Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
01-03-2014
Jan Eijkelboom, Franzobel, Jim Crace, Franz Hohler, Lytton Strachey
Je liep daar naast mij in je gouden jack. Ik liep je nog te leren kennen, jij moest nog aan de oorlog wennen die ik nog niet had afgelegd. Wij gingen tegendraads de mensen tegemoet die als een kalme waterval vanaf de hoge bruggen kwamen. Het was de allereerste stoet die ik ooit zag waarin de namen van allen waren uitgewist en waarin elk gezicht toch toebehoren bleef aan wie daar samen waren.
Geen leus kwam uit de vele monden, alleen ging keer op keer de donder, de zachte donder van de vrede door de gelederen die niet marcheerden.
Wij gingen stroomopwaarts over de Rozengracht, legden soms aan en dronken om de naam likeuren die op andre dagen te zoet zijn zouden voor een keel die meer op rauw geweld was ingesteld, maar die nu mede te fluisteren begon, wat allengs aanzwol tot de donder, de zachte donder van de vrede.
Jij stond daar naast me in je gouden jack. Het oproer bleef uitbundig stromen. Ik heb mijn ransel afgenomen en achteloos opzijgelegd.
De omgekeerde zuilen van Venasque
Na lange wandeling over cols, door ravijnen dronken wij op het dorpsplein de wijn met volle teugen, als was dit het water door de waard uit de ronde fontein in het midden gehaald.
Ik behoorde nog tot de gelukzaligen die zich laven en het er dan bij laten. In het uit de rotsen gehouwen kerkje zagen wij toen antieke zuilen ondersteboven geplaatst:
kapiteel op de grond, voet tegen 't plafond. Wisten die christenen veel van de Ouden - en zouden wij zelf ook niet zo willen leven: omgekeerd, achterstevoren, andersom als het kon?
Jan Eijkelboom (1 maart 1926 – 28 februari 2008) Cover
De Oostenrijkse schrijver, dichter en schilder Franzobel werd geboren op 1 maart 1967 in Vöcklabruck. Zie ook alle tags voor Franznobel op dit blog.
Uit: Was die Männer so treiben, wenn die Frauen im Badezimmer sind
„Es gibt Tage, sie müssen nicht einmal besonders kalt sein, Tage, an denen es nicht zwitschert und nicht tiriliert, nicht piepst und zirpt, Tage, an denen niemand in den Bäumen raschelt, niemand auf den Stromkabeln und Fenstersimsen sitzt, der Himmel leergeräumt, ja, leergeträumt ist, Tage, an denen keiner über Felder hüpft und niemand in der Erde nach Würmern oder Larven pickt, Tage, an denen der Himmel vom Himmel gefallen scheint und mit ihm die Vögel. Tage, die uns ganz normal erscheinen. Niemandem nämlich, niemandem außer den Katzen und ein paar verrückten Ornithologen, fällt es an solchen Tagen auf, dass die Vögel verschwunden sind. Vielleicht wundern sich die Käfer, Würmer und Mäuse, dass ihre Population so gut gedeiht. Sonst aber merkt es keiner. Natürlich können die Vögel nicht einfach so ihre Tage haben und verschwinden, wenigstens nicht alle, nicht die Singvögel und Nachplappervögel aus ihren Käfigen, nicht die Legehennen und Truthähne aus ihren Gefängnissen und auch nicht die Brathühner aus den Grillstationen und Gefrierfächern, aber alle anderen sind an diesen Tagen einfach weg. Doch niemandem fällt es auf, weil alle so mit sich beschäftigt sind, dass sie auf so etwas nicht mehr achten. Ich auch. Man muss schließlich einmal Hauptsache sein, nicht immer nur die anderen. Man muss auch einmal sagen, das hat man sich verdient. Man muss sich auch einmal was gönnen. Aber ich gönne mir nichts, ich bin auf der Flucht. Gelandet in einem kleinen, nach Desinfektionsmittel riechenden Zimmer Rosa geblümte Decke, fadenscheinige Lampenschirme und ein weinrotes Doppelbett mit Spannbezügen. Da sitze ich in diesem Zimmer, das mich an die Schlafkammer der Großmutter erinnert: rosa Vorhänge, blutroter Teppichboden, geblümte Tapete, zerschlissener Fauteuil – genau wie bei Oma, nur die Blumentöpfe und der Nippes fehlen. Keine Schälchen aus Orangenhaut und keine Schächtelchen mit Muscheln oder Schneckengehäusen. Keine Schnupftabakdöschen, keine Stalin-Bilder und auch keine Kanister mit Frittieröl.“
Franzobel (Vöcklabruck, 1 maart 1967)
De Engelse schrijver Jim Crace werd geboren op 1 maart 1946 in St. Albans, Hertfordshire. Zie ook alle tags voor Jim Craceop dit blog.
