Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
09-02-2014
Alice Walker, Alina Reyes, Amy Lowell, Natsume Soseki, Herman Pieter de Boer
“Dear God, It took him the whole spring, from March to June, to make up his mind to take me. All I thought about was Nettie. How she could come to me if I marry him and he be so love struck with her I could figure out a way for us to run away. Us both be hitting Nettie's schoolbooks pretty hard, cause us know we got to be smart to git away. I know I'm not as pretty or as smart as Nettie, but she say I ain't dumb. The way you know who discover America, Nettie say, is think bout cucumbers. That what Columbus sound like. I learned all about Columbus in first grade, but look like he the first thing I forgot. She say Columbus come here in boats call the Neater, the Peter, and the Santomareater. Indians so nice to him he force a bunch of 'em back home with him to wait on the queen.
Scene uit de film van Steven Spielberg uit 1985
But it hard to think with gitting married to Mr. ______ hanging over my head. The first time I got big Pa took me out of school. He never care that I love it. Nettie stood there at the gate holding tight to my hand. I was all dress for first day. You too dumb to keep going to school, Pa say. Nettie the clever one in this bunch. But Pa, Nettie say, crying, Celie smart too. Even Miss Beasley say so. Nettie dote on Miss Beasley. Think nobody like her in the world.”
Alice Walker (Eatonton, 9 februari 1944)
De Franse schrijfster Alina Reyes (pseudoniem van Aline Patricia Nardone) werd geboren op 9 februari 1956 in Bruges. Zie ook alle tags voor Alina Reyes op dit blog.
Uit: Sept nuits
"Je suis arrivée à minuit, selon ses instructions. Hôtel agréable, mais discret. - Je suis attendue, chambre 58. - Tout de suite sur votre gauche... Bonsoir, madame. J'aurais peut-être pu ne rien dire ? Ou dire "mon mari m'attend" ? Mais je n'ai pas de mari, et je n'en veux pas. Pourquoi me soucier de ce que le veilleur de nuit pouvait penser ? Comme s'il n'en avait pas vu d'autres... Mais je me moque de ce que font les autres, et de ce qu'ils peuvent penser. Si au moins ça pouvait l'exciter un peu... d'imaginer..." (…)
"Dans la forêt profonde, il y a des sorcières, elles font des sabbats, lèchent le cul du diable. Il y a des faunes et des satyres, et des nymphes qu'ils tirent. Il y a une rivière avec des vouivres tout au fond qui attirent les hommes pour leur sucer la queue. Il y a de la fureur, dans ma forêt profonde, et il a bon goût, le cul du diable. Mais je n'ai pas le droit. Pas le droit, cette nuit."
Alina Reyes (Bruges, 9 februari 1956)
De Amerikaanse dichteres Amy Lowell werd geboren op 9 februari 1874 in Brookline, Massachusetts. Zie ook alle tags voor Amy Lowell op dit blog.
A Japanese Wood-Carving
High up above the open, welcoming door It hangs, a piece of wood with colours dim. Once, long ago, it was a waving tree And knew the sun and shadow through the leaves Of forest trees, in a thick eastern wood. The winter snows had bent its branches down, The spring had swelled its buds with coming flowers, Summer had run like fire through its veins, While autumn pelted it with chestnut burrs, And strewed the leafy ground with acorn cups. Dark midnight storms had roared and crashed among Its branches, breaking here and there a limb; But every now and then broad sunlit days Lovingly lingered, caught among the leaves. Yes, it had known all this, and yet to us It does not speak of mossy forest ways, Of whispering pine trees or the shimmering birch; But of quick winds, and the salt, stinging sea! An artist once, with patient, careful knife, Had fashioned it like to the untamed sea. Here waves uprear themselves, their tops blown back By the gay, sunny wind, which whips the blue And breaks it into gleams and sparks of light. Among the flashing waves are two white birds Which swoop, and soar, and scream for very joy At the wild sport. Now diving quickly in, Questing some glistening fish. Now flying up, Their dripping feathers shining in the sun, While the wet drops like little glints of light, Fall pattering backward to the parent sea. Gliding along the green and foam-flecked hollows, Or skimming some white crest about to break, The spirits of the sky deigning to stoop And play with ocean in a summer mood. Hanging above the high, wide open door, It brings to us in quiet, firelit room, The freedom of the earth's vast solitudes, Where heaping, sunny waves tumble and roll, And seabirds scream in wanton happiness.
Amy Lowell (9 februari 1874 - 12 mei 1925) Portret door Sarah Gooll Putnam, 1892
Uit: Hoe Monne en Jean Baptiste hun eerste communie deden
“Een nieuwe, gewichtige bekommering beheerschte sedert eenigen tijd heel Monne's jongensleventje. Hij zou eerlang, even als zijn broer Jean Baptiste, zijn eerste communie doen. Alhoewel beide jongens bijna twee jaar in leeftijd scheelden, had Bariseele toch weten te verkrijgen, dat ze samen hun communie mochten doen. Dat ging zoo in één moeite door. Sedert maanden waren ze nu bezig met hun catechismus. Jean Baptiste leerde hem gemakkelijk, al spelende, maar Monne had er erg op te piekeren. Al zijn vrijen tijd sleet hij over het vrome boekje en meer dan eens was de avond al aan 't donkeren terwijl hij zich, vóór zijn slaapkamerraampje, de christelijke leeringen nog in den geest zat te prenten. Bij Jean Baptiste kwam alles werktuigelijk in 't geheugen zonder dat hij werkelijk nadacht over het geen hij leerde. Monne daarentegen was er heel mee vervuld. Hij overwoog alles, trachtte alles te doorgronden, vulde met zijn verbeelding aan wat hem niet duidelijk genoeg voorkwam en geraakte aldus in een toestand van mijmerende vroomheid, waarin hij vreugde vond. Als de onderpastoor op de ‘kapel’ vertelde over de schepping van hemel en aarde, over het paradijs, over hel en vagevuur, over de heiligen en dies meer, genoot Monne zijn blijdste stonden. Het leven en lijden van Jezus kende hij ook in de puntjes, vooral sedert hij op Quickelbornée's aanraden op Witten Donderdag het Marullenklooster bezocht had, waar de passie in gekleurde houten beelden ten toon gesteld stond. Alles was daar in bonte werkelijkheid te zien, tot den verhangen Judas toe, die met de tong uit den mond aan een heusch koordje aan een boomtak hing te zwieren.”
Maurits Sabbe (9 februari 1873 – 12 februari 1938) Beeld door Octaaf Rotsaert in Brugge
De Duitse schrijfster, actrice en danseres Rahel Sanzara (eig. Johanna Bleschke) werd geboren op 9 februari 1894 in Jena. Zie ook alle tags voor Rahel Sanzara op dit blog.
Uit: Das verlorene Kind
„Und doch geschah es, daß er, als er vierzehn Jahre alt war, im Dunkeln sich fürchtete. Es war eine sonderbare Furcht, ohne greifbaren Grund. Sie überfiel ihn zum erstenmal, als er, vor Freude über die Genesung eines lange und schwer erkrankten Kameraden schlaflos, in einer Nacht am Fenster des Schlafsaales stand. Sein Herz schlug; er fühlte noch die Berührung, mit der der Wiedergenesene seine Hand ergriffen und sie zart, aber freudig gedrückt hatte. In der Erschütterung, die diese Erinnerung in ihm hervorbrachte, bereitete sich in seinem Innern die große Ahnung der Liebe vor; der Knabe ahnte, daß nicht nur die Menschen ihm zu Freunden waren, sondern daß auch er Freund den Menschen bedeuten konnte, er begriff, daß er einmal als Mann lieben würde. Obwohl ihm diese Offenbarung aus reinstem Herzensgefühl kam, rührte sie doch mit ihrem Glück bis ins Tiefste auch seinen Körper auf. Und diesem zum erstenmal gefühlten Glück drängte sich plötzlich die zum erstenmal gefühlte Furcht entgegen. Finsternis erschreckte ihn. Es war eine mondlose Nacht. Um ihn schliefen die anderen, er sah sie nicht, er hörte nur ihren Atem. Dunkelheit war auch um sie, aber eine andere, hellere Dunkelheit als die, die um ihn stand. Er fühlte sie um seinen freudig erregten Körper geschmiegt, eng wie eine zweite Haut, in der er eingefangen war mit allen Strömen seines Blutes. Er fühlte sie als eine böse, drohende, wesenlose Macht, die sein mit Freude erfülltes Herz bezwang, es mit abgrundtiefer Furcht durchschauerte, aber es ließ ihn nicht fliehen, nicht an Gott denken, den gütigen Erfüller aller seiner Gebete, regungslos mußte er stehenbleiben, mußte der Furcht gehorchen, der entsetzten Traurigkeit seines Herzens sich hingeben. Am Tage war dann alles wieder heiter, eben und schön.“
“That is the explanation, and I am glad to have finished it: the blemishes on honourable lineage are a delicate subject, and certainly this heredity we hear so much about is the finest scandalmonger in the world; it laughs at discretion, and writes strange entries between the lines of the "Peerages". It will be observed that my sister-in-law, with a want of logic that must have been peculiar to herself (since we are no longer allowed to lay it to the charge of her sex), treated my complexion almost as an offence for which I was responsible, hastening to assume from that external sign inward qualities of which I protest my entire innocence; and this unjust inference she sought to buttress by pointing to the uselessness of the life I had led. Well, be that as it may, I had picked up a good deal of pleasure and a good deal of knowledge.
Scene uit de film van Richard Thorpe met Stewart Granger en Deborah Kerr, 1952
I had been to a German school and a German university, and spoke German as readily and perfectly as English; I was thoroughly at home in French; I had a smattering of Italian and enough Spanish to swear by. I was, I believe, a strong, though hardly fine swordsman and a good shot. I could ride anything that had a back to sit on; and my head was as cool a one as you could find, for all its flaming cover. If you say that I ought to have spent my time in useful labour, I am out of Court and have nothing to say, save that my parents had no business to leave me two thousand pounds a year and a roving disposition.”
Anthony Hope (9 februari 1863 – 8 juli 1933) In 1897
Gott, schütze den Zaren! Gib viele Tage auf Erden Dem Verehrungswürdigen, Dem Bezwinger der Hochmütigen, Dem Beschirmer der Schwachen, Alles dies sende uns Der Himmel herab!
Dem machtvollen Und rechtgläubigen Russland, Herr, gib deinen Schutz! Eine Herrschaft gib ihm, Einträchtig und ruhig in Kraft, Und halte fern Alle Schmach und Schande!
O Vorsehung, Deinen Segen sende Auf uns herab! Streben nach Wohlfahrt, Versöhnung in Glück, Ausdauer im Leid Gib auf Erden!
Vasily Zhukovsky (9 februari 1783 - 12 april 1852) Borstbeeld in Baden-Baden
“One day as I looked the train over for brakes sticking etc. I happened to climb up on the top to check the indicators of a passing train (our pride, the Daylight, number 99) and on top of the reefer was a bum. I see at least 10 or 20 bums each day, however I was really stoned, the sun was so warm, and I had almost an hour to wait before my train pulled, so I sat beside this guy and we talked. Suddenly he began telling of his hallucinations; these were a collection of semi-ordinary bum ideas like the one about when he arrived in SF he walked along Mission and when he saw the patrol car he thought he heard the policeman announcing over the car’s loudspeaker, as his fellow policeman drove slowly by, these words over and over: “The time has come, everybody lie down so you won’t get hurt when the sun bursts.” His mind heard these words, but his emotions felt they were actually driving toward him to arrest him because his fly was open (zipper broke and no pins to hold it closed) so he ran to hide in an alley but they drove by there too; so he left SF and caught a freight to Watsonville. This is the simplest and most believable of his images. It all began after he had had sour wine and actually not eaten for four days. He was in the Sacramento Freight yards and he boards a flatcar to lie down. The world seemed normal and there was no indication anything unusual was to happen. It began slowly and normally also—the common thing of one’s mind taking up the sound of a big steam engine as it passes slowly and arranging its bark into a rhythm and then putting a short phrase to the rhythm. The particular accentuation of a steam engine is well known [like—He’s a nigger, he’s a nigger on and on with the accent on the first word, of course if one stays with it long enough you can place your accents anywhere because the exhaust of the engine changes with the amount of pull—like shifting gears) that most people if they do fall into creating a phrase to match the engine’s sound, so get bored with the project and stop soon.“
Neal Cassady (8 februari 1926 – 4 februari 1968) Hier met Allen Ginsberg (links), 1955
De Nederlandse dichter, songwriter en musicus Robin Block werd geboren op 8 februari 1980 in Heemskerk. Zie ook alle tags voor Robin Block op dit blog.
Dolle honden jonge goden
We gierden langs de grachtenpanden lalden onze psalmen in de neontempels dansend
engelenpoeder snoven wij en het stof van modderzolen
kraakten onderhuids betonnen codes en sponnen ons geheim
tussen de koekoek en de windhaan tussen de sterren en een smeulende kerk.
er klonk een wiegelied over de blauwe daken er riep een weeskind om zijn vader er scheen een maan om naar te huilen
The tumult in the heart keeps asking questions. And then it stops and undertakes to answer in the same tone of voice. No one could tell the difference.
Uninnocent, these conversations start, and then engage the senses, only half-meaning to. And then there is no choice, and then there is no sense;
until a name and all its connotation are the same.
Rain Towards Morning
The great light cage has broken up in the air, freeing, I think, about a million birds whose wild ascending shadows will not be back, and all the wires come falling down. No cage, no frightening birds; the rain is brightening now. The face is pale that tried the puzzle of their prison and solved it with an unexpected kiss, whose freckled unsuspected hands alit.
Elizabeth Bishop (8 februari 1911 – 6 oktober 1979)
Wie waren die Wälder finster. Und im Winter: wie waren sie weiß. An den Wegrändern blühte der Ginster. Und die Sommer: Die Sommer warn heiß. Die Tage warn blau von Lupinen. Und morgens war die Welt neu. Wir aßen die Sonne. Und tranken den Regen. Und schwammen im Juni im Heu. Und damals gab es Libellen. Und man sah sie zum erstenmal. Und der Großvater erzählte von Quellen Hinterm Walde. In einem Tal. Die hatten auch einen Namen. Der hieß Kunsterspring. Kunsterspring ... Und wie viele Jahre verkamen. Und wieviel Leben verging. Und der alte Mann ist hinunter. Und ich weiß den Weg nicht mehr. Doch ich suche den Spring noch immer. Und mir ist, als ob ich ihn hör.
Lupine
Lupinenblau - so war doch was In meiner Kindheit. War es Glas? Was war so blaß wie die Lupinen, Die sich wie wild dem Licht zudrehn, Wie blaue Flammen, die nicht brennen Und doch so überschnell vergehn? Glas war es, Steine, Glitzerkram, Weiß nicht mehr, wie er an mich kam, Weiß nur noch dieses bleiche Blau, Die Sehnsuchtsfarbe. Morgentau Im leichten Himmelslicht erstarrt, Und ein Gefühl von solcher Art: Glückstropfen, in der Faust zerpreßt, Verloren. Doch es blieb ein Rest Der Sehnsuchtsfarbe Lerchenblau. Lupinen brennen unterm Tau.
Eva Strittmatter (8 februari 1930 – 3 januari 2011)
De Oostenrijkse dichter en schrijver Gert Jonke werd geboren op 8 februari 1946 in Klagenfurt. Zie ook alle tags voor Gert Jonke op dit blog.
