waren werd hij te werk gesteld in de Messerschmittwerke in Náchod. Na de oorlog begon hij aan een studie medicijnen in Praag, maar hij stapte al snel over op filosofie en anglistiek. In 1951 promoveerde hij. Na twee jaar militaire dienst ging hij werken als redacteur bij een staatsuitgeverij. Vanaf 1956 was hij redacteur bij het tijdschrift Světová literatura (Wereldliteratuur). Zijn eerder geschreven, maar in 1958 gepubliceerde debuutroman Zbabělci (Lafaards), veroorzaakte een schandaal en hij moest zijn baan opgeven. Toen het klimaat in de jaren zestig in Tsechslowakije verbeterde besloot hij beroepsschrijver te worden. In 1969 kon hij met een beurs een jaar naar Californië. Na afloop daarvan vestigde hij zich in Toronto waar hij aan de universiteit doceerde en met zijn vrouw de uitgeverij Sixty-eight Publishers oprichtte. Deze werd een Mekka voor verbannen schrijvers als Václav Havel, Milan Kundera en Ludvík Vaculík.
Uit: The End of Bull Mácha (Vertaald door Paul Wilson)
Bull Mácha was leaning against the pedestrian railing at the corner of Vodičková Street and Wenceslas Square. The thin mist of a dank afternoon was slowly falling into the streets, blurring the features of the people trudging past him. The streets were coming alive with the bustle of a Sunday evening in the big city. Through the silvery grey veil of a wet autumn dusk the lights in the store windows and cafés were coming on, and the faces of the girls Bull Mácha's impassive eyes were stalking in the crowd seemed to assume a new and mysterious charm under the misty, magic chiaroscuro of artificial lighting. Their hazy beauty touched him like a sudden pain, and in the depths of his heart he longed to draw close to them in a place where one could get closest of all: a café, one of the dance halls whose windows were already beginning to glow through the spidery mist that was slowly descending upon the city of Prague. It was the month of November in the year of our Lord 1953.
The figure leaning against the green railing, with his low, carefully combed coiffure turned to face the flaming entrance of the Soviet Book Shop, was in his own way a living human fossil. At the age of twenty-nine, Frantiek Mácha still referred to himself by his old nickname, Bull, in full "Gablik" BullZoot-Suiter Bulland he insisted that others do so too. And the vague notion of belonging to a grand conspiracy against something uncertain, a conspiracy he still felt a part of, was epitomized, even after all these years, by the title "Gablik." It was an expression that had stuck to him long ago, during the vogue for a popular American Civil War movie and its raffish, devil-may-care hero, Gable himself.
Now Gablik Bull Mácha was standing on the corner of Vodičková Street and Wenceslas Square, his heart lacerated by those winsome, cosmetically improved young faces, and by a strange, miserable nostalgia. He was alone, his hands stuffed into enormous pockets, and from the overcoat, cut strictly according to fashion with the sloping shoulders of a wine bottle and a collar as wide as an acolyte's, a small head emerged, with a painstakingly fashioned coif in front and the sides slicked back into a ducktail. From that face two watery grey eyes stared: dull, bored, desperate. Bull had the heel of his left foot hooked over the bottom rung of the green railing, with his leg swung over as far as he could to the left, and he had pulled up his narrow trouser leg to avoid making a bulge at the knee, so that all might remark on his black-yellow-and-green-striped socks and gaze in wonder at the Gothic upturned toes of his Hungarian winklepickers. He was especially proud of those winklepickers with their snow-white soles flashing in the descending fog like crown jewels, cared for with boundless love and worn only on ceremonial occasions.
Josef kvorecký (Náchod, 27 september 1924)
De Nederlandse schrijfster Esther Verhoef-Verhallen werd geboren in s-Hertogenbosch op 27 september 1968. Haar eerste publicaties verschenen in 1989 en betroffen columns in het blad Flair. Tussen 1995 en 2005 schreef ze 50 informatieve boeken over huisdieren, waarvan er wereldwijd zo'n 8 miljoen over de toonbank gingen. Haar dierenboeken zijn vertaald in ruim 80 landen. Verhoef deed zelf grotendeels de fotografie voor haar boeken. Bekendheid bij het grote publiek verwierf zij echter pas toen zij thrillers begon te schrijven. In 2003 debuteerde ze met de thriller Onrust, die in 2004 werd genomineerd voor de Gouden Strop en spoedig daarna vertaald in het Duits. De opvolger Onder druk werd genomineerd voor de Gouden Strop 2005.
