De Nederlandse dichter, predikant en hoogleraarr Nicolaas Beets werd geboren op 13 september 1814 in Haarlem. Zie ook mijn blog van 13 september 2006 en ook mijn blog van 13 september 2008 en ook mijn blog van 13 september 2009.
Uit: Camera Obscura
De Hollandsche jongen is grof: fiksche knieën, fiksche knokkels. Hij is blank van vel, en kleurig van bloed. Zijn oogopslag is vrij; bij 't brutale af. Liefst draagt hij zijn ooren buiten zijn pet. Zijn haar is van zondagmorgen half elf tot zaterdagavond, als hij naar bed gaat, in volkomen wanorde. Het overige van de week zit het goed. Krul zit er meestal niet heel veel in. Gekrulde haren, gekrulde zinnen! Maar sluik is het óók niet; sluik haar is voor gierigaards en benepen harten; dat zit niet in jongens; sluik haar krijgt men, geloof ik, eerst op zijn veertigste jaar. De Hollandsche jongen draagt zijn das liefst als een touwtje, en nog liever in 't geheel niet; een blauw of schotsch-bont kieltje over zijn buis, een verstelde broek - dit laatste kenteeken gaat vast. In dees broek voert hij met zich - al wat de tijd opgeeft; dat wisselt af; knikkers, stuiters, ballen, een spijker, een aangebeten appel, een stukkend knipmes, een touwtje, drie centen, een kluit vischdeeg, een dolle kastanje, een stuk elastiek uit de bretel van zijn oudsten broer, een leeren zuiger om steenen mee uit den grond te trekken, een voetzoeker, een zakje met kokinjes, een grifje, een koperen knoop om heet te maken, een hazesprong, een stukje spiegelglas, enz. enz. alles opgestopt en in rust gehouden door een bonten zakdoek.
De Hollandsche jongen maakt in 't voorjaar eene verzameling van uitgeblazen eieren; in het uithalen van nestjes geeft hij blijken van kracht en behendigheid, en misschien van den aanleg tot de zeevaart, ons volk eigen; in het inkoopen van vreemde soorten, bewijzen van onverstoorbare goede trouw; en in het verkwanselen van zijne doubletten, van vroegtijdigen Hollandschen handelsgeest. De Hollandsche jongen, het is waar, slaat zijne bokken hardvochtig, maar in 't geven van roggebrood aan diezelfde dieren heeft hij zijns gelijken niet.
Nicolaas Beets (13 september 1814 13 maart 1903)
Tekening door L. Springer (1837)
De Franse dichter en schrijver Francis Yard werd geboren op 13 september 1873 in Boissaye / Seine-Maritime. Yard, waarvan de ouders een kleine boerderij ëxploiteerden groeide op in armoede. Toen hij zestien was schreef hij zijn eerste gedichten. Een erfenis stelde hem in staat op de leeftijd van 23 jaar naar Parijs te gaan, waar hij als le poète de Chaumes bekend werd en in 1900 zijn eerste gedichtenbundel Dehors publiceerde. Van 1904 tot zijn pensionering in 1931 werkte Yard als leraar, het laatste aan de École Petit-Leroy in Rouen. Hij schreef ook gedichten beïnvloed door het Symbolisme. In de edities van de almanak Normand 1930 tot 1932, publiceerde hij short stories en verhalen. Naast een verzameling van legenden en verhalen uit de Normandische literatuur publiceerde Yard ook een taalkundig werk over de taal van zijn eigen regio
La danseuse aux mille pieds
La danseuse aux mille pieds Qui revient quand on s'ennuie, Lorsque les rondins mouillés, Sur les deux chenets rouillés, Pleurent noir comme la suie,
C'est la pluie, C'est la pluie.
La danseuse aux mille pieds Qui revient quand on s'ennuie, Quand les beaux jours oubliés, Dans les bois et les sentiers, Pleurent l'hirondelle enfuie,
C'est la pluie, C'est la pluie.
La danseuse aux mille pieds Qui revient quand on s'ennuie, Qui danse des jours entiers, Dans nos âmes, sans pitié, Le ballet des songeries,
C'est la pluie, C'est la pluie.