Uit:Harvest
“Two twists of smoke at a time of year too warm for cottage fires surprise us at first light, or they at least surprise those of us who've not been up to mischief in the dark. Our land is topped and tailed with flames. Beyond the frontier ditches of our fields and in the shelter of our woods, on common ground, where yesterday there wasn't anyone who could give rise to smoke, some newcomers, by the luster of an obliging reapers' moon, have put up their hut— four rough and ready walls, a bit of roof— and lit the more outlying of these fires. Their fire is damp. They will have thrown on wet greenery in order to procure the blackest plume, and thereby not be missed by us. It rises in a column that hardly bends or thins until it clears the canopies. It says, New neighbors have arrived; they've built a place; they've laid a hearth; they know the custom and the law. This first smoke has given them the right to stay. We'll see. But it is the second twist of gray that calls us close, that has us rushing early from our homes on this rest day toward Master Kent's house. From a distance this smoke is pale. No one has added greenery to darken it. But the blaze itself is less faint- hearted. It is rackety. It is a timber fire, for sure. But ancient wood. Long- felled. The years are in its smell. We fear it is the manor house that burns and that we will be blamed for sleeping through. We'd best prepare excuses now. So, if we heard the cracking of its rafters and its beams in our slumbers this morning, we must have mistaken it for the usual busying of trees and wind, or for the toiling of dreams, or for the groaning of our bones. Yesterday was harvest end, the final sheaf. We were expecting to sleep long and late this morning, with heavy shoulders naturally but with buoyant hearts. Our happiness has deafened us, we'll say. It was only when we heard Willowjack, the master's fancy sorrel mare, protesting at the smoke with such alarm, that we awoke and went to help, as help we must, for no one wants to lose the manor house.”
Jim Crace (St. Albans, 1 maart 1946)
De Zwitserse dichter, schrijver, cabaretier en liedjesmaker Franz Hohler werd geboren op 1 maart 1943 in Biel. Zie ook alle tags voor Franz Hohler op dit blog.
Uit:Die Torte
“Wer vom Bahnhof in Locarno zur Altstadt hinuntergeht, kommt nach wenigen Schritten an einer Passage vorbei, in welcher junge Leute in farbigen Mützen und T-Shirts sitzen, vor sich Kartonschachteln mit Pommes frites und Becher mit Coca-Cola. Die metallenen Tische und Stühle sind über verschiedene Stufen verteilt, die nicht ganz zur Fast Food-Stimmung passen, und wer genauer hinsieht, merkt auch, warum. Es sind die Stufen, die zum Garten des alten Grand Hotels hinaufführen, zum Grand Hotel Locarno, das wie der Traum einer andern Zeit im Hintergrund steht, umgeben von Zypressen, Palmen und üppigen Rhododendronbüschen, mit seiner mächtigen Mittelterrasse, auf der zwischen Säulen mit Blumenschalen Figuren zu Stein erstarrt sind, als sei soeben die Tanzmusik eines Kurorchesters zu Ende gegangen. Wollen Sie weitergehen zur Piazza Grande, oder haben Sie einen Moment Zeit, eine Geschichte zu hören, die in diesem Hotel ihren Anfang genommen hat? Erfahren habe ich sie in einem Gebäude, das aus derselben Zeit stammt und dem Grand Hotel nicht einmal unähnlich sieht, einem Altersheim in einem der Täler hinter Locarno. Etwas bescheidener der Bau, der Mitteltrakt hinter zwei Ecktürme zurückversetzt, mit einem großen gepflästerten Platz davor, der in eine Glyzinienpergola mündet, aber oben, wo in Locarno der Name des Hotels in auswechselbaren Leuchtbuchstaben prangt, steht beim Altersheim in unvergänglicher Mosaikschrift der Name des Stifters. In dieses Altersheim führte mich letztes Jahr eine private Angelegenheit. Der Kanton Tessin hatte begonnen, die Parzellierung der unzähligen Grundstücke zu vereinfachen und den Besitzern