Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
17-01-2015
Gavin Extence, Ib Michael, Anton Valens, Lukas Moodysson, Raoul Schrott, Ilja Leonard Pfeijffer, Roel Houwink
“In case you didn't know, in secondary school - especially in the early years of secondary school - diversity is not celebrated. In secondary school, being different is the worst crime you can commit. Actually, in secondary school, being different is pretty much the only crime you can commit.Most of the things the UN considers crimes are not considered crimes at secondary school. Being cruel is fine. Being brutal is fine. Being obnoxious is fine. Being superficial is especially fine. Explosive acts of violence are fine. taking pleasure in the humiliation of others is fine. Holding someone's head down the toilet is fine (and the weaker the someone, and the dirtier the toilet, the finer it is). None of these things will hurt your social standing. But being different - that's unforgivable. Being different is the fast-track to Pariah Town. a pariah is someone who's excluded from mainstream society. And if you know that at twelve years of age, you're probably an inhabitant of Pariah Town.” (…)
“If you're a boy, any display of sensitivity is gay. Compassion is gay. Crying is supergay. Reading is usually gay. Certain songs and types of music are gay. 'Enola Gay' would certainly be thought gay. Love songs are gay. Love itself is incredibly gay, as are any other heartfelt emotions. Singing is gay, but chanting is not gay. Wanking contests are not gay. Neither is all-male cuddling during specially designated periods in football matches, or communal bathing thereafter. (I didn't invent the rules of gay - I'm just telling you what they are.)”
Gavin Extence (Swineshead, 17 januari 1982)
De Deense schrijver Ib Michael (eig. Ib Michael Rasmussen) werd geboren op 17 januari 1945 in Roskilde. Zie ook alle tags voor Ib Michael op dit blog.
Uit: Prince (Vertaald door Barbara Haveland)
„These are the next to go. From cathedral to village church, from palace to ruin, the transformation progresses into more rounded contours. The iceberg bobs on the waves like a message in a bottle from wastelands where men and dogs perish. Within the confines of the glass the image is starting to develop. It looks like a ship with a hundred masts. Ninety-seven of these disappear; they were but reflections in crystal, refractions of the light, particles and impurities within the fabric. But three remain, and three are enough for a ship. A wooden craft with broken masts that have collapsed onto the deck to lie there in a welter of savagely ripped sails and ropes from the rigging. Still it lies behind glass, but the glass runs with moisture, eaten away to a thinner pane with each day that passes. Details become visible. The ship appears to have been caught in a gale. The galley has been smashed to pieces, the cabin lies shattered beneath the spanker, the blades of oars stick out here, there, and everywhere from lifeboats that no living soul had time to launch. Spars and cleats have come adrift, davits have been twisted out of shape, and ventilator cowlings crushed beneath the shrouds. There are no dead to be seen. Only the shambles they left behind them. Under the hatches, emptiness and ivory hold sway; in the hold a coffin lies lashed to the foot of the mast. I hear the hooting of a ship in the fog, wake, stretch, and give a great yawn in these cramped quarters so reminiscent of a bunk. We are approaching a foreign coastline. One by one, foghorn answers foghorn.”
“‘Naarmate de zon daalde, veranderde de zee van kleur, van donker- naar lichtgrijs, naar blank staal, de kleur van platina bijna, en overal over de watervlakte vlamden citroengele vonken op. De golven wierpen slagschaduwen. In het licht van de ondergaande zon leken het steeds veranderende eilanden in een gouden dansend moeras.’ (…)
'Enorme fuiken waren het, meterslange slurfachtige kooien van touw, breed en open van voren, taps toelopend naar het einde, de zak. Eerst verschenen de wijd open muilen, behangen met kettingen en lijnen en aan de onderzijde verzwaard met de angstaanjagende roestige sledes, woest druipend van water en gecamoufleerd met meegetrokken groen.' (…)
‘Met die pink had ik het krabbetje in de hoek van de striptafel gedreven, totdat hij niet verder achteruit kon. Toen, om het te klieren, had ik mijn pink dichter bij zijn ogen gebracht, steeds dichterbij, alsof ik het wilde verpletteren, en toen – en dit vervulde me met grenzeloos ontzag – was het babykrabbetje op zijn achterpoten gaan staan en met zijn schaartjes dreigend gaan zwaaien naar de reusachtige handschoen. Wat een karaktervastheid!’
