Dolce far niente – Het poëziemuseum op het Museumplein 2
Impressie van het Poëzie Museum
De laatste dagen van de zomer
Trager de wespen, schaarser de dazen groenvliegen grijzer, engelen gene, niets dat hier hemelt, alles brandt langer
dit zijn de laatste dagen, men schrijft de laatste stilstand van de zomer, de laatste vlammen van het jaar, van de jaren
wat er geweest is is er steeds nog even en wat men helder ziet heeft zwarte randen men moet zich hier uitschrijven, de tuin in de tuin insluiten, het geopende boek het einde besparen, met moet zich verzwijgen
verzwijg hoe de taal langs de lippen invalt hoe de grond het gedicht overstelpt, geen mond zal spreken wat hier overwintert –
Gerrit Kouwenaar (9 augustus 1923 – 4 september 2014)
Lichaam, mijn lichaam
Lichaam, mijn lichaam, hoeveel handen van hoeveel vreemden kreeg je op je af? Ooit was de dood een klamme kappershand. Toen kwam de vrieskou van een stethoscoop. Weer later brak je in een tandartsstoel of zat een valse leerkracht aan je hoofd. En dan die metro's met dat drukke vlees, dat restvolk dat als vissen langs je gleed in winkels, liften, stegen en coupés, lichaam, mijn lichaam, denk toch aan de geur van eerste kamers en verliefde lakens, de lente die het in ons werd. Want wij zijn bang. En angst duurt soms een lichaam lang. Straks lig ik daar en wordt mijn haar gekamd.
Menno Wigman (10 oktober 1966 – 1 februari 2018)
Ouder geworden en...
Ouder geworden en dieper verstrikt geraakt
in de verfijningen van het bestaan, vonden
wij nooit het grotere gemak waarnaar wij streefden
alleen een groeien van de moeilijkheden;
de aarde zelf bleef mooi, een regenwolk die jaagde
langs de lucht, een bries die vochtig langs de wangen
strijkt, ze kust, konden een dag al waardevol
maken. De rest was niets. Wij zouden zo gelukkig
kunnen zijn als wij onszelf niet waren.
Elly de Waard (Bergen, 8 september 1940)
De Nederlandse dichteres, schrijfster en vertaalster Anneke Brassinga werd geboren in Schaarsbergen op 20 augustus 1948. Zie ook alle tags voor Anneke Brassinga op dit blog.
Op weg
Mocht ik in het holst van het hart van donkerste dagen te lijf gaan achter al het uiterwaardse een stuk of wat verlaten kusten onder razende luchten waar albatrossen op hun wieken sinds jaar en dag en eeuwen worden weggeblazen- graag zou ik boven lege oceanen regen zijn op reusachtige hoeven, zinnentuimel van tempeest, het stormend paard dat louter water is, uiteenvalt in geschuimbek- zocht ik bij voorkeur echter diepten die geen daglicht velen, omtrent een steenworp van d’onoirbaar gloeiende kern; daar zal betijen wat mij jaagt.
Hoe te zoenen op straathoeken
Laat op de avond laat het zijn of vroeg in nanacht, licht liefst ver – al leent ook paarlemoeren dageraad aan dit publieke werk subliem cachet. Het zij een zwijgen van koralen vergaan van dorst in lafenis – van wakend ontslapen bevinding wellicht doe dus vooral de ogen dicht. Men neme niet de tijd die schenkt zich wijd en wijd – in deze zachte voorportalen heerst onafzienbaar innigheid. Men neme afscheid evenmin al is de hoek er om uiteen te gaan – de weg is geen verwijdering. men neme alles mee, alleen.