Vorschläge zur Zusammenlegung oder zu Abtäuschen zu machen, und da ich auf einer Alp ein kleines Stück Land mit einem Stall besitze, in dem wir gerne ein paar Sommertage verbringen, kam auch an mich eine solche Anfrage, und ich beschloß, den Besitzer des Nachbargrundstücks aufzusuchen. Der lebte seit kurzem in diesem Altersheim, wir kannten uns, und er freute sich über meinen Besuch, klagte über sein abnehmendes Augenlicht und über seine Zuckerkrankheit, die ihm in die Beine fahre, so daß er kaum mehr gehen könne, kurz, über das ganze zusammenbrechende System seines Körpers, für das man auch das einfache Wort Alter benutzen kann.“
“Everyone knows the popular conception of Florence Nightingale. The saintly, self-sacrificing woman, the delicate maiden of high degree who threw aside the pleasures of a life of ease to succour the afflicted, the Lady with the Lamp, gliding through the horrors of the hospital at Scutari, and consecrating with the radiance of her goodness the dying soldier’s couch—the vision is familiar to all. But the truth was different. The Miss Nightingale of fact was not as facile fancy painted her. She worked in another fashion, and towards another end; she moved under the stress of an impetus which finds no place in the popular imagination. A Demon possessed her. Now demons, whatever else they may be, are full of interest. And so it happens that in the real Miss Nightingale there was more that was interesting than in the legendary one; there was also less that was agreeable. Her family was extremely well-to-do, and connected by marriage with a spreading circle of other well-to-do families. There was a large country house in Derbyshire; there was another in the New Forest; there were Mayfair rooms for the London season and all its finest parties; there were tours on the Continent with even more than the usual number of Italian operas and of glimpses at the celebrities of Paris. Brought up among such advantages, it was only natural to suppose that Florence would show a proper appreciation of them by doing her duty in that state of life unto which it had pleased God to call her—in other words, by marrying, after a fitting number of dances and dinner-parties, an eligible gentleman, and living happily ever afterwards. Her sister, her cousins, all the young ladies of her acquaintance, were either getting ready to do this or had already done it. It was inconceivable that Florence should dream of anything else; yet dream she did. Ah! To do her duty in that state of life unto which it had pleased God to call her!”
Lytton Strachey (1 maart 1880 – 21 januari 1932) Portret door Vanessa Bell,1911
(Quevedo, Mire los muros de la partia mia and Buscas en Roma a Roma, (!)O peregrino!)
I
I saw the musty shingles of my house, raw wood and fixed once, now a wash of moss eroded by the ruin of age furning all fair and green things into waste. I climbed the pasture. I saw the dim sun drink the ice just thawing from the boldered fallow, woods crowd the foothills, sieze last summer's field, and higher up, the sickly cattle bellow. I went into my house. I saw how dust and ravel had devoured its furnishing; even my cane was withered and more bent, even my sword was coffined up in rust— there was no hilt left for the hand to try. Everything ached, and told me I must die.
II
You search in Rome for Rome? O Traveller! in Rome itself, there is no room for Rome, the Aventine is its own mound and tomb, only a corpse recieves the worshipper. And where the Capitol once crowned the forum, are medals ruined by the hands of time; they show how more was lost by chance and time the Hannibal or Ceasar could consume. The Tiber flows still, but its waste laments a city that has fallen in its grave— each wave's a woman beating at her breast. O Rome! Form all you palms, dominion, bronze and beauty, what was firm has fled. What once was fugitive maintains its permenance.