“JESSICA (bored): Markus has demonstrated everything that can be done with his mobile phone. MARKUS: But girls don't understand these sort of things. ELIN: What sort of things? MARKUS: Cell phones and that sort, sports, cars, porno... hehehe Markus tosses himself backwards with his hands over his head. He thinks Jessica will hit him, but she doesn't. ELIN (to Markus): You're so stupid. What are we good at, then? MARKUS: I don't know... Make‑up and such things... JESSICA: So you think we just tease and put make‑up on ourselves the whole day. MARKUS: No, what the heck, I don't know ELIN: What else then? MARKUS: What 'what else then'? ELIN: Other things we're good at. MARKUS: I don't know, appearance, clothes, make‑up, and those kinds of things.” ELIN: You are so bloody stupid!”
Lukas Moodysson (Malmö, 17 januari 1969) Scene uit de film Fucking Åmål van Moodysson uit 1998
De Oostenrijkse schrijver Raoul Schrott werd op 17 januari 1964 geboren in Landeck, Tirol (en volgens andere bronnen op een schip „São Paulo“ dat van Brazilië onderweg was naar Europa). Zie ook alle tags voor Raoul Schrottop dit blog.
Uit: Der wölfische Hunger.Über das Alter der Jugend
„Liebe Abiturienten, viel halte ich nicht von Euch. Und beneide Euch auch nicht. Wenn ich nach einem Schlagwort suchen müsste, um Eure Generation auf einen Nenner zu bringen, würde ich Euch Konformisten schimpfen. Ein paar Jahre älter, und ich sehe Euch schon vollkommen eingegliedert in diese neue Gesellschaftsschicht, die einem überall in den deutschen Fußgängerzonen begegnet: Gel im Haar, Sonnenbrillen auch im Winter, ledig, braun vom wöchentlichen Solarium, Silikonsäcke in der Brust der Frauen, die Männer hart am Waschbrettbauch arbeitend, aber allesamt geistige Bügelbretter. Metrosexuelle in der Nachfolge von in die Jahre gekommenen Yuppies und Singles, androgyn zwischen Anämie und Bulimie, nur den Job im Kopf, den nächsten all-inclusive-Urlaub, Amerika als Traumziel, kulturell zwischen Hollywood und Viva, Schamrasur und Pay-TV als Kick, Naturschutz als Konfessionsbekenntnis, und die politische Haltung von reinen Konsumenten. Eine Generation Golf im Faserland. Abschätzigkeit der Jugend gegenüber gehört zu den immer wiederkehrenden Reaktionen des Alters, schon seit Sokrates. Nicht als Privileg – das Alter hat kein Anrecht darauf –, sondern als Stereotyp; warum das so ist, darauf komme ich noch zu sprechen. Dennoch, wenn ich ehrlich bin, ist dies das Bild, das ich von Euch habe. Wobei ich mir natürlich überlege, ob das an meinem Blickwinkel liegt, der Überheblichkeit, in der sich nur die Selbstgerechtigkeit von jemandem ausdrückt, der doppelt so alt ist wie Ihr. Nichts gibt mir das Recht, Euch so pauschal abzukanzeln – Nein, wenn ich es mir jetzt herausnehme, dann weil ich mich - so seltsam dies klingen mag - jünger fühle als Ihr. [...] Diktatur und Armut, Bürgerkrieg, Terrorismus, Seuchen und Religionen, Dürren und Überschwemmungen – all das kennt Ihr als Schlagworte von Themen aus dem Unterricht. Doch auch wenn sie verbunden sind mit einer Kritik der freien Marktwirtschaft und Sozialkunde – sie werden immer so präsentiert, als wären sie bloß „Probleme". Ein Mangel an Aufklärung, Kultur und Zivilisation, etwas, das noch nicht dem normalen Stand der Dinge entspricht.“
wat als waarom van de wie ook maar wankelt en bleek wordt berust dat rivieren niet klimmen? wil het niet weten en stoot als een ezel zweef als een steen door de spiegel van kan niet met een hand voor je ogen en was in je oren zoek draken op vleugels en dood ze met vuur en twee machtige woorden die je nu nog niet kent zing zachtjes en moedig op donkere paden de ballade van helden mijn hart is mijn hart en we gaan niet naar huis en schaaf aan je naam tot hij machtig en mooi wordt gefluisterd zeg vrouw tegen vrouwen probeer van mij nimmer te houden wat wacht wacht urgenter vaag is u mijn vuur dat ik daal in de krochten onder het dwingende vaandel van droom onder mensen