Op 7 april 2006 kwam haar eerste psychologische thriller Rendez-vous uit, die vrijwel meteen in de bestsellerlijsten belandde. In oktober 2006 verscheen Chaos, een roman noir/thriller over een ex-militair met een posttraumatische stressstoornis, die zij samen schreef met haar man Berry Verhoef onder het pseudoniem Escober. In 2007 kwam Close-Up uit. In 2008 volgde Ongenade (Escober) als hekkesluiter van de Sil Maier-trilogie.
Uit:Close-up
Het maakte het makkelijker dat we elkaar zo goed kenden. Daardoor werkte ze, zonder het te weten, mee, en werd het intiem, geborgen bijna. Drie maanden heb ik me erop voorbereid. Eerst heb ik het plan aan alle kanten belicht. Geprobeerd het voor mezelf te visualiseren. Toen ik zeker wist dat het mogelijk moest zijn, was het geen gedachtespinsel meer, maar werd het een deel van mezelf. Het was heerlijk om ermee bezig te zijn, vanaf de voorbereidingen, die bestonden uit gesprekken met haar en de mensen om ons heen, tot aan het aanschaffen van de spullen die ik nodig had. Toegegeven, veel was dat niet. Ze bracht me zelf op het idee.
Edith kon niet zo goed tegen gebroken nachten, dan waren haar ogen de volgende ochtend dik en rood. En hoewel ze veel meer in huis had dan schoonheid alleen, wilde ze vóór alles mooi zijn. Wat mij betreft was ze dat altijd, of ze nu in vol ornaat op een receptie de show stal of net uit bed kwam en, zich verontschuldigend voor haar slonzige verschijning, in badjas thee voor me zette. Een slaapmiddel was voor haar de enige manier om niet steeds wakker te worden van het gerommel s nachts.
Ik keek ernaar uit, voelde me als een kind dat in de rij stond voor de achtbaan. Steeds een stapje vooruit, steeds dichterbij. De toenemende opwinding, die zijn hoogtepunt bereikte op de avond dat alles als een perfect passende puzzel in elkaar viel.
We hadden samen een fles wijn leeggedronken en het gehad over dingen die ons boeiden. Over kunst en kunstenaars, die de ondoordringbare en onbegrijpelijke wereld van de fantasie en emotie tastbaar maakten voor het grote publiek. Kunstschilders, beeldhouwers, schrijvers, muzikanten.
Ze was heel relaxed en leunde tegen me aan. Meer dan eens zei ze dat ze zich bij mij zo op haar gemak voelde, dat ze me helemaal vertrouwde. Ze was al aan het wegzakken, het middel werkte opvallend snel. Ik drukte haar tegen me aan en zei dat ze beter even in bad kon gaan. Ze was moe, ze had te veel meegemaakt, en na een verkwikkend bad en een goede nachtrust zou ze minder zwaarmoedig tegen alles aan kijken. Morgen zou ze zich vast beter voelen.
Esther Verhoef ('s-Hertogenbosch, 27 september 1968)
Louis Auchincloss, William Empson, Bernat Manciet, Edvard Kocbek, Michael Denis
De Amerikaanse schrijver Louis Stanton Auchincloss werd geboren op 27 september 1917 in Lawrence, New York. Hij stamt uit een rijke familie en groeide op in Manhatten. Hij studeerde rechten in Yale, waar hij ook zijn belangstelling voor Engelse en Franse literatuur cultiveerde. Na zijn studie werkte hij voor het advocatenkantoor Sullivan and Cromwell en schreef daarnaast romans, novellen, verhalen en non-fictie.
Uit: The Headmaster's Dilemma
Michael Sayre thought afterward that it had all started on an early spring afternoon in 1975 when he and Ione and Donald Spencer were sitting in the small rose garden behind the headmasters house having coffee after Sunday lunch. They had not eaten in the big school dining room at the main table because Donald Spencer, chairman of the trustees, had only limited time for what he had termed an important visit and had requested a meeting alone with the headmaster and his wife.
