Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
18-02-2014
Nick McDonell, Toni Morrison, Robbert Welagen, Bart FM Droog, Huub Beurskens, Gaston Burssens
“And White Mike ran after them, barking and howling, and Hunter ran after him, and White Mike let them get away after a couple blocks. Hunter put White Mike in a cab, but he had to convince the cabbie to take White Mike, and pay him in advance. The cabbie was jumpy and looked in the mirror at White Mike the whole ride. White Mike had his head out the window, staring at the pedestrians. When White Mike got home and collapsed in his bed with his shoes and clothes still on, his last thought before sleep was Why not? He had been awake for three days. White Mike gets out of a cab on Seventy-sixth Street and Park Avenue. He looks at the number of the cab: 1F17. He memorizes the number every time he gets out of a cab, in case he leaves anything behind. This has never happened. Down Park Avenue there are Christmas lights wrapped around all the trees and bushes, and the wires give the snow better purchase, so the frost hangs low from the branches. When the lights turn on at night the trees almost disappear between the bulbs, and the disembodied points of light outline jagged constellations in the dark air. It is getting past dusk, and White Mike remembers one night, years ago, when his mother was still alive and she sat on the edge of his bed, tucking him in for the night, and told him about Chaos Theory. White Mike remembers exactly what she said. The story she told him was about how if a butterfly died over a field in Brazil and fell to the ground and made a mouse move or a tiny shoot of grass bend, then everything might be different here, thousands and thousands of miles away. "How come?",he asked. "Well, if one thing happens and changes something else, then that thing changes something else, right? And that change could come all the way around the world, right here to you in your bed." She tweaked his nose."Did a butterfly do that?" "Did the butterfly die?",he asked her back. The lights on Park Avenue suddenly turn on. White Mike can feel his beeper vibrating again.”
Nick McDonell (New York, 18 februari 1984) Chace Crawford als Mike in de film “Twelve” uit 2010
“When, on a day after a trip to collect coal, I cough once, loudly, through bronchial tubes already packed tight with phlegm, my mother frowns. "Great Jesus. Get on in that bed. How many times do I have to tell you to wear something on your head? You must be the biggest fool in this town. Frieda? Get some rags and stuff that window." Frieda restuffs the window. I trudge off to bed, full of guilt and self-pity. I lie down in my underwear, the metal in the black garters hurts my legs, but I do not take them off, because it is too cold to lie stockingless. It takes a long time for my body to heat its place in the bed. Once I have generated a silhouette of warmth, I dare not move, for there is a cold place one-half inch in any direction. No one speaks to me or asks how I feel. In an hour or two my mother comes. Her hands are large and rough, and when she rubs the Vicks salve on my chest, I am rigid with pain. She takes two fingers' full of it at a time, and massages my chest until I am faint. Just when I think I will tip over into a scream, she scoops out a little of the salve on her forefinger and puts it in my mouth, telling me to swallow. A hot flannel is wrapped about my neck and chest. I am covered up with heavy quilts and ordered to sweat, which I do, promptly. Later I throw up, and my mother says, "What did you puke on the bed clothes for? Don't you have sense enough to hold your head out the bed? Now, look what you did. You think I got time for nothing but washing up your puke?"
Toni Morrison (Lorain, 18 februari 1931) Cover Time, 1998
“Ik had het plan opgevat om halsoverkop te vertrekken. Mijn appartement was bijna leeg. Er stond alleen nog maar het nodige: een bed en een lamp. De meeste spullen die ik bezat, had ik verkocht of weggegooid. Wat ik overhield, paste in een koffer. Het was een grote koffer, dat wel. Ik had om één reden mijn spullen weggegooid: om op een dag spoorloos te verdwijnen. Het was met een hersenspinsel begonnen, nu beheerste het mijn leven. Vier dagen was ik bezig geweest om van mijn bezittingen af te komen. Best kort eigenlijk, als je bedenkt hoeveel jaren het heeft gekost om alles te verzamelen. Een antiquair kocht de Tsjechische tafel die ik op mijn achttiende verjaardag van mijn vader en moeder had gekregen. Het blad was versierd met een rode en gele rand, waarop bloemetjes waren geschilderd. Ik had Tsjechië eens bezocht en het eerste landelijke station dat ik zag, was op dezelfde wijze versierd. De tafel sloot wat betreft charme aan bij het lichtgroene dressoir met een marmeren blad. Ooit gekocht in een winkeltje toen ik in mijn eerste studentenkamer woonde. In de bovenste lade van het dressoir bewaarde ik souvenirs. Een donkerblauw betaalmuntje bijvoorbeeld, waarop ‘Boekenbal’ stond. Een jaartal ontbrak.”
Het zuur marcheert in vaste kolommen waggelt in statements om het hardst ja, het is wijs en alwetend en –machtig
maar ongrijpbaar blijft dat ogenblik van bliksemflits van hier naar daar wanneer het publiek juicht
omwille van wat geen wetenschap is en dat deert het zuur, het zuur wil weten determineren en afdoen, afdoen
rangschikken, beoordelen en tot slot in boeken bergen, opsluiten en vooral vergeten, dat wil het zuur.
HET IS MEI EN HET REGENT
Het is mei en het regent en ik denk aan jou en jij aan mij op deze dag in mei dat het regent en vogels krijsen in het struweel en het regent het regent, in mei, in mij, in mei
in mei zeiden we goodbye, voorgoed, voorgoed voorbij in mei ging onze liefde voorbij en het regent en het regent in mei, in mij in jou en mij voorgoed voorbij
die mei met jou en mij, zij aan zij als het regent in mij denk ik aan die mei dat jij mij zei mijn lief, mijn zoet, die dag die dag in mei zo lang zo lang voorbij.
“Kom, op een late, zonnige oktobermiddag wandelen we door Rome. We hebben het Forum Romanum bezocht en waren verre van alleen, zijn toen met vele anderen achter langs het Senatorenpaleis omhoog gelopen naar de Campidoglio, hebben daar staan kijken over een deel van de stad om te zien hoe we weldra, beneden, meerdere malen een veilig heenkomen zouden moeten proberen te vinden, laverend door het in rijen toeterende en blauw dampende verkeer dat zich voortdurend schijnt te verwarren en ontknopen rondom een in smetteloos wit gestoken, druk gebarende en fluitende agent op de Piazza Venezia. We wilden nog een stukje verder dan dat plein en dat is ons uiteindelijk gelukt. Terwijl het Italiaanse verkeer, ondanks deze prachtige, milde dag, van geen ophouden weet, richting Termini of Porta Pia dendert en tegelijkertijd op identieke wijze uit beide richtingen stroomt, gaan we, een onmiddellijke oase vermoedend, een kleine kloosterkerk binnen. San Silvestro in Monte Cavallo. We komen niet bedrogen uit. Alle verkeer is weg wanneer de zware deur achter ons dichtvalt. We kijken, langzaam wennend aan het betrekkelijke donker, naar boven, om ons heen. Bij een zijdeur ontwaren we een klein gezelschap, er wordt zacht gepraat, je zou haast zeggen dat er wordt geconverseerd. Men opent de deur. Een bundel licht valt in de kerk. We zijn zo nieuwsgierig en volgen de mensen, acht of tien in getal, en komen in een kleine kloostertuin met grasperkjes, heesters en cipressen, omsloten door een oude kruisgang. De herfstzon valt nog net aan de oostzijde binnen. Enkelen zijn daar tussen de zuiltjes op het muurtje gaan zitten, anderen staan, een zit er in het gras.”
Huub Beurskens (Tegelen, 18 februari 1950) Herfst in Rome
De avond is zo stil als ’t wezen kan Nog stiller dan bij ’t luiden van de vespers Een wandeling door het land van Jespers Is stiller dan ik zeggen kan
De zee is niet zeer ver Iets verder dan de verste horizonnen Als wij haar ruisen voelen her en der Is ’t wonder van haar stilte reeds begonnen
De velden liggen lauw in dit geruis De mestlucht met de mist heft ons omhangen We horen vele vogelzangen We zien één enkele vledermuis
De wilgen zijn nog stiller dan ze krom zijn Verdoezeld in de stilt’ en bijna zwart De boeren zitten stiller dan ze stom zijn En onze geest staat stil en wij zijn zonder hart
De weiden liggen niet ze hangen ze hangen aan de mist en ’t is de mist die ligt Wij hebben ei zo na niet één verlangen Wij horen een gedicht
De koeien o de koeien Toen Onze Lieve Heer de koe geschapen heeft Wist hij wel dat haar loeien Een klacht zou zijn die om de stilte beeft
De maan want ja het maantje bidt zijn vespers Stil als een wit konijn En ik en Jespers Wij luisteren naar de maneschijn
Gaston Burssens (18 februari 1896 – 29 januari 1965) “Strand “ door Floris Jespers, ca. 1914
De Nederlandse dichter, publicist en diplomaat Maarten Mourik werd geboren in Streefkerk op 18 februari 1923 als zoon van een boer die later gemeenteambtenaar werd. In de Tweede Wereldoorlog verbleef hij als dwangarbeider in Bernau in Duitsland. In 1946 trad hij in dienst van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Hij was van 1978 tot 1985 ambassadeur van Nederland bij de UNESCO. Hij ging in 1988 met pensioen. Na zijn pensionering richtte Mourik in 1990 het Nederlands-Vlaamse 'Comité Buitenlands Cultureel Beleid' mee op, dat zich inzette voor een meer actief buitenlands cultureel beleid. Mourik werd echter vooral bekend na zijn loopbaan toen hij in januari 2001 een aanklacht indiende tegen Jorge Zorreguieta wegens 'misdaden tegen de menselijkheid'; hij had opdracht gegeven aan de Amsterdam International Law Clinic, later aan de advocaten Britta Böhler en Liesbeth Zegveld om te onderzoeken of aangifte mogelijk was. Het Nederlandse Openbaar Ministerie besloot na die aanklacht dat in Nederland niet tot vervolging kon worden overgegaan. Over zijn strijd tegen Zorreguieta publiceerde hij in het boek "Dubbelgevecht", waar hij ook zijn eigen strijd na een beroerte beschreef. In dit boek onthulde hij dat toenmalig algemeen secretaris van Beatrix der Nederlanden, Philip de Heer, een poging had gedaan Mourik van aangifte tegen Zorreguieta af te houden.
Nomade
En elke keer opnieuw dan loopt men in de val van eigen dromen; hoe vaak al heb ik niet gehoopt in de oase aan te komen waar niets meer tot vertrekken noopt, met altijd groenend gras en bomen, en water dat men krijgt, niet koopt. Maar aan het lot is niet te ontkomen.
Want men voert met zich mee de beesten waarvan men dienaar is en heer, maar ’t eerste altijd nog het meeste en zo bevuilt men keer op keer wat paradijs had kunnen zijn, en drijft zichzelf in de woestijn.
Het Vijfde Seizoen
Boven onze hoofden zwenken de trekvogels terug naar 't Noorden; onder onze voeten breken narcissen door het herfstig gras; hoewel de nachten langer worden lengen nu ook de dagen weer; - er is absoluut geen twijfel mogelijk: dit jaar brengt ons een tweede lente.
Maarten Mourik (18 februari 1923 - 30 september 2002)
Uit: Touba and the Meaning of Night (Vertaald door Kamran Talattof and Havva Houshmand)
“Haji Adib thought about the women, "They can think." Something had been shaken in him again, just as the first time he had seen the globe. Haji Adib thought, "Very well, you know that the earth is round, you knew it very well. But then why so much anxiety?" This knowledge threw him rapidly into depths of thought. In his studies he had read that some of the Greek philosophers had hypothesized the roundness of the earth. He knew that the scientists of the east also had knowledge of this fact. At least, a few of them knew it. Then Galileo had come and proven it. Haji Adib knew all of this, yet he wanted to continue believing in the squareness of the earth. He sat on the edge of the octagonal pool and leaned his head on his left arm. He needed to understand why he wanted the earth to remain square. Impatiently, he wanted to throw aside any thought of the sleeping lady earth. But the thought would not leave him, spinning in the sphere of his mind.... Who was it who said that slaves were merely tools that spoke? Haji Adib had at last found a thought to keep him from dwelling on the sleeping lady of the earth. Who said it? Perhaps it was a Roman. He raised his eyebrows, but it would not come to him. He could not remember. Who was it who had said, "Let us shut the books and return to the school of nature?" Again, his memory failed him. What had been the use of all his reading, he thought. On the ground, ants were coming and going in a straight line. Haji Adib placed his index finger in the way of one of the ants. The ant stopped, shook his antennae, then climbed up his finger. Now that the earth was round, everything took on a different meaning. The ant walked aimlessly up and down Haji Adib's finger. Without doubt, Rumi had been right: Nature progressed, ascended, and was always becoming. But did an ant think? Perhaps it had some kind of thought process. Not everything could be Haji Adib's sole possession, particularly thought.”
Uit: The Elixir of Life (Vertaald door Kambiz Parsai)
„The sons said: “Most obediently dear father!”; and prepared to leave. Readily,the cobbler gave each a loaf of bread and a jug of water and kissed them goodbye. The three brothers began their journey. As long as their eyes could see and there was some strength in their knees, they went forth. Exhausted to death, they finally reached a crossroads. They spotted an elm tree there and sat under its shade to take some rest. Ahmadak was so tired that he immediately fell into a deep slumber. The elder brothers who were always very jealous of him and indeed nourished a thirst for his blood, began to contemplate the removing of this ever-present obstacle on their way. They voiced to each other the fear that Ahmadak would one day emerge as a formidable challenge and a big headache. They said: “We’d better get rid of him now!” They jumped on him, tied his hands behind him, dragged him to a nearby deep and dark cave and threw him there. Ahmadak`s pleas remained unheard. The more he begged them for mercy, the less they listened to him. To make things still more difficult for him, the pitiless brothers closed the entrance of the cave with stone. They had already taken Ahmadak`s shirt with them and stained it with the blood of a dove they killed. They gave the shirt to the leader of a passing caravan imploring him to show it to their cobbler father back home and inform him that Ahmadak had been devoured by a wolf. They then continued their way forth until they reached a forked-road. There they cast lots and one went eastward and the other went westward.”
Sadegh Hedayat (17 februari 1903 – 9 april 1951)
De Chinese schrijver Mo Yan werd geboren op 17 februari 1955 in Gaomi in de provincie Shandong. Zie ook alle tags voor Mo Yan op dit blog.
Uit: Shifu, You'll Do Anything for a Laugh (Vertaald door Howard Goldbaltt)
“He parked his bike and took a look around, exchanging a meaningful glance with old Qin Tou, the gateman. Then, with a heavy sigh, he slowly walked over to join the crowd. His heart was heavy, but not too heavy. After word of imminent layoffs at the factory had gotten out, he went to see the factory manager, a refined middle-aged man, who graciously invited him to sit on the light-green lambskin sofa. Then he asked his secretary to bring them tea. As Ding held the glass of scalding liquid and smelled its jasmine fragrance, he was engulfed in gratitude, and suddenly found himself tongue-tied. After smoothing out his high-quality suit and sitting up straight on the opposite sofa, the factory manager said with a little laugh: “Ding Shifu, I know why you're here. After several years of financial setbacks here at the factory, layoffs have become unavoidable. But you're a veteran worker, a provincial model worker, a shifu — master worker — and even if we're down to the last man, that man will be you.” People were crowding up to the bulletin board, and from his vantage point behind them, Ding Shikou caught a glimpse of three large sheets of paper filled with writing. Over the past few decades, his name had appeared on that bulletin board several times a year, and always on red paper; those were the times he had been honored as an advanced or model worker. He tried to elbow his way up front, but was jostled so badly by the youngsters that he wound up moving backward. Amid all the curses and grumbling, a woman burst out crying. He knew at once it was Wang Dalan, the warehouse storekeeper. She'd started out as a punch-press operator, but had mangled one of her hands in an accident, and when gangrene set in they'd had to amputate it to save her life. Since it was a job-related injury, the factory kept her on as a storekeeper”.