LIED DES FLIEGENDEN POETEN
Vogel schau Wilde Wolkensau Wird verjagt Nebelgrau Dort aus dem Wolkenbau Unser dummer guter Mittagssonnenpfau Spannt täglich sein Lichtstrahlenrad Übern Marktplatz unserer neuen Stadt Schaut Vögel schaut HIMMELBLAU Wird gebaut
WANDERT DER HIMMEL
durch deine Augen beginnt es zu regnen
treten erwachende Wolken in deine Pupillen über die Ufer an denen der Grünspan keimender Weingärten
beginnt wie ein hummelschwanzschimmerndes Bodenrestmuster im ausgetrunkenen Glas
Uit: De reis om de wereld in tachtig dagen (Vertaald door Gerard Keller)
“Phileas Fogg was lid van de Reform-club en van niets anders. Wie zich verwonderen mocht, dat zulk een geheimzinnig man onder de leden van dien aanzienlijken kring werd opgenomen, vindt daarvan de verklaring in de omstandigheid, dat hij was voorgesteld door de gebroeders Baring, bij wie hij een open crediet had. Altijd werden zijne wissels op zicht betaald en geboekt op zijn rekening-courant, waarop hij altijd als crediteur stond. Was deze Phileas Fogg rijk? Zonder eenigen twijfel. Maar hoe had hij fortuin gemaakt? Dat wisten zelfs de best ingelichten niet, en Fogg was wel de laatste, aan wien men het zou durven vragen. In elk geval, hij was in geen opzicht verkwistend, maar ook nooit gierig; overal waar de steun werd gevraagd voor eene goede, nuttige of loffelijke zaak, droeg hij in stilte en zelfs onbekend bij. Niemand was zoo weinig spraakzaam als deze gentleman. Hij sprak zoo min mogelijk en die stilzwijgendheid verhoogde nog het geheimzinnige, dat hem kenmerkte. Nochtans lag zijn leven voor ieder open, maar wat hij deed was zulk een mathematische herhaling van hetzelfde, dat de verbeelding, hiermede niet voldaan, er meer achter wilde zoeken. Had hij gereisd? Dit was waarschijnlijk, want niemand had beter de wereldkaart in zijn hoofd. Zulk een afgelegen plekje was er niet, of hij kende het in alle bijzonderheden. Nu en dan, maar altijd in weinige woorden, kort en duidelijk, nam hij de dwalingen weg, die voortsproten uit de praatjes omtrent verloren geraakte reizigers; hij gaf de meest waarschijnlijke verklaring van hun lot en zijne woorden schenen vaak geïnspireerd door een visioen, wanneer later bleek dat alles zich had toegedragen gelijk hij gezegd had. Hij moest overal geweest zijn--althans in zijn geest.”
Jules Verne (8 februari 1828 – 24 maart 1905) Scene uit de film “Around the World in 80 Days” met o.a. David Niven, 1956
De Amerikaanse schrijver Henry Roth werd geboren op 8 februari 1906 in Galicië in het toenmalige Oostenrijk-Hongarije. Zie ook alle tags voor Henry Roth op dit blog.
Uit: Call it Sleep
“He might as well call it sleep. It was only toward sleep that every wink of the eyelids could strike a spark into the cloudy tender tinder of the dark, kindle out shadowy corners of the bedroom such myriad and such vivid jets of images - of the glint on tilted beards, of the uneven shine on roller skates, of the dry light on grey stone stoops, of the tapering glitter of rails, of the oily sheen on the night – smooth rivers, of the glow on thin blonde hair, red faces. He might as well call it sleep. It was only toward sleep that ears had the power to cull again and reassemble the shrill cry , the hoarse voice, the scream of fear, the bells, the thick-breathing, the roar of crowds all sounds that lay fermenting in the vats of silence and the past. It was only toward sleep one knew himself still lying on the cobbles, felt the cobbles under him, and over him and scudding ever toward him like a black foam, the perpetual blur of shod and running feet, the broken shoes, new shoes, stubby, pointed, caked, polished, bunion, pavement - beveled, lumpish, under skirts, under trousers, shoes, over one and through one, and feel them all and feel, not pain, not terror, but strangest triumph, strangest acquiescence.”
Henry Roth (8 februari 1906 – 13 oktober 1995) Portret door David Levine, 1991
Uit: De erfgenaam (Vertaald door Jolanda te Lindert)
“Jake Brigance keek naar de rode cijfers op zijn digitale wekker. Precies om 05.29 uur stak hij zijn hand uit, drukte op het knopje en zwaaide voorzichtig zijn benen uit bed. Carla rolde op haar andere zij en kroop nog dieper onder de dekens. Jake gaf een klopje op haar achterste en wenste haar goedemorgen. Hij kreeg geen antwoord. Het was maandag, een werkdag, en dus zou ze nog een uur doorslapen. Daarna stond ze op en nam ze Hanna mee naar school. ’s Zomers bleef Carla zelfs nog langer slapen en waren haar dagen gevuld met meisjesdingen en alles wat Hanna ook wilde doen. Jakes dagelijkse routine veranderde zelden. Halfzes opstaan, zes uur in de Coffee Shop en zeven uur op kantoor. Slechts weinig mensen gingen de ochtend zo te lijf als Jake Brigance, hoewel hij zich – nu hij de volwassen leeftijd van vijfendertig had bereikt – steeds vaker afvroeg waarom hij eigenlijk altijd zo vroeg opstond. En waarom wilde hij altijd voor alle andere advocaten in Clanton op kantoor zijn? De antwoorden op deze vragen, die vroeger zo duidelijk waren, werden steeds minder duidelijk. De droom die hij al sinds zijn rechtenstudie had, een belangrijke procesadvocaat worden, was niet vervaagd; hij was nog altijd even ambitieus. Maar de realiteit zat hem dwars. Hij werkte al tien jaar en hield zich nog altijd bezig met testamenten en eigendomsoverdrachten en zakelijke geschillen; niet één echte strafzaak en geen veelbelovende auto-ongelukken.”
John Grisham (Jonesboro, 8 februari 1955)
De Amerikaanse schrijfster Kate Chopin (pseudoniem van Katherine O'Flaherty) werd geboren op 8 februari 1851 in St. Louis. Zie ook alle tags voor Kate Chopin op dit blog.
Uit:The Storm
“The leaves were so still that even Bibi thought it was going to rain. Bobinôt, who was accustomed to converse on terms of perfect equality with his little son, called the child's attention to certain sombre clouds that were rolling with sinister intention from the west, accompanied by a sullen, threatening roar. They were at Friedheimer's store and decided to remain there till the storm had passed. They sat within the door on two empty kegs. Bibi was four years old and looked very wise. "Mama'll be 'fraid, yes," he suggested with blinking eyes. "She'll shut the house. Maybe she got Sylvie helpin' her this evenin'," Bobinôt responded reassuringly. "No; she ent got Sylvie. Sylvie was helpin' her yistiday," piped Bibi. Bobinôt arose and going across to the counter purchased a can of shrimps, of which Calixta was very fond. Then he retumed to his perch on the keg and sat stolidly holding the can of shrimps while the storm burst. It shook the wooden store and seemed to be ripping great furrows in the distant field. Bibi laid his little hand on his father's knee and was not afraid. Calixta, at home, felt no uneasiness for their safety. She sat at a side window sewing furiously on a sewing machine. She was greatly occupied and did not notice the approaching storm. But she felt very warm and often stopped to mop her face on which the perspiration gathered in beads. She unfastened her white sacque at the throat. It began to grow dark, and suddenly realizing the situation she got up hurriedly and went about closing windows and doors. Out on the small front gallery she had hung Bobinôt's Sunday clothes to dry and she hastened out to gather them before the rain fell. As she stepped outside, Alcée Laballière rode in at the gate. She had not seen him very often since her marriage, and never alone. She stood there with Bobinôt's coat in her hands, and the big rain drops began to fall. Alcée rode his horse under the shelter of a side projection where the chickens had huddled and there were plows and a harrow piled up in the corner.”
„Versuchte der Teufel sie? Es gab doch einen Teufel. Sie fühlte ganz deutlich, wie er in ihrer Nähe war und sich freute, daß sie nicht beten konnte. Lieber Gott, verlaß mich doch nicht! – Vielleicht kam die Prüfung über sie, weil sie in der Beichte, die sie hatte niederschreiben und dem Geistlichen überreichen müssen, nicht aufrichtig gewesen ... Hätte sie sich so entsetzlich demütigen sollen ... das bekennen? Nein – nein – nein – das war ganz unmöglich. Lieber in die Hölle! Der Schweiß brach ihr aus, so peinigte sie die Scham. Das konnte sie doch nicht aufschreiben. Tausendmal lieber in die Hölle! ... Jetzt nicht daran denken ... Nur nicht denken. Wie war es denn anzustellen, um Macht über das Denken zu bekommen? Sie dachte doch immer ... Alles war so geheimnisvoll schrecklich bei diesem christlichen Glaubensleben. Sie wollte es ja annehmen ... Und sie hatte ja auch gelobt – nun mußte sie – da half ihr nichts mehr! Mit einem unerträglichen Zittern in den Knieen begab das Mädchen sich an ihren Platz zurück. Der Gesang der Gemeinde und das Spiel der Orgel schwollen stärker an, während der Geistliche die Vorbereitungen zum Abendmahl traf, aus der schöngeformten Kanne Wein in den silbernen Kelch goß und das gestickte Leinentuch von dem Teller mit den heiligen Oblaten hob. Das Licht der hohen Wachskerzen flackerte unruhig. Agathe schloß geblendet die Augen vor dem hellen Sonnenschein, der die Kirche durchströmte, und in dem Milliarden Staubatome wirbelten. War die Himmelssonne nur dazu da, alles Verborgene zu schrecklicher Klarheit zu bringen?“
Gabriele Reuter (8 februari 1859 – 18 november 1941)
“The surgeon had been sitting with his face turned towards the fire: giving the palms of his hands a warm and a rub alternately. As the young woman spoke, he rose, and advancing to the bed's head, said, with more kindness than might have been expected of him: "Oh, you must not talk about dying yet." "Lor bless her heart, no!" interposed the nurse, hastily depositing in her pocket a green glass bottle, the contents of which she had been tasting in a corner with evident satisfaction. "Lor bless her dear heart, when she has lived as long as I have, sir, and had thirteen children of her own, and all on 'em dead except two, and them in the wurkus with me, she'll know better than to take on in that way, bless her dear heart! Think what it is to be a mother, there's a dear young lamb, do." Apparently this consolatory perspective of a mother's prospects failed in producing its due effect. The patient shook her head, and stretched out her hand towards the child."
Scene uit de film van Roman Polanski, 2005
The surgeon deposited it in her arms. She imprinted her cold white lips passionately on its forehead; passed her hands over her face; gazed wildly round; shuddered; fell back- and died. They chafed her breast, hands, and temples; but the blood had stopped for ever. They talked of hope and comfort. They had been strangers too long. "It's all over, Mrs. Thingummy!" said the surgeon at last. "Ah, poor dear, so it is!" said the nurse, picking up the cork of the green bottle, which had fallen out on the pillow, as she stooped to take up the child. "Poor dear!" "You needn't mind sending up to me, if the child cries, nurse," said the surgeon, putting on his gloves with great deliberation. "It's very likely it (r)will¯ * be troublesome. Give it a little gruel if it is." He put on his hat, and, pausing by the bed-side on his way to the door, added, "She was a good-looking girl, too; where did she come from?"
Charles Dickens (7 februari 1812 – 9 juni 1870) Standbeeld in Clark Park, Philadelphia
“Billy est en tournée, avec de l'argent liquide, il y a du va-et-vient dans sa chambre, il lui demande si elle peut le garder dans la sienne. Ce qu'elle fait sans problème. Ça lui donne confiance. Quand ils discutent il la trouve intelligente. La petite a deux ou trois ans. Elle est blonde, les yeux bleus, un peu boulotte, pas grosse. Ils ont tout de suite un contact positif. C'est une enfant réservée, mais avec lui elle rit. Hélène est brune, grande, mince, souriante. Agréable. Des yeux dorés. Elle part quelques jours après leur rencontre. Il rentre en Martinique. Tout ça a duré à peu près une semaine. Il a rencontré quelqu'un qui lui plaît. Il ne se pose pas la question de s'il est tombé amoureux ou pas. Il n'y pense pas. Elle l'appelle en Martinique. A l'époque il prend l'avion pour Paris comme s'il prenait un bus pour Saint-Germain. Il revient en France. Il aime bien parler avec elle, il trouve que c'est quelqu'un d'ouvert, qui a compris son mode de vie, qui l'accepte. Ils ne mangent de viande ni l'un ni l'autre, il n'a pas tout ça à expliquer. Ils se comprennent. Tout bascule quand il a un enfant avec elle. Mais même là, même quand ils sont fâchés, ils ont des moments tendres. Régis par les enfants, y compris en leur absence, il n'y a pas un moment où ils se retrouvent sans eux. Ça n'existait pas. Tout tournait autour d'eux. Il était pris dans le système. Aujourd'hui il s'en fout d'Hélène, elle peut mourir même si elle veut.”
Uit: De chemie van tranen (Vertaald door Hien Montijn)
“Ik las dat de Amerikanen een robot hadden ontwikkeld om les te geven aan autistische kinderen. Hij is in veel opzichten superieur aan de mens. Dat wil zeggen, als robot raakt hij nooit emotioneel uitgeput; hij verliest nooit zijn geduld; hij is ongevoelig voor tranen en woede. De robot heet KaKay. Ik weet niet waarom. Hij doet geen moeite om zijn bedraging en ingewanden te verbergen. Volgens het bericht verdrongen de kinderen zich om hem heen toen hij zijn eerste entree maakte op een ‘instelling’ in Austin, Texas. Aan het einde van de eerste dag rukte een jongen met het syndroom van Asperger hem zijn arm af. De journalist leek zich wat te veel te verheugen over de afgerukte arm, maar volgens het bedrijf was het een ‘leermoment’. Bij een volgende verschijning in het openbaar, waarvan de Guardian verslag uitbracht, was de arm van KayKay gerepareerd. Nu deden de kleine aspies KayKay geen ‘pijn’ meer als hij huilde. Als hij bleef huilen, gaven ze het ding een knuffel.”
“It’s a huge test,” Max offers. “A lot of kids are really freaked out about it. Don’t worry, I’m an expert.” Bridget’s mother nods uncertainly. Max aims for a lighthearted shrug and heads up. Her attuned ears pick up the muff led sobs as her toe lifts from the last step. Max walks quickly down the carpeted hall, following the fuzzy thump of a bass beat meant to obscure the keening from those who were ignorantly devouring tacos below. Throwing her shoulders back in a way that her best friend, Zach, says reminds him of Angelina-channeling-Mary-Poppins, Max turns the doorknob, stepping inside a blast of Adele, to find Bridget Stetson in a heap. Her laptop open before her, she is staring at a hundred tiny JPEGs of a carrot-haired boy riding a skateboard. Around her lie a box’s worth of wadded Kleenex, like a bed of wilted roses. Bridgetlooks up from the screen and is met with the f lash fromMax’s camera. “Bridget, Shannon sent me.” Max drops her bag on the blue bedspread and opens it, exchanging the camera for a sterling flask. She swiftly pours a shot of Kombucha into the cap. “I’m Max Scott, and I want you to drink this. It’ll take the edge off.” “Where is Sh-Shannon?” Bridget chokes out as she mushes her damp, blond bangs off her puffy face with the back of her sweatshirt-covered hand. “I thought she was coming with you.” “She just made the referral. Drink.” Overwhelmed, Bridget swigs the shot and hands back the top with a burning cough. Max pulls a chocolate bar from her bag, opens the wrapper, and hands it off to Bridget.”
Emma McLaughlin (Elmira, 7 februari 1974) Met Nicola Kraus (rechts)
“Dromen van deze en vorige nachten schoten voorbij als dunne takken, waar ze zich niet aan vast kon klemmen: en dan, met een schok, de aarde, waar ze net op neer kwam als een vallende poes: op vier pootjes. Ze draaide zich met een ruk om, spartelde even op haar buik en trok armen en benen in, zodat de dekens ineens krom stonden. En toen kregen de witte lakens plotseling een donkere franje van verwarde zwarte krullen; want 's avonds, wanneer ze weggleed in de slaap gleed haar hele lichaam mee omlaag, omdat ze net zo lang wurmde tot ze haar kruin op de plek had, waar een normaal mens zijn schouderbladen bergt. Vanonder die opduikende kruin kwam een stem; en die stem gaf geen gaap, want Wampie gaapte alleen wanneer een man haar verveelde, maar een gekreun, dat van dichtbij beluisterd, drie woorden vormde: ‘Ik heb buikpijn!’ Nauwelijks had ze die woorden er uitgekreund of de dekens begonnen te lijken op de aardkorst in de periode van haar ontstaan. Het golvende heuvelruggetje in het midden maakte een kwartdraai rechts en flapte toen in elkaar. Aan de twee blote armen, die zo gretig op de vloer toeschoten alsof het een wei was waar bloemen te plukken vielen, zou je denken dat het een groot kind was dat uit bed kroop; want haar armen waren rond en poezel, met een kneepje aan de voorkant van de elleboog, dat tegelijk met de kuiltjes in de wangen tegen het einde van de schooltijd pleegt te verdwijnen. Maar het zijden nachthemd dat nu volgde hing in een onbescheiden bochtje onder twee lichaamsdelen uit, die tezamen precies een fikse ronde aardbol vormden; met dit verschil, dat de putjes, die de echte aardbol volgens geleerden aan de beide polen pleegt te hebben, hier in een veel bewonderenswaardiger tegendeel waren verkeerd.”