Liefdeslied Als hij lacht dan sneeuwt het rozen zijn wenkbrauw is een dennenbos of brandnetels, wuivend in de wind. Als hij lacht dan sneeuwt het rozen, ik heb hem lief, ik ben zijn kind. Zijn oor een vat vol fluistering, het fluistert er vol rozen en honinggeur hangt in zijn haar, zijn hand, een korenaar. Het sneeuwt, als hij lacht, vol rozen. In een zwerm vlinders wandelt hij aan mijn zij, tussen berken. De vlinders aaien de rozen, ik aai zijn korenaar als een vlinder sneeuwt hij rozen.
Anneke Brassinga (Schaarsbergen, 20 augustus 1948)
De Israëlische schrijver Etgar Keret werd geboren op 20 augustus 1967 in Ramat Gan. Zie ook alle tags voor Etgar Keret op dit blog.
Uit: The Seven Good Years: A Memoir
“My son, the junkie: I’d like to apologize to all the addicts and reformed addicts reading this, but with all due respect to them and their suffering, nobody’s jones can touch my son’s. Like every true addict, he doesn’t have the same options others do when it comes to spending leisure time—those familiar choices of a good book, an evening stroll, or the NBA play-offs. For him, there are only two possibilities: a breast or hell. “Soon you’ll discover the world—girls, alcohol, illegal online gambling,” I say, trying to soothe him. But until that happens, we both know that only the breast will exist. Lucky for him, and for us, he has a mother equipped with two. In the worst-case scenario, if one breaks down, there’s always a spare. My son, the psychopath: Sometimes when I wake up at night and see his little figure shaking next to me in the bed like a toy burning through its batteries, producing strange guttural noises, I can’t help comparing him in my imagination to Chucky in the horror movie Child’s Play. They’re the same height, they have the same temperament, and neither holds anything sacred. That’s the truly unnerving thing about my two-week-old son: he doesn’t have a drop of morality, not an ounce. Racism, inequality, insensitivity, globalization—he couldn’t care less. He has no interest in anything beyond his immediate drives and desires. As far as he’s concerned, other people can go to hell or join Greenpeace. All he wants now is some fresh milk or relief for his diaper rash, and if the world has to be destroyed for him to get it, just show him the button. He’ll press it without a second thought. My son, the self-hating Jew . . . “Don’t you think that’s enough?” my wife says, cutting in. “Instead of dreaming up hysterical accusations against your adorable son, maybe you could do something useful and change him?” “OK,” I tell her. “OK, I was just finishing up.” Call and Response I really admire considerate telemarketers who listen and try to sense your mood without immediately forcing a dialogue on you when they call. That’s why, when Devora from YES, the satellite TV company, calls and asks if it’s a good time for me to talk, the first thing I do is thank her for her thoughtfulness. Then I tell her politely that no, it isn’t. “The thing is, just a minute ago I fell into a hole and injured my forehead and foot, so this really isn’t the ideal time,” I explain."
Etgar Keret (Ramat Gan, 20 augustus 1967)
De Nederlandse schrijver, essayist en columnist Alfred Alexander Birney werd geboren in Den Haag op 20 augustus 1951. Zie ook alle tags voor Alfred Birney op dit blog.