La danseuse aux mille pieds Qui revient quand on s'ennuie, Quand les curs humiliés, À l'automne résignés, Se souviennent de la vie,
C'est la pluie, C'est la pluie
Francis Yard (13 september 1873 - 28 februari 1947)
Beeld in Buchy (Seine-Maritime)
De Britse schrijver Roald Dahl werd geboren op 13 september 1916 in Llandalf, Zuid-Wales. Zie ook mijn blog van 13 september 2006 en ook mijn blog van 13 september 2008 en ook mijn blog van 13 september 2009.
Uit: Danny the Champion of the World
WHEN I was four months old, my mother died suddenly and my father was left to look after me all by himself. This is how I looked at the time. I had no brothers or sisters. So all through my boyhood, from the age of four months onward, there was just us two, my father and me. We lived in an old gypsy caravan behind a filling station. My father owned the filling station and the caravan and a small meadow behind, but that was about all he owned in the world. It was a very small filling station on a small country road surrounded by fields and woody hills. While I was still a baby, my father washed me and fed me and changed my diapers and did all the millions of other things a mother normally does for her child. That is not an easy task for a man, especially when he has to earn his living at the same time by repairing automobile engines and serving customers with gasoline. But my father didn't seem to mind. I think that all the love he had felt for my mother when she was alive he now lavished upon me. During my early years, I never had a moment's unhappiness or illness, and here I am on my fifth birthday. I was now a scruffy little boy as you can see, with grease and oil all over me, but that was because I spent all day in the workshop helping my father with the automobiles. The filling station itself had only two pumps. There was a wooden shed behind the pumps that served as an office. There was nothing in the office except an old table and a cash register to put the money into. It was one of those where you pressed a button and a bell rang and the drawer shot out with a terrific bang. I used to love that. The square brick building to the right of the office was the workshop. My father built that himself with loving care, and it was the only really solid thing on the place. "We are engineers, you and I," he used to say to me. "We earn our living by repairing engines and we can't do good work in a rotten workshop." It was a fine workshop, big enough to take one automobile comfortably and leave plenty of room around the sides for working. It had a telephone so that customers could ring up and arrange to bring their cars in for repair.
Roald Dahl (13 september 1916 23 november 1990)
De Nederlandse wetenschapper en publicist, vrijdenker en anarchist Anton Constandse werd geboren in Brouwershaven op 13 september 1899. Zie ook mijn blog van 13 september 2006 en ook mijn blog van 13 september 2009.
Uit: Anarchisme van de daad. Filosofie der vrijheid
Een der oudste elementen van een cultuur is het diepe verlangen van een mens, zich te bevrijden van de dwang en het gezag, voorzover dit vreemd is aan zijn eigen wezen. Aangezien elk patroon der beschaving leidt tot onderdrukking van driften, begeerten en instincten, maar tevens tot beperking van iemands individuele mogelijkheden - wat overigens ook de krachten der natuur doen! - is de opstandigheid een onvermijdelijk gevolg van het leven in een gedwongen gemeenschap. Geen woord is dan ook zo geliefd als dat der vrijheid, hoewel het op zichzelf negatief van aard is: het drukt allereerst uit, wat de mens níet wil. Hetzelfde kan men zeggen van de term anarchie: gezagloosheid. In haar uiterste consequentie zou dit ideaal nauwelijks verenigbaar zijn met de vorming van een maatschappij. Vandaar dat bij een nadere positieve omschrijving van het nagestreefde doel de zin ervan wordt verzwakt tot die van een vrijwillig samenleven, en met name van een staatloze maatschappij.
Het is geen wonder dat aanvankelijk de neiging bestond, een ongewenst gezag te ontkennen uit hoofde van religieuze argumenten. Voordat de ervarings-wetenschap, de wijsbegeerte en de ethiek zich onafhankelijk konden ontwikkelen, was de religie dit alles ineen. Zij was symbool en mythe om uit te drukken, in verbeeldingen, hoe de mens zich de wereld voorstelt. In de chaotische droomwereld van goden en duivelen is hij echter niet alleen een angstig of hoopvol toeschouwer, is hij niet alleen schepsel, onderworpen aan 't lot, maar ook schepper van verhoudingen, waarin hij zich kan handhaven. In tegenstelling tot de dieren is hij als homo faber bij machte in te grijpen in de wereld, waarin hij leeft. Zelfs in de wereld der goden, die hij kan verbidden, met wie hij zich kan verzoenen, als zij hem bezocht hebben.