“Only once did I see a bear outside of a zoo. Only one time in my whole life. Even though I was born in Siberia, and lived my first thirty-odd years there. In Siberia, where once upon a time my great-grandfather was born and died, where my grandfather was born and died, and where my father too was born. I ran away from Siberia. Ran far and, I’d dare say, remorselessly. I was born and raised in a city that now seems neither big nor small to me. I somehow can’t call its true measurements to mind. Sometimes it looms incomprehensibly large, but when I left, it was stifling and claustrophobic. And now even when I return — ra-a-rely, rarely — return to that city of my birth, I don’t know what I’m looking at. It’s big or small for those who live there. And I’m one of those who left. I left and now I can’t understand it. Never. My mind no longer contains the mechanism to understand the city, and perhaps more importantly, I’m not completely convinced that I need to understand it. How’s that for a problem? This is why, when I’m oh-so-far from the city where I was born and raised, and farther still from my Mother Country, I fall into some strange practices… Imagine: heat, the very end of July. The South. And not just our south, but the true South. Grasshoppers sing in the dry grass, and everything else rings with the immobilizing heat. The sky is cloudless, the horizon burning white hot, and you stand before some kind of attraction, something distinguished among all these ruins.A guide drones on about the historical significance of the place, right where you’re standing, and someone from your group, someone like you, the pedantic people in shockingly bright shorts, asks some probing question to show off their own intelligence. Your vision is starting to blur, when your guide leads you onward, and you enter some cave or tomb, and its dark coolness falls over you, it seems almost damp, but not unpleasantly damp, restoringly so.“
„Eines Tages verließ ein Indianer die Reservation und besuchte einen weißen Mann, mit dem er befreundet war. In einer Stadt zu sein, mit all dem Lärm, den Autos und den vielen Menschen um sich -'all dies war ganz neuartig und auch ein wenig verwirrend für den Indianer. Die beiden Männer gingen die Straße entlang, als plötzlich der Indianer seinem Freund auf die Schulter tippte und ruhig sagte: "Bleib einmal stehen. Hörst du auch, was ich höre?". Der weiße Freund des roten Mannes horchte, lächelte und sagte dann: "Alles, was ich höre, ist das Hupen der Autos und das Rattern der Omnibusse. Und dann freilich auch die Stimmen und die Schritte der vielen Menschen. Was hörst du denn?" "Ich höre ganz in der Nähe eine Grille zirpen", antwortete der Indianer. Wieder horchte der weiße Mann. Er schüttelte den Kopf. "Du musst dich täuschen", meinte er dann, "hier gibt es keine Grillen. Und selbst wenn es hier irgendwo eine Grille gäbe, würde man doch ihr Zirpen bei dem Lärm, den die Autos machen, nicht hören." Der Indianer ging ein paar Schritte. Vor einer Hauswand blieb er stehen. Wilder Wein rankte an der Mauer. Er schob die Blätter auseinander, und da - sehr zum Erstaunen des weißen Mannes - saß tatsächlich eine Grille, die laut zirpte.“
We wait for one last adventure What does the sunshine care for us? Days piled high collapse Restless nights - prayer in purgatory.
Then too, we do not read the daily mail Only sometimes we smile quietly in the pillows, Because we know everything, and cannily Fly hither and thither in fever chill.
Though people scurry and strive Today the rain still falls drearily We drive through life without stopping And sleep, perplexed, thereafter...
Vertaald door Howard A. Landman
An die Scheiben schlägt der Regen
An die Scheiben schlägt der Regen. Eine Blume leuchtet rot. Kühle Luft weht mir entgegen. Wach ich, oder bin ich tot? Eine Welt liegt weit, ganz weit, Eine Uhr schlägt langsam vier. Und ich weiß von keiner Zeit, In die Arme fall ich dir ...
Emmy Hennings (17 februari 1885 – 10 augustus 1948) Hier met een van haar Dada poppen, 1917
Jou laatste stappen, aarzelend dog te zeerste gewaag, herhaal die ritme van die eerste:
hoewel nie juis volkome onbesuisd geskied jou voortgang meestal uit die vuis,
dit toon onafgerond, iets wat geen ag slaan op sisteem of pas by elke dag.
In jou bewoë wankeling word dit weer 'n zaak van noodzaak om te balanseer.
Toekoms
Die duisendjarige ryk so troosryk en fiktief dui onweerlegbaar aan Iemand het ons lief...
Ons aardbewoners aap genade en almag na wat geen beskeidenheid of feitendwang verdra:
die twee-en-sestigjarige Mafia-voorman weet hy mag nou honderd jaar lang tronkspagghetti eet.
En jy en ek? Ons laat ons oë en hande raak asof die melkwegstoet sy skittering nooit sal staak.
Die ontmoeting
Ek wou al wat ek het vir jou bewaar: die jonkheid van my lyf, ’n hart wat bly en sterk is en gelate om te ly, en oë wat weifelloos en helder staar.
Deur al die jare was ek wys en vroom in stil afwagting, en jy was nie ver, want bo ons hoofde was dieselfde ster en in ons harte was dieselfde droom.
Ek het alreeds die gretigheid geweet van jou gelaat, en dikwels het ek jou stem gehoor met ligte aarseling en klem …
Toe was dit dat opeens die sagte kreet van welkom klankloos bly: met ’n gebaar van vae ontsteltenis staan ons voor mekaar.
Elisabeth Eybers (16 februari 1915 – 1 december 2007) Portret door Tom Küsters, 1996
De Surinaams-Nederlandse schrijver,columnist, essayist, programmamaker en presentator Anil Ramdas werd geboren in Paramaribo op 16 februari 1958 Zie ook alle tags voor Anil Randas op dit blog.
Uit: Doktor Murke
“Bovendien had ze iets eerlijks. Ze vertelde niet, zoals de andere leerkrachten uit Europa, dat ze naar Suriname was gekomen met de missie zwarte kindertjes vooruit te helpen. Ze kwam gewoon voor het weer. De eerste dag bijvoorbeeld dat ze het klaslokaaltje betrad, dat niet veel meer was dan een barak met een vloer, een dak en gaas van ijzerdraad bij wijze van muren, keek ze naar buiten en vroeg ongelovig: en het blijft dus gewoon groen, het hele jaar door? We zwegen. Wat schlagers zijn, leg dat eens uit aan een jongen in de tropen. Ze kreeg het niet uitgelegd, want ze kon of durfde niet voor de klas te zingen. Hoe kwam ik op schlagers? Door het zwijgen en de Duitsjuf, die gek was op Heinrich Böll. Ze had een favoriet verhaal, dat ze een half jaar lang voor ons uiteenrafelde en waar ze alle mogelijke implicaties uit peuterde. Het was Doktor Murkes gesammeltes Schweigen. Een bizar verhaal over een psycholoog die bij de radio werkte. Doktor Murke was belast met de uitzending van voordrachten van grote intellectuelen in Duitsland. En Murke had twee obsessies. Hij hield ervan de geleerden te sarren die in de uitzendkamer van de studio zaten opgesloten. Vanuit de kamer van de technicus stelde hij ze bijvoorbeeld een vraag, en deed dan de luidsprekers uit als ze begonnen met een antwoord. Hij had de macht de meest geleerde mensen van Duitsland aan en uit te schakelen. Zijn andere obsessie was het sparen van stukjes geluidsband. Als de geleerden lange lezingen hielden, wilden ze weleens even pauzeren, enkele seconden, om op adem te komen, of om te kuchen, of een slokje water te drinken. Die stukjes moesten eruit worden geknipt, en Murke nam alle snippers mee naar huis. Daar plakte hij ze aan elkaar en draaide de band af. Hij verzamelde het zwijgen van de grote geesten op aarde.”
Jullie doen niet écht je best. Eén welgemikte kogel van het dak, twee ballonnetjes met zenuwgas, drie gram C4 in de brievenbus, hoeveel moeite is dat helemaal? Ben ik niet zoals iedereen opblaasbaar tot een advertentie voor die heilige zaken van jullie? Mag ik niet even willekeurig worden afgeslacht als ieder ander? Laat ík soms geen ontroostbare familie achter? Hoe zit het, ik sta af en toe toch ook te soezen bij een bushokje? Nou, waar wachten we nog op?
Nocturne
De sterren zijn met veel, vanavond. Grote ogen in de nacht: een meisje zwiert haar rok tot bloemen op een dansfeest aan de gracht.
Een jongen wankelt door de stad. Zijn benen slepen uit de maat. De stoep ligt slordig langs de straat. Hij heeft zijn flessen leeggedacht.
Hij is zijn mooiste woorden kwijt en niemand die zijn pijn begrijpt; zij danst met sterren in het haar en hij - een slechte goochelaar die stram naar vallend herfstblad grijpt en briefjes post aan de oneindigheid.
Gangsterliefje
Toen het cement zich sloot boven mijn hoofd viel er toch iets van me af. Rust nu maar uit, dacht ik met de dode dichteres die recht van spreken heeft, je hebt je strijd gestreden.
Probeer niet te zwemmen of adem te halen, geniet maar van het koele mortel om je heen, voel of je het begin van verstening meekrijgt voordat je hart zijn vrede vindt en zwijgt.
Gangsterliefje met je klein kaliber kolibrie vol kogels en je rode lippen, wees gegroet vanuit mijn pijler op de brug. Ooit rijd je langs, dan breek ik vrij, zien wij elkaar terug.
Drifting from above, the palms seem to sink willingly into the saffron ground, all I can map is the marble veins of rivers turning static, the island coastline retreating like a hem from the sargasso patches of Caribbean. I think of you primo, huddled on the edge of an Almendares curb last night, El Greco shadow spilt across the street, and over the tracks stapled to the weeds below your open bedroom window. Covered in cobwebs of humid wind, we slapped at unreachable mosquitoes as Havana's tenements collapsed around us, enclosed us like the yellow of old books or the stucco walls of a hollow chapel. You confessed you live ankled in the sand of a revolution, watching an unparted sea, marking tides and learning currents that will carry you through the straits to my door, blistered and salted, but alive. You said you want silence, you want to leave the sweep of the labor trains in your window, the creak of your father's wheelchair in the hall searching for a bottle of pills he will find empty, and the slam of your eyelids forcing sleep. The tires are ready, bound with piano wire, the sail will be complete with the linen scraps your mother will stitch together after midnights when the neighbors are trying to fall asleep. Last night in Havana, your face against your knees, your words drowning with the lees in an empty bottle of bootleg wine you clutched around the neck and will keep to store fresh water.
Du Blick in VerrücktesPferd schrapp-schrapp mehr facher Augen Blick auf ein stilles Gemetzel schrapp sanft tötet der Engel today. Nicht im wüsten (related) Sturm mit 300 nicht: „Donnern der Rotoren“, nur Piepsen (intensiv auf Station)
Erneute Wiedergabe: Come on, fire! Keep shoot’n. Ein Van fährt heran, um den Verwundeten schrapp enthält möglicherweise Inhalte, die für einige Nutzer unangemessen
ist schon was besonderes, zu so einer Gruppe von MeisterBush die mit Drehung des Kopfs (automatisch) Kanonen bewegt. Das ist das Schwierigste: wie mit 160 auf der Autobahn und du blickst
durch eine Klopapierrolle (ich kann’s nicht anders beschrapp dahinter grünes Glas (Smaragd) eine verzauberte Welt mit 600 Seiten / Schüssen pro Minute Ich fühle mich sicher in einem Fluggerät, das mich beschützen kann
Love and Friendship (Emily Brontë), Ischa Meijer, Alexander Kluge, Piet Paaltjens, Robert Shea, Frank Harris
Bij Valentijnsdag
Illustratie uit: Vies de saints door Richard de Montbaston et collaborateurs Sint Valentijn en zijn leerlingen
Love and Friendship
Love is like the wild rose-briar, Friendship like the holly-tree— The holly is dark when the rose-briar blooms But which will bloom most constantly?
The wild rose-briar is sweet in spring, Its summer blossoms scent the air; Yet wait till winter comes again And who will call the wild-briar fair?
Then scorn the silly rose-wreath now And deck thee with the holly’s sheen, That when December blights thy brow He still may leave thy garland green.
Emily Brontë (30 juli 1818 - 19 december 1848)
De Nederlandse journalist, toneelschrijver, filmacteur en televisiepresentator Ischa Meijer werd geboren in Amsterdam op 14 februari 1943. Zie ook alle tags voor Ischa Meijer op dit blog.
Uit: De interviewer en de schrijvers (Gerrit Komrij)
“De grootste belachelijkheid die je jezelf op de hals kunt halen, is, denk ik, voortdurend bezig blijven met het verbazen van de mensen. En dat bén ik ook helemaal niet. Ik ben bezig om iets te maken, te schrijven. Eén groot boek, vanaf m'n kinderjaren tot m'n laatste dag. En dat boek wordt gewoon in stukjes en afleveringen, in verschillende oefeningen uitgegeven. Altijd maar weer getokkel op een bordpapieren lier. Exercities in één en hetzelfde. Ja, maar daar is ieder mens mee bezig. Niemand doet iets anders. Om in de mode van de dag te blijven, zou ik moeten zeggen: treurig genoeg. Maar ik vertel liever dat 't me hoogst vrolijk stemt. De hilariteit die mijn werk wekt? Vind ik best. Als ik zeg dat het eigenlijk intens tragische stukjes zijn, wekt dat alleen nog maar méér hilariteit. Daar kan ik me ook geen zorgen over maken. Trouwens, dat zou een goedkope weg zijn om het publiek te strelen. Als je vrolijk bent, vindt iedereen dat prettig. Als je vrolijk bent omdat je zo droevig bent, en je roept dat heel luid, vindt iedereen dat nog prettiger. Een soort constante in de Nederlandse waardering. Zoals ook mensen het heel mooi vinden wanneer je een boek schrijft met allemaal van die lelijke, afbrekende stukken en d'r staat toch iets opbouwends in. Dan is het hele boek inenen prachtig. Waarom? Ik bedoel, ik zou me geen eniger boek kunnen voorstellen dan waarin alles afbrekend was, beledigend.’‘Wat is er nu mooier?’ ‘Te veel je hoed afnemen - daar krijg je alleen maar verstandskwaaltjes van. Tocht op je hersens.’ ‘En god, al lachen de mensen zich dood. 't Zal mij een zorg zijn.’
Ischa Meijer (14 februari 1943 – 14 februari 1995)
“1. Dezember 1941: Eissturm an der Front vor Moskau. Es müßten zwei Armeen in Reserve stehen, sagt Generalfeldmarschall Fedor von Bock, der gegen 17 Uhr mit dem Oberkommando des Heeres telefoniert. An sich brauchen wir, fährt er fort, keine Waffen zur Bekämpfung der Russen, sondern eine Waffe zur Bekämpfung des Wetters. Nichts von diesem Geschehen im Osten ist in den Häusern Deutschlands unmittelbar wahrzunehmen. Dr.-Ing. Fred Sauer, ehemals Siemens, für die Versuchsabteilung des Heereswaffenamtes tätig, untersucht die Anatomie von Mammuten. Ließ sich aus den kurzen Rümpfen und gedrungenen Körpern dieser erfahrenen Riesen der Kaltsteppe (die es mit ihren staubigen, immerwährenden, extrem kalten Ostwinden im Jahr 1941 nicht mehr gibt) eine winterfeste Panzerwaffe entwickeln? In den gewaltigen Säulenbeinen, so Fred Sauer, wärmte das sauerstoffhaltige Blut, das aus dem Körper dieser Tiere strömte, das verbrauchte kalte Blut, das zum Körper hinaufstieg. Das war ein Hinweis auf die Möglichkeit, durch doppelte Kreisläufe in den Motoren (einer zur Erwärmung des Gerätes und einer für den Antrieb) eine Aushilfe gegen die Tükke des russischen Winters zu finden. Das Projekt kommt für die Entscheidung in diesem Jahr zu spät. Der Monat Dezember 1941 war durch Zeitarmut charakterisiert.”
“Soms droom ik dat ik eindexamen wiskunde moet doen. Dat ik die middag in de gymzaal wordt verwacht, met potlood, banaan, blikje Red Bull en zwart-witte examenbundel in mijn tas. En dat ik, wanneer ik daar eenmaal zit, met uitzicht op geschoren nekken en klimrekken, opeens niet meer weet hoe je een vergelijking oplost. Wat een afgeleidde ook alweer is, waar soscastoa ook alweer een ezelsbruggetje van was, – vaak is dat het moment waarop ik ontwaak. Vervolgens blijkt een deel van de droom waar: ik heb werkelijk geen idee waar soscastoa voor staat. Maar dan groeit het besef dat dat niet erg is, daar mijn eindexamenwiskunde al elf jaar achter de rug is. Wat volgt is een korte oriëntatiefase – Waar ben ik: in bed. Wat doe ik: kwijlen op een kussen. Wat voor dag is het: dinsdag, misschien… – die eindigt in een gevoel van algehele opluchting. Geen groter geluk dan ongeluk dat niet echt blijkt. Het eindexamen dat slechts gedroomd is. Maar ook: de telefoon die toch niet gejat is, want gewoon in een binnenzak zit. Het fietsslot dat na een kwartier alsnog open klikt. De vermiste kat die door de buren wordt teruggebracht. De brandweerauto die naar een ánder huis op weg was. Allemaal situaties die, meestal, grote opluchting veroorzaken. En zoals er mensen zijn die niezen lekkerder dan klaarkomen vinden, vind ik opluchting misschien wel fijner dan triomf. Ja, op de slappe lach na, vind ik opluchting misschien wel de fijnste staat denkbaar.”