Robert Lowell (1 maart 1917 - 12 September 1977) Cover
“Ici on n’a pas de grands commerces, d’usines, de manufactures, on n’a que ce qu’on gagne de la terre, autant dire rien. Ce n’est pas une vie. On est même si pauvres qu’on vend nos vaches pour la viande aux bouchers des grandes villes, on se contente du cochon et on en mange tellement sous toutes ses formes, fumé, écouenné, haché, salé, qu’on finit par lui ressembler, figure rose hure rougie, loin du monde, par combes noires et forêts. (…) La misère sexuelle, comme on la nommera plus tard, s’ajoute aux rôderies de la peur et de l’imagination du mal. Solitaire, on surveille la nuit, ébats d’amour de quelques nantis et de leur râlante complice, frôlement du diable, culpabilité vrillée dans quatre siècles de calvinisme imposé. Sans répit déchiffrer la menace venue du fond de soi et du dehors, de la forêt, du toit qui craque, du vent qui pleure ; de l’au-delà, d’en haut, de dessous, d’en bas : la menace venue d’ailleurs. On se barricade dans son crâne, son sommeil, son cœur, ses sens, on se verrouille dans sa ferme, le fusil prêt, l’âme hantée et affamée. L’hiver attise ces violences sous la longue neige amie des fous, les ciels rouges et bistre entre aube et nuit déshéritée, le froid et la mélancolie qui tend et ronge les nerfs. Ah j’oubliais l’effarante beauté des lieux.” (…)
On dit le vampire de Ropraz, note Maihain dans le registre de ses observations, c’est une simplification pour le violeur, le nécrophage, l’épouvantable mangeur de morts. Dans ces déserts, le symptôme du vampire durera tant que cette société sera victime de la crasse primitive : saleté des corps, promiscuité, isolement, alcool, inceste et superstitions qui infestent ces campagnes et créeront d’autres foyers d’exactions sexuelles et d’horreur sans merci.”
„Sara ist verwandelt. Sie ist weiß. Weiß hat keine Worte. Weiß ist nur da und still. „Warum sagst du nichts?“ Sara lächelt weiß. Sie dreht einen unsichtbaren Schlüssel vor ihrem Kehlkopf. Dabei bewegt sie die Lippen, ohne zu sprechen. Aus irgendeinem Grund hat jemand den Ton abgestellt. „Hast du deine Stimme eingesperrt?“ Sara lächelt. Das Mädchen hofft, ihr Lächeln würde vergehen wie eine weiße Wolke und nicht liegen bleiben wie weißes Eis. „Schlafen. Richtig schlafen, ich schlafe doch nicht falsch. Gut schlafen?“ Sie will diese ganze Weißheit nicht. Sara ist rot. Manchmal hellrot, manchmal orange, hin und wieder auch dunkelrot, aber weiß war sie noch nie, und das Kind versteht nicht, wie aus so viel Rot auf einmal Weiß werden kann. „Warum sagst du nichts!“ Sara runzelt die Stirn und zeigt ihre Handflächen. Das heißt: Punktausbastaschluss. Dann macht sie: Komm, aufstehen, essen. Was einfach zu verstehen ist. Das Mädchen rutscht vom Bett und öffnet die Tür. „Schau, es hat geschneit!“ Die weiße Frau nickt weißweich. Das Schweigen ist wie Wasser, in dem jedes Wort ertrinkt. Sie sieht Sara zu, die sich mit weißer Zahnpasta ihre weißen Zähne putzt und fragt und fragt sich, wie Sara sich innerhalb einmal Schlafens verfärben konnte. Als es noch nicht schneite, hat Sara noch gesprochen. Als es noch nicht schneite, hat Sara sie mit Worten erstochen. Doch wie kann der Schnee weiß und schön und Sara weiß und beängstigend sein? Weil das Wesen des Schnees weiß ist. Darum ist er schön. Weil Weiß dort hingehört. Und das Wesen von Sara ist rot. Weshalb Weiß an ihr beängstigend ist. Weil es dort nicht hingehört. Das ist, als ob es mitten im August im Caravan während des Abendessens zu schneien begänne. Alle würden durcheinander reden, alle würden sich wundern. Und gewiss würde niemand glauben, dass es tatsächlich Schnee ist, der da herunterkommt. Weil er nicht in den Caravan gehört. Weil er dort am falschen Platz ist. Und auch noch zur falschen Zeit.“
A toad the power mower caught, Chewed and clipped of a leg, with a hobbling hop has got To the garden verge, and sanctuaried him Under the cineraria leaves, in the shade Of the ashen and heartshaped leaves, in a dim, Low, and a final glade.
The rare original heartsbleed goes, Spends in the earthen hide, in the folds and wizenings, flows In the gutters of the banked and staring eyes. He lies As still as if he would return to stone, And soundlessly attending, dies Toward some deep monotone,
Toward misted and ebullient seas And cooling shores, toward lost Amphibia^Rs emperies. Day dwindles, drowning and at length is gone In the wide and antique eyes, which still appear To watch, across the castrate lawn, The haggard daylight steer.
Parable
I read how Quixote in his random ride Came to a crossing once, and lest he lose The purity of chance, would not decide
Whither to fare, but wished his horse to choose. For glory lay wherever turned the fable. His head was light with pride, his horse's shoes
Were heavy, and he headed for the stable.