The residence that rose above them was a charming old New England manor house, and the great boarding school of which it was the center, to match it, had been tastefully conceived as a colonial village of sober and regular white house fronts grouped about a shimmering oblong lawn studded with elms and dominated at one end by the chapel, a chaste meeting house with a tall spire. As the institution had grown and expanded through the decades, other and larger buildings had been added and playing fields lain out, but these had been sufficiently distanced from the original village atmosphere of plain living and high thinking evoked by the school founder in the 1880s. Averhill, for all its four hundred students and great modern reputation, was still considered by many of its alumni and parents as a stalwart fortress against the creeping vulgarity of the day.
And so Michael liked to think of it. He had been headmaster for three years now, appointed as a result of the successful efforts of younger members of the board to convince the others that a leader was needed to make some adaptations to the exigencies of change in educational thinking. And he had already achievedsome of these: girls had just been admitted; the limits of the courses widened. He had come to Averhill with a considerable reputation as a liberal; he had been the admired editor of a popular radical newspaper and a nationally known protester of the war in Vietnam, and although some of the more conservative of the school trustees had gagged at his appointment, the general feeling was that if change had to come it had better come through one of their own.
Louis Auchincloss (Lawrencw,27 september 1917)
De Engelse dichter en criticus William Empson werd geboren op 27 september 1906in Howden, Yorkshire. Hij studeerde eerste wiskunde aan het Magdalene College in Cambridge en later Engels. In 1930 publiceerde hij het literatuurkritische werk Seven Types of Ambiguity, dat een grote invloed zou uitoefenen op de New Criticism. Empson doceerde vervolgens enige jaren in China en Japan en werd toen hoogleraar in Sheffield. In 1935 verscheen de bundel Poems, in 1940 gevolgd door The Gathering Storm. In 1955 verscheen zijn laatste bundel Collected Poems.
Just a Smack at Auden
Waiting for the end, boys, waiting for the end.
What is there to be or do?
Whats become of me or you?
Are we kind or are we true?
Sitting two and two, boys, waiting for the end.
Shall I build a tower, boys, knowing it will rend
Crack upon the hour, boys, waiting for the end?
Shall I pluck a flower, boys, shall I save or spend?
All turns sour, boys, waiting for the end.
Shall I send a wire, boys? Where is there to send?
All are under fire, boys, waiting for the end.
Shall I turn a sire, boys? Shall I choose a friend?
The fat is in the pyre, boys, waiting for the end.
Shall I make it clear, boys, for all to apprehend,
Those that will not hear, boys, waiting for the end,
Knowing it is near, boys, trying to pretend,
Sitting in cold fear, boys, waiting for the end?
Shall we send a cable, boys, accurately penned,
Knowing we are able, boys, waiting for the end,
Via the Tower of Babel, boys? Christ will not ascend.
Hes hiding in his stable, boys, waiting for the end.
Shall we blow a bubble, boys, glittering to distend,
Hiding from our trouble, boys, waiting for the end?
When you build on rubble, boys, Nature will append
Double and re-double, boys, waiting for the end.
Shall we make a tale, boys, that things are sure to mend,
Playing bluff and hale, boys, waiting for the end?
It will be born stale, boys, stinking to offend,
Dying ere it fail, boys, waiting for the end.
Shall we go all wild, boys, waste and make them lend,
Playing at the child, boys, waiting for the end?
It has all been filed, boys, history has a trend,
Each of us enisled, boys, waiting for the end.
What was said by Marx, boys, what did he perpend?
No good being sparks, boys, waiting for the end.
Treason of the clerks, boys, curtains that descend,
Lights becoming darks, boys, waiting for the end.
Waiting for the end, boys, waiting for the end.
Not a chance of blend, boys, things have got to tend.
Think of those who vend, boys, think of how we wend,
Waiting for the end, boys, waiting for the end.
William Empson (27 september 1906 - 15 april 1984)
De Occitaanse dichter en schrijver Bernat Manciet werd geboren op 27 december 1923 in Sabres. Van zijn ooms die priester waren leerde hij Latijn en Grieks. Toen WO II uitbrak begon hij aan een studie literatuur en politicologie. Hij werd diplomaat en werkte mee aan de processen van Neurenberg. Zijn baan in de diplomatie voerde hem naar Montevideo en Brazilië.