“The battle cries of northern crusaders and Languedoc Cathars were now so mingled that Roland could not tell one from the other. Swords boomed on wooden shields and rang on steel helmets. Screams pierced the night, some fading into the darkness below as men plunged off the mountaintop to their deaths. But the clamor of battle diminished as Roland on his ledge crossed to the north side. The limestone wall of the fortress glowed faintly under the stars, rising above Roland like the hull of a ship. Like the Ark atop Mount Ararat, he thought. Only this ark could not save those who sought refuge in her. Against the pale background of the wall a sloping boulder stuck out, huge and black. Roland’s father, who had visited this place years ago, had written him saying, “The top of the great stone is only ten feet below the top of the parapet, and an agile man can make it over the wall there. You should be able to do it, if you have not let the wine and women of France ruin your body ere now.” Roland could make out cracks and crevices in the century-old wall where he might dig in with fingers and toes. Still, it would be a far more fearsome climb than his father had made it sound. Taking a running start, Roland scrambled up the huge rock. Atop the boulder, he threw himself flat against the wall and reached up high, finding a fissure that afforded him a grip. Then he felt about with his right toe until it slipped into a crack between stones. Maybe now he would have the leverage to push himself upward. His limbs ached from clinging to the wall, but he could only inch his way up. He dared not look over his shoulder. Behind and below him, he knew, was black, empty space. Right hand up, right foot, left hand up, left foot, he crawled upward until at last the palm of his hand touched the blessed flatness of the top. He let out the breath he hadn’t even been aware he was holding. He raised himself up a little further and slid both arms over the wall and hauled himself to lie flat along the top.”
Robert Shea (14 februari 1933 – 10 maart 1994)
De Iers-Engelse schrijver, publicist, uitgever en redacteur Frank Harris werd geboren op 14 februari 1856 in Galway, Ierland Zie ook alle tags voor Frank Harris op dit blog
Uit: Oscar Wilde, His Life and Confessions
“He never took any interest in mathematics either at school or college. He laughed at science and never had a good word for a mathematical or science master, but there was nothing spiteful or malignant in anything he said against them; or indeed against anybody. “The romances that impressed him most when at school were Disraeli’s novels. He spoke slightingly of Dickens as a novelist. . . . “The classics absorbed almost his whole attention in his later school days, and the flowing beauty of his oral translations in class, whether of Thucydides, Plato or Virgil, was a thing not easily to be forgotten.” This photograph, so to speak, of Oscar as a schoolboy is astonishingly clear and lifelike; but I have another portrait of him from another contemporary, who has since made for himself a high name as a scholar at Trinity, which, while confirming the general traits sketched by Sir Edward Sullivan, takes somewhat more notice of certain mental qualities which came later to the fruiting. This observer who does not wish his name given, writes: “Oscar had a pungent wit, and nearly all the nicknames in the school were given by him. He was very good on the literary side of scholarship, with a special leaning to poetry. . . . “We noticed that he always liked to have editions of the classics that were of stately size with large print. . . . He was more careful in his dress than any other boy. “He was a wide reader and read very fast indeed; how much he assimilated I never could make out. He was poor at music.”
Frank Harris (14 februari 1856 – 27 augustus 1931) Karikatuur door Owl in Vanity Fair, 1913
M. Vasalis, Jan Arend, Georges Simenon, Nynke van Hichtum, Urs Faes
De Nederlandse dichteres en psychiater M. Vasalis werd geboren in Den Haag op 13 februari 1909. Zie ook alle tags voor M. Vasalis op dit blog.
Een witte ochtend
Een witte ochtend, eerste dooi de lucht wit-grijs, egaal gespreid en aan de lange horizon welt nu een witte zon. Geen wind, beweging of geluid. Er botten waterdruppels uit; aan iedre tak en iedre struik zijn knoppen licht.
Een hartstochtsloze en totale aanwezigheid maakt zich nu kenbaar en het is of in een diepe adempauze van de tijd, dichtbij, een pasgeboren kind zich stil, volmaakt en ademend bevindt.
Eb
Ik trek mij terug en wacht. Dit is de tijd die niet verloren gaat: iedre minuut zet zich in toekomst om. Ik ben een oceaan van wachten, waterdun omhuld door 't ogenblik. Zuigende eb van het gemoed, dat de minuten trekt en dat de vloed diep in zijn duisternis bereidt.
Er is geen tijd. Of is er niets dan tijd?
Fanfare-corps
De lucht scheen blinkend door de blaren, bleek en volmaakt als glas geslepen. Met vaste manlijke gebaren werden de horens aangegrepen, en luidkeels, zonder enig schromen spoot de muziek tussen de bomen; heldhaftig, trots. Een onverbloemde voor elk verstaanbare muziek, die aan het ademloos publiek ieder gevoel met name noemde.
En even plots werd dit geklater gedempt, twee koopren kelen weenden... - over het donkergroene water gleden twee smalle witte eenden geluidloos als een droombeeld voort - De horens, smekend en gesmoord schenen hen dringend iets te vragen, hen volgend met haast menslijk klagen.
Een warm en onverwacht verdriet, eerbied voor de gewoonste dingen, neiging om hardop mee te zingen, en dan te huilen om dit lied ontstond in mijn verwend gemoed. Ik voelde me bedroefd en goed.
M. Vasalis (13 februari 1909 - 6 oktober 1998) Cover
Uit: De meisjes van Concarneau (Vertaald door G.J. van Wagensveld)
‘Zeg wat je van me denkt, Marie.’ ‘Wat wilt u dat ik van u denk?’ ‘Geloof je dat ik het meen?’ ‘Als u me kust?’ ‘Als ik je zeg dat ik alleen maar aan jou denk, dat ik aan boord in gedachten steeds bij je ben geweest, zo zelfs dat je broer het gemerkt heeft…Hou je een beetje van me, Marie? Een heel klein beetje maar om te beginnen?’ ‘Bent u werkelijk zo sentimenteel?’ Of hij sentimenteel was! Hij zou zomaar in tranen zijn uitgebarsten! Zijn oogleden brandden. Hij keek haar met grote benevelde ogen aan… ‘Ik zou vooral niet graag willen dat je je verbeeldt dat ik met je speel… Begrijp je wat ik bedoel?’ ‘Nee!’ ‘Ik bedoel dat ik je respecteer, dat, als ik je het hof maak, dat met serieuze bedoelingen is.’ ‘Heus!’ Tot nu toe was ze door blijven gaan haar huishouden te doen. Eindelijk veegde ze haar handen af aan de doek die bij de kachel hing en kwam voor hem staan. ‘Geloof je me niet?’
Georges Simenon (13 februari 1903 - 4 september 1989)
“Deze keek met oogen vol liefde naar het kleine, stijf ingebakerde wezentje, met zijn klein, rood gezichtje. Ze nam 't voorzichtig in haar armen en zoende 't telkens en telkens weêr op de fluweelzachte wangetjes en 't gerimpelde voorhoofdje, ja, zelfs op de kleine, teere vingertjes, die aanvoelden als héél jonge, zachte, kleine slaboontjes. ‘Kijk toch eens, Saapke, riep ze, ‘wat een engeltje! En wat 'n zachte, zwarte krulletjes heeft 't in z'n nekje! Kijk eens, wat 'n aardig lokje, dat daar onder 't mutsje vandaan komt kijken en wat 'n lief neusje! En die oogjes, hoe verstandig! O Saapke, 't is 'n schat!’ Maar Saapke stond er hoofdschuddend bij. ‘Ja,’ zei ze, ‘'t kindje is wel lief, al is 't dan ook maar 'n heel klein, mager popke, maar me dunkt, je hebt toch al kinderen genoeg, Afke! Je bent warempel nog net zoo blij met je tiende, als 'n ander met nummer één. 't Is, of je nog nooit 'n klein kindje gezien hebt, zoo bekijk je 't aan alle kanten!’ Moeder Afke keek ernstig naar het kleine schepseltje in haar armen: ‘Ja,’ zei ze nadenkend, ‘misschien moest ik wel treurig zijn, nu dit kindje er is, want we kunnen 't toch nooit genoeg te eten geven; maar ik kan 't niet helpen, ik ben er alweer blij meê! Ik zal 't dan maar dubbel liefhebben, omdat 't bij zijn oudere broertjes en zusjes zooveel moet missen, en dan zullen we dit kleine ding ook nog wel fatsoenlijk groot krijgen!’ ‘De pop’ was weer gaan slapen in Moeders arm, en Saapke bracht het kleine pakje weer veilig in zijn nestje.”
Nynke van Hichtum (13 februari 1860 - 9 januari 1939) Nes: Dorpsstraat in 1918
„Ich wartete. Ich war mit niemandem verabredet. Ich wartete, unschlüssig, was ich tun sollte, ungehalten darüber, daß ich die Zeit nicht richtig eingeschätzt hatte, viel zu fr“h eingetroffen war und nicht wußte, was ich anfangen sollte, in dieser winterlich kalten Kleinstadt am Rhein, in der ich niemanden kannte. Ich schlenderte durch die Altstadtgassen, die menschenleer waren, die Schaufenster erleuchtet, Weihnachtsschmuck, Tannenbäume, Lichterketten. Ich spürte die Kalte, schauderte leicht, steckte die Hände in die Taschen. Eine Katze strich vorbei, von der Brücke drang Verkehrslarm herüber. Ich war froh, mit niemandem verabredet zu sein. (…)
Ich war gern allein auf dem Zimmer. Michael war im Heim. Die Mutter war im Laden oder in der Küche, der Vater im Keller oder im Garten. Nur zum Essen saßen wir zusammen, dann verkroch sich wieder jeder in seine Ecke. Als wären wir unsere eigenen Haustiere. Aber was hätten wir schon gemeinsam unternehmen sollen? (…)
So blitzen die Augenblicke auf, grell und blendend, heben sich ab vom Dämmerdunkel jenes Sommers, in dem dies alles zu Ende ging, jäh und unwiederbringlich: der Sommer, in welchem der Vater einer Geliebten folgte und uns, die Mutter und mich und den kleinen Michi, allein zurückließ, der Sommer, in welchem Edgar und ich in Isabelle verliebt waren; der Sommer in jenem Jahr, in welchem sich der Mond vor die Sonne schob und im Fluss ein Toter gefunden wurde; das Jahr, in welchem Michi endgültig ins Heim musste und wir Weihnachten ohne den Vater feierten, das Jahr, in welchem meine Kindheit endete.“
„Frau Schulze wohnte im ersten Stock, und ich wohnte unter dem Dach. Ich war Studentin, und was Frau Schulze für einen Beruf hatte, weiß ich heute noch nicht. Wenn ich an ihrer Tür vorbeilief, hörte ich oft ein merkwürdiges Lärmen dahinter und manchmal eine merkwürdige Stille, und beides kam mir unheimlich vor, und manchmal hatte ich sogar das Gefühl, daß sie hinter der Tür stand und mir auflauerte. Abends und lange bis in die Nacht hörte man sie mit ihrer lauten Stimme durch das ganze Haus schreien und lallen. Ich hatte bald begriffen, daß sie eine Trinkerin war. Deshalb schlich ich so leise, wie es mir nur irgend möglich war, an ihrer Tür vorbei, mehrmals jeden Tag. An einem Abend aber riß sie tatsächlich, wie ich es schon immer befürchtet hatte, als ich vorbeischlich, die Tür auf, zerrte mich in ihre Wohnung hinein, mit Gewalt zog sie an mir und schubste und stieß mich, daß ich mich nicht wehren konnte, und brüllte auf mich ein, komm, Anne, komm rein, jetzt kommst du endlich rein, Anne, und dann drückte sie mich auf einen Stuhl in ihrer Küche, und da sah ich und roch den Alkohol, weil Frau Schulze mich gar nicht mehr losließ und heulte und grölte, bis ich endlich sagte: »Was haben Sie denn, was ist denn los?« Sie schrie immer mehr, warum ich nie gekommen sei, früher, was ich mir denn erlauben würde. »Warum bist du nie wieder zu mir gekommen, Anne?« Ich sagte, daß ich nicht Anne heiße und nicht Anne sei und daß sie mich wohl mit jemandem verwechseln müsse. »Aber du bist eine Jüdin, ich habe dich sofort er- kannt!« Ich habe »Ja« gesagt, »ich bin eine Jüdin«, sollte ich etwa nein sagen? Deswegen war ich noch lange nicht Anne! Doch nun ahnte ich es schon, woran es lag, daß sie so auf mich einschrie und mich nicht losließ.“
Barbara Honigmann (Oost-Berlijn, 12 februari 1949)
Lieg ich einst auf der Totenbahr - ein Funke, der verbrannt -, Streich mir noch einmal übers Haar Mit der geliebten Hand.
Eh' man der Erde wiedergibt, Was Erde werden muß, Auf meinen Mund, den Du geliebt, Gib mir noch Deinen Kuß.
Doch denke auch: im fremden Sarg Steck ich ja nur zum Schein, Weil sich in Dir mein Leben barg! Und ganz bin ich nun Dein.
Aphorismen
Alle Liebe ist auf Tragik angelegt. Nur stirbt die glückliche an Übersättigung und dieunglückliche an Hunger. Es stirbt sich aber langsamer und schmerzlicher an Hunger.
*
Wir werden in der Liebe, Hingabe, ja uns selber geschenkt, wir werden uns in ihr präsenter, umfänglicher, mit uns selbst vermählter als zuvor, und nichts andres als dies ist ihre echte Wirkung, ihre Lehens- und Freudenwirkung.
Lou Andreas-Salomé (12 februari 1861 – 5 februari 1937)
De Turkse dichter en schrijver Sabahattin Ali werd geboren op 12 februari 1906 in Gümülcine, tegenwoordig, Komotini, Griekenland. Zie ook alle tags voor Sabahattin Ali op dit blog.
Uit: The Devil Within
“She was shocked when the car stopped and for a moment she couldn’t remember where she was. Omer was trying to help her from the car by holding her arm. When she stepped out the headlights of an approaching car dazzled her eyes. She stood leaning against the car’s chassis. Having asked the drivers to wait, Hüseyin Bey began to rap on a glass door. The place resembled a night club devoid of customers. A sleepy barefoot man in white underwear opened the door without checking who was there scowling as if ready to curse. Upon recognising editorialist Hüseyin Bey, his manner changed. “Welcome sir,” he said respectfully. “Please come in.” They all entered. All of them including Hüseyin Bey felt tired and sluggish. The night and damp weather soothed the nerves. It was as if they didn’t feel up to having fun but, having set out to, they felt obliged to continue. The girls were exhausted, their faces sulky and worn out. Without makeup as suited intellectual women, they looked more like young men out on the town. Whatever the reason, the waiter put on a white apron over his underwear and having switched on a light in a far corner of the night club, invited the guests over. Then he went over to the sideboard to gather together a few bottles of raki, a bit of bread and cheese and two tins of sardines. Ismet Şerif, in order to cheer up his silent friends, began to speak flippantly. Apart from the girl introduced by Emin Kamil, no one laughed.”
„Am Fuße des Riesengebirges, in einer blühenden schlesischen Landschaft, hatten sich, einige Zeit vor dem Westfälischen Frieden, unterschiedliche Verwandte in die Erbschaft eines reichen Bauern zu teilen, der ohne Kinder verstorben war und dessen mannigfache Grundstücke hier und dort durch die fruchtbare Gegend hin zerstreut lagen. Man kam zu diesem Endzwecke in einer Schenke des Hauptdorfes zusammen und wäre bald über die Anordnung des Teilungswesens einig geworden, hätte es nicht unter der Nachlassenschaft einen wunderlichen Acker gegeben, welcher das Schauerfeld geheißen war. Dort blühete es von vielen Blumen und war mannigfach wucherndes Gesträuch aufgeschossen, allzumal des Bodens kräftige Fruchtbarkeit bezeugend, aber ebensosehr dessen Vernachlässigung und Verödung beurkundend. Denn seit vielen Jahren war keine Pflugschar drüberhingezogen, seit vielen Jahren keine Saat darauf gefallen. Oder hatte man desgleichen ja hin und wieder versucht, so waren die Stiere unter dem Joch in eine unbegreifliche Wut geraten, und selbst die Ackerknechte und Säeleute hatten den Platz mit wildem Entsetzen geräumt, beteuernd, es ziehen dort gräßliche Gestalten umher, die sich in furchtbarer Vertraulichkeit zu den Arbeitern gesellten, so daß kein menschlicher Sinn davor ausdauern könne und einem schon immer der Wahnwitz drohend über die Schulter blicke.“
Friedrich de la Motte-Fouqué (12 februari 1777 – 23 januari 1843) Bronzen gedenkplaat in Brandenburg an der Havel
Onafhankelijk van geboortedata:
De Amerikaanse dichter John Hennessy werd geboren in 1965 in New Jersey. Zie ook alle tags voor John Hennessy op dit blog.Zie ook alle tags voor John Hennessy op dit blog.