Uit: De tolk van Java
‘Waarom heb jij mij verlaten?’ Zoiets vroeg Jezus ook eens aan God de Vader. Je sliep met de Bijbel onder je kussen, mafkees. Het ergste was nog dat ik werkelijk geloofde dat ik je had verlaten. Wat deed die foto van mij eigenlijk tussen die bijbelse bladzijden? Fungeerde ik als boekenlegger omdat je even je dolk niet bij de hand had? Je wou me toch niet wijsmaken dat je voor me bad, hè? Later heb ik nog gedacht dat je mijn foto met naalden doorstak. Toen ik dat aan twee Amerikaanse hippievriendinnen vertelde nadat ik je huis was ontvlucht, begonnen ze te huilen. Ze dachten dat ik gek geworden was, al wisten ze dat jij ook niet helemaal goed snik was. Toen ik ze een keertje bij je binnenliet, joeg jij ze onmiddellijk het huis uit, gewoon omdat ze er in jouw ogen liederlijk uitzagen. En een vriend van me, half Amerikaans half Nederlands, werd ook meteen het gat van de deur gewezen. Omdat hij zwart was, achterlijke racist die je bent. Die vriend zei later tegen me dat je gek was. Zoals Ma dat altijd had geroepen. Ik wilde dat toen liever niet geloven, en ik vrees nu nog niet. Je nam me dus mee uit. Het was op een doordeweekse avond, op een dinsdag, zo’n dag waarop vrijwel geen hond naar de bioscoop ging. We namen de bus in Voorschoten, stapten uit bij station Den Haag Staatsspoor en liepen van daar naar bioscoop Odeon aan de Herengracht. Er speelde een Amerikaanse film waarin vijf ter dood veroordeelden hun laatste kans op gratie kregen als ze een belangrijke professor uit Vietnam zouden bevrijden. Het gespuis maakte de jungle van Vietnam onveilig op hun motorfietsen. Een voor een gingen ze eraan, maar de professor werd gered.”
Alfred Birney (Den Haag, 20 augustus 1951)
De Duitse schrijver Arno Surminski werd geboren op 20 augustus 1934 in Jäglack in Oostpruisen. Zie ook alle tags voor Arno Surminski op dit blog.
Uit: Vaterland ohne Väter
„Sie behauptet, einen so strengen Winter habe sie zuletzt 1941/42 erlebt. Da bin ich wieder bei meiner alten Geschichte, dem Guckloch im Fenstereis, den Scherenschnitten am Horizont, und Robert Rosen begleitet mich auf jener Straße, die immer weiter nach Osten führt. Als ich nach Hause komme, treffe ich mit dem Briefträger zusammen, der Mühe hat, sein Fahrrad durch den Schnee zu schieben. Er bringt mir einen dicken Umschlag von Wegener. Als ich die Haustür öffne, höre ich das Telefon, komme aber zu spät. Wer mag da angerufen haben? Wegener, mein Junge aus Prishtina oder eine unbekannte Stimme aus der Vergangenheit? Wegener schickt mir die vollständige Spartarede. Dreieinhalb Jahre später hat der Kerl Gift geschluckt, steht am Rand des Textes. Ich finde Sparta tief im Süden. Kaum vorstellbar, daß dort am 31. Januar 1943 Schnee gefallen ist. Außerdem steckt in dem Umschlag das Tagebuch jenes Westfalen, der mit Napoleon nach Rußland gezogen ist. Schon wieder Rußland. Was ich auch berühre, höre, lese, es führt mich nach Osten. Ich verzichte auf die Abendnachrichten im Fernsehen und setze mich an den Schreibtisch. Zu meinen Füßen das gelbe Paket, das Tante Ingeborg mir vor ihrem Tod geschickt hat. Bevor ich es öffne, lese ich die Spartarede: Die Helden der Nibelungen kämpften in einer Hölle von Feuer und Flammen und stillten ihren Durst mit dem eigenen Blut. So kämpfen sie jetzt auch in Stalingrad. Noch in tausend Jahren wird jeder Deutsche mit Ehrfurcht über Stalingrad sprechen ... Einige nennen sie auch die Nibelungenrede, schreibt Wegener an den Rand. Mir läuft ein Schauer über den Rücken. Und dann doch noch Sparta: Wanderer, kommst du nach Deutschland, berichte, du hast uns hier sterben gesehen, wie das Gesetz es befahl. Vorsichtig löse ich den Bindfaden, immer in Sorge, es könnte mir etwas Erschreckendes entgegenspringen, ein modriger Gestank mich anwehen. Zur Abdeckung braunes Packpapier und eine Illustrierte aus dem Jahre 1962 mit Bildern von der Hamburger Sturmflut. Darunter mehrere Hefte, deren Deckel mit handgeschriebenen Daten versehen sind: 21. Juni bis 25. Juli lese ich auf dem Heft. Das ist die Handschrift meines Vaters. Außerdem finde ich eine zusammengefaltete Landkarte Osteuropas von Polen bis zum Ural, anderthalb Meter im Quadrat. Auf die Rückseite hat Tante Ingeborg geschrieben: Die Karte hing ab Juli 1941 in unserer guten Stube in Königsberg. Im Dezember 1944 wurde sie abgehängt und ging mit auf große Fahrt.“
Arno Surminski (Jäglack, 20 augustus 1934)
De Belgische schrijver Charles de Coster werd geboren in München op 20 augustus 1827. Zie ook alle tags voor Charles de Coster op dit blog.