Praise to the rose
Rose, the desire of rose all indwelled
by flashes and birds, disturbed waters
in the spreading of a petal, all homes
opened, and full suns of stamens, suns,
of dawns screamed to dark places, let then gods be born
for covering you with clouds
wide desire of rose.
Impatient rose if you trust
to the emotions on your edges if
flesh over flesh all in one block
but henceforth breaker
of excrescences, of folds, of floors,
and this elastic dawn of far horizons
if you become haunted by sheaths and roses
you are a sad heaven, more than collapses, and
even more dawn and more mouth.
Rose for you, chip,
tree of tears
tongue of dazzling grapes
all desire and freckles
there's only rising suns
the mustered gushers are dissociating from each other -
tree of springs - all structure and overflow and soft fraud
When my quiet thoughts reach for you, all that is sinful and alien
falls off me. The world again becomes solemn, innocent and
relaxed, like after a good deed. I leave the earth and take my
playful feet to the open sea. I start wandering away from the soil
where they sold the beautiful maiden, searching for her on the
rocking ground. I begin casting spells, singing, luring toward
myself, toying with depth jumping from wave to wave, on clouds,
through the ancient universe and mute grounds, singing the songs
of the transient, knowing all the melodies and voices, ways of
loving, ways of memories and prophecies, letting the wind rock my
scars, climbing over the fantasy, the whole world belongs to me,
only the song of the maiden eludes me, something essential is
fleeing, I listen to the falling of quarters of the moon and echoes of
hurricanes in Alaska, to the docile feeding of rustling Canadian
forests, but I cannot seize her though I sense her, I, hostage,
wanderer, wizard, and lover am seeking the maiden's song through
the terrifying nothingness, roaming like the softest breeze through
the organ's pipes, like grass through the spotty cow, or like weight
through the clutch of time, I am all covered with corals, maiden, let
nobody know where I am hiding and where I can find you, remain
the knowing darkness and the blessed pain under the waterfalls of
the river, in its clear flow from mill to mill.
Edvard Kocbek (27 september 1904 3 november 1981)
De Oostenrijkse dichter, bibliograaf, bibliothecaris en vertaler Johann Nepomuk Cosmas Michael Denis werd geboren in Schärding op 27 september 1729. De Jezuïet Denis was vanaf 1759 Professor aan de Weense Theresiaanse Academie en vanaf 1784 de conservator van de Hofbibliothek (nu de Österreichische Nationalbibliothek) in Wenen. Zijn werk omvat in Neolatijn geschreven Jezuëtentheater, lyriek en kerkliederen. De lyrische werken publiceerde hij vooral onder zijn pseudoniem Sined der Barde, waarbij Sined het omgekeerde van zijn achternaam is. Denis schreef ook bibliotheekwetenschappelijke werken en leerboeken als het eerste Oostenrijkse Lesebuch in 1762. In het gehele Duitse taalgebied werd hij bekend door de eerste Duitse vertaling van de werken van Ossian (1768/69), die als werken van een Keltische bard in heel Europa enthousiast ontvangen werden, maar eigenlijk door een tijdgenoot, James Macpherson, waren geschreven.
Charakteristik deutscher Schriftsteller
Wem einst der milden Vorsicht Hand
Mit Klopstocks Schöpferkraft auch Winkelmanns Verstand,
Abts Nachdruck, Lessings Witz, und Cramers Leichtigkeit,
Und Wielands Phantasie, und Rabners Scherz verleiht;
Kleists Aug, Gleims Zärtlichkeit, und Gellerts Unschuld schenkt:
Wer scharf wie Kästner, tief wie Moses denkt;
An Munterkeit noch Hagedornen gleicht,
Und nie von Geßners Einfalt weicht,
Den Tempel des Geschmacks betritt auf Rammlers Spur,
Der ist ein Wunder der Natur!