The One About the Monk
The monk kneeling beneath dry pines, striking Fire from stones. The monk drifting across The bay, afloat on gunnel boards he's tied Together with his amber sash, inscrutable Third buoy nodding with the channel markers. The monk chipping through shale and clay with pick And shovel, a pile of bones to fill the hole. The monk startling the cows that graze the fields As he and his kite take off--no tree is tall enough To catch him, sandals no anchor. Bells, at least, And lowing, the leaping heeler's puzzled growl And bark; but too late now for letting go.
„Sie starb einige Jahre nach der Hochzeit meiner Eltern, bei meiner Geburt war sie schon recht lange tot. Ich kenne von ihr nur eine sepiafarbene Fotografie von Cattan, dem besten Fotografen der damaligen Zeit. Sie stand auf dem Klavier, auf dem ich meine Tonleitern übte; die Frau, die darauf zu sehen war, trug ein Kleid mit breitem Spitzenkragen, das sie wie ein Schulmädchen aussehen ließ. Ein Eindruck, der durch ihre zierlichen Formen noch verstärkt wurde. Ihre winzigen Füße steckten in Lackschuhen mit Spangen wie bei einer Erstkommunikantin. Um ihren zarten Hals lag eine sogenannte grenn-d’ò-Kette aus Goldperlen. Wie alt war sie? War sie hübsch? Ich hätte es nicht zu sagen vermocht. Jedenfalls blieb der Blick an ihr haften und konnte sich nicht wieder von ihr lösen. Eines Tages, ich war sieben oder acht Jahre alt, hielt ich es nicht mehr aus: »Mama, wie hieß Omama?« »Victoire Élodie Quidal.« Der Name erfüllte mich, die den Klang des eigenen Namens bedauerte, mit Bewunderung. Ich hasste vor allem meinen Vornamen, den ich läppisch fand. Maryse, die kleine Marie? Dieser Name war dagegen schwer wie eine bronzene Medaille. Volltönend. Ich insistierte: »Was hat sie gemacht?« »Sie hat sich verdingt.« Vor Verblüffung setzte ich mich auf. »Meinst du, sie war ... ein Dienstmädchen?«, fragte ich ungläubig und voll Bedauern.“
Ich sehe mir die Bilderreihen der Wolken an, Bis sie zerfließen und enthüllen ihre blaue Bahn. Ich schwebe einsamlich die Welten all hinan, Entzifferte die Sternoglyphen und die Mondeszeichen um den Mann. Und fragte selbst mich scheu, ob oder wann Ich einst geboren wurde und gestorben dann? Mit einem Kleid aus Zweifel war ich angetan, Das greises Leid geweiht für mich am Zeitrad spann. Und jedes Bild, das ich von dieser Welt gewann, Verlor ich doppelt, und auch das was ich ersann.
Nun schlummert meine Seele
Der Sturm hat ihre Stämme gefällt, O, meine Seele war ein Wald. Hast du mich weinen gehört? Weil deine Augen bang geöffnet stehn. Sterne streuen Nacht In mein vergossenes Blut. Nun schlummert meine Seele Zagend auf Zehen. O, meine Seele war ein Wald; Palmen schatteten, An den Ästen hing die Liebe. Tröste meine Seele im Schlummer.
Else Lasker-Schüler (11 februari 1869 - 22 januari 1945) Hier tussen haar man Berthold (links) en haar zus Anna en zwager Franz (rechts), rond 1900
Barbarians fear the letter: Burnt into the clay tablet of law, Into the parchment of prayer, Into a book of poems And into the samizdat fragment Of Holy Scripture. Barbarians tremble before the letter, That fends off the dagger, Gently strokes the lyre And resonates the word In a hymn. Barbarians ambush And strangle the letter, Trample its ribs under hoof And toss it into flames. But the letter lives — Like a legendary bird, It rises on wings of flame And descends On a prison wall Inscribing — FREEDOM!
Vertaald door Jurgis Bradūnas
EXILE
Where did you put my father Who wished to die at home? Where are the mothers, Who followed behind? — At a distant shoreline Lie their bones. From Siberia and from Alaska Blows only coldness.
I dig and dig and dig The heavy fallow earth. Birds collect The scattered seed . . .
When I die, Children, place under my head The hard exile of your kinfolk, And God will come and light Every icicle.
Vertaald door Rita Dapkus
Kazys Bradūnas (11 februari 1917 - 9 februari 2009) Als student in Vilnius
im weitesten horizont gehend erhobenen haupts dort in der fernsten luft wirst du dich nun schweigen hören
es wird stille sein form und kunst und du wirst teilnehmen am großen klang
schweigend für den augenblick
KATZE IN DER SONNE
Rom habe ich wiedergefunden wie eine katze ausgestreckt in der sonne vom kalender nahm ich vier tage ich lege sie in ein glückliches denkmal
Gerhard Kofler (11 februari 1949 - 2 november 2005)
De Engelse dichter en schrijver Roy Fuller werd geboren op 11 februari 1912 Failsworth in Lancashire. Zie ook alle tags voor Roy Fuller op dit blog.
Winter Night
An owl is hooting in the grove, The moonlight makes the night air mauve, The trees are regular as crystals, The thawing road shines black as pistols, And muffled by the quiet snow The wind is only felt to blow. Dread bird that punctually calls! Its sound inhuman strangely falls
Within the human scale; and I Am forced to place, besides the cry, The moon, the trees, the swollen snow, Reluctantly with what I know. Even the road conveys the sense Of being outside experience; As though, this winter night of war, The world men made were man's no more.
Mitternacht! Mitternacht! Ich bin erwacht, Der Mondenschein Schaut hell herein In mein Kämmerlein; Da muß ich traurig sein. Denn sonst im Mondenschein War mit mir am Fensterlein Ein lieblich Mägdelein. Nun muß ich traurig sein, Weil jetzt im Mondenschein Ich bin allein.
Karoline von Günderode (11 februari 1780 - 26 juli 1806) Cover biografie
Uit: Buzz Aldrin, What Happened to You in All the Confusion?(Vertaald door Deborah Dawkin)
“It is a Tuesday.There can be no doubt about that.I see it in the light, the traffic outside the windows will continue to stream all day, slowly,disinterestedly, people driving back and forth out of habit rather than necessity.Tuesday.The week’s most superfluous day. A day that almost nobody notices among all the other days. I read somewhere, I don’t remember where, that statistics showed there were 34 perccent fewer appointments made on an average Tuesday than on any other day.Ona worldwide basis.That’s how it is.On the other hand a much greater number of funerals are held on Tuesdays than during the rest of the week.They sort of bunch up, you never get on top of it. I had a friend. And had this not been so, I would never have ended up with a large sum of money in my inside pocket, and been almost run over, I would never have rescued a person from the sea nor been thrown out of various bars. I would not have come inches from jumping three thousand feet down from a mountain, I would never have tried building a boat,and last, but not least, I might never have disappeared. But I had a friend. Jørn. Jørn played in a band. And I’d said yes. It was some weeks ago now. He’d asked me one evening, as we sat in his apartment in Storhaug. Jørn and Roar were going over with his band, Perkleiva, at the end of July, together with another Norwegian band, the Kulta Beats from Trondheim, they were going to play at some festival over there, on the Faroe Isles, a gig they’d been offered through the Stavanger Council, as far as I understood. Stavanger and Tórshavn were twinned towns,and Stavanger wanted to do its bit for the Faroese National Day, Olsok. Some Danish band, whose name I can never remember, were invited too, as well as all the Faroese artists.That was what I’d been told. More or less. And that I was going with them in the guise of being their soundman.”
Uit: The Angel of Grozny: Inside Chechnya (Vertaald door Nadia Christensen)
“On stairways without banisters, on ledges where one false step means you plummet to the bottom, in rooms where at any moment the ceiling can collapse on top of him or the floor give way under him – this is where Timur lives. From the top of the concrete skeletons he can peer out through holes in a wall at the people below. When he gets hungry he startles the pigeons, which flutter away in confusion. He chases them into a corner and chooses his victim. The fattest. Grasping it tightly between his legs, he breaks its neck with a practised grip. He twists off the head, quickly turns the bird upside down, and holds it like that until all the blood flows out. Then he plucks it, thrusts a stick through its body and roasts it over a fire he’s lighted on the top floor whose roof has been blasted off. Sometimes he roasts two. In the rubbish dump on the hillside below he ferrets out half- rotten tomatoes, partially eaten fruit, a crust of bread. He searches in the top layers because the refuse quickly becomes cov- ered with dust and muck and, when the rain comes, gets mixed with bits of glass, metal and old plastic bags. The dump is a life- less place. Only up on the asphalt strip at the top of the steep hill is there movement. People, cars, sounds. When he’s down here, amid the rotting earth, he’s hidden from the life up there, the street life, the human life. Just as on a top floor, almost in the sky, he’s hidden from the life below. Quick as a squirrel, slippery as an eel, lithe as a fox, with the eyes of a raven and the heart of a wolf, he crushes everything he The Angel of Grozny.”
„Hier wär es so schön still, sagst du. Bleib einen Moment stehen, lass den Straßenlärm hinter dir, das Seufzen und Zischen der Laster, das Geschwätz der herbeieilenden Autos, die dann wie Katapulte bei Rot gespannt warten, derweil die Autoradios mit Techno und Herbert Grönemeyers „Irgendwann find und lieb ich dich“ den Countdown zählen, bis sie bei Grün alle losschnipsen – einen kurzen Hopser nur, denn gleich wird sie das nächste Rot aufhalten. Tritt ein in das vermeintlich stille Karree, mein Karree. Hier stoßen restaurierte Gründerzeithäuser auf einen unsanierten Sozialbau. Angesehene Bürger der Stadt mussten es sich zu Beginn der 30er Jahre gefallen lassen, dass an ihre reichverzierte Häuserzeile dieser schlichte Sozialbau im rechten Winkel angedockt wurde. Aber niedriger musste er bleiben. Und die Bürger wendeten den kleinen Angestellten unter ihnen ihren Wirtschaftstrakt zu, Toiletten, Bad, Küche. Der Sozialbau trotzte mit intelligent gestalteter Schlichtheit: Die Treppenhäuser springen vorwitzig vor, ein Torbogen verbindet elegant die beiden Blöcke, jede Wohnung hat ein bis zum Boden gehendes Fenster, das italienisches Flair verbreitet und das den Bewohnern des Sozialbaus einen fast bürgerlichen Blick auf die gemeinsame Wäschewiese ermöglicht. Die Bewohner der Gründerzeitzeile allerdings verstecken die Wäsche in ihren Höfen, die sie von den Nachbarn trennen. Aber aus den Fenstern ihrer Wohnungen müssen sie den Anblick karierter Hemden, Arbeitskombinationen, Schürzchen und Schlüpferchen ertragen.“
Waarom niet geschreven op de mooie bouwsels Die jullie bouwen, met het geweer over de schouder? Ze zullen in steen gehouwen de namen dragen Van de klassen die ze doen verrijzen
Vermeld ook de gebruiksaanwijzing, en dat gij u eraan houdt! En dat die voor iedereen geldt, hak dat erin! Dat jullie voor het eerst voor jullie zelf bouwen Vermeldt het op het jullie overlevende steen!
En jullie dichters, die eindelijk een loflied Zingen op die het verdiend hebben (onder ons gezegd Ook zij de eersten die zoiets doen!)
Wanneer de steenhouwer jullie vraagt: welke woorden? Geef hem dan alleen de beste te schrijven: Ge ziet, het is moeilijk ze in het steen te drijven.
Vertaald door Jacq Vogelaar
De rook
Het kleine huisje onder de bomen aan het meer. Uit het dak stijgt rook op. Ontbrak hij Hoe troosteloos zouden dan Huis, bomen en meer zijn.
Vertaald door Germain Droogenbrood
Ballade van de ontoereikendheid van ‘s mensen plannen
De mens leeft met zijn kop. Zijn kop is vaak abuis. Probeer het maar, ook van jouw kop Leeft op zijn hoogst een luis. Voor dit aardse leven Is de mens gewoon te dom, Niet in list bedreven, Voor bedrog te stom.
Ja, maak jij maar een plan! Wees jij maar een groot licht! En maak dan nog een ander plan, nooit zijn ze waterdicht. Voor dit aardse leven Is de mens gewoon te goed. Doch zijn hoger streven Is toch o, zo zoet.
Ja, loop naar het geluk Maar loop niet ver vooraan, Eenieder loopt naar het geluk, ‘t Geluk loopt achteraan. Voor dit aardse leven Is de mens te ijdel toch. Daarom is zijn streven Enkel zelfbedrog.
De mens is toch niet goed, Dus mep hem op zijn hoed. Heb jij hem op zijn hoed gemept Dan wordt hij misschien goed. Voor dit aardse leven Is de mens niet goed genoeg. Mep hem daarom even Rustig op zijn hoed!
Vertaald door Geert van Istendael en Koen Stassijns
Bertolt Brecht (10 februari 1898 – 14 augustus 1956) Cover biografie
A ghost is roaming through the building, And shadows in the attic browse; Persistently intent on mischief A goblin roams about the house.
He gets into your way, he fusses, You hear his footsteps overhead, He tears the napkin off the table And creeps in slippers to the bed.
With feet unwiped he rushes headlong On gusts of draught into the hall And whirls the curtain, like a dancer, Towards the ceiling, up the wall.
Who is this silly mischief-maker, This phantom and this double-face? He is our guest, our summer lodger, Who spends with us his holidays.
Our house is taken in possession By him, while he enjoys a rest. July, with summer air and thunder- He is our temporary guest.
July, who scatters from his pockets The fluff of blow-balls in a cloud, Who enters through the open window, Who chatters to himself aloud,
Unkempt, untidy, absent-minded, Soaked through with smell of dill and rye, With linden-blossom, grass and beet-leaves, The meadow-scented month July.
Boris Pasternak (10 februari 1890 - 30 mei 1960) Boris en zijn broer Alexander, portret door hun vader Leonid Pasterrnak
De Joods-Oostenrijks-Britse schrijver Jakov Lind (pseudoniem van Heinz Landwirth) werd geboren in Wenen op 10 februari 1927. Zie ook alle tags voor Jakov Lind dit blog.
Uit:Selbstporträt (Vertaald door Jakov Lind en Günther Danehl)
„Der Krieg ist noch nicht vorüber. Die Welt ringsum ist immer noch dein Feind. Schreien sie um Hilfe, so stell dich taub; verlangen sie nach deiner Kraft, geh fort; appellieren sie an dein Mitgefühl, zeig ihnen Haß. Ehe ich ganz begriff, was geschehen war, erkannte ich, daß Leben nicht nur eine Sache des körperlichen Überlebens ist. Mitgefühl mit allen menschlichen Wesen ist nicht mehr der Kern, der Saft meines Lebens. Aus ihrer Schale gepreßt, verläßt die Seele den Körper, und du stirbst mit dem, dem du den Tod wünschst.“
WeerzienEen zweem van tederheid Als een witte nevel Een handvol goudstof Verbond mijn gisteren met vandaag gerijpte handen grijpen de mijne gretig als was vandaag nog gisteren en diepe donkere ogen doorboren mijn wezen zacht als laserstralen helend en weer verheft zich mijn huid met steile haartjes van emoties ongekend, toch zo vertrouwd ik ben weer jong.