wat als het waar van de weet niet wat wegwuift en rood wordt beschaamd dat mislukt wat gepoogd wordt? weet het met trots en val fraai als een ruisende woudreus drink bruisende drank tot diep in de nacht en lach van verdriet tot je engelen hoort zie dauw onder ogen en bloei als een zwijgende stokroos tot in lengte van dagen jouw lied dat van jou is en dat je van leven voor geen fles ooit zult zingen verberg je in schepen naar steden die groot zijn en ver en verander je naam want van jou zijn je fouten van jou hun beloning dus tracht je getekend van vrouwen te houden waardig als ober of nachtportier en schrijf je bij vuren over dichters die dood zijn het rijmende raadsel van baarlijke mens onder mensen
wat als de wie van de welke waait en zwart wordt besloten dat mens elkaar hond is? probeer niet te weten maar nip als een merel ruik naar een vrouw die raadselen ruist stil door de ogen en luistert naar bloemen bedel met gratie spreek moordenaars aan met twee edele woorden en zing niet op straat van hi ha de hond fluit en hola de bola we gaan niet naar huis hoe hard huilt mijn hart maar fluister de namen als zou je begrijpen dat je voet met iedere stap in de ogen van minnaars kan trappen leeg de asbak van lompen laat voordringers voorgaan omdat je voor dante de deur openhoudt het wonder ter wereld heet mens onder mensen
Ilja Leonard Pfeijffer (Rijswijk, 17 janauari 1968)
als leven dood is dood-zijn leven dan is het alles om het even dan is het licht het diepste duister de diepste duisternis hel licht dan word ik stervende geboren en is mijn dood ontvangenis dan lach ik als mijn ogen schreien en als ik schrei dan lacht mijn mond dan ben ik spiegelbeeld en water dan raakt het schietlood nergens grond dan ben ik niet en ben toch zeker niet minder levend dan de vis die tussen alg en riet verscholen zijn spiegelbeeld ontvloden is en wie spreekt er dan nog van later van toen van eens van morgenvroeg wie roemt de hemel vloekt de aarde als geen weet waar zijn voeten staan en wie zoekt wat niet is te vinden de rechte stand de juiste curve wanneer de klokken niet meer slaan als leven dood is dood-zijn leven.
nicht zu ändern hört man oft sagen die strömungsrichtung von flüssen der einfall des windes der wechsel von sommer und winter unumstößlich das eine das andre leben heißt eben auch leiden – und doch will ich wüten gegen die stunden in denen du fort bist
memento
wird wer erzählen von uns wissen von unseren gesten wie bleibt das erhalten? und die zeit die wir waren am ende bekommt sie die namen von generälen von hungersnöten von kollaps von aufstand und das ganz ohne einspruch und keiner weiß mehr wie du die hand hieltst und welchen schatten sie warf auf dein gesicht blicktest du gegen die sonne
Rabauke oder was war er denn wohl? Als was erschien er seinen Zeitgenossen? Robust den Paten und den Allmachtsbossen? Ihm selbst als einzigartiges Idol,
schönfarbig angeschminkt, doch innen hohl? Ist er noch immer seelisch kurzgeschlossen, stumpf eingetürmt von finsteren Profossen? Tut-ench-amonisch als ein Grabsymbol?
Nichts ist wie er, den man nicht kennen will. Ich kannte ihn und weiß doch nichts von ihm. Contessen hielten ihn für viel zu schrill,
Halunken glaubten, er sei ihresgleichen. Torquato Tasso, der ja schizothym, säh sich mit ihm als Sohn von dannen schleichen.
KATZEN Für Angelika
Einst durftest du und durfte ich sie atzen. Sie ließen unsre Demut still geschehen. Sie wußten: unsre Wehmut wird vergehen, wenn sie im Traum an unsrer Seele kratzen.
