De Oostenrijkse dichter en schrijver Robert Neumann werd geboren op 22 mei 1897 in Wenen. Daar studeerde hij ook medicijnen, scheikunde en germanistiek. Vevolgens werkte hij als zwemtrainer, opzichter en bankkoopman. Pas daarna besloot hij schrijver te worden, waarbij hij vooral door parodistisch werk naam maakte. Tijdens WO II ging hij in Brits ballingschap. Talrijke novellen en romans verschenen in de Engelse taal, maar ook zijn kroniek van het joodse volk An den Wassern von Babylon. Na WO II vestigde hij zich in het Zwitserse Locarno, later in München.
Uit: Mit fremden Federn. Parodien
Ein Sohn, etwas frühreif, schreibt an Frau Grosshennig"
Nach Erich Kästner
Liebe Mutter! Das war natürlich sehr freundlich,
daß du mir schriebst. Und ich bin dir durchaus nicht gram.
Im Augenblick war es ja allerdings etwas peinlich,
weil eben ein Mädchen bei mir lag, als der Briefbote kam.
Sie heißt Hilda und ist gesund, da mußt du dich nicht erregen.
Das tut dir nicht gut. Sie ist zärtlich, sie hat eine Tante und wohnt nebenan Nummer acht.
Diese Mitteilungen mache ich dir hauptsächlich des Reimes wegen,
und weil das mit dem Mädchen sich so reizend natürlich macht.
Du fragst, was ich treibe. Ich treibe soziales Gewissen.
Ich treibe auch Kinderseele. Wie, bitte? Danke, es geht.
Dagegen gibt es welche, die wollten meinen Roman lieber missen,
obwohl er so schön ist. Weil er nämlich fast nur aus zu Prosa gewalzten Kästnergedichten besteht.
So gebe ich eben plauderdings dem Kurfürstendamme,
was des Kurfürstendammes ist, gut für Kunz oder Hinz.
Die halten das dann für Asphalt. Aber gleich darunter flackert mit scheu leuchtender Flamme
die Melancholie. Und ein wenig Moral. Und ein wenig Provinz.
Ist das neu? Lies den Heine, wenn du den Heine liest.
Uns Erwürger des Gefühls würgt ja doch nur das Gefühl.
Na, schon gut! Halb ein Bürgerschreck und halb ein erschrockener Bürger
dichte ich mich leicht frierend durch das Menschengewühlt.
Robert Neumann (22 mei 1897 3 januari 1975)
De Duitse dichter en politicus Johannes Robert Becher werd geboren in München op 22 mei 1891. In 1910 probeerde hij met zijn vriendin zelfmoord te plegen; alleen Becher overleefde, zwaar gewond. Vanaf 1911 studeerde hij medicijnen en filosofie in München en Jena, maar hij brak zijn studie af om schrijver te worden. In 1913 verschenen zijn eerste expresionistische werken. Vanwege zijn zelfmoordpoging werd hij afgekeurd voor de dienstplicht tijdens WO I. Becher werd in 1917 lid van de USPD en stapte in 1918 over naar de Spartakusbund, waaruit in januari 1919 de KPD ontstond. Teleurgesteld over het mislukken van de revolutie verliet Becher de KPD in 1920 en zocht hij toenadering tot de godsdienst. In 1923 werd Becher weer lid van de KPD en werd hij ook actief.
In 1925 verscheen zijn anti-oorlogsroman Levisite oder Der einzig gerechte Krieg. In maart 1933 na de Rijksdagbrand vluchtte Becher naar het Tsjechoslowaakse Brno. In 1935 vestigde hij zich in de Sovjet-Unie en werd hij hoofdredacteur van het emigrantentijdschrift Internationale Literatur Deutsche Blätter en lid van het centraal comité van de KPD. Al snel kwam Becher in Moskou in de problemen bij de Stalinistische zuiveringen. In 1936 mocht hij de Sovjet-Unie al niet meer verlaten en in 1941 werd hij naar Tasjkent gedeporteerd, waar hij zich meerdere malen van het leven probeerde te beroven. In 1943 was Becher mede-oprichter van het Nationalkomitee Freies Deutschland. Door zijn contacten in deze tijd met Georg Lukács keerde Becher zich af van het expressionisme; zijn werken van na die tijd stonden in het teken van het socialistisch realisme. Na WO II keerde Becher terug naar Duitsland en vestigde zich in de Sovjet-bezettingszone. Hij was betrokken bij de oprichting van het Aufbau Verlag en het literatuurtijdschrift Sinn und Form. Vanaf 1946 was Becher lid van het centraal comité van de SED. Na de oprichting van de DDR op 7 oktober 1949 werd Becher lid van de Volkskammer. Op verzoek van het centraal comité schreef hij de tekst van het lied Auferstanden aus Ruinen, "Opgestaan uit ruïnes", op een melodie van Hanns Eisler, dat tot het volkslied van de DDR werd verkozen. Van 1954 tot 1958 was Becher minister van cultuur van de DDR.
Exil
Ihr, die ihr in die Heimat wiederkehrt,
Verbannte, ihr, die ihr den jahrelangen
Endlosen Weg zu Ende seid gegangen
Und habt nur eins, der Rückkehr Tag, begehrt
Und ihr, Verbannte auch, die ihr voll Bangen
Habt ausgeharrt und habt euch still gewehrt,
Von langem Warten müd und ausgezehrt,
Inmitten eures eigenen Volks gefangen
Seid hier gewarnt und seht das Transparent:
»Laßt, die ihr eingeht, alle Hoffnung fahren!