Michael Denis (27 september 1729 - 29 september 1800)
Die Frühlingssonne schien hell durch das verglaste Fenster auf den Tisch, hinter dem der Abt des Klosters St. Georg zu Wandlingen saß und ein Dokument, das vor ihm lag, studierte. Die tanzenden Strahlen ließen einzelne Buchstaben wie dunkle Flecke hervortreten. Satzbruchteile fingen seinen Blick auf:
»Innozenz, Diener der Diener Gottes Es sind uns große Beschwerden zu Ohren gekommen, daß in einigen Teilen Oberdeutschlands, wie auch sehr viele Personen beiderlei Geschlechts, ihre eigene Seligkeit vergessend die geliebten Söhne Heinrichs Institoris Jakob Sprenger , daß diesen Inquisitoren das Amt solcher Inquisition erlaubt sei und sie zur Besserung, Inhaftierung und Bestrafung solcher Personen «
Ein leises Hüsteln lenkte ihn von seiner Lektüre, der Bulle »Summis desiderantes« des neuen Papstes Innozenz VIII., ab. Der Abt seufzte. Die neue Bulle war von höchster Wichtigkeit, und er hätte sich ihr gern ausführlicher gewidmet. Doch noch andere Aufgaben warteten auf ihn. Dieses Kloster beherbergte nicht nur Angehörige des Benediktinerordens, sondern auch eine Menge Schüler. Mit einem solchen befand sich Bruder Ludwig jetzt hier; der Abt hatte die beiden eintreten lassen, konnte
sich jedoch nicht sofort von seinem Dokument losreißen. In dem Begleitschreiben, das von einem befreundeten Würdenträger der Kirche stammte, wurde die Bulle als Meilenstein bezeichnet.
Und so warteten der Lehrer und sein Schüler schon an die fünf Minuten. Die Bulle mußte ein wenig zurückgestellt werden.
»Was gibt es, Frater?« fragte der Abt freundlich, doch mit ein wenig ungeduldigem Unterton. Bruder Ludwig zählte noch nicht lange zu seinen Mönchen. Vor einem halben Jahr war er aus Speyer gekommen und hatte nun den alten Bruder Andreas als Geographie- und Geschichtslehrer abgelöst. Die Schüler hatten, soweit der Abt wußte, bisher nicht allzu begeistert darauf reagiert, und er hegte den Verdacht, daß der neue Bruder aus diesem Grund zu ihm gekommen war.
Gedenke meiner wenn dein blick sich senkt Auf jeden gegenstand den ich berührt · Wann die gedanken sich dir trüben wollen Und leer wird deines herzens heiligtum!
Gedenke meiner wenn in zarte arme Der reue meine bangen sinne fallen · Wann einsamkeit an ihre brust mich drückt · Verzweiflung über meinem haupte hinzieht!
Gedenke meiner! himmlisch denke meiner Wenn meine hoffnung manchmal mich verlässt · Erinnerungen wie ein feindlich heer Herziehend mich zu schwerem kampfe fordern!
Gedenke meiner wenn in schwäche ganz Den todesengel ich willkommen heisse Und wenn ich mit der allerbangsten stimme Ihn frage nach des sonnenaufgangs zeit!
Gedenke meiner wenn auf harte späne Gedungnes volk mein haupt wird niederlegen · Begräbnisglocken in den wolken schluchzen Um mich der nicht mehr fühlt und nicht mehr weiss.
AHRENLESEN
Herrin voll trauer! wie bereitest du leid mir Dass du ein herz trägst gleich zerschmetterter harfe! Noch tönt aus den saiten echo alter sänge Indem der meister irrt in der unterwelt.
Nicht schluchze wie der vorfahren klagefrauen Und opfere nicht der trauer deine seufzer! Den becher des verzichtes leere mutig Und wenn du kannst vergiss deines herzens zögling!
Ehmals lieblich geborgen an zärtlicher brust · Nach sanftern himmel fliegend in gedanken · Zukunft der unerforschlichen bang lauschend ...
Nun zieh durch unsrer liebe wüste fluren Wie mit verwehtem haar die bettlerin Übrige ähren der erinnrung sammelnd!