Richard Wilbur (New York, 1 maart 1921) In de jaren 1980
„The laughter hung smokelike in the sudden stillness. I opened my eyes, puzzled. Sounds of displeasure filled the room. The M.C. rushed forward. They shouted hostile phrases at me. But I did not understand. A small dry mustached man in the front row blared out, "Say that slowly, son!" "What sir?" "What you just said!" "Social responsibility, sir," I said. "You weren't being smart, were you, boy?" he said, not unkindly. "No, sir!" "You sure that about 'equality' was a mistake?" "Oh, yes, sir," I said. "I was swallowing blood." "Well, you had better speak more slowly so we can understand. We mean to do right by you, but you've got to know your place at all times. All right, now, go on with your speech." I was afraid. I wanted to leave but I wanted also to speak and I was afraid they'd snatch me down. "Thank you, sir," I said, beginning where I had left off, and having them ignore me as before. Yet when I finished there was a thunderous applause. I was surprised to see the superintendent come forth with a package wrapped in white tissue paper, and, gesturing for quiet, address the men. "Gentlemen, you see that I did not overpraise this boy. He makes a good speech and some day he'll lead his people in the proper paths. And I don't have to tell you that that is important in these days and times. This is a good, smart boy, and so to encourage him in the right direction, in the name of the Board of Education I wish to present him a prize in the form of this . . ."
Ralph Ellison (1 maart 1913 – 16 april 1994) Begin jaren 1950
«… Sans les femmes, je ne serais rien. Je suis rassuré de l’entendre. - Jean-Edern, viens, viens… Je suis venu, et en me redressant, je suis allé me regarder dans la glace du cabinet de toilette, les cheveux hirsutes, le poil dru sur le menton, entre des plaques espacées de peau douce, qui sont toujours restées imberbes depuis mes blessures d’enfance, lors du siège de Budapest, en 1945. J’ai les paupières lourdes, les cernes sous les yeux, rimmelisé d’épuisement, acteur et unique spectateur de mon théâtre intime, je deviens à la fois Auguste le clown, et Auguste l’empereur, dont Suétone racontait qu’au dernier jour de sa vie, réclamant un miroir, il demandait à ses proches « s’il avait bien joué jusqu’au bout la farce de sa vie ». (…)
"Je lui passe le volant à 150, 180, 190, elle appuie sur l’accélérateur. - Et si nous avions un accident d’amour ? me dit-elle. - Quand tu veux, mais après une dernière nuit... Pensais-je, sans lui dire, en la contemplant de profil. Elle était presque redevenue belle : pas encore assez nue sous sa robe, peut-etre. Ca ne m’empechait pas de la regarder exprès dans les virages, à son grand désespoir, pour voir si elle était mieux que la mort."
Jean-Edern Hallier (1 maart 1936 – 12 januari 1997)
De Mauritiaanse dichter, schrijver en journalist Marcel Cabon werd geboren op 29 februari 1912 in Curepipe. Zie ook alle tags voor Marcel Cabon op dit blog.
Uit: Namasté
“He likes this atmosphere of Saturday night, the movement of customers, those mixed smells, - of salted fish, spices, arak ( he who hated strong alcohol), those humble stalls which were set uo under the banian tree for the afternoon: the vegetable sellers, the old Minatchi who sold peanuts ( her mouth was all red with betel leaves)m Soukdeo who sold chili cakes, the barber... It was payday and Cassim was there too. He had come to fetch money from his customers.... And unruly Manilal, holding a stick and an umbrella, emblems of his rank, and the large watch which he incessantly pulled out of his jacket to show his importance. He was the sirdar, who cammanded in the field. Sirdar also by his moustache and his belly. As soon as he appeared, everyone was warned from far ahead...“
I WAS not asked if I should like to come. I have not seen my host here since I came, Or had a word of welcome in his name. Some say that we shall never see him, and some That we shall see him elsewhere, and then know Why we were bid. How long I am to stay I have not the least notion. None, they say, Was ever told when he should come or go. But every now and then there bursts upon The song and mirth a lamentable noise, A sound of shrieks and sobs, that strikes our joys Dumb in our breasts; and then, some one is gone. They say we meet him. None knows where or when. We know we shall not meet him here again.