Nie fauchten sie mit fremden Feindesfratzen uns menschlich an. Wir suchten zu verstehen und spürten eines Gottes Hauch nicht wehen. Sie ruhen sanft im Frieden seiner Tatzen.
Sie schlafen nun in tieferen Bezirken, sind duettierend nahe bei Rossini, im Grab beschützt von Zweigen schlanker Birken.
In Casta-Diva-Nächten des Bellini, so mögen sie wie Monde Wunder wirken, Angelikas Geschwister bei Puccini.
Jede Frau und jeder Mann möge sich selbst erkennen in dieser Gestalt, eckig, in sich selbst versunken, sich selbst ein Rätsel. Wie kann man loskommen von sich selbst? Wie sich befreien durch höhere Erkenntnis? Dazu braucht es das Immer-Andere, das Gegenüber, das Du –
„8.3.99 Berlin Wien FRAU DDR-PROFESSOR Da sitze ich in Wien am Abend meiner letzten WILDEN SOMMER-Vorstellung, bin früher von der GOLEM-Probe zurück, glotze sturztrunken Klemperer, seine Tagebücher, seine Frau, den ZDF-Kommentar dazu, den Aspekte-Dienst und sehe Frau Professor Rita Schober, die Klemperer-Nachfolgerin, über ihren Lehrer sprechen. Möchte ein Donnerschlag kommen, da (. . .) diese Frau, die ich selbst als Lehrerin meiner Freundin jahrelang erlebte, bei ihren diversen Feiern, wo sie ihre Paris-Aufenthalte abfeierte, in einer so miesen Verzerrung von DDR-Verhälnis- sen, da macht diese Frau in einer Vorfrühlingslandschaft mit Fluß im Hintergrund und viel Pelz heute die Schnauze auf, unter einer Brille und wieder Pelz und redet über ihren Lehrer. Eine Person, die den DDR-Mitmacherkult hochhielt, die das Privileg nicht als anstößig empfand, sondern gerecht, die möglicherweise DDR- Verhältnisse nicht gebilligt hat, aber öffentlich dick unterstrich, eine gesellschaft- liche Atmosphäre von annodazumal mit ihren Studenten förderte, förmliche Tanzstunden, an denen auch ich teilnahm, als wären DDR-Verhältnisse auf den Kopf gestellt, als wäre dieses Privilegientheater gerecht, als wäre Frau Professor Rita Schober mehr als ein Popanz, ein Mensch. Nun schwenken wir das Tanzbein, kam über ihre Lippen, während Sabine Kortum, die spätere Autorin einer Brecht- frauenverbrennung, damals noch Kommilitonin meiner Freundin, professorkon- form das Tanzbein schwenkte, dieses in der DDR, ein Tanzbein, die Wände müß- ten zerreißen, die FDJ-Fahne weinen, das Unterste zuoberst sich kehren, nichts passiert, der Fernseher in Wien fackelt auch diese Bilder ab, Meingott, wen rufe ich an, wen ficken, ich halts nicht aus, nicht mehr da meine Freundin, die ehemali- ge Schober- alias Klemperer-Schülerin, Meingott.“
Time tells them. They go along touching the grass, the feathery ends. When it feels just so, they start the mowing machine, leaving the land its long windrows, and air strokes the leaves dry.
Sometimes you begin to push; you want to hurry the sun, have the hours expand, because clouds come. Lightning looks out from their hearts. You try to hope the clouds away. 'Some year we'll have perfect hay.'
With Kit, Age 7, at the Beach
We would climb the highest dune, from there to gaze and come down: the ocean was performing; we contributed our climb.
Waves leapfrogged and came straight out of the storm. What should our gaze mean? Kit waited for me to decide.
Standing on such a hill, what would you tell your child? That was an absolute vista. Those waves raced far, and cold.
'How far could you swim, Daddy, in such a storm?' 'As far as was needed,' I said, and as I talked, I swam.
William Stafford (17 januari 1914 – 28 augustus 1993)
3 Just then thou didst recall to me A distant long forgotten scene, One smile, and one sweet word from thee Dispelled the years that rolled between; I was a little child again, And every after joy and pain Seemed never to have been.