A. den Doolaard (7 februari 1901 – 26 juni 1994)
De Amerikaanse schrijver en journalist Gay Talese werd geboren op 7 februari 1932 in Ocean City. Zie ook alle tags voor Gay Talese op dit blog.
Uit: Frank Sinatra Has a Cold
“Undoubtedly the words from this song, and others like it, had put millions in the mood, it was music to make love by, and doubtless much love had been made by it all over America at night in cars, while the batteries burned down, in cottages by the lake, on beaches during balmy summer evenings, in secluded parks and exclusive penthouses and furnished rooms, in cabin cruisers and cabs and cabanas — in all places where Sinatra’s songs could be heard were these words that warmed women, wooed and won them, snipped the final thread of inhibition and gratified the male egos of ungrateful lovers; two generations of men had been the beneficiaries of such ballads, for which they were eternally in his debt, for which they may eternally hate him. Nevertheless here he was, the man himself, in the early hours of the morning in Beverly Hills, out of range. The two blondes, who seemed to be in their middle thirties, were preened and polished, their matured bodies softly molded within tight dark suits. They sat, legs crossed, perched on the high bar stools. They listened to the music. Then one of them pulled out a Kent and Sinatra quickly placed his gold lighter under it and she held his hand, looked at his fingers: they were nubby and raw, and the pinkies protruded, being so stiff from arthritis that he could barely bend them.”
Gay Talese (Ocean City, 7 februari 1932) Frank Sinatra: Cover van Esquire door Edward Sorel, 1966
Zo is de stille rust voor eeuwig de Aarde ontvlooden? Zo woont zij nergens meer dan in 't verblijf der dooden? O matte Pelgrim! zink, zink vrolijk dan ter rust, Gij doolde reeds te lang aan deeze levenskust. Rampzalige Aarde, die een Eden kondt verstrekken, Maar die door stroomen bloeds uw velden ziet bevlekken! Rampzalige Aarde, wie uw Schepper mild beschonk, Maar wie het Menschdom aan 't verwoestend Misdrijf klonk! Nog daalt de Lente van 't gebergte met uw stroomen; Nog ruischt Natuur in ieder koeltje door uw boomen; Nog spiegelt zich de Maan in de onbewoogen vliet; Maar rust, rampzalige Aard'! woont op uw vlakte niet! O eenzaam Kerkhof, daar mijn dierbre Vaadren woonen, Gij kunt mij in 't verschiet de blijde ruste toonen; Ik dool langs uwen grond in deezen stillen nacht, En staar de wijkplaats aan, die mijn gebeente eens wacht.
Rhijnvis Feith (7 februari 1753 - 8 februari 1824)
Uit: Das Jahr, in dem ich aufhörte, mir Sorgen zu machen, und anfing zu träumen
„Es war mir, als könnte ich ihren Schmerz spüren, der in mir, ohne dass ich es kontrollieren konnte, die Erinnerung daran auslöste, wie ich selbst vor wenigen Monaten, im Juli, nur ein paar Kilometer entfernt, in einer kleinen Aussegnungshalle gestanden hatte. Doch dann steuerten die vermeintlich Trauernden nicht auf die Kapelle zu, sondern auf das Business-Towers-Areal einige Straßen weiter. Sie waren auf dem Weg zur Arbeit wie ich. Alle vier Sekunden geschieht in Deutschland ein Unfall. Über 39 % aller Knochenbrüche in den westeuropäischen Ländern ereignen sich bei Neuschnee. Angesichts der Größe der Gruppe standen die Chancen somit nicht schlecht für ein plötzliches Ausgleiten, eine unsanfte Landung, eine kostspielige Fraktur. Und wenn es hier keinen traf, dann jemanden in der Nähe, genau jetzt, mit Sicherheit. Es würde passieren. Es passierte. Düster und trutzig erhoben sich über den Dächern der Flachbauten und den Baumwipfeln die HighLight-Towers mit ihren 33 und 28 Geschossen, meine künftige Arbeitsstätte, in der bereits mehr Fenster erhellt waren, als ich erwartet hatte. Glücklicherweise hatte man mich zuvor genauestens informiert, wie man von der U-Bahnstation zum Areal gelangte, über Fußgängerbrücken, durch Wohnblöcke und Unterführungen unter der Autobahn hindurch, ansonsten wäre ich an diesem Morgen verloren gewesen und am Mittleren Ring entlang- geirrt, immer das Ziel, die Türme vor Augen, ohne Aussicht, sie je zu erreichen. Die Büros der CAVERE-Abteilung München-Nord waren im 14. Stockwerk des Ostturmes untergebracht, jene der Zentrale in den 19 Etagen darüber. Während ich das Klingelschild drückte und die beiden Türen mit einem Summen von selbst aufschwangen, las ich fast ausnahmslos die Namen von Vermögens- und Steuerberatern, Anwaltskanzleien und Werbefirmen. Das war die Gesellschaft, der sich CAVERE zugehörig fühlte. So war es in Frankfurt gewesen, so war es auch hier. You think big? We too.“
Thomas von Steinaecker (Traunstein, 6 februari 1977)
“He lay against her till he heard the words, 'They're gone', spoken so softly he was uncertain whether they came from her lips or his mind, and felt the dampness of the grass penetrating his side as she untangled her body from his. She scrambled cautiously up on to the roadway and gazed back the way they had come. There was still a glow in the distance and though it was a mile away he could not shake off the tang of smoke. His clothes seemed to reek of it, his hair, the very pores of his skin. Any part of him that wasn't frozen tasted of fire. 'Listen to me, Katie,' he said climbing up beside her, his voice low as if the trees could be informers. 'It's time you started back, do you hear? Otherwise they nail us both when they catch me. They've nothing to connect you with it. Just go home. Follow the road back to the city.' Although he barely discerned the outline of her head against the black mass of trees, he knew she was staring at him with the same cold, unblinking look. How he had grown to hate that cold face behind which she observed him, the eyes where he read only contempt, and the jealousy of his intimacy with Shay which she had never broken. Her voice from that afternoon returned, fists clawing at him as she screamed, 'You just stood up here and let them! You were his friend and you let them. You let them! Let them!' 'Are you deaf or what, Katie?' he said again. 'Can you not hear me? Take the road back and just watch out for the cops. Listen, I've done all I can for Shay. Now will you bleeding go, I've to find somewhere to hide.'
Dermot Bolger (Dublin, 6 februari 1959)
De Oostenrijkse schrijver (toneel, hoorspelen en draaiboeken) Felix Mitterer werd geboren op 6 februari 1948 in Achenkirch, Tirol. Zie ook alle tags voor Felix Mitterer op dit blog.
Uit:Tödliche Sünden
“Sie spielen sich auf, nehmen sich wichtig. Wofür? Meine Frau hat das dann hauptsächlich gemacht. - Urlaub, ja kann ich mich erinnern. Aber nur an das Einpacken. - Mir war jede recht, ehrlich gesagt. Nur nicht überspannt sollte sie sein. Die paar Freundinnen, die ich vorher hatte - alle überspannt. Meine Mutter war auch überspannt. Ich habe mir eine nicht überspannte Ehefrau gewünscht. Ist das zuviel verlangt? Es war zuviel verlangt. Sie hat mich gelegt. Sie hat mir die Ausgeglichene vorgespielt... Aber ich hätte es wissen müssen, sie hat dieses Lächeln auf dem Gesicht, dieses seltsame Lächeln. Rätselhaft, geheimnisvoll. Das ist der Mona Lisa-Trick. Damit legen sie dich. Fallen Sie nie auf Mona Lisa-Trick herein, ich warne Sie. Da versteckt sich nichts besonders dahinter. Nur Überspanntheit. Ich habe zwanzig Jahre mit einer überspannten Ehefrau verbracht. Ist das in Ordnung? Kommt man dafür zur Welt? Und immer sticheln sie. Sie sticheln. Die Arbeiterfrauen schlagen, die Angestellten- und Akademikerfrauen sticheln. Ich muß Ihnen das näher auseinandersetzen, weil das klarerweise totgeschwiegen wird. Tabuthema. Politisch nicht korrekt. Frauenfeindlich... - Jeden Mittwoch, wenn er Sprechstunde hat, für die Anliegen der Gemeindebürger, sitzen diese Männer bei ihm und weinen. - Das Infame daran ist: ich könnte Ihnen nicht einmal ein Beispiel nennen. Man kann auch dem Scheidungsrichter kein Beispiel nennen.... Man kann deshalb kein Beispiel nennen, weil diese Stichelei derart raffiniert und um sieben Ecken herum daherkommt, daß man als Mann vollkommen daneben steht. - Sie werden stocksauer. - Und die Frauen der Kollegen hatten Mitleid mit mir und wollten mich entschädigen, wollten mir's besorgen. - Aber ich muß wohl träumen, weil ich so fertig bin, wenn ich aufwache. - Che hatte Flair, die Revolution hat immer Flair, aber dann wird's fad. - Nicht, daß ich in der Firma nicht meinen Mann gestellt hätte, in den Anfangsjahren, als junger Spund. - Ohne sie hätte ich mir damals schon kein Bein ausgerissen. - Besonders die Schußwaffengeräusche. Natürlich alles erstunken und erlogen.”
Lied an den Geliebten Es ist nicht nur Gefühl, es ist das Wissen, weil deine Zärtlichkeit nicht so vergeht, wie Tau auf Wiesen in der Morgensonne und nicht erst wiederkommt, ist es zu spät.
Du liebst mich nicht, weil du mich lieben möchtest, du liebst mich einfach, weil du lieben musst. Drum sehne ich mich mehr nach deinem Lächeln, als nach der Stärke deiner breiten Brust.
Ich brauche dich nicht, weil ich einsam bliebe, ich bin nicht bei dir, weil ich hilflos bin. Ich mag mich selber mehr durch deine Liebe- ich lebe gern und nicht nur vor mich hin.
Was alle Tage sein muss, kann ich wirklich alleine schaffen. - Aber nur mit dir bin ich für andre Leute auch noch kräftig, denn du brauchst mich, so wie ich bin, bei dir.
So kenn ich keinen Tag, an dem es sinnlos für mich gewesen wäre aufzustehn. Ich habe guten Grund für meine Sehnsucht und die wird nicht im Alltag untergehn.
Meine Hoffnung
In deinem Alter, mein Kind, hat jeder Mensch noch Gründe, anzunehmen, er könnte fliegen wie laufen lernen.
Ich werde mich hüten, dich aufzuklären.
Vielleicht bin doch ich es, der sich irrt.
Heinz Kahlau (6 februari 1931 – 6 april 2012) Hier met dochtertje Christine in 1962
‘Er zwom een bijzonder dikke man voor me uit. Tussen het haar op zijn rug zat iets wat kanker had kunnen zijn. [..] Nadat een verkalkte teennagel even later mijn kuit openkrabde en een bejaarde water in mijn mond spuwde, hees ik mij de kant op. Daar watertrappelden twee vrouwen met gewaagde badmutsen. [..] ‘Er is niet zo veel volk vandaag’, zei de vrouw zonder bril. De andere keek rond, schudde haar hoofd en zei dat het inderdaad goed meeviel. Ik vroeg me af of het de bijziendheid of de prozac was. Ik schatte een drieduizendtal aanwezigen.’ (…)
"Fijn hoe de wind met mijn wimpers speelde. Mijn lichaam was nog niet wakker, maar ik voelde iets tegen mijn heup drukken. De sleutels van het handschoenenkastje zaten nog in mijn zak. De Ford was achtergebleven in de stofstad. Door smalle ogen keek ik lam en lang naar de storm. Mijn zus lag een paar meter bij me vandaan. Ze was half begraven maar ik zag haar ademen."
“A week later, I was transferred to Military Police Headquarters on Jl. Guntur and there all the rest of my belongings were taken from me, including six months of emergency wages from Res Publika University where I was giving lectures, and six months of emergency wages from a pencil factory on whose board I served as an advisor. These funds were all the money my family had to live on. After two days, I was moved to Salemba Prison and, in November, moved again, this time to the Tangerang Correctional Institution for Juvenile Delinquents, which had been taken over by the military. I was told that I was being moved there "in preparation for release." That didn't prove to be the case. My family didn't find out where I was being held until three months after my initial capture, and six months passed before they were allowed to visit me. This was natural, I suppose, since the detention centers in which I was held for that first half year were sites of mass torture; the authorities would never allow visitors to see the political prisoners there. For the first few months, torture was the prisoners' constant diet. I saw prisoners whose hands and legs were bound tightly being thrown out of trucks. I witnessed how one young man, who was being interrogated beside me, had pencils placed between his fingers, at their base, between the middle and lower knuckles.”
Pramoedya Ananta Toer (6 februari 1925 — 30 april 2006)
Mieke van Zonneveld wint Turing Nationale Gedichtenwedstrijd
De Nederlandse dichteres Mieke van Zonneveld is de winnaar van de vijfde editie van de Turing Nationale Gedichtenwedstrijd, het grootste poëzieconcours van Nederland. In de Zuiderkerk in Amsterdam kreeg zij de hoofdprijs van 10.000 euro voor haar gedicht 'Nee'. De Turing Nationale Gedichtenwedstrijd is de poëzieprijs met de grootste geldprijs ter wereld voor één gedicht. Zie ook alle tags voor Mieke van Zonneveld op dit blog.
Nee
Soms was er een aarzeling. Een kleuter op het strand die met zijn emmertje uit wassen ging. Ik zei ik ben niet vies maar toch bedankt. En hij: natuurlijk ben je vies geworden, overal ligt zand. Ik werd ellendig wakker. Op al mijn wegen nooit één teken maar in dromen worden ze bij menigtes gegeven. Ooit nam ik niets in acht, ik volgde de bekoring en zij heeft mij niet meer thuisgebracht. Er is in heel de wereld nergens vrede, geen vader die mij terug verwacht, er is in heel de wereld nergens vrede.
Er was in mij iets opgestaan dat niemand wist te temmen, het joeg mij op, beloofde mij een weelderig bestaan. Begeerte, zei mijn vader, is de wortel van het kwaad. Ik leerde dat het waar was maar ik leerde het te laat, de uitgestrekte leegte vrat me op en heeft me uitgebraakt. Er is in heel de wereld nergens vrede geen vreugde die niet tegenstaat, er is in heel de wereld nergens vrede. Dit is mijn overtuiging en ik zoek haar tot op heden in een emmer aan een kleuterhand. Hij nadert en ik zeg tot in den treuren nee bedankt.
Mieke van Zonneveld (Hilversum, 5 april 1989) Mieke wordt toegesproken door John Jansen van Galen, links jurylid David Troch
De Amerikaanse dichteres Anne Spencer werd geboren op 6 februari 1882 in Henry County, Virginia als het enige kind van Joel Cephus Bannister en Sarah Louise Scales. Haar ouders scheidden, terwijl Annie nog heel jong was en zij verhuisde met haar moeder naar West Virginia, waar ze onder de hoede van William T. Dixie, een prominent lid van de zwarte gemeenschap, werd geplaatst. Sarah merkte snel de capaciteiten van haar dochter op en stuurde haar naar het Virginia Seminary, waar zij afstudeerde in 1899. Ook in dit jaar ontmoette ze haar man, Charles Edward Spencer, met wie zij trouwde in 1901.De beroemde Harlem Renaissance dichter James Weldon Johnson hielp Annie's talent te ontwikkelen als dichteres en gaf haar ook het pseudoniem van Anne Spencer. Van 1903 tot haar dood in 1975 woonde en werkte Spencer in een huis op 1313 Pierce Straat in Lynchburg. The Harlem Renaissance maakte het haar mogelijk om mensen zoals zij zelf te ontmoeten. Zo ontving zij o.a. Langston Hughes, Marian Anderson, George Washington Carver, Thurgood Marshall, Dr Martin Luther King Jr, James Weldon Johnson en W.E.B. Du Bois bij haar thuis. Spencer was de eerste vrouw uit Virginia en de eerste Afro-Amerikaanse dichteres waarvan gedichten werden opgenomen in de Norton Anthology of American Poetry. Zij was ook een activiste voor gelijkheid en educatieve kansen voor iedereen, in de New Negro Movement.