Carry-Ann Tjong-Ayong (Paramaribo, 10 februari 1941)
“Well, cast your mind back to the books he wrote. What is the one theme that keeps recurring from book to book? It is that the woman doesn’t fall in love with the man. The man may or may not love the woman; but the woman never loves the man. What do you think that theme reflects? My guess, my highly informed guess, is that it reflects his life experience. Women didn’t fall for him—not women in their right senses. They inspected him, maybe they even tried him our. Then they moved on.” (…)
“The path that leads through Latin and alebra is not the path to material success. But it may suggest much more: that understanding things is a waste of time; that if you want to succeed in the world and have a happy family and a nice home and a BMW you should not try to understand things but just add up the numbers or press the buttons or do whatever else it is that marketers are so richly rewarded for doing” (…)
“What I call my philosophy of teaching is in fact a philosophy of learning. It comes out of Plato, modified. Before true learning can occur, I believe, there must be in the student's heart a certain yearning for the truth, a certain fire. The true student burns to know. In the teacher she recognizes, or apprehends, the one who has come closer than herself to the truth. So much does she desire the truth embodied in the teacher that she is prepared to burn her old self up to attain it. For his part, the teacher recognizes and encourages the fire in the student, and responds to it by burning with an intenser light. Thus together the two of them rise to a higher realm. So to speak.”
„Einen Fogosch um dreiviertelein Uhr nachts wegen eines Burgschauspielers, in dessen Barthaaren sich jetzt, da er seine Kartoffelsuppe mit der größten Geschwindigkeit, also wie ausgehungert, halb ausgelöffelt hatte, diese Kartoffelsuppe verfangen hatte. Der Ekdal, sagte er und löffelte die Suppe, der Ekdal ist schon jahrzehntelang meine Wunschrolle gewesen, und er sagte, wieder Suppe löffelnd, und zwar alle zwei Wörter einen Löffel Suppe nehmend, also er sagte der Ekdal und löffelte Suppe und sagte war schon und löffelte Suppe und immer meine und löffelte Suppe und sagte Lieblingsrolle gewesen und löffelte Suppe und er hatte auch noch zwischen zwei Suppenlöffeln seit Jahr- und dann wieder nach zwei Suppenlöffeln zehnten gesagt und das Wort Wunschrolle genauso, als redete er von einer Mehlspeise, denke ich. Mehrere Male sagte er der Ekdal ist meine Lieblingsrolle, und ich fragte mich sofort, ob er auch dann immer wieder von dem Ekdal als seiner Lieblingsrolle gesprochen hätte, wenn er keinerlei Erfolg mit seinem Ekdal gehabt hätte. Hat ein Schauspieler in einer Rolle Erfolg, sagt er, es sei seine Lieblingsrolle, hat er mit seiner Rolle keinen Erfolg, sagt er nicht, dass es seine Lieblingsrolle ist, dachte ich. Immer wieder löffelte der Burgschauspieler die Kartoffelsuppe und sagte, der Ekdal sei seine Lieblingsrolle.“
Thomas Bernhard (9 februari 1931 — 12 februari 1989)
A hungry feeling Came o'er me stealing And the mice were squealing In my prison cell And that auld triangle went jingle-jangle All along the banks of the Royal Canal
Oh! To start the morning The warden bawling "Get up out of bed, you! And clean out your cell!" And that auld triangle went jingle-jangle All along the banks of the Royal Canal
Oh! the screw was peeping And thelag was sleeping As he lay weeping For his girl Sal And that auld triangle went jingle-jangle All along the banks of the Royal Canal
On a fine Spring evening The lag lay dreaming And the sea-gulls were wheeling High above the wall And that auld triangle went jingle-jangle All along the banks of the Royal Canal
Oh! the wind was sighing And the day was dying As the (lag|loike) lay crying In his prison cell And that auld triangle went jingle-bloody-jangle All along the banks of the Royal Canal
In the women's prison There are seventy women And I wish it was with them That I did dwell Then that auld triangle could go jingle-jangle All along the banks of the Royal Canal
Brendan Behan (9 februari 1923 – 20 maart 1964) Portret door Barry Mullan, z.j.
De Nederlandse dichter, essayist, historicus en politicus Geerten Gossaert (eig. Frederik Carel Gerretson) werd geboren in Kralingen op 9 februari 1884. Zie ook alle tags voor Geerten Gossaert op dit blog.
Quem me esse dicitis?
Geboren tot verlangen, Gelouterd tot geduld, Hebt Gij, in mijn gezangen, Uw melodie vervuld.
Zij ons Uw doel verborgen, Uw daden zijn ons klaar: Gij maakt, in vreugdes morgen, Uw werken openbaar.
O dag des heils! O heden! O zuivre morgenpracht! Wat deert mij nu ’t verleden? Wat heucht mij van den nacht?
Ik kan alleen bezinnen Dat ik, met ziel en zin, Het leven durf beminnen Omdat ik U bemin!
Cadente lucifero
Verre, oever tot oever, scheidde ons 'T ziltige zwin en het zwalpend tij; Wie door de storm en de stroom geleidde ons? ‘Enkel een ster, tusschen u en mij.’ Liefde met teedere handen spreidde ons 'T leger van bladeren windevrij; Nacht met zijn vleugelen veilig ombreidde ons Waar we sluimerden, zij aan zij; Wakker, waakzaam als wachter, beidde ons Enkel een ster, tusschen u en mij. Nu - op eenzame sponde glijden ons Langzaam de lijdlijke uren voorbij... Zeg mij, liefste, o zeg, wat scheidde ons? ‘Enkel een ster, tusschen u en mij!’
Geerten Gossaert (9 februari 1884 - 27 oktober 1958) Cover
“Ik zonk weg in een grooten leeren armstoel met leeuwenkoppen en koperen ringen, recht tegenover de Disputa van Raphael Santi en wachtte. De torenklok sloeg vijf en diep in het doodstille huis riep een klokje haastig achter elkander vijfmaal: koekoek. Toen hij zijn brevier gesloten had, knielde de pastoor neer in de schemering en nam hij het hoofd in de handen voor een kort slotgebed. Opstaande maakte hij een groot kruis en zonder mij aan te zien zeide hij: Welkom! en vervolgde: Het is de gewoonte niet dat hier gerookt wordt; ik zal u dus geen sigaar presenteeren doch een glas wijn bied ik u gaarne aan. Ik dankte. Dan nam hij plaats in den monumentalen zetel en naar zijn lange witte handen ziende, ging hij voort: Ik ben den bisschop dankbaar voor de assistentie die hij mij in u, jongeman, doet toekomen; ik zie in deze zijne geste méér een bewijs van zijn hartelijke bezorgdheid voor mijn gezondheid dan wel bekommernis om het heil der mij toegewezen, en ik mag wel zeggen, toegewijde kudde welke niets te kort komt, daar haar pastoor - en dit moge u, jongeman, eenigszins aanmatigend toeklinken - zich als herder volkomen bewust is ondanks zijne jaren in niets te kort te schieten ten opzichte van zijn schapen. Uw taak hier zal dus uiteraard een zeer beperkte zijn tenzij, wat God verhoede... Hier onderbrak hij zijn rustigen monoloog en met hoog opgetrokken wenkbrauwen bleef hij een tijdlang naar zijn witte handen staren, in die doodsche onverschilligheid jegens mij die mij bevroor. Ik dacht hem aan te vullen daar ik vermoedde dat bij zijn laatste woorden het schrikbeeld der Mijn voor zijn geest was opgerezen, doch begreep intuïtief dat zwijgen het beste was om vooral geen ontijdige spanningen op te roepen.”
Jacques Schreurs (9 februari 1893 – 31 januari 1966) Bob Storm als pastoor Bonhomme in de tv-serie “Dagboek van een herdershond” uit 1978, gebaseerd op de kroniek van Jacques Schreurs
“Dear God, It took him the whole spring, from March to June, to make up his mind to take me. All I thought about was Nettie. How she could come to me if I marry him and he be so love struck with her I could figure out a way for us to run away. Us both be hitting Nettie's schoolbooks pretty hard, cause us know we got to be smart to git away. I know I'm not as pretty or as smart as Nettie, but she say I ain't dumb. The way you know who discover America, Nettie say, is think bout cucumbers. That what Columbus sound like. I learned all about Columbus in first grade, but look like he the first thing I forgot. She say Columbus come here in boats call the Neater, the Peter, and the Santomareater. Indians so nice to him he force a bunch of 'em back home with him to wait on the queen.
Scene uit de film van Steven Spielberg uit 1985
But it hard to think with gitting married to Mr. ______ hanging over my head. The first time I got big Pa took me out of school. He never care that I love it. Nettie stood there at the gate holding tight to my hand. I was all dress for first day. You too dumb to keep going to school, Pa say. Nettie the clever one in this bunch. But Pa, Nettie say, crying, Celie smart too. Even Miss Beasley say so. Nettie dote on Miss Beasley. Think nobody like her in the world.”
Alice Walker (Eatonton, 9 februari 1944)
De Franse schrijfster Alina Reyes (pseudoniem van Aline Patricia Nardone) werd geboren op 9 februari 1956 in Bruges. Zie ook alle tags voor Alina Reyes op dit blog.
Uit: Sept nuits
"Je suis arrivée à minuit, selon ses instructions. Hôtel agréable, mais discret. - Je suis attendue, chambre 58. - Tout de suite sur votre gauche... Bonsoir, madame. J'aurais peut-être pu ne rien dire ? Ou dire "mon mari m'attend" ? Mais je n'ai pas de mari, et je n'en veux pas. Pourquoi me soucier de ce que le veilleur de nuit pouvait penser ? Comme s'il n'en avait pas vu d'autres... Mais je me moque de ce que font les autres, et de ce qu'ils peuvent penser. Si au moins ça pouvait l'exciter un peu... d'imaginer..." (…)
"Dans la forêt profonde, il y a des sorcières, elles font des sabbats, lèchent le cul du diable. Il y a des faunes et des satyres, et des nymphes qu'ils tirent. Il y a une rivière avec des vouivres tout au fond qui attirent les hommes pour leur sucer la queue. Il y a de la fureur, dans ma forêt profonde, et il a bon goût, le cul du diable. Mais je n'ai pas le droit. Pas le droit, cette nuit."
Alina Reyes (Bruges, 9 februari 1956)
De Amerikaanse dichteres Amy Lowell werd geboren op 9 februari 1874 in Brookline, Massachusetts. Zie ook alle tags voor Amy Lowell op dit blog.
A Japanese Wood-Carving
High up above the open, welcoming door It hangs, a piece of wood with colours dim. Once, long ago, it was a waving tree And knew the sun and shadow through the leaves Of forest trees, in a thick eastern wood. The winter snows had bent its branches down, The spring had swelled its buds with coming flowers, Summer had run like fire through its veins, While autumn pelted it with chestnut burrs, And strewed the leafy ground with acorn cups. Dark midnight storms had roared and crashed among Its branches, breaking here and there a limb; But every now and then broad sunlit days Lovingly lingered, caught among the leaves. Yes, it had known all this, and yet to us It does not speak of mossy forest ways, Of whispering pine trees or the shimmering birch; But of quick winds, and the salt, stinging sea! An artist once, with patient, careful knife, Had fashioned it like to the untamed sea. Here waves uprear themselves, their tops blown back By the gay, sunny wind, which whips the blue And breaks it into gleams and sparks of light. Among the flashing waves are two white birds Which swoop, and soar, and scream for very joy At the wild sport. Now diving quickly in, Questing some glistening fish. Now flying up, Their dripping feathers shining in the sun, While the wet drops like little glints of light, Fall pattering backward to the parent sea. Gliding along the green and foam-flecked hollows, Or skimming some white crest about to break, The spirits of the sky deigning to stoop And play with ocean in a summer mood. Hanging above the high, wide open door, It brings to us in quiet, firelit room, The freedom of the earth's vast solitudes, Where heaping, sunny waves tumble and roll, And seabirds scream in wanton happiness.
Amy Lowell (9 februari 1874 - 12 mei 1925) Portret door Sarah Gooll Putnam, 1892
Uit: Hoe Monne en Jean Baptiste hun eerste communie deden
“Een nieuwe, gewichtige bekommering beheerschte sedert eenigen tijd heel Monne's jongensleventje. Hij zou eerlang, even als zijn broer Jean Baptiste, zijn eerste communie doen. Alhoewel beide jongens bijna twee jaar in leeftijd scheelden, had Bariseele toch weten te verkrijgen, dat ze samen hun communie mochten doen. Dat ging zoo in één moeite door. Sedert maanden waren ze nu bezig met hun catechismus. Jean Baptiste leerde hem gemakkelijk, al spelende, maar Monne had er erg op te piekeren. Al zijn vrijen tijd sleet hij over het vrome boekje en meer dan eens was de avond al aan 't donkeren terwijl hij zich, vóór zijn slaapkamerraampje, de christelijke leeringen nog in den geest zat te prenten. Bij Jean Baptiste kwam alles werktuigelijk in 't geheugen zonder dat hij werkelijk nadacht over het geen hij leerde. Monne daarentegen was er heel mee vervuld. Hij overwoog alles, trachtte alles te doorgronden, vulde met zijn verbeelding aan wat hem niet duidelijk genoeg voorkwam en geraakte aldus in een toestand van mijmerende vroomheid, waarin hij vreugde vond. Als de onderpastoor op de ‘kapel’ vertelde over de schepping van hemel en aarde, over het paradijs, over hel en vagevuur, over de heiligen en dies meer, genoot Monne zijn blijdste stonden. Het leven en lijden van Jezus kende hij ook in de puntjes, vooral sedert hij op Quickelbornée's aanraden op Witten Donderdag het Marullenklooster bezocht had, waar de passie in gekleurde houten beelden ten toon gesteld stond. Alles was daar in bonte werkelijkheid te zien, tot den verhangen Judas toe, die met de tong uit den mond aan een heusch koordje aan een boomtak hing te zwieren.”
Maurits Sabbe (9 februari 1873 – 12 februari 1938) Beeld door Octaaf Rotsaert in Brugge
De Duitse schrijfster, actrice en danseres Rahel Sanzara (eig. Johanna Bleschke) werd geboren op 9 februari 1894 in Jena. Zie ook alle tags voor Rahel Sanzara op dit blog.
Uit: Das verlorene Kind
„Und doch geschah es, daß er, als er vierzehn Jahre alt war, im Dunkeln sich fürchtete. Es war eine sonderbare Furcht, ohne greifbaren Grund. Sie überfiel ihn zum erstenmal, als er, vor Freude über die Genesung eines lange und schwer erkrankten Kameraden schlaflos, in einer Nacht am Fenster des Schlafsaales stand. Sein Herz schlug; er fühlte noch die Berührung, mit der der Wiedergenesene seine Hand ergriffen und sie zart, aber freudig gedrückt hatte. In der Erschütterung, die diese Erinnerung in ihm hervorbrachte, bereitete sich in seinem Innern die große Ahnung der Liebe vor; der Knabe ahnte, daß nicht nur die Menschen ihm zu Freunden waren, sondern daß auch er Freund den Menschen bedeuten konnte, er begriff, daß er einmal als Mann lieben würde. Obwohl ihm diese Offenbarung aus reinstem Herzensgefühl kam, rührte sie doch mit ihrem Glück bis ins Tiefste auch seinen Körper auf. Und diesem zum erstenmal gefühlten Glück drängte sich plötzlich die zum erstenmal gefühlte Furcht entgegen. Finsternis erschreckte ihn. Es war eine mondlose Nacht. Um ihn schliefen die anderen, er sah sie nicht, er hörte nur ihren Atem. Dunkelheit war auch um sie, aber eine andere, hellere Dunkelheit als die, die um ihn stand. Er fühlte sie um seinen freudig erregten Körper geschmiegt, eng wie eine zweite Haut, in der er eingefangen war mit allen Strömen seines Blutes. Er fühlte sie als eine böse, drohende, wesenlose Macht, die sein mit Freude erfülltes Herz bezwang, es mit abgrundtiefer Furcht durchschauerte, aber es ließ ihn nicht fliehen, nicht an Gott denken, den gütigen Erfüller aller seiner Gebete, regungslos mußte er stehenbleiben, mußte der Furcht gehorchen, der entsetzten Traurigkeit seines Herzens sich hingeben. Am Tage war dann alles wieder heiter, eben und schön.“
“That is the explanation, and I am glad to have finished it: the blemishes on honourable lineage are a delicate subject, and certainly this heredity we hear so much about is the finest scandalmonger in the world; it laughs at discretion, and writes strange entries between the lines of the "Peerages". It will be observed that my sister-in-law, with a want of logic that must have been peculiar to herself (since we are no longer allowed to lay it to the charge of her sex), treated my complexion almost as an offence for which I was responsible, hastening to assume from that external sign inward qualities of which I protest my entire innocence; and this unjust inference she sought to buttress by pointing to the uselessness of the life I had led. Well, be that as it may, I had picked up a good deal of pleasure and a good deal of knowledge.