4 Tall forest trees waved over me, To hide me from the heat of day, And by my side a child like thee Among the summer flowerets lay. He was thy sire, thou merry child. Like thee he spoke, like thee he smiled, Like thee he used to play.
5 O those were calm and happy days, We loved each other fondly then; But human love too soon decays, And ours can never bloom again. I never thought to see the day When Florian's friendship would decay Like those of colder men.
Anne Brontë (17 januari 1820 – 28 mei 1849) Isabelle Huppert (Anne), Isabelle Adjani (Emily) en Marie-France Pisier (Charlotte) in de film “The Brontë Sisters” uit 1979
“1984, de hèl: de pesterige nachtmerries die ik de witmensen zend - popidool Michael Smackstones die een witmeisje in romantische vervoering brengt, om haar dan tijdens herhaalde kritieke hoogtepunten cool de rug toe te keren of uit te lachen; jazzidool Eartha Smitt of Gina Turner of Sarah Jauvhan die een witman hemel of hel belooft in een realistische droom, maar de arme man daarna plagerig nèt altijd een paar stappen te vlug af is, en verhit en onbevredigd laat ontwaken; en als toppunt de Kool-Cool-Gang, opererend in enkele parallelwerelden: de wereldwijde, geheime organisatie van zwarten en kleurlingen en overige minderheden, waarvan gefluisterd wordt dat zij de witmensen op Vudu-achtige manier geestelijk in beweging brengen, soms zelfs kwellen. Hoe juist, hoe goed, hoe rechtvaardig is mijn wraak. Vanuit Haïti, Brazilië, Trinidad en Suriname hebben verschillende vormen van magische godsdiensten als Umbanda, Xango, Caboclo, Bruha en Wisi hun weg gevonden naar wraakzuchtige afstammelingen van gemartelde negerslaven. De gereïncarneerde zwarten van vroeger zijn intussen overal geïnfiltreerd, door niets laten zij merken dat zij over bijzondere psikrachten beschikken, want zij beïnvloeden de direkte omgeving en de maatschappij en hun parallelwereld liever op indirekte wijze, door middel van onder andere wilsoplegging, telepathische idee-opdringing of ‘voorspellende’ dromen.”
Dorothee Wong Loi Sing (Paramaribo, 17 januari 1954) Tina Turner
“Ich finde, es ist schwer genug, Dinge zu begreifen, die man nicht begreifen kann, und mit siebzehn, finde ich, ist man noch verdammt jung.« Mein Vater sah zu, wie im Hof das Licht ausging. He, sagte er, deine Mutter wird denken, wir sind verlorengegangen. Wir sollten ihr sagen, wo wir sind. Dass wir bei Dora sind. Ja, sagte ich. Und ich stellte mir vor, wie ich hochlief und meiner Mutter sagte, Wir sind unten bei Dora und trinken Wermut, und vielleicht sind wir morgen schon alle auf dem Weg nach Marseille. Ich fahre nach Marseille, sagte mein Vater, Und wenn irgendwas bei dieser Reise schiefgeht, setze ich mich in den Hanomag und fahre mitten ins Büro von Monsieur Diadem. Ich meine, falls Monsieur Diadem ein Büro hat. Falls er nicht gerade mit einer Waffe vorm Spiegel steht und kämpft. Was sollte schiefgehen? fragte ich. Mein Vater antwortete nicht. Er sagte, Würdest du mitkommen? Würdest du das wollen, herausfinden, was an der Sache mit Marseille dran ist? Nein, sagte ich. Ich würde das nicht wollen. Du bist wirklich klug, sagte mein Vater. Du lässt dich in nichts hineinziehen. Du bist so klug, dass man denken könnte, du bist erwachsen und nicht ich.“
“He thought about it, trying to absorb this new idea, to visualize what it was that she wanted. "I thought you might like a bracelet, or a ring," he said. With so much money in their pockets, after so long, she should have something really good. She squeezed his arm. "That's sweet of you, but I don't want jewelry. I'd never be anywhere where I could wear it. No, I want a picture." He tried to measure her desire by yardstick. "Any idea what it'll cost?" "I don't know till I see it," she said. "It might cost a hundred pounds." "A hundred pounds!" he said. "My word!" "Well, what's the Ford going to cost you?" "Aw, look," he said. "That's different. That's for the station." "No, it's not," she said. "The Chev'll do the station work for years to come. It's for you to run about in and cut a dash, and it's costing fourteen hundred pounds." "It's for both of us," he said weakly, " and it comes off the tax." "Not all of it," she said. "If you're having your Ford Custom I'm going to have my picture." He realized that she was set on having this picture; it was a strange idea to him, but he acquiesced. "There's a shop down here somewhere," he said. "Maybe there'd be something there you like." When they came to the shop it was closed, but the windows were full of pictures, religious and secular. He knew better than to offer her a picture of the infant Christ in her present mood, although he rather admired it himself. He said, "That's a nice one, that one of the harbour. The one where it says 'St. Ives."'