Judgment Day
Before Him weltered like a shoreless sea The souls of them that had not sought to be, With all their guilt upon them, and they cried, They that had sinned from hate and lust and pride, “Thou that didst make us what we might become, Judge us!” The Judge of all the earth was dumb; But high above them, in His sovereign place, He lifted up the pity of His face.
William Dean Howells (1 maart 1837 – 11 mei 1920) Portret door Lilla Cabot Perry, 1912
“The Chevrolet passenger skimmer destabilized as it struck an air pocket. The pilot regained control in 1.47 seconds. Subadequate. Made a note: Manipulate Father into replacing her. Father made a short, sucking sound. Fear. Distaste. He said, “I hate these things.” Response mode: teasing. “Daddy, you are such a wimp.” I thrust out my tongue, waved it side to side. Approximately eighty percent probability of a state change. I returned to the raveled cuff seam. Simple cross-stitch. Oddly soothing. Mira taught me. “Leslie…” Father raised his right hand and swatted fast. Vision strobed. Visual faded to kino mode. Felt vector, danced to Father’s blind spot. Evaded hand. Question: Should I have evaded? Would causing me pain have reduced Father’s stress level? Cost/benefit analysis: Judging by air pressure, effect would have been light pain, no damage. Father/subject Aubry Knight harbors subthreshold sadistic tendencies. Control tight. Likelihood of additional stress if Father/subject believes he has injured me. I ducked in to kiss his cheek, making the sound they call giggling. Father’s cheek is generally stubbled by thirteen hundred hours. His testosterone level is approximately 140 percent of average. Note: Is Father XYY? Scan files. Satisfy curiosity. Scent strong, musk-based. His melanin content is thirty percent higher than mine. If my growth patterns follow projection, I will have his bone structure, modified for estrogen levels. Will have Mother’s Polynesian cheeks and epicanthic folds. Ideal material for seductive subversion.”
“I looked around. Squatting on the floor or sitting in the Buddha posture or lying prostrate face down, a number of Indians prayed - some of them reciting their mantras out loud. Several small monkeys came into the hall and approached Bhagavan. They climbed onto his couch and broke the stillness with their gay chatter. He loved animals and any kind was respected and welcomed by him in the ashram. They were treated as equals of humans and always addressed by their names. Sick animals were brought to Bhagavan and kept by him on his couch or on the floor beside him until they were well. Many animals had died in his arms. When I was there he had a much-loved cow who wandered in and out of the hall, and often lay down beside him and licked his hand. He loved to tell stories about the goodness of animals. It was remarkable that none of the animals ever fought or attacked each other. After I had been sitting several hours in the hall listening to the mantras of the Indians and the incessant droning of flies, and lost in a sort of inner world, Guy Hague suggested that I go and sit near the Maharshi. He said, "You can never tell when Bhagavan will come out of samadhi. When he does, I am sure he will be pleased to see you, and it will be beneficial for you, at this moment, to be sitting near him."
„Er tastete seinen Arm ab. Am linken Vorderarm stieß er auf ein He∫p¬aster, dann auf einen Infusionsschlauch. Fabio spürte Panik hochkommen. Aber noch immer weigerte er sich, die Augen zu öΣnen. Zuerst mußte er sich erinnern, weshalb er im Krankenhaus lag. Er befühlte seinen Kopf. Die Haare auf der fremden Häl∫e fühlten sich seltsam an. Wie eine Mütze. Ein Verband? Auch auf der linken Seite stimmte etwas nicht. Am Hinterkopf klebte ein P¬aster über einer schmerzenden Stelle. Hatte man ihn am Kopf operiert? Hatte man ihm einen Tumor entfernt? Und mit ihm die Erinnerung daran, daß er einen gehabt hatte? Er riß die Augen auf. Der Raum war abgedunkelt. Er konnte eine Infusions¬asche erkennen, die neben dem Bett an einem verchromten Ständer hing. An der Wand stand ein Tisch mit einem Blumenstrauß, darüber ein Kruzi⁄x. Über seinem Kopf hing ein HaltegriΣ. Ein Kabel wand sich darum mit einer Klingel, auf die er jetzt panisch drückte. Nach einer Ewigkeit wurde die Tür geöΣnet. Eine Gestalt zeichnete sich im Neonlicht des Ganges ab, näherte sich, knipste eine Nachttischlampe an. »Ja, Herr Rossi?« Die Kissen und das schräg gestellte Kopfteil zwangen Fabio in eine halb sitzende Position. Die dünne Frau an seinem hohen Bettrand war fast auf Augenhöhe. Sie trug eine lose blaue Baumwollbluse über einer Hose aus dem gleichen Material. Und ein Namensschild, das Fabios Augen noch nicht entzffern konnten. Sie fühlte seinen Puls und fragte, ohne ihre Uhr aus den Augen zu lassen: »Wo sind Sie?«
This sun was mine and yours; we shared it. Who's suffering behind the golden silk, who's dying? A woman beating her dry breasts cried out; `Cowards, they've taken my children and torn them to shreds, you've killed them gazing at the fire-flies at dusk with a strange look, lost in blind thought.' The blood was drying on a hand that a tree made green, a warrior was asleep clutching the lance that cast light against his side.