White Things
Most things are colorful things- -the sky, earth, and sea. Black men are most men; but the white are free! White things are rare things; so rare, so rare They stole from out a silvered world--somewhere.
Finding earth-plains fair plains, save greenly grassed, They strewed white feathers of cowardice, as they passed;
The golden stars with lances fine, The hills all red and darkened pine, They blanched with their want of power; And turned the blood in a ruby rose To a poor white poppy-flower.
They pyred a race of black, black men, And burned them to ashes white; then, Laughing, a young one claimed a skull, For the skull of a black is white, not dull, But a glistening awful thing
Made, it seems, for this ghoul to swing In the face of God with all his might, And swear by the hell that sired him: "Man-maker, make white!"
Lady, Lady…
Lady, Lady, I saw your face, Dark as night withholding a star . . . The chisel fell, or it might have been You had borne so long the yoke of men. Lady, Lady, I saw your hands, Twisted, awry, like crumpled roots, Bleached poor white in a sudsy tub, Wrinkled and drawn from your rub-a-dub.
Lady, Lady, I saw your heart, And altered there in its darksome place Were the tongues of flames the ancients knew, Where the good God sits to spangle through.
ik ben hier hier in een steelse pan die doldraait en zich afvraagt afvraagt afvraagt afvraagt wat als en of en want echt zou het zo verder kunnen wanneer je geest openklapt als hapering als mozaïekverwantschap en komaan zeg, dat kun je toch niet menen zo zit je in elkaar er niet intrappen dat is je natuurlijke setting niet? de dingen altijd anders zien open houden pijnbestrijding inzetten als kennisverwerving kennisverwerking begrijpen als pijnbestrijding niet alles is een taalspel want alles is maar niet alles is groen he niet alles is alsof het ontstond om opgeschreven te worden
attic room and window my ice skates on the wall the Priest could see the bathroom pale yellow wood panels toilet young legs shiny black leg hairs “It is my legs señor.” lustre of stumps rinses his lavender horizen feeling the boy groan and what it meant face of a lousy kid on the doctor’s table I was the shadow of the waxing evening and strange window panes. I was the smudge and whine of missed times in the reflected sky points of polluted water under his lavender horizen window pane smudge scrawled by some boy cold lost marbles in the room the doctor’s shabby table…his face… boy skin spreads to something else. “CHRIST WHAT’S INSIDE?” HE screams flesh and bones rose tornado “THAT HURTS” I was the smudge and whine of shinny back leg hairs silver paper in the wind frayed sounds of distant city.
William S. Burroughs (5 februari 1914 – 2 augustus 1997)
Ta robe, ô hareng, c'est la palette des soleils couchants, la patine du vieux cuivre, le ton d'or bruni des cuirs de Cordoue, les teintes de santal et de safran des feuillages d'automne !
Ta tête, ô hareng, flamboie comme un casque d'or, et l'on dirait de tes yeux des clous noirs plantés dans des cercles de cuivre !
Toutes les nuances tristes et mornes, toutes les nuances rayonnantes et gaies amortissent et illuminent tour à tour ta robe d'écailles.
A côté des bitumes, des terres de Judée et de Cassel, des ombres brûlées et des verts de Scheele, des bruns Van Dyck et des bronzes florentins, des teintes de rouille et de feuille morte, resplendissent, de tout leur éclat, les ors verdis, les ambres jaunes, les orpins, les ocres de rhu, les chromes, les oranges de mars !
Ô miroitant et terne enfumé, quand je contemple ta cotte de mailles, je pense aux tableaux de Rembrandt, je revois ses têtes superbes, ses chairs ensoleillées, ses scintil- lements de bijoux sur le velours noir ; je revois ses jets de lumière dans la nuit, ses traînées de poudre d'or dans l'ombre, ses éclosions de soleils sous les noirs arceaux !
Joris-Karl Huysmans (5 februari 1848 – 12 mei 1907)
De Hongaarse, Duitstalige, schrijfster en vertaalster Terézia Mora werd geboren op 5 februari 1971 in Sopron. Zie ook alle tags voor Terézia Mora op dit blog.
Uit: The Monster (Vertaald door Zaia Alexander)
“As she leaned over him her breasts swung forward and a fragrance rose up from her belly, he lifted his head slightly to look at her navel, a small shell with a brim at the top, the view pleased him, but what intrigued him most was the small protuberance jutting out from the underbelly, the chocolate brown pubic hair; yethere, of all places, something went haywire, a bright flicker disrupted the image, at the same time voices clamored inside, there were many of them, at least one man and one woman was among them, they talked and laughed, not so close, in an adjacent room they spoke inaudibly and laughed, and just as increasingly hot waves of great joy ("there you are, finally!") and anxiety ("don’t even dare to think it’s only a dream or it will end") surged inside Darius Kopp, now rage set in, thatwas the hottest wave, a fierce hammering pounded his head, a sledgehammer on metal, infernal, irrepressible: rage. What’s there to laugh about, hyenas, who are you anyway, what are you doing here, Yuri, goddamn you, you pig! He’s got somebody with him again, when did he pick her up, we came here together, nobody came with us, he waited until I fell asleep and then. Andreina and Monica, wild strawberry-blond curls, they’d be willing, grunted Yuri in Kopp's neck. Do what you want, I'll go to a hotel. Yuri’s saliva felt like a furious pinprick on Kopp's skin. It’s time you pulled yourself together, honestly. I should pull myself together? I should pull myself together? You pull yourself together! You’ll see what that gets you, I’ll walk right over and give you a knuckle sandwich! It’s all your fault! I was happy and satisfied until you showed up! No, I wasn’t, but it worked fine, and then you came and took it away from me. That you can’t live forever? Nobody does that! Nobody lives forever! Yuri held the woman in his lap, the knees and elbows folded around each other, they guffawed with a hundred teeth, waved to him and laughed: Come on!”
„Um fünf Uhr Früh waren die Tagschichtärzte zwar noch müde und schlecht gelaunt, doch weniger müde als die Nachtschichtärzte und auch weniger schlecht gelaunt. Um fünf Uhr Früh mischte sich selbst im Notaufnahmeraum der Geruch der Sterilität mit dem Geruch von Kaffee. Die ankommenden Tagschichtärzte ließen sich zu dieser Stunde Kaffee zubereiten von den aufbrechenden Nachtschichtschwestern, der dann, mit einem Lächeln überreicht, ein bisschen von der Müdigkeit mit fortnahm und sogar ein gutes Stück von der schlechten Laune. Ich war zufrieden mit dem Zeitpunkt meiner Übelkeit. Ich ging langsam, denn so wie sich die Gerüche von Sterilität und Kaffee vermischten und die Gesichter der Nachtschichtschwestern mit dem Tagschichtärtzelächeln, so mischte sich meine Übelkeit mit meinen Unterleibskrämpfen. Um fünf Uhr Früh saßen viele Menschen im grellen Licht der Notaufnahme. Ich trug meinen Abendanzug mit abfallendem Revers, darunter die Weste, das Hemd, darauf die dunkle Krawatte, über allem den schwarzen Mantel und auf dem Kopf meinen Hut. Den nahm ich ab und führte ein Gespräch mit der Schwester am Notaufnahmeschalter. Ja? sagte sie und ich sagte, Krämpfe und Übelkeiten. Warum? fragte sie und ich sprach von der allgemeinen Undurchschaubarkeit. Wie? fragte sie und ich meinte, dass es eben so sei. Dann schwiegen wir beide und beide versuchten wir der allgemeinen Undurchschaubarkeit etwas entgegenzuhalten.“
Vergeef ons toch, wij zijn maar muzikanten, de arme sloebers van de stille trom. Wij hurken voor de haast en zijn trawanten, zijn helm, zijn bankgeheim, zijn intercom.
Vergeef ons, haast, dat wij u lastigvallen met wat gebleven is: dit oude lied waaruit wij ooit geboren zijn, om niet, nog vóór de komst van klok en priemgetallen.
Vergeef ons dat wij hier zijn neergestreken, ook als u ons niet aanziet of betaalt. Of valt uw wet van ijzer te doorbreken,
terwijl u onderweg naar uw bedrijven zich afvraagt of de koersen zijn gedaald? U gaat voorbij, wij spelen. En wij blijven.
Rikkert Zuiderveld (Groningen, 5 februari 1947) Oude LP cover voor Elly en Rikkert
Uit: Een vriendschap in het Groenendaalse klooster ten tijde van Ruusbroec
“Het Groenendaalse klooster! Hoe moeten we het ons voorstellen? Toen Jan Spieghel stierf, was de kloosterstichting, de proosdij, nog maar amper veertien jaren oud. In 1344 nl. had Ruusbroec, samen met Jan Hinckaert en Vrank van Coudenbergh, Brussel verlaten om de wijk te nemen naar het rustige Groenendaal, waar op 17 maart van datzelfde jaar, een houten kapel werd gewijd door de Karmeliet, Mathias, bisschop van Trebizonde(14). Alle drie waren toen nog seculiere geestelijken en pas op 10 maart 1449 kwam op het verlangen van de groep, die inmiddels tot een tiental leden, zo priesters als conversen, was aangegroeid, een kloostergemeenschap tot stand die de regel van de H. Augustinus aannam. Vrank van Coudenbergh werd de eerste proost, Ruusbroec de eerste prior en Jan van Leeuwen de eerste kok van het Groenendaals conventje. Toen Jan van Cureghem er binnentrad, was de gemeenschap nog in het beginstadium van haar ontwikkeling. Hoe groot de materiële begrenzing van het kloosterdomein bij zijn ontstaan mag geweest zijn, kan niet met zekerheid worden uitgemaakt. Op het stuk grond dat Hertog Jan III in 1443 aan de Brusselse kanunniken geschonken had, lag een woning, een domus, bij het begin van de eeuw door een kluizenaar, Johannes de Busco, bewoond.”
Luc Indestege (5 februari 1901 - 11 juli 1974) Priorij van Groenendaal, fotogravure, 1910
De Vlaamse dichteres en schrijfster Ruth Lasters werd geboren in Antwerpen op 5 februari 1979. Lasters studeerde in Brussel en volgde lessen aan de SchrijversAcademie. Later woonde zij enige tijd in Madrid en in Gent, om zich daarna weer in haar geboortestad Antwerpen te vestigen. Naast haar literaire werk is zij actief als docente Frans. Zij publiceerde gedichten en columns in onder meer Lava, Deus ex Machina, Revolver, En er is, Krakatau, NRC Handelsblad, Het Liegend Konijn en in de bloemlezing 21 dichters voor de 21ste eeuw. Haar debuutroman “Poolijs” verscheen in 2006. Voor deze roman ontving Lasters de Vlaamse Debuutprijs. In 2007 verscheen de dichtbundel “Vouwplannen”. Deze bundel werd in 2009 bekroond met de Debuutprijs Het Liegend Konijn (wat met zich meebrengt dat de bundel wordt vertaald in het Engels, Frans en Duits, en één gedicht in alle 23 officiële talen van de Europese Unie} en genomineerd voor de Jo Peters Poëzieprijs 2008. In oktober 2010 verscheen haar tweede roman ”Feestelijk Zweet”. Eind november 2013 verscheen in de Wablieftreeks, "De Laatste Straatmuzikant".
Maïs
Soms richt ik mijn ontgoochelingen af als logge, dolle honden. In hoge maïsvelden liefst,
zoveel geritsel dat je desillusies er wel uit je hoofd lijken te lopen, voor je uit. Ik roep ze op in al hun pijnlijke details (Breng terug! Rechtop!) en laat ze daarna
Los! Af! Liggen!, waarna ik me uitstrek tussen stengels, afgebroken kolven, me afvragend welke gedachten ik in plaats van die teleurstellingen indien
alles me steeds voor de wind gegaan was: mogelijk geen. Benauwend toch! Alsof je kamers uit je ouderlijke huis wegdacht, je ontelbaar-vaak-er-
volstrekt-zomaar-binnen-zijn-gegaan incluis
Kersen
Kersen leggen op de kersen in een plastic tafelkleed: een gesorteerde werkelijkheid als lokaas voor
jij die alles enkel door elkaar verdraagt: kersenmar- melade, ruggengraat als pitten uitgespuwd toevallig in een rij op de aanrecht, krieken tussen de kersen
vertrekken je mond als ongesproken Woorden moeten niet later iets willen worden. Niemand vraagt het woord tafel wat wil je later - een tafel in allicht een gedicht met jou er wijdbeens op of een werkelijke
De Duitse dichteres, journaliste en activiste voor vrouwenrechten Clara Müller-Jahnke werd geboren op 5 februari 1860 in Lenzen. Clara was de dochter van de protestantse dominee Wilhelm Müller. Deze onderwees zijn dochter zelf in Latijn en Grieks, maar hij stierf al in 1873. Na zijn dood kwamen moeder en dochter in financiële problemen. Eerst trokken moeder, Clara en haar jongere zus van Lenzen naarBelgard. Later ging Clara naar Berlijn en in 1877 deed zij eindexamen aan een handelsschool. Ze werkte als boekhoudster bij een behangfabriek in Berlijn. Zij verliet het bedrijf toen haar baas meer van zijn kleine 'blanke slavin" eiste dan het bijhouden van de boeken. Maar ook om gezondheidsredenen (ernstige anemie) moest zij Berlijn verlaten. Ze keerde terug naar haar moeder in Belgard. In 1884 verhuisde Clara Müller naar Kolberg, waar ze werkte als basisschoollerares .Vanaf 1889 werkte ze als journaliste. Ze was redacteur van de krant voor Pommeren en schreef ook voor de Breslauer Monatsblätter, de Monatsschrift für neue Litteratur und Kunst als ook voor het sociaaldemocratische satirische blad Der wahre Jakob. In de sociaal-democratische tijdschriften Neue Welt en Gleichheit publiceerde zij haar eerste maatschappijkritische gedichten. In 1899 verscheen haar eerste dichtbundel “Mit roten Kressen“. De activiste voor vrouwenrechten Clara Zetkin schonk vervolgens aandacht aan haar werk in meerdere afleveringen van het tijdschrift "Gleichheit.” Haar bespreking was een ware lofzang. In 1901 werd de bundel “Sturmlieder vom Meer“ gedrukt. Als gevolg van een erfenis kon ze sinds 1900 leven als freelance schrijfster. In december 1899 overleed haar moeder. Voortaan kon Clara Müller reizen. In Italië ontmoette zij de schilder Oskar Orient Jahnke. In 1902 trouwde zij met hem op Capri. Oskar Jahnke werkte ook in Berlijn, onder andere als architect voor het stadsdeelkantoor Zehlendorf. In 1904 verscheen Clara Müller-Jahnkes autobiografische proza „Ich bekenne“. Clara Müller-Jahnke overleed op 4 november 1905 aan een griep. Oskar Jahnke schiep voor zijn vrouw op een helling van de protestantse begraafplaats Wilhelmshagen uit een rotsblok van tien ton een indrukwekkende tombe. Deze kan nog steeds worden bezichtigd.
Das alte Lied
Da klingt im Wind das alte Lied voll Seufzer und voll Tränen - durch meine müde Seele zieht ein namenloses Sehnen; es ist, als ging ich ganz allein auf schneeverwehter Halde und träumt vom goldnen Sonnenschein, dem ersten Grün im Walde.
Du wonnesel'ge Jugendzeit, heut laß mich dein gedenken, in deine Tiefen all das Leid des grauen Jetzt versenken, - daß wie ein Blumenkelch betaut mein Aug' noch einmal strahle; du lockst so süß wie Glockenlaut in meinem Heimattale.
So sei gegrüßt, mein Morgenstern, um den die Nebel weben! Du warst ein Traumbild, licht und fern, doch wert ein ganzes Leben! und ob ich abgrundtief in Pein, in Schuld und Weh versänke: Ich kann nicht ganz verloren sein, so lang ich dein gedenke.
Auf meinen Lippen brennt dein Kuß
Auf meinen Lippen brennt dein Kuß, er brennt wie Feuer und Sünde, er brennt wie himmlischer Hochgenuß und macht mich zum schwachen Kinde.
Viel wilde Rosen erblühn und glühn und glühn und verwelken am Hage - und der Wald ist duftig, der Wald ist grün am leuchtenden Julitage .....