Scene uit de film van Richard Thorpe met Stewart Granger en Deborah Kerr, 1952
I had been to a German school and a German university, and spoke German as readily and perfectly as English; I was thoroughly at home in French; I had a smattering of Italian and enough Spanish to swear by. I was, I believe, a strong, though hardly fine swordsman and a good shot. I could ride anything that had a back to sit on; and my head was as cool a one as you could find, for all its flaming cover. If you say that I ought to have spent my time in useful labour, I am out of Court and have nothing to say, save that my parents had no business to leave me two thousand pounds a year and a roving disposition.”
Anthony Hope (9 februari 1863 – 8 juli 1933) In 1897
Gott, schütze den Zaren! Gib viele Tage auf Erden Dem Verehrungswürdigen, Dem Bezwinger der Hochmütigen, Dem Beschirmer der Schwachen, Alles dies sende uns Der Himmel herab!
Dem machtvollen Und rechtgläubigen Russland, Herr, gib deinen Schutz! Eine Herrschaft gib ihm, Einträchtig und ruhig in Kraft, Und halte fern Alle Schmach und Schande!
O Vorsehung, Deinen Segen sende Auf uns herab! Streben nach Wohlfahrt, Versöhnung in Glück, Ausdauer im Leid Gib auf Erden!
Vasily Zhukovsky (9 februari 1783 - 12 april 1852) Borstbeeld in Baden-Baden
“One day as I looked the train over for brakes sticking etc. I happened to climb up on the top to check the indicators of a passing train (our pride, the Daylight, number 99) and on top of the reefer was a bum. I see at least 10 or 20 bums each day, however I was really stoned, the sun was so warm, and I had almost an hour to wait before my train pulled, so I sat beside this guy and we talked. Suddenly he began telling of his hallucinations; these were a collection of semi-ordinary bum ideas like the one about when he arrived in SF he walked along Mission and when he saw the patrol car he thought he heard the policeman announcing over the car’s loudspeaker, as his fellow policeman drove slowly by, these words over and over: “The time has come, everybody lie down so you won’t get hurt when the sun bursts.” His mind heard these words, but his emotions felt they were actually driving toward him to arrest him because his fly was open (zipper broke and no pins to hold it closed) so he ran to hide in an alley but they drove by there too; so he left SF and caught a freight to Watsonville. This is the simplest and most believable of his images. It all began after he had had sour wine and actually not eaten for four days. He was in the Sacramento Freight yards and he boards a flatcar to lie down. The world seemed normal and there was no indication anything unusual was to happen. It began slowly and normally also—the common thing of one’s mind taking up the sound of a big steam engine as it passes slowly and arranging its bark into a rhythm and then putting a short phrase to the rhythm. The particular accentuation of a steam engine is well known [like—He’s a nigger, he’s a nigger on and on with the accent on the first word, of course if one stays with it long enough you can place your accents anywhere because the exhaust of the engine changes with the amount of pull—like shifting gears) that most people if they do fall into creating a phrase to match the engine’s sound, so get bored with the project and stop soon.“
Neal Cassady (8 februari 1926 – 4 februari 1968) Hier met Allen Ginsberg (links), 1955
De Nederlandse dichter, songwriter en musicus Robin Block werd geboren op 8 februari 1980 in Heemskerk. Zie ook alle tags voor Robin Block op dit blog.
Dolle honden jonge goden
We gierden langs de grachtenpanden lalden onze psalmen in de neontempels dansend
engelenpoeder snoven wij en het stof van modderzolen
kraakten onderhuids betonnen codes en sponnen ons geheim
tussen de koekoek en de windhaan tussen de sterren en een smeulende kerk.
er klonk een wiegelied over de blauwe daken er riep een weeskind om zijn vader er scheen een maan om naar te huilen
The tumult in the heart keeps asking questions. And then it stops and undertakes to answer in the same tone of voice. No one could tell the difference.
Uninnocent, these conversations start, and then engage the senses, only half-meaning to. And then there is no choice, and then there is no sense;
until a name and all its connotation are the same.
Rain Towards Morning
The great light cage has broken up in the air, freeing, I think, about a million birds whose wild ascending shadows will not be back, and all the wires come falling down. No cage, no frightening birds; the rain is brightening now. The face is pale that tried the puzzle of their prison and solved it with an unexpected kiss, whose freckled unsuspected hands alit.
Elizabeth Bishop (8 februari 1911 – 6 oktober 1979)
Wie waren die Wälder finster. Und im Winter: wie waren sie weiß. An den Wegrändern blühte der Ginster. Und die Sommer: Die Sommer warn heiß. Die Tage warn blau von Lupinen. Und morgens war die Welt neu. Wir aßen die Sonne. Und tranken den Regen. Und schwammen im Juni im Heu. Und damals gab es Libellen. Und man sah sie zum erstenmal. Und der Großvater erzählte von Quellen Hinterm Walde. In einem Tal. Die hatten auch einen Namen. Der hieß Kunsterspring. Kunsterspring ... Und wie viele Jahre verkamen. Und wieviel Leben verging. Und der alte Mann ist hinunter. Und ich weiß den Weg nicht mehr. Doch ich suche den Spring noch immer. Und mir ist, als ob ich ihn hör.
Lupine
Lupinenblau - so war doch was In meiner Kindheit. War es Glas? Was war so blaß wie die Lupinen, Die sich wie wild dem Licht zudrehn, Wie blaue Flammen, die nicht brennen Und doch so überschnell vergehn? Glas war es, Steine, Glitzerkram, Weiß nicht mehr, wie er an mich kam, Weiß nur noch dieses bleiche Blau, Die Sehnsuchtsfarbe. Morgentau Im leichten Himmelslicht erstarrt, Und ein Gefühl von solcher Art: Glückstropfen, in der Faust zerpreßt, Verloren. Doch es blieb ein Rest Der Sehnsuchtsfarbe Lerchenblau. Lupinen brennen unterm Tau.
Eva Strittmatter (8 februari 1930 – 3 januari 2011)
De Oostenrijkse dichter en schrijver Gert Jonke werd geboren op 8 februari 1946 in Klagenfurt. Zie ook alle tags voor Gert Jonke op dit blog.
LIED DES FLIEGENDEN POETEN
Vogel schau Wilde Wolkensau Wird verjagt Nebelgrau Dort aus dem Wolkenbau Unser dummer guter Mittagssonnenpfau Spannt täglich sein Lichtstrahlenrad Übern Marktplatz unserer neuen Stadt Schaut Vögel schaut HIMMELBLAU Wird gebaut
WANDERT DER HIMMEL
durch deine Augen beginnt es zu regnen
treten erwachende Wolken in deine Pupillen über die Ufer an denen der Grünspan keimender Weingärten
beginnt wie ein hummelschwanzschimmerndes Bodenrestmuster im ausgetrunkenen Glas
Uit: De reis om de wereld in tachtig dagen (Vertaald door Gerard Keller)
“Phileas Fogg was lid van de Reform-club en van niets anders. Wie zich verwonderen mocht, dat zulk een geheimzinnig man onder de leden van dien aanzienlijken kring werd opgenomen, vindt daarvan de verklaring in de omstandigheid, dat hij was voorgesteld door de gebroeders Baring, bij wie hij een open crediet had. Altijd werden zijne wissels op zicht betaald en geboekt op zijn rekening-courant, waarop hij altijd als crediteur stond. Was deze Phileas Fogg rijk? Zonder eenigen twijfel. Maar hoe had hij fortuin gemaakt? Dat wisten zelfs de best ingelichten niet, en Fogg was wel de laatste, aan wien men het zou durven vragen. In elk geval, hij was in geen opzicht verkwistend, maar ook nooit gierig; overal waar de steun werd gevraagd voor eene goede, nuttige of loffelijke zaak, droeg hij in stilte en zelfs onbekend bij. Niemand was zoo weinig spraakzaam als deze gentleman. Hij sprak zoo min mogelijk en die stilzwijgendheid verhoogde nog het geheimzinnige, dat hem kenmerkte. Nochtans lag zijn leven voor ieder open, maar wat hij deed was zulk een mathematische herhaling van hetzelfde, dat de verbeelding, hiermede niet voldaan, er meer achter wilde zoeken. Had hij gereisd? Dit was waarschijnlijk, want niemand had beter de wereldkaart in zijn hoofd. Zulk een afgelegen plekje was er niet, of hij kende het in alle bijzonderheden. Nu en dan, maar altijd in weinige woorden, kort en duidelijk, nam hij de dwalingen weg, die voortsproten uit de praatjes omtrent verloren geraakte reizigers; hij gaf de meest waarschijnlijke verklaring van hun lot en zijne woorden schenen vaak geïnspireerd door een visioen, wanneer later bleek dat alles zich had toegedragen gelijk hij gezegd had. Hij moest overal geweest zijn--althans in zijn geest.”
Jules Verne (8 februari 1828 – 24 maart 1905) Scene uit de film “Around the World in 80 Days” met o.a. David Niven, 1956
De Amerikaanse schrijver Henry Roth werd geboren op 8 februari 1906 in Galicië in het toenmalige Oostenrijk-Hongarije. Zie ook alle tags voor Henry Roth op dit blog.
Uit: Call it Sleep
“He might as well call it sleep. It was only toward sleep that every wink of the eyelids could strike a spark into the cloudy tender tinder of the dark, kindle out shadowy corners of the bedroom such myriad and such vivid jets of images - of the glint on tilted beards, of the uneven shine on roller skates, of the dry light on grey stone stoops, of the tapering glitter of rails, of the oily sheen on the night – smooth rivers, of the glow on thin blonde hair, red faces. He might as well call it sleep. It was only toward sleep that ears had the power to cull again and reassemble the shrill cry , the hoarse voice, the scream of fear, the bells, the thick-breathing, the roar of crowds all sounds that lay fermenting in the vats of silence and the past. It was only toward sleep one knew himself still lying on the cobbles, felt the cobbles under him, and over him and scudding ever toward him like a black foam, the perpetual blur of shod and running feet, the broken shoes, new shoes, stubby, pointed, caked, polished, bunion, pavement - beveled, lumpish, under skirts, under trousers, shoes, over one and through one, and feel them all and feel, not pain, not terror, but strangest triumph, strangest acquiescence.”
Henry Roth (8 februari 1906 – 13 oktober 1995) Portret door David Levine, 1991
Uit: De erfgenaam (Vertaald door Jolanda te Lindert)
“Jake Brigance keek naar de rode cijfers op zijn digitale wekker. Precies om 05.29 uur stak hij zijn hand uit, drukte op het knopje en zwaaide voorzichtig zijn benen uit bed. Carla rolde op haar andere zij en kroop nog dieper onder de dekens. Jake gaf een klopje op haar achterste en wenste haar goedemorgen. Hij kreeg geen antwoord. Het was maandag, een werkdag, en dus zou ze nog een uur doorslapen. Daarna stond ze op en nam ze Hanna mee naar school. ’s Zomers bleef Carla zelfs nog langer slapen en waren haar dagen gevuld met meisjesdingen en alles wat Hanna ook wilde doen. Jakes dagelijkse routine veranderde zelden. Halfzes opstaan, zes uur in de Coffee Shop en zeven uur op kantoor. Slechts weinig mensen gingen de ochtend zo te lijf als Jake Brigance, hoewel hij zich – nu hij de volwassen leeftijd van vijfendertig had bereikt – steeds vaker afvroeg waarom hij eigenlijk altijd zo vroeg opstond. En waarom wilde hij altijd voor alle andere advocaten in Clanton op kantoor zijn? De antwoorden op deze vragen, die vroeger zo duidelijk waren, werden steeds minder duidelijk. De droom die hij al sinds zijn rechtenstudie had, een belangrijke procesadvocaat worden, was niet vervaagd; hij was nog altijd even ambitieus. Maar de realiteit zat hem dwars. Hij werkte al tien jaar en hield zich nog altijd bezig met testamenten en eigendomsoverdrachten en zakelijke geschillen; niet één echte strafzaak en geen veelbelovende auto-ongelukken.”
John Grisham (Jonesboro, 8 februari 1955)
De Amerikaanse schrijfster Kate Chopin (pseudoniem van Katherine O'Flaherty) werd geboren op 8 februari 1851 in St. Louis. Zie ook alle tags voor Kate Chopin op dit blog.
Uit:The Storm
“The leaves were so still that even Bibi thought it was going to rain. Bobinôt, who was accustomed to converse on terms of perfect equality with his little son, called the child's attention to certain sombre clouds that were rolling with sinister intention from the west, accompanied by a sullen, threatening roar. They were at Friedheimer's store and decided to remain there till the storm had passed. They sat within the door on two empty kegs. Bibi was four years old and looked very wise. "Mama'll be 'fraid, yes," he suggested with blinking eyes. "She'll shut the house. Maybe she got Sylvie helpin' her this evenin'," Bobinôt responded reassuringly. "No; she ent got Sylvie. Sylvie was helpin' her yistiday," piped Bibi. Bobinôt arose and going across to the counter purchased a can of shrimps, of which Calixta was very fond. Then he retumed to his perch on the keg and sat stolidly holding the can of shrimps while the storm burst. It shook the wooden store and seemed to be ripping great furrows in the distant field. Bibi laid his little hand on his father's knee and was not afraid. Calixta, at home, felt no uneasiness for their safety. She sat at a side window sewing furiously on a sewing machine. She was greatly occupied and did not notice the approaching storm. But she felt very warm and often stopped to mop her face on which the perspiration gathered in beads. She unfastened her white sacque at the throat. It began to grow dark, and suddenly realizing the situation she got up hurriedly and went about closing windows and doors. Out on the small front gallery she had hung Bobinôt's Sunday clothes to dry and she hastened out to gather them before the rain fell. As she stepped outside, Alcée Laballière rode in at the gate. She had not seen him very often since her marriage, and never alone. She stood there with Bobinôt's coat in her hands, and the big rain drops began to fall. Alcée rode his horse under the shelter of a side projection where the chickens had huddled and there were plows and a harrow piled up in the corner.”
„Versuchte der Teufel sie? Es gab doch einen Teufel. Sie fühlte ganz deutlich, wie er in ihrer Nähe war und sich freute, daß sie nicht beten konnte. Lieber Gott, verlaß mich doch nicht! – Vielleicht kam die Prüfung über sie, weil sie in der Beichte, die sie hatte niederschreiben und dem Geistlichen überreichen müssen, nicht aufrichtig gewesen ... Hätte sie sich so entsetzlich demütigen sollen ... das bekennen? Nein – nein – nein – das war ganz unmöglich. Lieber in die Hölle! Der Schweiß brach ihr aus, so peinigte sie die Scham. Das konnte sie doch nicht aufschreiben. Tausendmal lieber in die Hölle! ... Jetzt nicht daran denken ... Nur nicht denken. Wie war es denn anzustellen, um Macht über das Denken zu bekommen? Sie dachte doch immer ... Alles war so geheimnisvoll schrecklich bei diesem christlichen Glaubensleben. Sie wollte es ja annehmen ... Und sie hatte ja auch gelobt – nun mußte sie – da half ihr nichts mehr! Mit einem unerträglichen Zittern in den Knieen begab das Mädchen sich an ihren Platz zurück. Der Gesang der Gemeinde und das Spiel der Orgel schwollen stärker an, während der Geistliche die Vorbereitungen zum Abendmahl traf, aus der schöngeformten Kanne Wein in den silbernen Kelch goß und das gestickte Leinentuch von dem Teller mit den heiligen Oblaten hob. Das Licht der hohen Wachskerzen flackerte unruhig. Agathe schloß geblendet die Augen vor dem hellen Sonnenschein, der die Kirche durchströmte, und in dem Milliarden Staubatome wirbelten. War die Himmelssonne nur dazu da, alles Verborgene zu schrecklicher Klarheit zu bringen?“
Gabriele Reuter (8 februari 1859 – 18 november 1941)
“The surgeon had been sitting with his face turned towards the fire: giving the palms of his hands a warm and a rub alternately. As the young woman spoke, he rose, and advancing to the bed's head, said, with more kindness than might have been expected of him: "Oh, you must not talk about dying yet." "Lor bless her heart, no!" interposed the nurse, hastily depositing in her pocket a green glass bottle, the contents of which she had been tasting in a corner with evident satisfaction. "Lor bless her dear heart, when she has lived as long as I have, sir, and had thirteen children of her own, and all on 'em dead except two, and them in the wurkus with me, she'll know better than to take on in that way, bless her dear heart! Think what it is to be a mother, there's a dear young lamb, do." Apparently this consolatory perspective of a mother's prospects failed in producing its due effect. The patient shook her head, and stretched out her hand towards the child."