It was ours, this sun, we saw nothing behind the gold embroidery then the messengers came, dirty and breathless, stuttering unintelligible words twenty days and nights on the barren earth with thorns only twenty days and nights feeling the bellies of the horses bleering and not a moment's break to drink rain-water. You told them to rest first and then to speak, the light had dazzled you. They died saying `We don't have time', touching some rays of the sun. You'd forgotten that no one rests.
A woman howled `Cowards'. like a dog in the night. Once she would have been beautiful like you with the wet mouth, veins alive beneath the skin, with love.
This sun is ours; you kept all of it, you wouldn't follow me. And it was then I found about those things behind the gold and the silk: we don't have time. The messengers were right.
Yórgos Seféris (29 februari 1900 - 20 september 1971) Rechts, bij de uitreiking van de Nobelprijs in 1963
I have hidden inside a sea shell but forgotten in which.
Now daily I dive, filtering the sea through my fingers, to find myself. Sometimes I think a giant fish has swallowed me. Looking for it everywhere I want to make sure it will get me completely.
The sea-bed attracts me, and I’m repelled by millions of sea shells that all look alike. Help, I am one of them. If only I knew, which.
How often I’ve gone straight up to one of them, saying: That’s me. Only, when I prised it open it was empty.
Vertaald door Michael Hamburger
Menu
For breakfast a thin buttered slice Of life. With it we take water which rises incessantly (Last night it covered three-quarters of the globe} And boil it sterile of microbes.
For lunch we eat well and substantially Three courses of earth: Black earth, loess and clay.
We don't usually have a cooked dinner. We take Either a star with a bit of honey Or if it isn't finished Some happiness (which in fact we keep For Sundays) And whatever else is left over.
Vertaald door Constantin Roman en Timothy J.L. Cribb
Marin Sorescu (29 februari 1936 – 8 december 1996) Standbeeld in Craiova
It is admittedly difficult for a whole Nation to mourn and be seen to do so, but It can be done, the silvery platitudes Were waiting in their silos for just such An emergent occasion, cards of sympathy From heads of state were long ago prepared For launching and are bounced around the world From satellites at near the speed of light, The divine services are telecast From the home towns, children are interviewed And say politely, gravely, how sorry they are, And in a week or so the thing is done, The sea gives up its bits and pieces and The investigating board pinpoints the cause By inspecting bits and pieces, nothing of the sort Can ever happen again, the prescribed course Of tragedy is run through omen to amen As in a play, the nation rises again Reborn of grief and ready to seek the stars; Remembering the shuttle, forgetting the loom.
“Equate rhyme with reason, Sun with season Our cyclical relationship to phenomenon has encouraged scholars to erase the centers of periods, thus symbolizing the non-linear character of cause and effect Reject mediocrity! Your current frequencies of understanding outweigh that which as been given for you to understand. The current standard is the equivalent of an adolescent restricted to the diet of an infant. The rapidly changing body would acquire dysfunctional and deformative symptoms and could not properly mature on a diet of apple sauce and crushed pears Light years are interchangeable with years of living in darkness. The role of darkness is not to be seen as, or equated with, Ignorance, but with the unknown, and the mysteries of the unseen. Thus, in the name of: ROBESON, GOD'S SON, HURSTON, AHKENATON, HATHSHEPUT, BLACKFOOT, HELEN, LENNON, KHALO, KALI, THE THREE MARIAS, TARA, LILITHE, LOURDE, WHITMAN, BALDWIN, GINSBERG, KAUFMAN, LUMUMBA, Gandhi, GIBRAN, SHABAZZ, SIDDHARTHA, MEDUSA, GUEVARA, GUARDSIEFF, RAND, WRIGHT, BANNEKER, TUBMAN, HAMER, HOLIDAY, DAVIS, COLTRANE, MORRISON, JOPLIN, DUBOIS, CLARKE, SHAKESPEARE, RACHMNINOV, ELLINGTON, CARTER, GAYE, HATHOWAY, HENDRIX, KUTL, DICKERSON, RIPPERTON, MARY, ISIS, THERESA, PLATH, RUMI, FELLINI, MICHAUX, NOSTRADAMUS, NEFERTITI, LA ROCK, SHIVA, GANESHA, YEMAJA, OSHUN, OBATALA, OGUN, KENNEDY, KING, FOUR LITTLE GIRLS, HIROSHIMA, NAGASAKI, KELLER, BIKO, PERONE, MARLEY, COSBY, SHAKUR, THOSE STILL AFLAMED, AND THE COUNTLESS UNNAMED We claim the present as the pre-sent, as the hereafter.”