Vertaald door Stefan George
Wacław Rolicz-Lieder (*27 september 1866 25 april 1912)
De Franstalige Zwitserse schrijver en filosoof Henri-Frédéric Amiel werd geboren op 27 september 1821 in Genève. Hij studeerde in Genève, berlijn en Heidelberg filosofie, psychologie, theologie en filologie.In 1849 keerde hij naar Genève terug waar hij ging doceren aan de universiteit. Hij publiceerde verschillende dichtbundels en historische en filologische werken. Beroemd werd hij echter door zijn monumentale dagboek (17.000 paginas van 1839 tot 1881) dat men na zijn dood ontdekte en uitgaf.
Uit: Journal intime (Vertaald door Nicolaas Matsier)
Maandag 31 mei 1880. Alleen de maatschappij vertegenwoordigt een enigszins complete eenheid. Het individu moet zich ermee vergenoegen een steen van het gebouw, een radertje van de immense machine, een woord van het gedicht te zijn. Het is een steeds kleiner onderdeel van de familie, de staat, de mensheid, en van alle speciale groeperingen die gevormd worden door de belangen, de geloofsovertuigingen, de aspiraties en de werkzaamheden. De voortreffelijkste zielen zijn die welke zich bewust zijn van de universele symfonie, en van ganser harte meewerken aan het reusachtige en gecompliceerde concert dat men de beschaving noemt. De geest is in principe in staat om alle begrenzingen die hij in zichzelf aantreft uit de weg te ruimen, begrenzingen van taal, nationaliteit, religie, ras, tijdperk. Maar gezegd moet worden dat, naarmate de geest spiritueler en alzijdiger wordt, hij des te minder greep heeft op de anderen, die hem niet meer begrijpen en niet weten wat ze met hem moeten. De invloed is aan de mannen van de daad, en om te handelen is niets zo nuttig als beperktheid van denken gevoegd bij de energie van de wil. Wees zwaard, hamer of kanonskogel om de mensen in beweging te krijgen en een doel te bereiken. De ambitieuzen en de begerigen drijven de spot met de dromers, van wie ze hun spot als medelijden terugkrijgen. De droom is reusachtig maar de daad is een dwerg. Voor de onvrije geesten zijn het succes, de reputatie en de winst al voldoende; maar met de geneugten van de vrijheid en de vreugden van de reis in het oneindige zijn zij niet bekend. Overigens is het niet mijn bedoeling om de een te prefereren boven de ander, want ieder is slechts gelukkig overeenkomstig zijn natuur. Trouwens, geschiedenis komt alleen maar tot stand door specialismen en combattanten. Maar misschien kan het geen kwaad dat, te midden van de verslindende activiteiten van de westerse wereld, een paar zielen een beetje brahmaniseren.
Henri-Frédéric Amiel (27 september 1821 11 mei 1881)
As evening of the third day fell, she sat in front of the farmhouse, a small construction in crude stone with a shelter for the animals, a kitchen and a bedroom: in front of her, a great grassy clearing, with an ancient cork-tree in the middle and the dogs tied to its trunk; and beyond the green of the fields which penetrated into the forest losing itself in the deep shade of the bushes and the rocks. While on the right, among a row of trees, the line of the hills still shone blue on the red sky of sunset.
She was alone, with the dogs, who got up every now and then to watch and returned quickly to crouch down in the dust; but she was waiting for her father's and the sheperd's return and the arrival of a relative who had promised to visit. She was alone and tranquil; she wanted for nothing; she had her vast estate around her which was tended to by a trusted servant of simple spirit such as her father. Down in Nuoro her house was also taken care of by a faithful servant who did not sleep at night in order to keep watch against thief. She lacked nothing: and yet turning inward, looking with full consciousness of self, she saw a serene dusk, yes, dusk: red and gray, gray and red and solitary like the dusk of the tanca.
She seemed old to herself; she saw herself as a child in that same place,the first time that she had been lead up there and someone had whispered in her ear: I"if"you are good all this will be yours." And she had looked around her, with her placid eyes, without wonder and without desire, and yet answering yes. Wandering here and there, not so far as to get lost, she had found a hiding place, a crib carved in a rock, and she placed herself inside, very content to be alone, mistress of all, but hidden to all: and it seemed she was like the pit inside the fruit,like the little bird inside the egg.
Grazia Deledda(27 september 1871 15 augustus 1936)