Vom Meer herauf die Sonne grüßt, Tautropfen am Riedgras beben: - - wir haben uns kaum Willkommen geküßt und sollen uns Abschied geben!
Und gehen sollst du, geliebter Mann, mit all' dem zitternden Bangen, mit der ungelöschten Glut hindann - und durften uns kaum umfangen.
Wie lange währt es, so schwillt der Wein, Im Felde die Sicheln klingen; all', was da blühte im Sonnenschein, wird reifen und Früchte bringen.
Die Luft wird kühl, und das Laub verdorrt, Schnee liegt auf Hängen und Hagen ..... wir aber werden von Ort zu Ort die zehrenden Gluten tragen.
Clara Müller - Jahnke (5 februari 1860 - 4 november 1905)
“The final weekend of their marriage, hounded by insolvency, indecision, and, stupidly, half secretly, in the never-distant past ruled by memory, infidelity, Art and Marion Fowler fled the country. North, to Canada. "Like the slaves," Marion told her sister Celia. They would spend their last days and nights as man and wife as they'd spent the first, nearly thirty years ago, in Niagara Falls, as if, across the border, by that fabled and overwrought cauldron of new beginnings, away from any domestic, everyday claims, they might find each other again. Or at least Art hoped so. Marion was just hoping to endure it with some grace and get back home so she could start dealing with the paperwork required to become, for the first time in her life, a single-filing taxpayer. They told their daughter Emma they were taking a second honeymoon. "Plus they're doing another open house here, so ... " Marion, on the other line, qualified. They weren't good liars, they were just afraid of the truth and what it might say about them. They were middle-class, prey to the tyranny of appearances and what they could afford, or dare, which was part of their problem. They were too settled and practical for what they were doing, uncomfortable with desperate measures. They could barely discuss the plan between themselves, as if, exposed to light and air, it might evaporate. With Jeremy, it was enough to say they wanted to see the new casino, a Frank Gehry knockoff featured on the covers of Sunday travel sections and in-flight magazines. He was impressed with the rate they'd gotten. Art had dug around online to find a bargain. "Your father the high roller," Marion joked. The Valentine's Getaway Special, it was called: $249, inclusive of meals and a stake of fifty Lucky Bucks toward table games.”
“Er gaan geruchten dat het gebladerte doorstrengeld zou zijn met niet geïsoleerde hoogspanningskabels, maar dat is pure nonsens. [...] En waartoe zou dan een dergelijke barbaarse voorziening moeten dienen? Zeker aan de dorpszijde van het instituut staan twee wachttorens opgesteld en deze bouwsels zullen ongetwijfeld de morbide fantasie van de dorpsbewoners op gang hebben gebracht, maar deze bouwsels zijn uitsluitend bestemd voor de observatie van de patiënten. (…)
Maar, zoals ik al zei, te gaan overwegen dat hier onzegbare dingen gebeuren heeft geen enkele zin. Ze gebeuren en zo ze onzegbaar mochten zijn, uitvoerbaar zijn ze in ieder geval tevens. Het zegbaar maken kunnen we beter overlaten aan de wetenschappers van de nieuwe orde, die daar zo hun eigen jargon bij hanteren, zoals ik dat met het mijne doe. Een rustgevend jargon, dat schrik en vertwijfeling op een afstand houdt en de gebruiker bedekt met de tarnhelm van onaantastbaarheid.” (…)
Mijn lijden was een zinloos lijden, begreep ik, terwijl ik Benda met zijn grote lijf voor me uit zag sjokken. Mijn kwellingen bestonden uit niets meer dan het streven tot de troon der goden te naderen, goden die, zo begreep ik tegelijkertijd, niet meer dan fantomen waren, opgeroepen door mijn voortdurende zelfkwellingen. Een zuiver lijden weliswaar, maar van iedere zin ontbloot, zonder echo bij wie dan ook.”
“8.00. The babysitter runs water in the tub, combs her hair in front of the bathroom mirror. There's a western on television, so she lets Jimmy watch it while she gives Bitsy her bath. But Bitsy doesn't want a bath. She's angry and crying because she has to be first. The babysitter tells her if she'll take her bath quickly, she'll let her watch television while Jimmy takes his bath, but it does no good. The little girl fights to get out of the bathroom, and the babysitter has to squat with her back against the door and forcibly undress the child. There are better places to babysit. Both children mind badly, and then, sooner or later, the baby is sure to wake up for a nappy change and more bottle. The Tuckers do have a good colour TV, though, and she hopes things will be settled down enough to catch the 8.30 programme. She thrusts the child into the tub, but she's still screaming and thrashing around. `Stop it now, Bitsy, or you'll wake the baby!' `I have to go potty' the child wails, switching tactics. The babysitter sighs, lifts the girl out of the tub and onto the toilet, getting her skirt and blouse all wet in the process. She glances at herself in the mirror. Before she knows it, the girl is off the seat and out of the bathroom. `Bitsy! Come back here!'
Robert Coover (Charles City, 4 februari 1932) Cover DVD
„John Mc Wolf aus London, alias Johann Wolfsberger aus Gugging bei Kirchbach an d. Raab, kann für sich in Anspruch nehmen, eine außerordentliche Fähigkeit zu besitzen. Er kann gewissen Leuten in kürzester Zeit deren Motivationen, Wünsche und Erinnerung derart verknoten, daß er ihnen schon beinahe mühelos seinen Willen aufzwingen kann. Das heißt also, er nimmt diese seine Fähigkeit nur insofern in Anspruch, als daß er sie ausübt, und niemals dergestalt, daß er über sie spricht oder an sie denkt. John hat ein Verhältnis zu ihr wie andere Leute zu einem wenig anstrengenden, gut bezahlten, aber etwas langweiligen Job; man muß ihn nicht unbedingt haben, aber man übt ihn, ziemlich ehrlichen Herzens lächelnd, aus. John braucht Geld. Nicht sehr viel, aber doch mehr, als eine Kleinfamilie zu brauchen glaubt, um ziemlich gut leben zu können. Um an dieses Geld zu kommen, hat er sich den Samstag jeder Woche eingerichtet, oder besser, die Woche gab durch ihre tägliche Benützung preis, daß der Samstag am leichtesten und am einträglichsten zu benützen sei. Denn am Wochenende treiben es die Illusionen, die Geilheit und der Stolz, wieder eine Woche überstanden zu haben, miteinander. John Mc Wolf sucht also an einem Samstag eine Diskothek am Rande einer deutschen oder einer österreichischen Stadt auf und trinkt, wie immer, ein Bier. Gewöhnlich nach dem dritten Maß übersiedelt er an die Theke, wo er kaum registriert wird, weil er vorher schon drei Biere lang hinten in der Lokalecke zugebracht hat. Jetzt beginnt er ganz selbstverständlich seine Fühler auszustrecken, indem er eine etwas kommplizierte Bestellung aufgibt: Ein kleiner Mocca, ein kleiner Weinbrand, ein Glas Sekt und eine Schwedenbombe.“
What have you there?' the great Panjandrum said To the Master of the Revels who had led A bucking truant with a stiff backbone Close to the foot of the Almighty's throne.
'Right Reverend, most adored, And forcibly acknowledged Lord By the keen logic of your two—edged sword! This creature has presumed to classify Himself — a biped, rational, six feet high And two feet wide; weighs fourteen stone; Is guilty of a multitude of sins. He has abjured his choric origins, And like an undomesticated slattern, Walks with tangential step unknown Within the weave of the atomic pattern. He has developed concepts, grins Obscenely at your Royal bulletins, Possesses what he calls a will Which challenges your power to kill.'
„Das Licht war diesig, und ein kugelförmiger Schein hing um alle eingeschalteten Laternen. Ich war früh in Midtown angekommen und befand mich zunächst alleine in Raum Nummer Fünf, der im Winterhalbdunkel bar aller Farben lag, dabei so sauber aufgeräumt, perfekt geputzt wie die Wohnung von Adam, doch war hier alles in schwarz gehalten statt in weiß. Kurz legte ich meine Hand um einen der Transistorenpfosten, die das Bett stützten. Kühl fühlte er sich an. Ich machte mich bereit für die Schicht und durchstöberte meine kleine Handbibliothek, und sobald der Klient im Bett lag und Mioko ihn band, begann ich mit ein wenig Blechtrommel, eines meiner Lieblingsbücher als Kind. »Die Trommel lag mir schon maßgerecht. Himmlisch locker ließ ich die Knüppel in meinen Händen spielen und legte mit Zärtlichkeit in den Handgelenken einen kunstreichen, heiteren Walzertakt auf mein Blech, den ich immer eindringlicher, Wien und die Donau beschwörend, laut werden ließ, bis oben die erste und zweite Landsknechttrommel an meinem Walzer Gefallen fand.« Nach ein paar Minuten allerdings bemerkte ich, dass meiner Lesung irgendwie das Feuer fehlte. Die Geräusche, die von der anderen Seite kamen, waren eher verhalten, und ich fragte mich, wo das Problem wohl lag. War der Text vielleicht nicht sexy genug, um unseren verwöhnten Klienten zu kitzeln? Womöglich operierte Die Blechtrommel, in den 50ern verfasst, ein wenig zu vorsichtig, zu moralisch verantwortungsvoll.“
Norman Ohler (Zweibrücken, 4 februari 1970)] Zweibrücken, Herzogschloss
„Könnte nun den vorigen Absatz streichen und erzählen, dass ich eigentlich sehr mutig gewesen bin, weil dich die Gefahr des Todes im Kampfe mit der wahrscheinlich viel größeren Gefahr vertauschte, während meiner Desertion von der Feldpolizei aufgegriffen und sogleich hingerichtet zu werden. Könnte so in der Tat aus meinem Buch eine heroische kleine Story machen“. (…)
„In jenem winzigen Bruchteil einer Sekunde, welcher der Sekunde der Entscheidung vorausgeht, verwirklicht sich die Möglichkeit der absoluten Freiheit, die der Mensch besitzt. Nicht im Moment der Tat selbst ist der Mensch frei, denn indem er sie vollzieht, stellt er die alte Spannung wieder her, in deren Strom seine Natur kreist. Aufgehoben wird sie nur in dem einen flüchtigen Atemhauch zwischen Denken und Wollen. Frei sind wir nur in Augenblicken. In Augenblicken, die kostbar sind. Mein Buch hat die Aufgabe: einen einzigen Augenblick der Freiheit zu beschreiben (...) Wie viele lebende Leichname gibt es, die – mag ihr Fleisch noch so blühen – gestorben sind, weil sie entweder die Angst oder den Mut, die Vernunft oder die Leidenschaft aus sich ausgerottet haben? Worauf es ankommt, ist: sich die Anlage zur Freiheit zu erhalten“.
Alfred Andersch (4 februari 1914 – 21 februari 1980) Cover
Georg Trakl, Paul Auster, Henning Mankell, Richard Yates, Gertrude Stein, Michael Scharang, Ferdinand Schmatz
De Oostenrijkse dichter Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in Salzburg geboren. Zie ook alle tags voor Georg Trakl op dit blog. Georg Trakl stierf op 4 november 1914. Daarom is dit jaar een Trakl jaar.
Kindheit
Voll Früchten der Hollunder; ruhig wohnte die Kindheit In blauer Höhle. Über vergangenen Pfad, Wo nun bräunlich das wilde Gras saust, Sinnt das stille Geäst; das Rauschen des Laubs
Ein gleiches, wenn das blaue Wasser im Felsen tönt. Sanft ist der Amsel Klage. Ein Hirt Folgt sprachlos der Sonne, die vom herbstlichen Hügel rollt.
Ein blauer Augenblick ist nur mehr Seele. Am Waldsaum zeigt sich ein scheues Wild und friedlich Ruhn im Grund die alten Glocken und finsteren Weiler.
Frömmer kennst du den Sinn der dunklen Jahre, Kühle und Herbst in einsamen Zimmern; Und in heiliger Bläue läuten leuchtende Schritte fort.
Leise klirrt ein offenes Fenster; zu Tränen Rührt der Anblick des verfallenen Friedhofs am Hügel, Erinnerung an erzählte Legenden; doch manchmal erhellt sich die Seele, Wenn sie frohe Menschen denkt, dunkelgoldene Frühlingstage.
An Novalis
In dunkler Erde ruht der heilige Fremdling. Es nahm von sanftem Munde ihm die Klage der Gott, Da er in seiner Blüte hinsank. Eine blaue Blume Fortlebt sein Lied im nächtlichen Haus der Schmerzen.
Zang van de afgezonderde Aan Karl Borromaeus Heinrich
Vol harmonieën is de vlucht der vogels. De groene bossen hebben zich 's Avonds in stillere hutten verzameld; De kristallen weiden van het ree. Iets donkers kalmeert het gekabbel van de beek, de vochtige schaduwen
En de bloemen van de zomer, welluidend in de wind. Reeds schemert het voorhoofd van de peinzende mens.
En er schijnt een lampje, het goede, in zijn hart En de vrede van het maal; want geheiligd is brood en wijn Door Gods handen, en uit nachtelijke ogen kijkt De broeder jou stil aan, opdat hij uitrust van doornige reizen. O het wonen in de bezielde blauwte van de nacht.
Liefhebbend omgeeft het zwijgen in de kamer ook de schimmen der ouden, De purperen martelingen, klacht van een groot geslacht, Dat vroom nu uitsterft in de eenzame nakomeling.
Want stralender steeds ontwaakt uit zwarte minuten van waanzin De verdraagzame bij versteende drempel En hem omvatten geweldig de koele blauwte en het lichtende eind van de herfst,
Het stille huis en de sagen van het bos, Norm en wet en de maanachtige paden van de afgezonderden.
Vertaald door Frans Roumen
Georg Trakl (3 februari 1887 – 4 november 1914) Borstbeeld door Hans Pacher voor het Trakl-Haus in Salzburg
De Amerikaanse dichter, schrijver en essayist Paul Auster werd geboren op 3 februari 1947 in Newark, New Jersey. Zie ook alle tags voor Paul Auster op dit blog.
Uit:Travels in the Scriptorium
“He is dressed in blue-and-yellow striped cotton pajamas, and his feet are encased in a pair of black leather slippers. It is unclear to him exactly where he is. In the room, yes, but in what building is the room located? In a house? In a hospital? In a prison? He can't remember how long he has been here or the nature of the circumstances that precipitated his removal to this place. Perhaps he has always been here; perhaps this is where he has lived since the day he was born. What he knows is that his heart is filled with an implacable sense of guilt. At the same time, he can't escape the feeling that he is the victim of a terrible injustice. There is one window in the room, but the shade is drawn, and as far as he can remember he has not yet looked out of it. Likewise with the door and its white porcelain knob. Is he locked in, or is he free to come and go as he wishes? He has yet to investigate this matter--for, as stated in the first paragraph above, his mind is elsewhere, adrift in the past as he wanders among the phantom beings that clutter his head, struggling to answer the question that haunts him. The pictures do not lie, but neither do they tell the whole story. They are merely a record of time passing, the outward evidence. The old man's age, for example, is difficult to determine from the slightly out-of-focus black-and-white images. The only fact that can be set down with any certainty is that he is not young, but the word old is a flexible term and can be used to describe a person anywhere between sixty and a hundred. We will therefore drop the epithet old man and henceforth refer to the person in the room as Mr. Blank. For the time being, no first name will be necessary. Mr. Blank stands up from the bed at last, pauses briefly to steady his balance, and then shuffles over to the desk at the other end of the room. He feels tired, as if he has just woken from a fitful, too short night of sleep, and as the soles of his slippers scrape along the bare wood floor, he is reminded of the sound of sandpaper. Far off in the distance, beyond the room, beyond the building in which the room is located, he hears the faint cry of a bird--perhaps a crow, perhaps a seagull, he can't tell which.”
Paul Auster(Newark, 3 februari 1947)
De Zweedse schrijver Henning Mankell werd geboren in Stockholm op 3 februari 1948. Hij woont afwisselend in Mozambique en in zijn vaderland Zweden. Zie ook alle tags voor Henning Mankell op dit blog.