A Heated Fancy, or Imagination, May be mistaken for an Inspiration - True; but is this Conclusion fair to make, That Inspiration must be all mistake? A pebble Stone is not a Diamond - true; But must a Di'mond be a Pebble too.
Epigram IV
He is a Sinner, you are pleas'd to say; Then love him for the sake of Christ, I pray, If on his gracious Words you place your trust, -'I came to call the sinner; not the just,'- Second his Call; which if you will not do, You'll be the greater sinner of the two.
De Nederlandse schrijver en taalwetenschapper Hugo Brandt Corstius is gisteren op 78-jarige leeftijd overleden. Hugo Brandt Corstius werd geboren in Eindhoven op 29 augustus 1935. Bekend werd hij ook onder de pseudoniemen Piet Grijs, Stoker, Raoul Chapkis en Battus. Zie ook alle tags voor Hugo Brandt Corstius op dit blog.
Uit: Nieuwe Missiereizen van Pater Key (als Raoul Chapkis)
“Hij verlaat het strand en neemt de bus naar de hoofdstad. Daar komt hij langs het huis van de kantonrechter en hoort de vrouw van de kantonrechter naar beneden roepen: ‘Liefje, kom je slapen?’. ‘Nee, vrouw ik moet nog wat stukken doornemen, ik heb er maar twee weken de tijd voor, en er is heel wat aan door te nemen’ is het harteloze antwoord. Voor hem op tafel ligt een ets van de heer A. Veldhoen waarop een fragment van een coïtus is afgebeeld. De kantonrechter neemt dit stuk aandachtig door. Zijn vrouw boven bijt in het kussen. Key loopt mistroostig door. Deze reis is het al te gek. Hij heeft veel meegemaakt. Een dag sudderen in een kookpot waar de inboorlingen vergeten hebben zout in te doen, Het gezelschap van de doorzichtige uitwerpselen der Worstelbormen. Het treiteren van brandnetels en viooltjes. Alles had hij verdragen. Maar deze toestanden werkten hem op de zenuwen. Gezonde volwassen mensen die zich door kledings- en gerechtelijke stukken laten weerhouden van hun natuurlijke functies, het vervult Key met weerzin. Ten einde raad neemt hij de trein naar 's-Hertogenbosch en belt aan bij monseigneur Bekkers, de bisschop die al zoveel priesters uit hun gewetensnood heeft verlost, dat het niet onwaarschijnlijk is dat hij een zoon is van God, door Hem in de gedaante van een priester naar de aarde gezonden om de priesters te verlossen. Key vertelt Bekkers de laatste negen hoofdstukken. Ze gaan samen naar de televisiestudio van de K.R.O. en hier houdt monseigneur Bekkers een opzienbarende toespraak. ‘Gelovigen’ zegt hij ‘uw grote nood is mij ter ore gekomen. Ik heb goed nieuws voor u: van nu af aan kunt u er mee ophouden. Ik hou er zelf ook mee op. Niet alleen de Jezuieten laat ik vrij, allemaal wordt u losgelaten. Laat de kruisbeelden maar hangen, anders komt er zo'n lelijke plek op het behang, maar denk er verder niet meer aan. Het is mooi geweest. U bent van alles af.’ Pater Key mag met vacantie naar Tristan da Cunha. Maar dat hoort thuis in het volgende hoofdstuk.”
Hugo Brandt Corstius (29 augustus 1935 – 28 februari 2014)