Uit: De legende en de heldhaftige, vroolijke en roemrijke daden van Uilenspiegel en Lamme Goedzak in Vlaanderenland en elders
“En, voor het verlichten der kerk zou, als blijk van genade Zijner Majesteit, aan het gilde der kaarsgieters toegestaan zijn, voor niet, over de twintig duizend waskaarsen te leveren, waarvan de onopgebrande einden naar 't kapittel zouden gaan. Al de andere kosten zou de keizer zelf betalen, om aldus te toonen dat het Zijner Goedertierenheid behaagde zijne volkeren niet te zeer te belasten. De gemeente ging die bevelen uitvoeren, als jammerlijke tijdingen uit Rome kwamen. Oranje, Alençon en Frundsberg, kapiteins des keizers, waren in de heilige stad gedrongen, hadden er kerken, kapellen en huizen verwoest en geplunderd, zonder iemand, priesters, nonnen, vrouwlieden noch kinderen te sparen. Den Heiligen Vader hadden zij gevangen genomen. De plundering duurde reeds eene volle week, ridders en landknechten dwaalden door Rome, kroppend van 't eten en zwelgend van 't drinken, met hunne wapens uit de scheede, op zoek naar de kardinalen, schreeuwend en tierend dat zij er in hakken en kappen zouden, opdat geen hunner ooit paus worden zou. Anderen hadden die bedreigingen reeds ten uitvoer gebracht, liepen uitdagend rond de stad met, op hunne borst, paternosters van acht en twintig of meer bloedige bollekens, zoo groot als okkernoten. In sommige straten zag men, te midden van bloedplassen, de beroofde lijken van de vermoorden liggen. Sommigen zegden dat de keizer die in nood van geld was, er wilde visschen in het bloed van de priesters en dat hij bekendheid had van het tractaat, door zijne kapiteins den gevangen paus opgelegd, en hem dwong afstand te doen van al de versterkte plaatsen zijner Staten, 400,000 dukaten te betalen en gevangen te blijven tot dat aan de twee eerste voorwaarden voldaan was. Toch was de droefheid van Zijne Majesteit uittermate groot, al de toebereidselen van vreugde, feesten en vermakelijkheden zegde hij af, hij beval den heeren en edelvrouwen van zijn huis den rouw aan te nemen. En de infant werd gedoopt in zijne witte doeken. Witte doeken zijn doeken van koninklijken rouw. Dat alles aanschouwden de heeren en edelvrouwen als voorteekenen van rampspoed. Niettegenstaande dat, kwam de voedster met den infant bij de heeren en edelvrouwen van het koninklijk huis, om hem, naar oudsher gebruik, hunne wenschen en giften te doen.”
Charles de Coster (20 augustus 1827 – 7 mei 1879) Portret in het Uilenspiegelmuseum
Zie voor nog meer schrijvers van de 20e augustus ook mijn blog van 20 augustus 2017 deel 1 en ook deel 2 en eveneens deel 3.
20-08-2018 om 12:51
geschreven door Romenu
Tags:Dolce far niente, Gerrit Kouwenaar, Menno Wigman, Elly de Waard, Anneke Brassinga, Etgar Keret, Alfred Birney, Arno Surminski, Charles de Coster, Romenu, Amsterdam
|