Uit: The Man From Beijing (Vertaald door Laurie Thompson)
“When he gets there he finds another carcass. He drags his large meal back to the trees. He has not been discovered, not even the village dogs have stirred. The silence is total this freezing cold morning. The wolf starts eating when he comes to the edge of the trees. It is easy, as the flesh has not yet frozen. He is very hungry now. Having pulled off a leather shoe, he starts gnawing away at an ankle. It snowed during the night but stopped before dawn. As the wolf eats his fill, snowflakes once again start dancing down toward the frozen ground. When Karsten Höglin woke up he remembered dreaming about a photograph. He lay motionless in bed and felt the image returning slowly, as if the negative of his dream were sending a copy into his conscious mind. He recognized the picture. It was black and white and depicted a man sitting on an old iron bed, with a hunting rifle hanging on the wall and a chamber pot at his feet. When he saw it for the first time, he had been gripped by the old man's wistful smile. There was something timorous and evasive about him. Much later Karsten had discovered the background. A few years earlier the man had accidentally shot and killed his only son while hunting seabirds. From then on the rifle had never come down from the wall, and the man had become a hermit. Höglin thought that of all the thousands of photographs and negatives he had seen, this was the one he would never forget. He wished he had taken it himself. The clock on his bedside table read half past seven. Höglin usually woke up very early, but he had slept badly that night, the bed and its mattress were uncomfortable. He made up his mind to complain about them when he checked out of the hotel.”
“But there wasn't plenty of time, and they all knew it, and a doubling and redoubling of their rehearshal schedule seemed only to make matters worse. Long after the time had come for what the director called "really getting this thing off the ground; really making it happen," it remained a static, shapeless, inhumanly heavy weight; time and again they read the promise of failure in each other's eyes, in the apologetic nods and smiles of their parting and the spastic haste with which they broke for their cars and drove home to whatever older, less explicit promises of failure might lie in wait for them there.
Scene uit de film met Kate Winslet en Leonardo DiCaprio
And now tonight, with twenty-four hours to go, they had somehow managed to bring it off. Giddy in the unfamiliar feel of make-up and costumes on this first warm evening of the year, they had forgotten to be afraid: they had let the movement of the play come and carry them and break like a wave; and maybe it sounded corny (and what if it did?) but they had all put their hearts into their work. Could anyone ever ask for more than that? The audience, arriving in a long clean serpent of cars the following night, were very serious too. Like the Players, they were mostly on the young side of middle age, and they were attractively dressed in what the New York clothing stores describe as Country Casuals. Anyone could see they were a better than average crowd, in terms of education and employment and good health, and it was clear too that they considered this a significant evening.”
I think very well of Susan but I do not know her name I think very well of Ellen but which is not the same I think very well of Paul I tell him not to do so I think very well of Francis Charles but do I do so I think very well of Thomas but I do not not do so I think very well of not very well of William I think very well of any very well of him I think very well of him. It is remarkable how quickly they learn But if they learn and it is very remarkable how quickly they learn It makes not only but by and by And they may not only be not here But not there Which after all makes no difference After all this does not make any does not make any difference I add added it to it. I could rather be rather be here.
Gertrude Stein (3 februari 1874 – 27 juli 1946) Portret door Francis Picabia, 1933
„Hunderte Briefe, sorgsam gesammelt, gern wiedergelesen, waren es im Lauf der Jahrzehnte geworden, der Abstand von Brief zu Brief wurde nicht länger, die Briefe nicht kürzer. In ihnen offenbarten die zwei Männer Gefühle, die sonst im Verborgenen geblieben und dort erstickt wären, weil ihnen die Lebensluft gefehlt hätte, und sie vertrauten einander Gedanken an, vor deren Kühnheit sie, mit sich allein, zurückgeschreckt wären, Gedanken, die, wie die beiden sich ausdrückten, mit dem Kopf durch die Wand, nicht an ihr zerschellen sollten. Und dann, im Alter, dieser Haß. Sinnesverwirrt und kraftlos traten sie gegeneinander an, zwei brüchige Windmühlen, die sich für Ritter hielten, bereit zum tödlichen Hieb gegen den Halunken, der, so wüst dachten sie voneinander, diese schöne Freundschaft gemein verraten hatte. Für beide gab es nur einen Schuldigen: den anderen. Sie konnten, zerfressen von Haß, das Glas nicht mehr halten, verschütteten den Wein, mit dem sie sich Mut hätten antrinken wollen, Mut, um das Maul aufzureißen, damit der Fluch herauskann und sich im Feind verkrallt.“
etwas streckt sich, ausser mir, was vor, und übt sich ein, die hand erreicht, was aufwärts strebt, nie ausgeht, immer fort auf zug ist - bis fuss stockt, dort hält,
auf sich gar vieles, steht darauf an und ruht im stand, der wider tritt in form, die nimmer kann ihm gleichen - will es zwar, doch selbes fehlt:
egal, der finger zieht das eingelagerte der stirn hervor, hebt auf, doch ab - fällt es dem vorgesetzten ein, zu trimmen,
was zu schreiben drängt, im hirn sich fängt, und siebt: gelegentliches durch, verirrt sich keines wegs, und bleibt, wo jenes ist, das war, was wird
De Oostenrijkse dichter, schrijver, journalist en arts Ludwig August Frankl (sinds 1876), Ridder von Hochwart, werd geboren op 3 februari 1810 Chrast. Hij bezocht het Piaristengymnasium in Praag, het Piaristen College in Leitomischl en studeerde vanaf 1828 geneeskunde in Wenen, sinds de dood van zijn vader worstelend met geldgebrek. Door zijn “Habsburglied” (1832) en een aantal historische balladen kwam hij terecht in de kringen van Weense schrijvers en werd als schrijver erkend door zijn “Episch-lyrische Dichtungen”, de “Sagen aus dem Morgenland” en het romantische epos “Christoforo Colombo”. Na terugkomst van een reis naar Italië, waar hij in 1837 aan de Universiteit van Padua als doctor in de geneeskunde promoveerde, begon hij een medische praktijk in Wenen en werd hij in 1838 secretaris van de Israelitische Kultusgemeinde in die plaats. Hij nam in 1841 de redactie van het Österreichische Morgenblatt op zich, gaf een nieuwe bundel “Dichtungen” uit (1840) en publiceerde in 1842 het bijbels-romantische gedicht “Rachel”. Ook richtte hij het wekelijkse zondagsblad “Sonntagsblätter” op. Sinds 1851 was hij directeur van de Wiener Musikverein en hoogleraar esthetica aan de Universiteit van Wenen. Daarnaast was hij oprichter van het instituut voor blinden Hohe Warte in Wenen en verder o.a. voorzitter van het Schillergenootschap. Zijn gedicht “Die Universität”, ontstaan aan het begin van de revolutie van maart 1848, was een sensatie als het eerste censuurvrije pamflet en werd in meer dan een miljoen exemplaren verspreid en door tal van componisten op muziek gezet. In 1856 reisde Ludwig August Frankl naar Jeruzalem. Ter gelegenheid van de onthulling het Schiller-monument op Schillerplatz op 10 November 1876, waarvoor hij het iniatief genomen had, werd aan Frankl de titel "Ridder von Hochwart" verleend en werd hij als erkenning voor het in het leven roepen van het instituut voor blinden in de Oostenrijkse adelstand verheven.
An die Uhr
Alles um mich her ist stille, Niemand außer dir und mir; Ewig wallst du, doch dein Wille Hält und treibt doch nicht von hier.
Oft in sel'gen Menschenstunden Überhört' ich deinen Schlag; Doch ich hab' ihn tief empfunden An des Unglücks langem Tag.
Du ziehst Stunden, Tage, Wochen, Fühlst nicht mit die Lust, das Leid, Mag das Herz in Qualen pochen, Oder glühn in Seligkeit.
Wer kann deinen Zug verrathen? Du verstehst dich selber nie, Du verkündest alle Thaten Und, gescheh'n, begräbst du sie.
Abendglocke
Die Nacht schaut finster durch die Luft, Am finstern Rand des Waldes steigt Der Herbstesnebel feuchter Duft, Zu sinnen scheint die Welt und schweigt.
Ich fühle mich so einsam bang, Da plötzlich aus dem Thale weht Zu mir herauf ein Glockenklang, Des Thales frommes Nachtgebet.
Ich halte still und horche zu, Auf meinen Stab gelehnt, dem Ton, Mich überkommt so süße Ruh, Als wär's die Sterbeglocke schon.
Wie wir's, weil du bereit, mein Herz, Wir hielten mit dem Wandern ein — Ein Tropfen Lust, ein Weltmeer Schmerz, Du kennst ja das! harrt wieder dein.
Ludwig August Frankl-Hochwart(3 februari 1810 – 12 maart 1894) Lithographie door Johann Stadler, 1859
Am Feste Mariä Lichtmeß (Annette von Droste-Hülshoff
Bij Maria Lichtmis
Maria Lichtmis door Giovanni Bellini, 1460 - 1464
Am Feste Mariä Lichtmeß
Durch die Gassen geht Maria, In dem Arm den Sohn, den lieben, Hält ihn fest und hält ihn linde, Und ihr Auge schaut auf ihn. Wie die Englein ihn gesungen, Ihn die Hirten angebetet, Huldigten die grauen Weisen, Läßt sie still vorüber ziehn.
Aber Joseph ihr zur Seiten Ist in Sorgfalt ganz befangen; Prüfend frägt er alle Steine, Ob ihr Fuß zu kühn sich wagt; Weiß nicht, was er wird erleben, Aber wunderbare Dinge Haben aus des Kindleins Augen Sich ihm heimlich angesagt.
O Maria, Mutter Christi! Soll ich denn zu dir mich wagen Mit dem schuldgepreßten Herzen, Mit dem trüben Sünderblick! - Die du hast gleich mir gewandelt, Hast gesiegt, wo ich gesunken, Weh, vor deiner lichten Krone Bebt mein scheues Fleh'n zurück.
Doch du neigst dein liebes Kindlein Und es reicht die linden Hände. O mein lieber Herr und Richter Bist du mein Erlöser nur? Ach, wie hab' ich mich gefürchtet, Und nun bist du lauter Liebe! Alle harten Worte schweigen Und dahin ist ihre Spur.
Liebster Herr, du hast geschaffen Meine arme kranke Seele, Wie den Reiz, den vielgestalten, Der auf breite Straßen führt; Und du weißt, daß wie vor Andern Frischer Hauch in meiner Seele, So mich auch vor Andern glühend Jede Erdenlust berührt.
Hast du mir in Macht und Güte Meine Seele rein gegeben, Herrlich, groß und wohlgerüstet Wie ein königliches Schloß: Und nun liegt es in Zerstörung, Graunvoll in der öden Größe, Wie ein knöchern Ungeheuer, Wie ein todter Meerkoloß.
Und da ich nach vielen Tagen, Sonder Glauben, voll der Liebe, Angstvoll prüfte seine Mauern, Siehe da! sie standen fest. O mein Herr, willst du mich hören, Auftun deine Gnadenschätze: Sieh', ich will getreulich bauen Meines Lebens trüben Rest!
Muß mein Haus gleich stehen eine Öde warnende Ruine: Ach, nur dort kann sich gestalten, Was so rettungslos zerstört. Kann ich nur ein Stüblein bauen, Ausgeschmückt mit stillen Werken, Wo ich, Herr, dich kann bewirten, Wenn ich bei dir eingekehrt!
Aus den Hallen tritt Maria, In dem Arm den Sohn, den lieben, Hält ihn fest und hält ihn linde, Und auf dem ihr Auge ruht. O, sie hat das Glück getragen Durch neun wonnevolle Monde; Was verkündet jene Frommen, Trug sie längst im glühnden Mut.
Aber Joseph stillen Schrittes Tritt nicht mehr an ihre Seite, Da das liebe, liebe Kindlein Nun der Herr der ganzen Welt. Doch wie höher steigt die Sonne, Schleicht er leis' an ihre Schulter, Und er zupft an ihrem Mantel, Daß der Schleier niederfällt.
Annette von Droste-Hülshoff (10 januari 1797 – 24 mei 1848) Burg Hülshoff in de winter
“Dicht tegen elkaar aangedrukt naderden de paarden trappelend en struikelend door de diepe modder in het laagste gedeelte van de vallei. Maar nu stormden uit de bossen op de helling voor Maisoncelles méér boogschutters te voorschijn, die daar tot dit doel in hinderlaag gelegen hadden. De ruiterij, door een regen van pijlen in de flank getroffen, leed zware verliezen; van meer dan duizend ruiters bereikten maar enkele honderden de smalle terreinstrook tussen de beide legers. De gewonde, dodelijk verschrikte paarden gehoorzaamden hun berijders niet meer. Zij steigerden briesend zijwaarts op de rijen geharnaste ridders in en stichtten daar meer onheil dan de Engelsen teweeggebracht hadden. Mannen en dieren tuimelden over elkaar heen, tussen staal en staal werden lichamen vermorzeld. (…)
Het kostte Charles, nu hij Boucicauts gezelschap moest missen, grote moeite de lange dagen zonder aanvallen van zwaarmoedigheid en wanhoop door te komen. Te Westminster en Windsor had men hem en zijn lotgenoten nog wat vertier toegestaan, een valkenjacht, wandelingen in nevelige, bladerloze parken, ritten te paard. Maar de Tower was een doolhof van dikke, stenen muren; er groeide wat gras op de binnenplaats, er stond een enkele boom. Hij had horen vertellen dat op die plek terechtstellingen plaatsvonden. ‘Daarom blijft het gras hier kort en bruinachtig,’ zei Richmont. ‘De grond is verzadigd van bloed.’ Charles kwam overigens niet veel op de binnenplaats. Het lopen in de kille, vochtige lucht stemde hem zo mogelijk nog somberder dan het verblijf in zijn kamer.”
Hella Haasse (2 februari 1918 - 29 september 2011) Borstbeeld door Ellen Wolff voor de Openbare Bibliotheek, Amsterdam
Between this city's legs a young woman weeps, yesterday's worries staining her uniform, on her face the green of the white registers and the sadness recycled in the office. A young man wears a laugh and a black blasphemy, the sleepless night engraved upon his tie: he recalls how often he almost slipped on the uncertain words lounging against the pavements. For what he'd heard was right, this city of faceless looks and white staircases had never come into its own. In the morning she hurries by without a nod, at night there's not a soul with whom to talk. . .
This morning I rubbed my eyes, wiped off the jam and thought of you. Offering me the first one of the day, and that forced smile.
It's the boss. She wouldn't give in to him last night. Good morning.
“Toen waren ze al oud. Het was een wonder dat ik nog geboren werd en ik geloof dat ze mij altijd zo zijn blijven zien: als een wonder, een onbegrijpelijke speling van de natuur. Mijn ouders zelf zijn net zo wonderlijk. Ze zijn bovennatuurlijk geduldig. Al die ochtenden die ik in hysterie begon, bleven ze naar me glimlachen. Na mijn aanval stapte ik heel rustig uit bed. Dat was ook niets nieuws. Ik voelde me dan op een prettige manier droevig, als ik naar de badkamer liep en me langzaam waste en aankleedde. Alsof ik na een langdurig ziekbed de eerste stappen zette. Genezen, maar nog uitgeput. Toch voelde ik me die ochtend al tijdens het aankleden minder rustig dan anders en bleef ik mijn moeder voor me zien, hoe zij aan haar ceintuur had staan frunniken. Ik geloof dat er een draadje loszat dat ze eraf had proberen te trekken. Toen ik beneden kwam, stond mijn vader in onze kleine keuken, in zijn witte ondergoed zijn overhemd te strijken, omdat het te koud was in het washok. Ik ging aan de kop van de keukentafel zitten, die mijn moeder altijd voor de helft met een tafelkleed bedekt. De andere helft van de tafel ligt bezaaid met papieren. Mijn moeder werkt overdag aan de keukentafel, mijn vader aan een bureautje in onze huiskamer. Je zou daar best bewondering voor kunnen hebben, dat iemand ’s ochtends zijn overhemd strijkt, waarin hij de hele dag gewoon thuis aan zijn bureau gaat zitten werken. En dat heb ik misschien ook wel, dat is het lastige.”