Scene uit de film van Roman Polanski, 2005
The surgeon deposited it in her arms. She imprinted her cold white lips passionately on its forehead; passed her hands over her face; gazed wildly round; shuddered; fell back- and died. They chafed her breast, hands, and temples; but the blood had stopped for ever. They talked of hope and comfort. They had been strangers too long. "It's all over, Mrs. Thingummy!" said the surgeon at last. "Ah, poor dear, so it is!" said the nurse, picking up the cork of the green bottle, which had fallen out on the pillow, as she stooped to take up the child. "Poor dear!" "You needn't mind sending up to me, if the child cries, nurse," said the surgeon, putting on his gloves with great deliberation. "It's very likely it (r)will¯ * be troublesome. Give it a little gruel if it is." He put on his hat, and, pausing by the bed-side on his way to the door, added, "She was a good-looking girl, too; where did she come from?"
Charles Dickens (7 februari 1812 – 9 juni 1870) Standbeeld in Clark Park, Philadelphia
“Billy est en tournée, avec de l'argent liquide, il y a du va-et-vient dans sa chambre, il lui demande si elle peut le garder dans la sienne. Ce qu'elle fait sans problème. Ça lui donne confiance. Quand ils discutent il la trouve intelligente. La petite a deux ou trois ans. Elle est blonde, les yeux bleus, un peu boulotte, pas grosse. Ils ont tout de suite un contact positif. C'est une enfant réservée, mais avec lui elle rit. Hélène est brune, grande, mince, souriante. Agréable. Des yeux dorés. Elle part quelques jours après leur rencontre. Il rentre en Martinique. Tout ça a duré à peu près une semaine. Il a rencontré quelqu'un qui lui plaît. Il ne se pose pas la question de s'il est tombé amoureux ou pas. Il n'y pense pas. Elle l'appelle en Martinique. A l'époque il prend l'avion pour Paris comme s'il prenait un bus pour Saint-Germain. Il revient en France. Il aime bien parler avec elle, il trouve que c'est quelqu'un d'ouvert, qui a compris son mode de vie, qui l'accepte. Ils ne mangent de viande ni l'un ni l'autre, il n'a pas tout ça à expliquer. Ils se comprennent. Tout bascule quand il a un enfant avec elle. Mais même là, même quand ils sont fâchés, ils ont des moments tendres. Régis par les enfants, y compris en leur absence, il n'y a pas un moment où ils se retrouvent sans eux. Ça n'existait pas. Tout tournait autour d'eux. Il était pris dans le système. Aujourd'hui il s'en fout d'Hélène, elle peut mourir même si elle veut.”
Uit: De chemie van tranen (Vertaald door Hien Montijn)
“Ik las dat de Amerikanen een robot hadden ontwikkeld om les te geven aan autistische kinderen. Hij is in veel opzichten superieur aan de mens. Dat wil zeggen, als robot raakt hij nooit emotioneel uitgeput; hij verliest nooit zijn geduld; hij is ongevoelig voor tranen en woede. De robot heet KaKay. Ik weet niet waarom. Hij doet geen moeite om zijn bedraging en ingewanden te verbergen. Volgens het bericht verdrongen de kinderen zich om hem heen toen hij zijn eerste entree maakte op een ‘instelling’ in Austin, Texas. Aan het einde van de eerste dag rukte een jongen met het syndroom van Asperger hem zijn arm af. De journalist leek zich wat te veel te verheugen over de afgerukte arm, maar volgens het bedrijf was het een ‘leermoment’. Bij een volgende verschijning in het openbaar, waarvan de Guardian verslag uitbracht, was de arm van KayKay gerepareerd. Nu deden de kleine aspies KayKay geen ‘pijn’ meer als hij huilde. Als hij bleef huilen, gaven ze het ding een knuffel.”
“It’s a huge test,” Max offers. “A lot of kids are really freaked out about it. Don’t worry, I’m an expert.” Bridget’s mother nods uncertainly. Max aims for a lighthearted shrug and heads up. Her attuned ears pick up the muff led sobs as her toe lifts from the last step. Max walks quickly down the carpeted hall, following the fuzzy thump of a bass beat meant to obscure the keening from those who were ignorantly devouring tacos below. Throwing her shoulders back in a way that her best friend, Zach, says reminds him of Angelina-channeling-Mary-Poppins, Max turns the doorknob, stepping inside a blast of Adele, to find Bridget Stetson in a heap. Her laptop open before her, she is staring at a hundred tiny JPEGs of a carrot-haired boy riding a skateboard. Around her lie a box’s worth of wadded Kleenex, like a bed of wilted roses. Bridgetlooks up from the screen and is met with the f lash fromMax’s camera. “Bridget, Shannon sent me.” Max drops her bag on the blue bedspread and opens it, exchanging the camera for a sterling flask. She swiftly pours a shot of Kombucha into the cap. “I’m Max Scott, and I want you to drink this. It’ll take the edge off.” “Where is Sh-Shannon?” Bridget chokes out as she mushes her damp, blond bangs off her puffy face with the back of her sweatshirt-covered hand. “I thought she was coming with you.” “She just made the referral. Drink.” Overwhelmed, Bridget swigs the shot and hands back the top with a burning cough. Max pulls a chocolate bar from her bag, opens the wrapper, and hands it off to Bridget.”
Emma McLaughlin (Elmira, 7 februari 1974) Met Nicola Kraus (rechts)
“Dromen van deze en vorige nachten schoten voorbij als dunne takken, waar ze zich niet aan vast kon klemmen: en dan, met een schok, de aarde, waar ze net op neer kwam als een vallende poes: op vier pootjes. Ze draaide zich met een ruk om, spartelde even op haar buik en trok armen en benen in, zodat de dekens ineens krom stonden. En toen kregen de witte lakens plotseling een donkere franje van verwarde zwarte krullen; want 's avonds, wanneer ze weggleed in de slaap gleed haar hele lichaam mee omlaag, omdat ze net zo lang wurmde tot ze haar kruin op de plek had, waar een normaal mens zijn schouderbladen bergt. Vanonder die opduikende kruin kwam een stem; en die stem gaf geen gaap, want Wampie gaapte alleen wanneer een man haar verveelde, maar een gekreun, dat van dichtbij beluisterd, drie woorden vormde: ‘Ik heb buikpijn!’ Nauwelijks had ze die woorden er uitgekreund of de dekens begonnen te lijken op de aardkorst in de periode van haar ontstaan. Het golvende heuvelruggetje in het midden maakte een kwartdraai rechts en flapte toen in elkaar. Aan de twee blote armen, die zo gretig op de vloer toeschoten alsof het een wei was waar bloemen te plukken vielen, zou je denken dat het een groot kind was dat uit bed kroop; want haar armen waren rond en poezel, met een kneepje aan de voorkant van de elleboog, dat tegelijk met de kuiltjes in de wangen tegen het einde van de schooltijd pleegt te verdwijnen. Maar het zijden nachthemd dat nu volgde hing in een onbescheiden bochtje onder twee lichaamsdelen uit, die tezamen precies een fikse ronde aardbol vormden; met dit verschil, dat de putjes, die de echte aardbol volgens geleerden aan de beide polen pleegt te hebben, hier in een veel bewonderenswaardiger tegendeel waren verkeerd.”
A. den Doolaard (7 februari 1901 – 26 juni 1994)
De Amerikaanse schrijver en journalist Gay Talese werd geboren op 7 februari 1932 in Ocean City. Zie ook alle tags voor Gay Talese op dit blog.
Uit: Frank Sinatra Has a Cold
“Undoubtedly the words from this song, and others like it, had put millions in the mood, it was music to make love by, and doubtless much love had been made by it all over America at night in cars, while the batteries burned down, in cottages by the lake, on beaches during balmy summer evenings, in secluded parks and exclusive penthouses and furnished rooms, in cabin cruisers and cabs and cabanas — in all places where Sinatra’s songs could be heard were these words that warmed women, wooed and won them, snipped the final thread of inhibition and gratified the male egos of ungrateful lovers; two generations of men had been the beneficiaries of such ballads, for which they were eternally in his debt, for which they may eternally hate him. Nevertheless here he was, the man himself, in the early hours of the morning in Beverly Hills, out of range. The two blondes, who seemed to be in their middle thirties, were preened and polished, their matured bodies softly molded within tight dark suits. They sat, legs crossed, perched on the high bar stools. They listened to the music. Then one of them pulled out a Kent and Sinatra quickly placed his gold lighter under it and she held his hand, looked at his fingers: they were nubby and raw, and the pinkies protruded, being so stiff from arthritis that he could barely bend them.”
Gay Talese (Ocean City, 7 februari 1932) Frank Sinatra: Cover van Esquire door Edward Sorel, 1966
Zo is de stille rust voor eeuwig de Aarde ontvlooden? Zo woont zij nergens meer dan in 't verblijf der dooden? O matte Pelgrim! zink, zink vrolijk dan ter rust, Gij doolde reeds te lang aan deeze levenskust. Rampzalige Aarde, die een Eden kondt verstrekken, Maar die door stroomen bloeds uw velden ziet bevlekken! Rampzalige Aarde, wie uw Schepper mild beschonk, Maar wie het Menschdom aan 't verwoestend Misdrijf klonk! Nog daalt de Lente van 't gebergte met uw stroomen; Nog ruischt Natuur in ieder koeltje door uw boomen; Nog spiegelt zich de Maan in de onbewoogen vliet; Maar rust, rampzalige Aard'! woont op uw vlakte niet! O eenzaam Kerkhof, daar mijn dierbre Vaadren woonen, Gij kunt mij in 't verschiet de blijde ruste toonen; Ik dool langs uwen grond in deezen stillen nacht, En staar de wijkplaats aan, die mijn gebeente eens wacht.
Rhijnvis Feith (7 februari 1753 - 8 februari 1824)
Uit: Das Jahr, in dem ich aufhörte, mir Sorgen zu machen, und anfing zu träumen
„Es war mir, als könnte ich ihren Schmerz spüren, der in mir, ohne dass ich es kontrollieren konnte, die Erinnerung daran auslöste, wie ich selbst vor wenigen Monaten, im Juli, nur ein paar Kilometer entfernt, in einer kleinen Aussegnungshalle gestanden hatte. Doch dann steuerten die vermeintlich Trauernden nicht auf die Kapelle zu, sondern auf das Business-Towers-Areal einige Straßen weiter. Sie waren auf dem Weg zur Arbeit wie ich. Alle vier Sekunden geschieht in Deutschland ein Unfall. Über 39 % aller Knochenbrüche in den westeuropäischen Ländern ereignen sich bei Neuschnee. Angesichts der Größe der Gruppe standen die Chancen somit nicht schlecht für ein plötzliches Ausgleiten, eine unsanfte Landung, eine kostspielige Fraktur. Und wenn es hier keinen traf, dann jemanden in der Nähe, genau jetzt, mit Sicherheit. Es würde passieren. Es passierte. Düster und trutzig erhoben sich über den Dächern der Flachbauten und den Baumwipfeln die HighLight-Towers mit ihren 33 und 28 Geschossen, meine künftige Arbeitsstätte, in der bereits mehr Fenster erhellt waren, als ich erwartet hatte. Glücklicherweise hatte man mich zuvor genauestens informiert, wie man von der U-Bahnstation zum Areal gelangte, über Fußgängerbrücken, durch Wohnblöcke und Unterführungen unter der Autobahn hindurch, ansonsten wäre ich an diesem Morgen verloren gewesen und am Mittleren Ring entlang- geirrt, immer das Ziel, die Türme vor Augen, ohne Aussicht, sie je zu erreichen. Die Büros der CAVERE-Abteilung München-Nord waren im 14. Stockwerk des Ostturmes untergebracht, jene der Zentrale in den 19 Etagen darüber. Während ich das Klingelschild drückte und die beiden Türen mit einem Summen von selbst aufschwangen, las ich fast ausnahmslos die Namen von Vermögens- und Steuerberatern, Anwaltskanzleien und Werbefirmen. Das war die Gesellschaft, der sich CAVERE zugehörig fühlte. So war es in Frankfurt gewesen, so war es auch hier. You think big? We too.“
Thomas von Steinaecker (Traunstein, 6 februari 1977)
“He lay against her till he heard the words, 'They're gone', spoken so softly he was uncertain whether they came from her lips or his mind, and felt the dampness of the grass penetrating his side as she untangled her body from his. She scrambled cautiously up on to the roadway and gazed back the way they had come. There was still a glow in the distance and though it was a mile away he could not shake off the tang of smoke. His clothes seemed to reek of it, his hair, the very pores of his skin. Any part of him that wasn't frozen tasted of fire. 'Listen to me, Katie,' he said climbing up beside her, his voice low as if the trees could be informers. 'It's time you started back, do you hear? Otherwise they nail us both when they catch me. They've nothing to connect you with it. Just go home. Follow the road back to the city.' Although he barely discerned the outline of her head against the black mass of trees, he knew she was staring at him with the same cold, unblinking look. How he had grown to hate that cold face behind which she observed him, the eyes where he read only contempt, and the jealousy of his intimacy with Shay which she had never broken. Her voice from that afternoon returned, fists clawing at him as she screamed, 'You just stood up here and let them! You were his friend and you let them. You let them! Let them!' 'Are you deaf or what, Katie?' he said again. 'Can you not hear me? Take the road back and just watch out for the cops. Listen, I've done all I can for Shay. Now will you bleeding go, I've to find somewhere to hide.'
Dermot Bolger (Dublin, 6 februari 1959)
De Oostenrijkse schrijver (toneel, hoorspelen en draaiboeken) Felix Mitterer werd geboren op 6 februari 1948 in Achenkirch, Tirol. Zie ook alle tags voor Felix Mitterer op dit blog.
Uit:Tödliche Sünden
“Sie spielen sich auf, nehmen sich wichtig. Wofür? Meine Frau hat das dann hauptsächlich gemacht. - Urlaub, ja kann ich mich erinnern. Aber nur an das Einpacken. - Mir war jede recht, ehrlich gesagt. Nur nicht überspannt sollte sie sein. Die paar Freundinnen, die ich vorher hatte - alle überspannt. Meine Mutter war auch überspannt. Ich habe mir eine nicht überspannte Ehefrau gewünscht. Ist das zuviel verlangt? Es war zuviel verlangt. Sie hat mich gelegt. Sie hat mir die Ausgeglichene vorgespielt... Aber ich hätte es wissen müssen, sie hat dieses Lächeln auf dem Gesicht, dieses seltsame Lächeln. Rätselhaft, geheimnisvoll. Das ist der Mona Lisa-Trick. Damit legen sie dich. Fallen Sie nie auf Mona Lisa-Trick herein, ich warne Sie. Da versteckt sich nichts besonders dahinter. Nur Überspanntheit. Ich habe zwanzig Jahre mit einer überspannten Ehefrau verbracht. Ist das in Ordnung? Kommt man dafür zur Welt? Und immer sticheln sie. Sie sticheln. Die Arbeiterfrauen schlagen, die Angestellten- und Akademikerfrauen sticheln. Ich muß Ihnen das näher auseinandersetzen, weil das klarerweise totgeschwiegen wird. Tabuthema. Politisch nicht korrekt. Frauenfeindlich... - Jeden Mittwoch, wenn er Sprechstunde hat, für die Anliegen der Gemeindebürger, sitzen diese Männer bei ihm und weinen. - Das Infame daran ist: ich könnte Ihnen nicht einmal ein Beispiel nennen. Man kann auch dem Scheidungsrichter kein Beispiel nennen.... Man kann deshalb kein Beispiel nennen, weil diese Stichelei derart raffiniert und um sieben Ecken herum daherkommt, daß man als Mann vollkommen daneben steht. - Sie werden stocksauer. - Und die Frauen der Kollegen hatten Mitleid mit mir und wollten mich entschädigen, wollten mir's besorgen. - Aber ich muß wohl träumen, weil ich so fertig bin, wenn ich aufwache. - Che hatte Flair, die Revolution hat immer Flair, aber dann wird's fad. - Nicht, daß ich in der Firma nicht meinen Mann gestellt hätte, in den Anfangsjahren, als junger Spund. - Ohne sie hätte ich mir damals schon kein Bein ausgerissen. - Besonders die Schußwaffengeräusche. Natürlich alles erstunken und erlogen.”
Lied an den Geliebten Es ist nicht nur Gefühl, es ist das Wissen, weil deine Zärtlichkeit nicht so vergeht, wie Tau auf Wiesen in der Morgensonne und nicht erst wiederkommt, ist es zu spät.