Anton Constandse (13 september 1899 - 23 maart 1985)
De Engelse schrijver, journalist en literatuurcriticus John Boynton Priestley werd geboren in Bradford op 13 september 1894. Zie ook mijn blog van 13 september 2007
Uit: English Journey
Southampton to Newcastle, Newcastle to Norwich: memories rose like milk coming to the boil. I had seen England. I had seen a lot of Englands. How many? At once, three disengaged themselves from the shifting mass. There was first, Old England, the country of the cathedrals and minsters and manor houses and inns, of parson and Squire; guide-book and quaint highways and byways England
Then, I decided, there is the nineteenth-century England, the industrial England of coal, iron, steel, cotton, wool, railways; of thousands of rows of little houses all alike, sham Gothic churches, square-faced chapels, Town Halls, Mechanics Institutes, mills, foundries, warehouses, refined watering-places, Pier Pavilions, Family and Commercial Hotels, Literary and Philosophical Societies, back-to-back houses, detached villas with monkey-trees, Grill Rooms, railway stations, slag-heaps and tips, dock roads, Refreshment Rooms, doss-houses, Unionist or Liberal Clubs, cindery waste ground, mill chimneys, slums, fried-fish shops, public-houses with red blinds, bethels in corrugated iron, good-class drapers and confectioners shops, a cynically devastated countryside, sooty dismal little towns, and still sootier grim fortress-like cities. This England makes up the larger part of the Midlands and the North and exists everywhere; but it is not been added to and has no new life poured into it
The third England, I concluded, was the new post-war England, belonging far more to the age itself than to this particular island. America, I supposed, was its real birthplace. This is the England of arterial and by-pass roads, of filling stations and factories that look like exhibition buildings, of giant cinemas and dance-halls and cafes, bungalows with tiny garages, cocktail bars, Woolworths, motor-coaches, wireless, hiking, factory girls looking like actresses, greyhound racing and dirt tracks, swimming pools, and everything given away for cigarette coupons.
J. B. Priestley (13 september 1894 - 14 augustus 1984)
De Engelse dichter en toneelschrijver James Shirley werd geboren in Londen op 13 september 1596.
Shirley werd opgeleid aan de Londense Merchant Taylors' School en bezocht vervolgens St. Johns College in Oxford en St. Catherine's Hall in Cambridge. Zijn eerste dichtwerk, Echo: or, The Unfortunate Lovers dateert uit 1618. Het is in zijn oorspronkelijke vorm verloren gegaan, maar aangenomen wordt dat het grotendeels gelijk is aan het romantische gedicht Narcissus, dat in 1646 werd uitgegeven. In 1620 werd Shirley Anglicaans geestelijke en van 1623 tot 1625 was hij hoofd van het gymnasium in St. Alban's. Toen hij vervolgens rooms-katholiek werd, moest hij zijn positie opgeven. Hij verhuisde naar Londen en voorzag in zijn onderhoud door te gaan schrijven voor het toneel. In de relatief korte periode tussen 1625 en 1642, het jaar waarin de theaters op last van het parlement werden gesloten, was hij zeer productief en realiseerde hij meer dan 30 stukken. Door deze enorme productie werd hij een van de belangrijkste schrijvers ten tijde van Karel I.
Death's Final Conquest
The glories of our birth and state
Are shadows, not substantial things;
There is no armour against fate:
Death lays his icy hands on kings;
Sceptre and crown
Must tumble down,
And in the dust be equal made
With the poor crooked scythe and spade.
Some men with swords reap the field,
And plant fresh laurels where they kill;
But their strong nerves at last must yield;
They tame but one another still:
Early or late
They stoop to fate,
And must give up their murmuring breath,
When they, pale captives, creep to death.
The garlands wither on your brow,
Then boast no more your mighty deeds;
Upon death's purple altar now,
See where the victor victim bleeds:
All heads must come
To the cold tomb,
Only the actions of the just
Smell sweet and blossom in the dust.
James Shirley (13 september 1596 29 oktober 1666)
13-09-2010 om 17:55
geschreven door Romenu
Tags:Nicolaas Beets, Francis Yard, Roald Dahl, Anton Constandse, J. B. Priestley, James Shirley, Romenu
|