"Sanglorians, save! Arms apeal with larms, appalling. Killykill-killy: a toll, a toll. What chance cuddleys, what cashels aired and ventilated! What bidimetoloves sinduced by what tegotetab-solvers! What true feeling for their’s hayair with what strawng voice of false jiccup! O here here how hoth sprowled met the duskt the father of fornicationists but, (O my shining stars and body!) how hath fanespanned most high heaven the skysign of soft advertisement! But was iz? Iseut? Ere were sewers? The oaks of ald now they lie in peat yet elms leap where askes lay. Phall if you but will, rise you must: and none so soon either shall the pharce for the nunce come to a setdown secular phoenish. Bygmester Finnegan, of the Stuttering Hand, freemen’s mau-rer, lived in the broadest way immarginable in his rushlit toofar — back for messuages before joshuan judges had given us numbers or Helviticus committed deuteronomy (one yeastyday he sternely struxk his tete in a tub for to watsch the future of his fates but ere he swiftly stook it out again, by the might of moses, the very wat-er was eviparated and all the guenneses had met their exodus so that ought to show you what a pentschanjeuchy chap he was!) and during mighty odd years this man of hod, cement and edi-fices in Toper’s Thorp piled buildung supra buildung pon the banks for the livers by the Soangso. He addle liddle phifie Annie ugged the little craythur. Wither hayre in honds tuck up your part inher.“
James Joyce (2 februari 1882 – 13 januari 1941) Joyce als jonge student
Our shadows moved before us on the road. The trees that watched us brooded dark and still, Streaked by the frost with phosphorescent gray. Chill followed sharply on a gorgeous day Of winds, blown leaves, red bonfires. Faintly showed The mist-ringed moon above the pasture hill.
Our shadows moved before us. By our side New mystery, throbbing through the rhythm of life Echoed our footsteps; and its presence grew So real to me, I felt its power endue An archangelic shape, whose phantom stride Rhymed with our own who walked as man and wife.
Light fell upon us from the glimmering moon, And light upon his face whose name is Love. Ah, the rapt eyes, the tender, quickening gaze, The splendor on that wild immortal face! Then hurrying cloud possessed the heavens, and soon I saw his shadow darken from above.
Beyond our own it stretched along the way, The darkness of Death's cowl, more deep than night. Gulfing our own, it blotted out the road, The shadow of Love that brightest dreams forebode. Yet, in my soul I found a thing to say: "Though darkness go before, we walk in light.
"This is Love's answer!" For Death's night must move Onward before two hearts that cast out fear, Joined by the closest of immortal bonds. They shall speak truth when prayer to prayer responds, "Death but precedes us as the shadow of Love. Light falls about us from a surer sphere!"
«MAURICE [ADULTE].- Cette voix, c’était celle qu’il avait lorsqu’il faisait brûler des fourmis dans des boîtes de carton, celle qu’il avait lorsqu’il arrachait les ailes des papillons. » (…)
« MAURICE [ADULTE].– […] Effrayé, il obéit à cette voix. (Maurice [enfant] descend du toit et disparaît derrière la maison) C’est alors que la foudre s’abattit plusieurs fois sur sa tête, sur son corps et surtout sur ses bras! Maurice crut un instant qu’il s’agissait de l’orage… (temps) Ce n’était pas l’orage. »(…)
« MAURICE [ENFANT].– Il me faut une arme. (il prend la ceinture de cuir de son pantalon. Il s’en frappe deux fois la main) Cette « liane » nous protégera. Elle est puissante. Elle est dangereuse. Elle nous protégera. »
Scene uit de verfilming “L'histoire de l'oie/Tale of Teeka” door Tim Southam, 1998
«MAURICE [ENFANT].– " La nuit tombée, lorsque le vieillard fut repu, Tarzan profita de sa somnolence et lui déroba un gros morceau de la viande de Tantor. " ... » (…)
« MAURICE [ENFANT].– Je suis Tarzan! Tarzan te protégera. Car Tarzan est tout-puissant. Tout ce qu’il y aura de meilleur dans la jungle sera pour toi. » (…)
« MAURICE [ENFANT].– Un cauchemar, c’est quand on éteint toutes les lumières, et un rêve, c’est quand on en laisse une. »
Michel Marc Bouchard (Saint Coeur-de-Marie, 2 februari 1958)
De Nederlandse dichter, tekstschrijver en cabaretier Kees Torn werd geboren in Oostburg op 2 februari 1967. Zie ook alle tags voor Kees Torn op dit blog.
Hij wist niet wat hij zonder sigaretten Of wat hij zonder schaken moest beginnen Hij schaakte om de zinnen te verzetten Er rookte om de zetten te verzinnen
* Toen ik mijn glas had omgestoten Vulde ik het weer met bier En ik zag tot mijn plezier Dat het paste als gegoten
Probleem
De garderobejuffrouw wilde mij mijn jas niet geven. Voordat ik haar het nummertje gegeven had. Maar daarom wilde ik natuurlijk ook mijn jas eerst even: Omdat het garderobenummer in mijn jaszak zat.
De sleutel, ik vind de sleutel niet. Ik heb die sleutel nochtans dringend nodig. De sleutel hoort mij toe, past op mijn kast. Alle kasten - kleerkasten, brandkasten, zelfs het kastje met mijn nieuwe medicijnen - die mogen voor mijn part voor altijd gesloten blijven, maar déze kast juist niet : dat is míjn kast. Wat denken zij verdomme wel ? Dat ik geen geld heb, geen durf genoeg om straks naar buiten te lopen, desnoods met geweld of zo in een winkel iets af te dwingen? Ik heb vrienden. Maar geen sleutel. Ik kan natuurlijk het slot ook nog forceren, dat mag, dat kan: splinters in mijn poten en bloed aan de klinken. Waar zitten ze toch met hun droge, tamme gedachten? Als ik zeg ik doe het, dan doe ik het toch? Zelfs 's nachts. En ook drinken.
“The haunted face of a man old beyond his years stared grimly back at me. I shook off my grief and walked inside, brushing the snow from my shoulders. Stanley wasn't in yet, nor was Esther who answered the shop telephone and cleaned the place. With leaden feet I climbed the stairs. The building was dim and smelled of old wood and furniture polish. I opened the door to my office and stepped inside. There, sitting quietly on a chair, was a tramp. I nearly jumped out of my skin. Angrily, I demanded to know what he was doing there and how he had got in. The window was closed and the front door had been locked. For an instant I was afraid. Then he turned to me, his mouth curling into a half smile. I was at once struck by the extraordinary color of his eyes that shone out from his cracked and bearded face, like aquamarine set in rock. I had a sudden sense of déjà vu but it was gone as quickly as it had come. He wore a felt hat and sat hunched in a heavy coat. I noticed his shoes were dirty and scuffed with a hole wearing through at one toe. He looked me up and down appraisingly and I felt my fury mount at his impertinence. "You've grown into a fine young man," he mused, nodding appreciatively. I frowned at him, not knowing how to respond. "You don't know who I am?" he asked and, behind his smile, I noticed a shadow of sorrow. "Of course I don't. I think you should leave," I replied. He nodded and shrugged. "Hell, there's no reason why you should remember. I hoped ... Well, what does it matter? Do you mind if I have a smoke? It's mighty cold out there." His accent was southern and there was something about it that caused my skin to goose-bump.“
A 29-year-old stewardess fell ... to her death tonight when she was swept through an emergency door that suddenly sprang open ... The body ... was found ... three hours after the accident. —New York Times
The states when they black out and lie there rolling when they turn To something transcontinental move by drawing moonlight out of the great One-sided stone hung off the starboard wingtip some sleeper next to An engine is groaning for coffee and there is faintly coming in Somewhere the vast beast-whistle of space. In the galley with its racks Of trays she rummages for a blanket and moves in her slim tailored Uniform to pin it over the cry at the top of the door. As though she blew
The door down with a silent blast from her lungs frozen she is black Out finding herself with the plane nowhere and her body taking by the throat The undying cry of the void falling living beginning to be something That no one has ever been and lived through screaming without enough air Still neat lipsticked stockinged girdled by regulation her hat Still on her arms and legs in no world and yet spaced also strangely With utter placid rightness on thin air taking her time she holds it In many places and now, still thousands of feet from her death she seems To slow she develops interest she turns in her maneuverable body
James Dickey (2 februari 1923 – 19 januari 1997)
De Viëtnamese dichter Xuân Diệu werd geboren op 2 februari 1916 in Gò Bồi, gemeente Tùng Giản. Zie ookook alle tags voor Xuân Diệu op dit blog.
Here Comes Autumn
The grieving willows droop in deep mourning, Their sad hair streaming like teardrops falling. Here comes autumn, here comes the autumn cold In its faded mantle woven with leaves of gold.
Various blossoms have fallen off their branch Amidst a garden where the red mingles with blue. The trembling breath of breeze shakes the leaves and A few shriveled limbs like fragile bones in somber hue.
At times the moon appears with all her puzzled look. And on the far side mountains start to veil with fog. I hear the bitter cold stirring the wind, But see no boats making their cross-stream run.
High in the cloudy sky the birds flee on While the leaden air broods o'er the parting. A few sad girls against the door lean in silence Looking pensively into the distance.
Vertaald door Thomas D. Le
Xuân Diệu (2 februari 1916 - 18 december 1985) Hier met de bevriende dichter Cù Huy Cận (rechts)
Unter allen Schmerzen, Die mir zugetheilt, Wühlet mir im wunden Herzen Einer, der nicht heilt, Den ich stets erneue – Ach, unsäglich ist der Schmerz der Reue!
Reue, daß ich Einen Von mir lassen hieß, Heiße, bittre Thränen weinen Einen weinen ließ; Den ich treulos nannte, Einzig liebte, liebt und ganz verkannte.
Könnt ich rufen, weinen Ihn, ach ihn zurück, Ohne Thränen ließ ich keinen, Keinen Augenblick! Doch in welchen Stunden Habt ihr klaren Auges mich gefunden?
Trügen Thränenfluthen Mich zur ewgen Ruh! Dem willkommnen Tode bluten Meine Wunden zu. Im gebrochnen Herzen Heilen alle unheilbaren Schmerzen.
Ludwig Eichrodt (2 februari 1827 – 2 februari 1892) Karlsruhe
De Armeense schrijver Gostan Zarian werd geboren op 2 februari 1885 in Shemakha, voormalige hoofdstad van Azerbeidzjan. Zie ook alle tags voor Gostan Zarian op dit blog.
Uit:The Ship On The Mountain (Vertaald door Shant Norashkharian)
"Why not?...That was not such a bad thing..." "No. It was very good. What was bad, came later when they invited you to the roulette room, for charity. Then, naturally, you were intimidated and accepted their offer, you lost your last pennies, and with a cold face, feeling guilty for not having any more to spend, somehow you came out and fled." "That is what it was all about..." "Tbilisi now has this kind of lifestyle. Nightclubs, beautiful Russian princesses, famous artists. It is surprising how profiteering the high nobility has become with respect to art...They invite you one evening, to a place where one of the renowned poets will read his latest writings. Full crowd. In the center of the hall there is a small stage. Roaring applause. The poet comes on stage. Dressed in a long and strange shirt sewn from the silk of Bukhara, the edge of his nose painted, his face tattooed like a gypsy, he starts to recite like a third-rate actor, with a distant and vague voice, singular and unintelligible words. The ladies sigh and start applauding. They surround the poet, shake his hands and kiss them. Then, unavoidably, they invite you over to the other room, where, by chance, you rediscover the familiar roulette, and the delicate ladies who eat you with their eyes..."
Gostan Zarian (2 februari 1885 – 11 december 1969)
“In einer der besten Städte, so in der französischen Provinz Touraine liegen, war ein junger Prinz, aus einem sehr guten Geschlecht, von Jugend auf erzogen worden. Von der guten Gestalt, Anmut und Artigkeit und andern Vollkommenheiten desselben darf man nichts mehr sagen, als daß er damals seinesgleichen nicht gehabt. In seinem fünfzehnten und sechzehnten Jahre war die Jagd sein bester Zeitvertreib; so gar, daß er Hunde, Pferde und wilde Tiere weit lieber als das schönste Weibesbild von der Welt ansah. So brachte er seine Zeit zu, bis er ungefähr eines Frauenzimmers ansichtig ward, die vormals in seinem Schlosse erzogen worden, aber nach dem Tode ihrer Mutter, nebst ihrem Vater und Bruder, in eine andre angrenzende Landschaft gewichen und daselbst völlig erwachsen war, Charlotte, so hieß diese Jungfer, hatte eine uneheliche Halbschwester, die ihr Vater überaus geliebt und an einen Küchenschreiber des oberwähnten Prinzen verheiratet hatte. Sobald ihr Vater gestorben war, fiel ihr das wenigeVermögen zu, was derselbe in der vorhin gedachten Stadt besessen, und sie begab sich nach seinem Tode wieder dahin, wo ihre Güter lagen. Es war nicht ratsam, daß sie als ein junges wohlgebildetes Frauenzimmer, welches schon imstande war zu heiraten, in einem eigenen Hause allein wohnen sollte; derowegen begab sie sich zu ihrer Schwester, der Küchenschreiberin, ins Haus, als zu welcher sie ein gutes Vertrauen hatte. Der Prinz sah nun, wie gedacht, diese wohlgestalte Brünette mit ganz andern Augen an, als er bis dahin alles andre Frauenzimmer angesehen hatte.“
Johann Ch. Gottsched (2 februari 1700 - 12 december 1766) De kerk van Juditten op een oude gekleurde ansichtkaart
De Amerikaanse schrijfster van Russische komaf Ayn Rand (eig. Alissa "Alice" Zinovievna Rosenbaum) werd geboren in Sint-Petersburg op 2 februari 1905. Zie ook alle tags voor Ayn Rand op dit blog.
Uit: The Fountainhead
“I do not blame Peter Keating. He was helpless. He had a contract with his employers. It was ignored. He had a promise that the structure he offered would be built as designed. The promise was broken. The love of a man for the integrity of his work and his right to preserve it are now considered a vague intangible and an inessential. You have heard the prosecutor say that. Why was the building disfigured? For no reason. Such acts never have any reason, unless it’s the vanity of some second-handers who feel they have a right to anyone’s property, spiritual or material. Who permitted them to do it? No particular man among the dozens in authority. No one cared to permit it or to stop it. No one was responsible. No one can be held to account. Such is the nature of all collective action. “I did not receive the payment I asked. But the owners of Cortlandt got what they needed from me. They wanted a scheme devised to build a structure as cheaply as possible. They found no one else who could do it to their satisfaction. I could and did. They took the benefit of my work and made me contribute it as a gift. But I am not an altruist. I do not contribute gifts of this nature. “It is said that I have destroyed the home of the destitute. It is forgotten that but for me the destitute could not have had this particular home. Those who were concerned with the poor had to come to me, who have never been concerned, in order to help the poor. It is believed that the poverty of the future tenants gave them the right to my work. That their need constituted a claim on my life. That it was my duty to contribute anything demanded of me.”
„Rosa ist hier aufgewachsen, und ihre Liebe zu der Insel ist unverkennbar. Die Pension bleibt im Winter geschlossen. Wir sind die einzigen Gäste, beziehungsweise von Rosa und Gianni, einem Freund von ihr, eingeladen. Gianni ist vermutlich um die 75. Ich habe ihn nie nach seinem Alter gefragt, aber aus seinen Erzählungen kann ich mir das so ungefähr ausrechnen. Er ist Römer, klein, aber stolz in seiner Haltung, seine einfache Bekleidung hat Stil und die schneeweißen, immer noch dichten Haare trägt er wie eine Krone. Ich denke, er schlief früher in großen, weichen Betten und dinierte an langen, edlen Tafeln, auch wenn er jetzt hier ganz einfach in einem kleinen, gut erhaltenen Haus lebt. Er kam vor 15 Jahren hierher, um seinem Tod in Würde zu begegnen. Die Ärzte konnten ihm nicht mehr helfen, Prostatakrebs, noch ein paar Monate, hatten sie gesagt. Seither lebt er in Frieden und ohne Schmerzen auf dieser Insel, steht mit der Sonne auf und legt sich zur Ruhe, wenn es dunkel wird, pflegt seinen prachtvollen Garten, erntet das ganze Jahre irgendwelche Früchte seiner Arbeit und lebt mehr oder weniger vom Tauschgeschäft mit anderen Insulanern und Touristen. Er hat für jeden ein paar freundliche Worte bereit, wenn man ihm an der Bar, am Hafen oder auf einem Pfad begegnet. Ich drehe mich in der Matte auf die andere Seite und schaue hinüber zur offenen Tür. Nathan atmet schwer, er ist nicht krank, nur todmüde vom langen unermüdlichen Kampf für seine Sache.“
God be with thee, Land of the Bavarians, German soil, fatherland! Over thy wide area rest thy merciful hand! He shall protect thy meadows, shield the buildings of thy towns and His Heaven He lifts up His colours – white and blue.