Wenn der Verbannung Fluch ihr nicht erkennt,
Treibt ihr wie vormals ein verlorenes Spiel.
Bevor aus Deutschland wir vertrieben waren,
Wir lebten schon seit Jahren im Exil.«
Das Sonett
Wenn einer Dichtung droht Zusammenbruch
und sich die Bilder nicht mehr ordnen lassen,
wenn immer wieder fehlschlägt der Versuch,
sich selbst in eine feste Form zu fassen,
wenn vor dem Übermaße des Geschauten
der Blick sich ins Unendliche verliert,
und wenn in Schreien und in Sterbenslauten
die Welt sich wandelt und sich umgebiert
wenn Form nur ist: damit sie sich zersprenge
und Ungestalt wird, wenn die Totenwacht
die Dichtung hält am eigenen Totenbett
alsdann erscheint, in seiner schweren Strenge
und wie das Sinnbild einer Ordnungsmacht,
als Rettung vor dem Chaos - das Sonett.
Johannes R. Becher (22 mei 1891 - 11 oktober 1958)
Beeld, gemaakt door Fritz Cremer in Berlin-Pankow, Bürgerpark
De Franse schrijver Gérard de Nerval (pseudoniem van Gérard Labrunie) werd geboren in Parijs op 22 mei 1808. Zijn vader was legerarts bij Napoleon, zijn moeder stierf toen hij twee was. Daarna werd hij ondergebracht bij een oom en tante in La Valois, bij Ermenonville. Nerval was schrijver, toneelcriticus en reisjournalist. Reis naar het Oosten (1851) was een van zijn succesvolste werken. Daarnaast vertaalde hij Goethes Faust en poëzie van Heinrich Heine. Tijdens zijn leven heeft Nerval nooit iets gepubliceerd. Hij had nooit een vaste verblijfplaats, al heeft hij nog wel een tijdje in het huis van een oom en tante gewoond, toen hij dat erfde. Pas na zijn dood is zijn werk in boekvorm verschenen.
Uit: Aurélia
Je n'ai pu percer sans frémir ces portes d'ivoire ou de corne qui nous séparent du monde invisible. Les premiers instants du sommeil sont l'image de la mort; un engourdissement nébuleux saisit notre pensée, et nous ne pouvons déterminer l'instant précis où le moi, sous une autre forme, continue l'oeuvre de l'existence. C'est un souterrain vague qui s'éclaire peu à peu, et où se dégagent de l'ombre et de la nuit les pâles figures gravement immobiles qui habitent le séjour des limbes. Puis le tableau se forme, une clarté nouvelle illumine et fait jouer ces apparitions bizarres; - le monde des Esprits s'ouvre pour nous.
Swedenborg appelait ces visions Memorabilia; il les devait à la rêverie plus souvent qu'au sommeil; l'Âne d'or d'Apulée, la Divine Comédie du Dante, sont les modèles poétiques de ces études de l'âme humaine. Je vais essayer, à leur exemple, de transcrire les impressions d'une longue maladie qui s'est passée tout entière dans les mystères de mon esprit; - et je ne sais pourquoi je me sers de ce terme maladie, car jamais, quant à ce qui est de moi-même, je ne me suis senti mieux portant. Parfois, je croyais ma force et mon activité doublées; il me semblait tout savoir, tout comprendre; l'imagination m'apportait des délices infinies. En recouvrant ce que les hommes appellent la raison, faudra-t-il regretter de les avoir perdues ?...
Gérard de Nerval (22 mei 1806 26 januari 1855)
De Franse dichter en schrijver Catulle Mendès werd geboren op 22 mei 1841 in Bordeaux. Hij groeide op in Toulouse en ging in 1859 naar Parijs, waar hij al snel een beschermeling werd van Théophile Gautier. Zijn eerste bundel Philoméla verscheen in 1863. Hij sloot zich aan bij een kring van schrijvers rondom Charles Leconte de Lisle waartoe ook François Coppée, Léon Dierx, José-Maria de Heredia en Théodore de Banville behoorden. Ook vond hij aansluiting bij de Parnassiens. Gedenkwaardig is de manier waarop hij stierf. Mendès zat dronken in de nachttrein naar Parijs en was in slaap gevallen. Toen de trein bij Saint-Germain-en-Laye, vlakbij Parijs, door een tunnel reed, werd Mendès wakker en dacht hij dat hij was gearriveerd. Hij opende het portier en stapte uit. De volgende morgen werd hij dood op de spoorbaan gevonden.
Ballade de l'âme de Paul Verlaine
Bien qu'il ait l'âme sans rancune,
Pierrot dit en serrant le poing :
" Mais, sacrebleu, je n'ai nul point
De ressemblance avec la lune !
" Ô faux sosie aérien !
Mon nez s'effile, elle est camuse ;
Elle a l'air triste ! Je m'amuse
De tout, un peu, beaucoup, de rien.
" On la dit pâle ! Allons donc ! jaune !
Moi seul suis blanc comme les miss.
Elle est chaste autant qu'Artémis,
Je le suis aussi, comme un faune.
" N'importe ! Dès qu'elle a penché
Son front : " Bonsoir, Pierrot céleste ! "
Dit l'un ; un autre dit : " Ah ! peste !
" Pierrot, ce soir, a l'oeil poché. "...
Catulle Mendès (22 mei 1841 7 fenruari 1909)
22-05-2009 om 13:22
geschreven door Romenu
|