Du liebst mich nicht, weil du mich lieben möchtest, du liebst mich einfach, weil du lieben musst. Drum sehne ich mich mehr nach deinem Lächeln, als nach der Stärke deiner breiten Brust.
Ich brauche dich nicht, weil ich einsam bliebe, ich bin nicht bei dir, weil ich hilflos bin. Ich mag mich selber mehr durch deine Liebe- ich lebe gern und nicht nur vor mich hin.
Was alle Tage sein muss, kann ich wirklich alleine schaffen. - Aber nur mit dir bin ich für andre Leute auch noch kräftig, denn du brauchst mich, so wie ich bin, bei dir.
So kenn ich keinen Tag, an dem es sinnlos für mich gewesen wäre aufzustehn. Ich habe guten Grund für meine Sehnsucht und die wird nicht im Alltag untergehn.
Meine Hoffnung
In deinem Alter, mein Kind, hat jeder Mensch noch Gründe, anzunehmen, er könnte fliegen wie laufen lernen.
Ich werde mich hüten, dich aufzuklären.
Vielleicht bin doch ich es, der sich irrt.
Heinz Kahlau (6 februari 1931 – 6 april 2012) Hier met dochtertje Christine in 1962
‘Er zwom een bijzonder dikke man voor me uit. Tussen het haar op zijn rug zat iets wat kanker had kunnen zijn. [..] Nadat een verkalkte teennagel even later mijn kuit openkrabde en een bejaarde water in mijn mond spuwde, hees ik mij de kant op. Daar watertrappelden twee vrouwen met gewaagde badmutsen. [..] ‘Er is niet zo veel volk vandaag’, zei de vrouw zonder bril. De andere keek rond, schudde haar hoofd en zei dat het inderdaad goed meeviel. Ik vroeg me af of het de bijziendheid of de prozac was. Ik schatte een drieduizendtal aanwezigen.’ (…)
"Fijn hoe de wind met mijn wimpers speelde. Mijn lichaam was nog niet wakker, maar ik voelde iets tegen mijn heup drukken. De sleutels van het handschoenenkastje zaten nog in mijn zak. De Ford was achtergebleven in de stofstad. Door smalle ogen keek ik lam en lang naar de storm. Mijn zus lag een paar meter bij me vandaan. Ze was half begraven maar ik zag haar ademen."
“A week later, I was transferred to Military Police Headquarters on Jl. Guntur and there all the rest of my belongings were taken from me, including six months of emergency wages from Res Publika University where I was giving lectures, and six months of emergency wages from a pencil factory on whose board I served as an advisor. These funds were all the money my family had to live on. After two days, I was moved to Salemba Prison and, in November, moved again, this time to the Tangerang Correctional Institution for Juvenile Delinquents, which had been taken over by the military. I was told that I was being moved there "in preparation for release." That didn't prove to be the case. My family didn't find out where I was being held until three months after my initial capture, and six months passed before they were allowed to visit me. This was natural, I suppose, since the detention centers in which I was held for that first half year were sites of mass torture; the authorities would never allow visitors to see the political prisoners there. For the first few months, torture was the prisoners' constant diet. I saw prisoners whose hands and legs were bound tightly being thrown out of trucks. I witnessed how one young man, who was being interrogated beside me, had pencils placed between his fingers, at their base, between the middle and lower knuckles.”
Pramoedya Ananta Toer (6 februari 1925 — 30 april 2006)
Mieke van Zonneveld wint Turing Nationale Gedichtenwedstrijd
De Nederlandse dichteres Mieke van Zonneveld is de winnaar van de vijfde editie van de Turing Nationale Gedichtenwedstrijd, het grootste poëzieconcours van Nederland. In de Zuiderkerk in Amsterdam kreeg zij de hoofdprijs van 10.000 euro voor haar gedicht 'Nee'. De Turing Nationale Gedichtenwedstrijd is de poëzieprijs met de grootste geldprijs ter wereld voor één gedicht. Zie ook alle tags voor Mieke van Zonneveld op dit blog.
Nee
Soms was er een aarzeling. Een kleuter op het strand die met zijn emmertje uit wassen ging. Ik zei ik ben niet vies maar toch bedankt. En hij: natuurlijk ben je vies geworden, overal ligt zand. Ik werd ellendig wakker. Op al mijn wegen nooit één teken maar in dromen worden ze bij menigtes gegeven. Ooit nam ik niets in acht, ik volgde de bekoring en zij heeft mij niet meer thuisgebracht. Er is in heel de wereld nergens vrede, geen vader die mij terug verwacht, er is in heel de wereld nergens vrede.
Er was in mij iets opgestaan dat niemand wist te temmen, het joeg mij op, beloofde mij een weelderig bestaan. Begeerte, zei mijn vader, is de wortel van het kwaad. Ik leerde dat het waar was maar ik leerde het te laat, de uitgestrekte leegte vrat me op en heeft me uitgebraakt. Er is in heel de wereld nergens vrede geen vreugde die niet tegenstaat, er is in heel de wereld nergens vrede. Dit is mijn overtuiging en ik zoek haar tot op heden in een emmer aan een kleuterhand. Hij nadert en ik zeg tot in den treuren nee bedankt.
Mieke van Zonneveld (Hilversum, 5 april 1989) Mieke wordt toegesproken door John Jansen van Galen, links jurylid David Troch
De Amerikaanse dichteres Anne Spencer werd geboren op 6 februari 1882 in Henry County, Virginia als het enige kind van Joel Cephus Bannister en Sarah Louise Scales. Haar ouders scheidden, terwijl Annie nog heel jong was en zij verhuisde met haar moeder naar West Virginia, waar ze onder de hoede van William T. Dixie, een prominent lid van de zwarte gemeenschap, werd geplaatst. Sarah merkte snel de capaciteiten van haar dochter op en stuurde haar naar het Virginia Seminary, waar zij afstudeerde in 1899. Ook in dit jaar ontmoette ze haar man, Charles Edward Spencer, met wie zij trouwde in 1901.De beroemde Harlem Renaissance dichter James Weldon Johnson hielp Annie's talent te ontwikkelen als dichteres en gaf haar ook het pseudoniem van Anne Spencer. Van 1903 tot haar dood in 1975 woonde en werkte Spencer in een huis op 1313 Pierce Straat in Lynchburg. The Harlem Renaissance maakte het haar mogelijk om mensen zoals zij zelf te ontmoeten. Zo ontving zij o.a. Langston Hughes, Marian Anderson, George Washington Carver, Thurgood Marshall, Dr Martin Luther King Jr, James Weldon Johnson en W.E.B. Du Bois bij haar thuis. Spencer was de eerste vrouw uit Virginia en de eerste Afro-Amerikaanse dichteres waarvan gedichten werden opgenomen in de Norton Anthology of American Poetry. Zij was ook een activiste voor gelijkheid en educatieve kansen voor iedereen, in de New Negro Movement.
White Things
Most things are colorful things- -the sky, earth, and sea. Black men are most men; but the white are free! White things are rare things; so rare, so rare They stole from out a silvered world--somewhere.
Finding earth-plains fair plains, save greenly grassed, They strewed white feathers of cowardice, as they passed;
The golden stars with lances fine, The hills all red and darkened pine, They blanched with their want of power; And turned the blood in a ruby rose To a poor white poppy-flower.
They pyred a race of black, black men, And burned them to ashes white; then, Laughing, a young one claimed a skull, For the skull of a black is white, not dull, But a glistening awful thing
Made, it seems, for this ghoul to swing In the face of God with all his might, And swear by the hell that sired him: "Man-maker, make white!"
Lady, Lady…
Lady, Lady, I saw your face, Dark as night withholding a star . . . The chisel fell, or it might have been You had borne so long the yoke of men. Lady, Lady, I saw your hands, Twisted, awry, like crumpled roots, Bleached poor white in a sudsy tub, Wrinkled and drawn from your rub-a-dub.
Lady, Lady, I saw your heart, And altered there in its darksome place Were the tongues of flames the ancients knew, Where the good God sits to spangle through.
ik ben hier hier in een steelse pan die doldraait en zich afvraagt afvraagt afvraagt afvraagt wat als en of en want echt zou het zo verder kunnen wanneer je geest openklapt als hapering als mozaïekverwantschap en komaan zeg, dat kun je toch niet menen zo zit je in elkaar er niet intrappen dat is je natuurlijke setting niet? de dingen altijd anders zien open houden pijnbestrijding inzetten als kennisverwerving kennisverwerking begrijpen als pijnbestrijding niet alles is een taalspel want alles is maar niet alles is groen he niet alles is alsof het ontstond om opgeschreven te worden
attic room and window my ice skates on the wall the Priest could see the bathroom pale yellow wood panels toilet young legs shiny black leg hairs “It is my legs señor.” lustre of stumps rinses his lavender horizen feeling the boy groan and what it meant face of a lousy kid on the doctor’s table I was the shadow of the waxing evening and strange window panes. I was the smudge and whine of missed times in the reflected sky points of polluted water under his lavender horizen window pane smudge scrawled by some boy cold lost marbles in the room the doctor’s shabby table…his face… boy skin spreads to something else. “CHRIST WHAT’S INSIDE?” HE screams flesh and bones rose tornado “THAT HURTS” I was the smudge and whine of shinny back leg hairs silver paper in the wind frayed sounds of distant city.
William S. Burroughs (5 februari 1914 – 2 augustus 1997)
Ta robe, ô hareng, c'est la palette des soleils couchants, la patine du vieux cuivre, le ton d'or bruni des cuirs de Cordoue, les teintes de santal et de safran des feuillages d'automne !
Ta tête, ô hareng, flamboie comme un casque d'or, et l'on dirait de tes yeux des clous noirs plantés dans des cercles de cuivre !
Toutes les nuances tristes et mornes, toutes les nuances rayonnantes et gaies amortissent et illuminent tour à tour ta robe d'écailles.
A côté des bitumes, des terres de Judée et de Cassel, des ombres brûlées et des verts de Scheele, des bruns Van Dyck et des bronzes florentins, des teintes de rouille et de feuille morte, resplendissent, de tout leur éclat, les ors verdis, les ambres jaunes, les orpins, les ocres de rhu, les chromes, les oranges de mars !
Ô miroitant et terne enfumé, quand je contemple ta cotte de mailles, je pense aux tableaux de Rembrandt, je revois ses têtes superbes, ses chairs ensoleillées, ses scintil- lements de bijoux sur le velours noir ; je revois ses jets de lumière dans la nuit, ses traînées de poudre d'or dans l'ombre, ses éclosions de soleils sous les noirs arceaux !
Joris-Karl Huysmans (5 februari 1848 – 12 mei 1907)
De Hongaarse, Duitstalige, schrijfster en vertaalster Terézia Mora werd geboren op 5 februari 1971 in Sopron. Zie ook alle tags voor Terézia Mora op dit blog.
Uit: The Monster (Vertaald door Zaia Alexander)
“As she leaned over him her breasts swung forward and a fragrance rose up from her belly, he lifted his head slightly to look at her navel, a small shell with a brim at the top, the view pleased him, but what intrigued him most was the small protuberance jutting out from the underbelly, the chocolate brown pubic hair; yethere, of all places, something went haywire, a bright flicker disrupted the image, at the same time voices clamored inside, there were many of them, at least one man and one woman was among them, they talked and laughed, not so close, in an adjacent room they spoke inaudibly and laughed, and just as increasingly hot waves of great joy ("there you are, finally!") and anxiety ("don’t even dare to think it’s only a dream or it will end") surged inside Darius Kopp, now rage set in, thatwas the hottest wave, a fierce hammering pounded his head, a sledgehammer on metal, infernal, irrepressible: rage. What’s there to laugh about, hyenas, who are you anyway, what are you doing here, Yuri, goddamn you, you pig! He’s got somebody with him again, when did he pick her up, we came here together, nobody came with us, he waited until I fell asleep and then. Andreina and Monica, wild strawberry-blond curls, they’d be willing, grunted Yuri in Kopp's neck. Do what you want, I'll go to a hotel. Yuri’s saliva felt like a furious pinprick on Kopp's skin. It’s time you pulled yourself together, honestly. I should pull myself together? I should pull myself together? You pull yourself together! You’ll see what that gets you, I’ll walk right over and give you a knuckle sandwich! It’s all your fault! I was happy and satisfied until you showed up! No, I wasn’t, but it worked fine, and then you came and took it away from me. That you can’t live forever? Nobody does that! Nobody lives forever! Yuri held the woman in his lap, the knees and elbows folded around each other, they guffawed with a hundred teeth, waved to him and laughed: Come on!”
„Um fünf Uhr Früh waren die Tagschichtärzte zwar noch müde und schlecht gelaunt, doch weniger müde als die Nachtschichtärzte und auch weniger schlecht gelaunt. Um fünf Uhr Früh mischte sich selbst im Notaufnahmeraum der Geruch der Sterilität mit dem Geruch von Kaffee. Die ankommenden Tagschichtärzte ließen sich zu dieser Stunde Kaffee zubereiten von den aufbrechenden Nachtschichtschwestern, der dann, mit einem Lächeln überreicht, ein bisschen von der Müdigkeit mit fortnahm und sogar ein gutes Stück von der schlechten Laune. Ich war zufrieden mit dem Zeitpunkt meiner Übelkeit. Ich ging langsam, denn so wie sich die Gerüche von Sterilität und Kaffee vermischten und die Gesichter der Nachtschichtschwestern mit dem Tagschichtärtzelächeln, so mischte sich meine Übelkeit mit meinen Unterleibskrämpfen. Um fünf Uhr Früh saßen viele Menschen im grellen Licht der Notaufnahme. Ich trug meinen Abendanzug mit abfallendem Revers, darunter die Weste, das Hemd, darauf die dunkle Krawatte, über allem den schwarzen Mantel und auf dem Kopf meinen Hut. Den nahm ich ab und führte ein Gespräch mit der Schwester am Notaufnahmeschalter. Ja? sagte sie und ich sagte, Krämpfe und Übelkeiten. Warum? fragte sie und ich sprach von der allgemeinen Undurchschaubarkeit. Wie? fragte sie und ich meinte, dass es eben so sei. Dann schwiegen wir beide und beide versuchten wir der allgemeinen Undurchschaubarkeit etwas entgegenzuhalten.“
Vergeef ons toch, wij zijn maar muzikanten, de arme sloebers van de stille trom. Wij hurken voor de haast en zijn trawanten, zijn helm, zijn bankgeheim, zijn intercom.
Vergeef ons, haast, dat wij u lastigvallen met wat gebleven is: dit oude lied waaruit wij ooit geboren zijn, om niet, nog vóór de komst van klok en priemgetallen.
Vergeef ons dat wij hier zijn neergestreken, ook als u ons niet aanziet of betaalt. Of valt uw wet van ijzer te doorbreken,
terwijl u onderweg naar uw bedrijven zich afvraagt of de koersen zijn gedaald? U gaat voorbij, wij spelen. En wij blijven.
Rikkert Zuiderveld (Groningen, 5 februari 1947) Oude LP cover voor Elly en Rikkert
Uit: Een vriendschap in het Groenendaalse klooster ten tijde van Ruusbroec
“Het Groenendaalse klooster! Hoe moeten we het ons voorstellen? Toen Jan Spieghel stierf, was de kloosterstichting, de proosdij, nog maar amper veertien jaren oud. In 1344 nl. had Ruusbroec, samen met Jan Hinckaert en Vrank van Coudenbergh, Brussel verlaten om de wijk te nemen naar het rustige Groenendaal, waar op 17 maart van datzelfde jaar, een houten kapel werd gewijd door de Karmeliet, Mathias, bisschop van Trebizonde(14). Alle drie waren toen nog seculiere geestelijken en pas op 10 maart 1449 kwam op het verlangen van de groep, die inmiddels tot een tiental leden, zo priesters als conversen, was aangegroeid, een kloostergemeenschap tot stand die de regel van de H. Augustinus aannam. Vrank van Coudenbergh werd de eerste proost, Ruusbroec de eerste prior en Jan van Leeuwen de eerste kok van het Groenendaals conventje. Toen Jan van Cureghem er binnentrad, was de gemeenschap nog in het beginstadium van haar ontwikkeling. Hoe groot de materiële begrenzing van het kloosterdomein bij zijn ontstaan mag geweest zijn, kan niet met zekerheid worden uitgemaakt. Op het stuk grond dat Hertog Jan III in 1443 aan de Brusselse kanunniken geschonken had, lag een woning, een domus, bij het begin van de eeuw door een kluizenaar, Johannes de Busco, bewoond.”
Luc Indestege (5 februari 1901 - 11 juli 1974) Priorij van Groenendaal, fotogravure, 1910