Michael Öchsner (2 februari 1816 – 8 oktober 1893) Maximilianeum, München
Ein namenloses Heimweh weinte lautlos In meiner Seele nach dem Leben, weinte, Wie einer weint, wenn er auf großem Seeschiff Mit gelben Riesensegeln gegen Abend Auf dunkelblauem Wasser an der Stadt, Der Vaterstadt, vorüberfährt. Da sieht er Die Gassen, hört die Brunnen rauschen, riecht Den Duft der Fliederbüsche, sieht sich selber, Ein Kind, am Ufer stehn, mit Kindesaugen, Die ängstlich sind und weinen wollen, sieht Durchs offene Fenster Licht in seinem Zimmer - Das große Seeschiff aber trägt ihn weiter, Auf dunkelblauem Wasser lautlos gleitend Mit gelben, fremdgeformten Riesensegeln.
Im Grünen zu singen
War der Himmel trüb und schwer, Waren einsam wir so sehr, Voneinander abgeschnitten! Aber das ist nun nicht mehr: Lüfte fließen hin und her; Und die ganze Welt inmitten Glänzt, als ob sie gläsern wär.
Sterne kamen aufgegangen, Flimmern mein - und deinen Wangen, Und sie wissens auch: Stark und stärker wird ihr Prangen; Und wir atmen mit Verlangen, Liegen selig wie gefangen, Spüren eins des andern Hauch.
Besitz
Großer Garten liegt erschlossen, Weite schweigende Terrassen: Müßt mich alle Teile kennen, Jeden Teil genießen lassen!
Schauen auf vom Blumenboden, Auf zum Himmel durch Gezweige, Längs dem Bach ins Fremde schreiten, Niederwandeln sanfte Neige:
Dann erst komme ich zum Weiher, Der in stiller Mitte spiegelt, Mir des Gartens ganze Freude Träumerisch vereint entriegelt.
Aber solchen Vollbesitzes Tiefe Blicke sind so selten! Zwischen Finden und Verlieren müssen sie als göttlich gelten.
All in einem, Kern und Schale, Dieses Glück gehört dem Traum Tief begreifen und besitzen! Hat dies wo im Leben Raum?
Hugo von Hofmannsthal (1 februari 1874 – 15 juli 1929) Borstbeeld in het Festspielhaus, Salzburg
Uit: De Etruskische glimlach (Vertaald door Eugenie Schoolderman)
“Bij de uitgang begint hij over iets anders. ‘Dus het gesprek met de directeur ging niet zo goed?’ Zijn zoon trekt een zuur gezicht. ‘Nou ja, het is altijd hetzelfde, u kent het wel. Ze beloven van alles, maar daarna... Hij sprak vol lof over Andrea, dat wel. Hij had zelfs haar laatste artikel gelezen.’ De vader herinnert zich hoe hij vlak na de oorlog met Ambrosio en een andere partizaan (hoe heette hij ook alweer, die Albanees, die zo goed kon schieten? Dat vervloekte geheugen ook!) naar Rome ging om bij een partijbonze landhervormingen te eisen voor de regio Sila Piccola. ‘Liep hij met je mee naar de deur terwijl hij je op de schouder sloeg?’ ‘Jazeker, hij was echt bijzonder vriendelijk.’ Zijn zoon glimlacht, maar de vader fronst het voorhoofd. ‘Net als toen,’ denkt hij bij zichzelf. ‘Eerst moesten er drie doden vallen bij de boerenbetoging in Melissa, in de buurt van Santa Severina, voordat de heren politici in Rome opschrokken en besloten iets te gaan doen.’ Eenmaal op de parkeerplaats stappen ze in de auto. In zichzelf mopperend maakt de oude Roncone zijn autogordel vast. ‘Pure geldklopperij die dingen. Alsof je niet zelf mag uitmaken hoe je wilt sterven!’ Ze rijden weg richting de uitvalsweg van Rome. Even nadat ze tol hebben betaald, inmiddels op de Autostrada del Sole, draait de vader op zijn dooie gemak een sigaret en begint weer over hetzelfde.”
José LuisSampredo (1 februari 1917 – 8 april 2013)
Kann, soll und muß, und kreuzungsfrei, im Hundert, vom Hundert, auf Hundert.
Und schließlich einsilbig, Buchstaben, Interjektionen zusammenschrumpfend,
Hinweise auf Wörterbücher, Journale, der Vorzug von Sprachfehlern.
Ende eines Sommers
Wer möchte leben ohne den Trost der Bäume!
Wie gut, daß sie am Sterben teilhaben! Die Pfirsiche sind geerntet, die Pflaumen färben sich, während unter dem Brückenbogen die Zeit rauscht.
Dem Vogelzug vertraue ich meine Verzweiflung an. Er mißt seinen Teil von Ewigkeit gelassen ab. Seine Strecken werden sichtbar im Blattwerk als dunkler Zwang, die Bewegung der Flügel färbt die Früchte.
Es heißt Geduld haben. Bald wird die Vogelschrift entsiegelt, unter der Zunge ist der Pfennig zu schmecken.
Schuttablage
Über den Brennesseln beginnt, keiner hört sie und jeder, die Trauer der Welt; es rührt der Wind die Elastik einer Matratzenfeder. Wo sich verwischt die goldene Tafelschrift, im Schnörkel von Blume und Trauben, wird mir sichtbar, - o wie es mich trifft: Liebe, Hoffnung und Glauben. Ach, wer fügte zu bitterem Scherz so die Scherben zusammen? Durch die Emaille wie durch ein Herz wachsen die Brennesselflammen. Im verrosteten Helm blieb ein Wasserrest, schweifenden Vögeln zum Bade. Verlorene Seele, wen du auch verläßt, wer fügt dich zusammen in Gnade?
Günter Eich (1 februari 1907 - 20 december 1972) Cover van een deelbiografie over de periode 1944–1954
“God zat in Zijn Eeuwig Wachthuis en keek naar de boer. Men had Zijn Tekens weer eens niet verstaan. (...) De zon hinderde God, maar uit Z'n eeuwige wijsheid emaneerde de regenwolk die wij al signaleerden en verbleekte het licht. Slagschaduwen markeerden de boer. God zag de groezelige tranen en verstond de woorden. Hij luisterde. Hij hoorde ook dat zangerig kreunen en vond met Boon dat het te erg was. Hij overzag de glimmende rails en de dijk. Kon het nog, vroeg God Zich af. De militaire arts was er nog niet, de manschappen van de Genie nog lang niet. Maar wat hun te laten zien als ze arriveerden? Wat moest de zin van hun vertrek zijn? God glimlachte bij een inval. Zijn Genade zag scherper dan Zijn Gedachte: in een letterlijke bliksemflits combineerde Hij Zijn Intuïtie met de verkleinde schaal van Z'n Gedachte, de noodwendigheid, tot voor menselijke denkvorm inschuifbare proporties die beneden 'realiteit' schenen te heten. 'Laat het een uur geleden zijn,' had de boer gesmeekt. God rekende. Een half uur was ook goed. Een kwartier zelfs; het kon nog. God stak Z'n Oneindige hand uit naar een reusachtige handle in het Hemels Wachthuis. (...) Hij duwde het staketsel, dat van een soort kunststof vervaardigd leek die op aarde vooralsnog onbekend was, een kwartslag van Zich af.”
„Geheimnisvolle Szene: Die Lampe im Wohnzimmer ausgeschaltet, meine Mutter sitzt ganz nah am Radio, ihr markantes Profil schwach betont von grünem Licht, das von münzkleiner Fläche ausgeht, in der Schauseite des Radios – das Magische Auge, die Signalstärke, die Genauigkeit des Empfangs anzeigend mit grünem Doppelfächer.Ihr Kopf zusätzlich betont von der Skalenbeleuchtung. Kleines Aufschrecken, Geste der Abwehr, als ich auf dem Weg zum Klo durchs Wohnzimmer gehe – sicherlich im Nachthemd, im weißen, wie damals üblich, auch bei Buben. Meine Erinnerung behauptet, ich hätte gleich gewusst, sogleich erfasst, worum es ging: Mutter Helene hört einen ausländischen Sender, einen ›Feindsender‹. Im Süden des damaligen »Reichs«, in Bayern, in Herrsching am Ammersee, dürfte es Radio Beromünster gewesen sein. Oder konnte dort auch das deutschsprachige Programm der BBC empfangen werden? Wie auch immer: Zu hören war eine Männerstimme, und die sprach deutsch. Nähertretend sah ich auf dem Radio eine zusammengefaltete Decke (das Plaid, wie meine Mutter noch sagte, in der Sprache ihrer Generation und Herkunft); die Abdeckung sollte den Klang dämpfen – der Hausherr, der Vermieter, galt als Nazi, einer der beiden Söhne war Fähnlein führer der Hitlerjugend. Konnte man damals schon Basstöne durch Regler ausfiltern? Über einen Drehkondensator? Auch so ein Wort, das mit der Erinnerung an die Szene auftaucht: der Drehkondensator im Röhrenradio."
“Evidently, the baby slept through the pandemonium for all we could hear were the wife's shouts and screams and the husband's fury: noises off. Suddenly they appeared on the stairs, the second half of their staircase, before our eyes, as on a stage. Milly, always with her sense of the appropriate, dashed down to her bedroom and reappeared with a near-full box of chocolates. We sat side by side, eating chocolates, and watching the show. So far, no blows, no fisticuffs; but much waving of arms and menacing. Then the husband seized his wife by the hair and dragged her up a few stairs, she meanwhile beating his body and caterwauling. Eventually I phoned the police, for the fight was becoming more serious. A policeman arrived at our door within ten minutes. He seemed to take a less urgent view of the din going on in the next-door house and was reluctant to interfere. He joined us on the staircase from where we could now only see the couple's feet as they wrestled. The policeman crowded beside us, for there was no convenient place for him to sit. My hips took up all the spare space. But finally our neighbours descended their staircase so that we could see them in full. "Can't you stop them?" said Milly, passing the chocolates. The policeman accepted a chocolate. "Mustn't come between husband and wife," he said. "Inadvisable. You get no thanks, and they both turn on you. We could see the force of this argument. Milly offered to make a cup of tea, which she was always ready to do. Finally the policeman said, "I'll go and have a word with them. This time of night, disturbing the peace."
I've known rivers: I've known rivers ancient as the world and older than the flow of human blood in human veins.
My soul has grown deep like the rivers.
I bathed in the Euphrates when dawns were young. I built my hut near the Congo and it lulled me to sleep. I looked upon the Nile and raised the pyramids above it. I heard the singing of the Mississippi when Abe Lincoln went down to New Orleans, and I've seen its muddy bosom turn all golden in the sunset.
I've known rivers: Ancient, dusky rivers.
My soul has grown deep like the rivers.
My People
The night is beautiful, So the faces of my people.
The stars are beautiful, So the eyes of my people.
Beautiful, also, is the sun. Beautiful, also, are the souls of my people.
“Rome ! L’antique capitale du monde civilisé dormait, appesantie en une morne tristesse. Une sorte de terreur mystérieuse et profonde glaçait la superbe cité jusque dans ses moelles. Rome se taisait, Rome priait, Rome étouffait. Là où la voix puissante de Cicéron avait fait retentir la tribune d’un Forum tumultueux, psalmodiaient des voix sinistres. Là où les Gracchus avaient combattu pour la liberté, pesait de tout son poids le sombre et farouche despotisme de Rodrigue Borgia. Et Rodrigue Borgia n’était qu’une personne dans la trinité menaçante qui régnait sur la Ville des Villes. Rodrigue avait un fils qui, plus que lui, représentait la Violence, et une fille qui, mieux que lui, symbolisait la Ruse ! Le fils s’appelait César. La fille s’appelait Lucrèce... Nous sommes au mois de mai de l’an 1501, à l’aube du seizième siècle. Ce jour-là, le soleil s’est levé dans un ciel rutilant. La matinée est radieuse. Une joie immense est dans les airs. Mais Rome demeure glacée, glaciale, car les prêtres règnent sur terre. Pourtant, devant la grande porte du château Saint-Ange, la forteresse qui, près du Vatican, hérisse ses odieuses tourelles, des hommes du peuple sont rassemblés par la curiosité. Pieds nus, en haillons, la tête couverte de crasseux bonnets phrygiens, ils contemplent, avec une admiration pleine de respect, un groupe de jeunes seigneurs qui, réunis sur la place, paradent, causent bruyamment, rient aux éclats et dédaignent de laisser tomber un regard sur la tourbe qui, de loin, les envie.”
Michel Zevaco (1 februari 1860 – 8 augustus 1918) Cover
Uit: Teken van leven (Vertaald door C.J. Pouw en Wilfred Smit)
“Een naaldbomenwoud – ongerept, ondoordringbaar, met beren, met de scherpe geur van paddestoelen en hars, met overjarige, rafelige mossen. Het had de ijzeren helmen van roofridders voorbij zien trekken, en de kappen van zwerfmonniken die het oude, ware geloof aanhingen, en de gerafelde mutsen van Stenka Razin’s vrijbuiters, en de bevroren pluimen van kleumende Fransen. En dan – alles voorbij, of het nooit geweest was. En opnieuw de blauwe winterdagen, een ritselend pak sneeuw dat langs de takken naar beneden glijdt, takjes die kraken van vorst, het kloppen van een specht. En de gele zomerdagen, waskaarsen in knoestige groene handen, doorzichtige, honingkleurige tranen langs de ruwe stammen omlaag, koekoeks die de jaren tellen. Maar kijk, in die lome hitte zwollen de wolken op, langs een paarsrode naad barstte de hemel open, sproeide vuur – en het eeuwenoude woud begon te roken. Tegen de morgen waren overal zinderende rode tongen, overal gesis, gefluit, gekraak, gebrul, de halve hemel in zwarte rook, de bloedrode zon maar nauwelijks zichtbaar. En wat willen nietige mensjes met hun schoppen, geultjes en emmers? Het woud is verdwenen, in rook opgegaan: alleen nog maar boomstompen, roet, as.”
Jevgeni Zamjatin (1 februari 1884 – 10 maart 1937) Lebedyan, geschilderd door Boris Kustodiev, 1926
“Schon während der Zeit des Bauens waren wir diesem und jenem der Nachbarn in Berührung gekommen. Wir spürten zuerst nichts als ein neugieriges Mißtrauen. Sie fragten sich wohl: Was wollen diese Eindringlinge hier? Bauen da ein Haus, das niemand geschenkt möchte, stecken Geld hinein -. Und der Mann macht sich zum eigenen Taglöhner und Handwerker, auch die Frau greift zu. Also doch arme Leute, die der Gemeinde einmal zur Last fallen werden! Man muß sie ein wenig von oben herab behandeln. Im Herbst, als wir noch bauten, kam ein Mann aus der Nachbarschaft: er trieb eine Kuh auf die Weide, und die Weide war ein Stück Wiese vor dem Hause. Ich bereitete Mörtel. Der Mann legte die Fingerspitzen an den Hutrand. Das war sein vorsichtiger Gruß. Ich zog den Hut. Er kam näher und tat verwundert: "Gebaut wird da?" Das wußte er nun schon seit Wochen, überdies hatte ich schon einige Malge Bier bei ihm holen lassen. Er war der Wirt nahe der Brücke. "Wir bauen doch schon seit vier Wochen", sagte ich. "Schon seit vier Wochen? Darf man nachschauen?" Freilich durfte er. Sein Gesicht war voll Gram und Verdruß. Man hatte ihm, wie ich später erfuhr, ein paar Tage vorher einen Floh ins Ohr gesetzt. Als er sich ein paar Minuten lang umgesehen hatte, kam er wieder zu mir und sagte, in die Diele zeigend: "Groß, viel zu groß!"
Georg Rendl (1 februari 1903 – 10 januari 1972) Cover biografie
Mit dem Vogel sind geflogen seine Kiner übers Meer. Droben ward der Himmel trüber; drunten brausten Sturmeswogen; und die Kinder klagen sehr: Ach wie kommen wir hinüber? Nirgend will ein Land uns winken, und die müden Schwingen sinken. Aber ihre Mutter sagt: Kinder bleibet unverzagt! Fühlt ihr nicht im Tiefsten innen unaufhaltsam einen Zug, neuen Frühling zu gewinnen? Auf! in Jenen ist kein Trug, der die Sehnsucht hat gegeben. Er wird uns hinüberheben, und euch trösten balde, balde in dem ungbelaubten Walde!
Abraham E. Fröhlich (1 februari 1796 – 1 december 1865) Brugg