“Up to his five and twentieth year, he had been industrious and steady, had kept his terms in the Temple, and studied late and early. The sober application of William Vane had been a by word with the embryo barristers around; Judge Vane, they ironically called him; and they strove ineffectually to allure him away to idleness and pleasure. But young Vane was ambitious, and he knew that on his own talents and exertions must depend his own rising in the world. He was of excellent family, but poor, counting a relative in the old Earl of Mount Severn. The possibility of his succeeding to the earldom never occurred to him, for three healthy lives, two of them young, stood between him and the title. Yet those have died off, one of apoplexy, one of fever, in Africa, the third boating at Oxford; and the young Temple student, William Vane, suddenly found himself Earl of Mount Severn, and the lawful possessor of sixty thousand a year. His first idea was, that he should never be able to spend the money; that such a sum, year by year, could _not_ be spent. It was a wonder his head was not turned by adulation at the onset, for he was courted, flattered and caressed by all classes, from a royal duke downward. He became the most attractive man of his day, the lion in society; for independent of his newly-acquired wealth and title, he was of distinguished appearance and fascinating manners. But unfortunately, the prudence which had sustained William Vane, the poor law student, in his solitary Temple chambers entirely forsook William Vane, the young Earl of Mount Severn, and he commenced his career on a scale of speed so great, that all staid people said he was going to ruin and the deuce headlong.”
Mrs Henry Wood (17 januari 1814 – 10 februari 1887 Portret door Joseph Sydney Willis Hodges. 1875
De Engelse schrijver, politicus en staatsman George Lyttelton, 1e Baron Lyttelton werd geboren in Hagley, Worcestershire op 17 januari 1709. Zie ook alle tags voor George Lyttelton op dit blog.
Uit: Dialogues of the Dead
„Lord Falkland.—Nature, sir, will in the end be sure to set right whatever opinion contradicts her great laws, let who will be the teacher. But, indeed, the more I reflect on those miserable times in which we both lived, the more I esteem it a favour of Providence to us that we were cut off so soon. The most grievous misfortune that can befall a virtuous man is to be in such a state that he can hardly so act as to approve his own conduct. In such a state we both were. We could not easily make a step, either forward or backward, without great hazard of guilt, or at least of dishonour. We were unhappily entangled in connections with men who did not mean so well as ourselves, or did not judge so rightly. If we endeavoured to stop them, they thought us false to the cause; if we went on with them, we ran directly upon rocks, which we saw, but could not avoid. Nor could we take shelter in a philosophical retreat from business. Inaction would in us have been cowardice and desertion. To complete the public calamities, a religious fury, on both sides, mingled itself with the rage of our civil dissensions, more frantic than that, more implacable, more averse to all healing measures. The most intemperate counsels were thought the most pious, and a regard to the laws, if they opposed the suggestions of these fiery zealots, was accounted irreligion. This added new difficulties to what was before but too difficult in itself, the settling of a nation which no longer could put any confidence in its sovereign, nor lay more restraints on the royal authority without destroying the balance of the whole constitution. p. 12In those circumstances, the balls that pierced our hearts were directed thither by the hands of our guardian angels, to deliver us from horrors we could not support, and perhaps from a guilt our souls abhorred. »
George Lyttelton (17 januari 1709 – 24 augustus 1773)
De Amerikaanse schrijver David Ebershoff werd geboren op 17 januari 1969 in Pasadena, Californië. Hij studeerde aan de Brown University de University of Chicago en aan de Keio University in Tokio. In 1995 begon hij aan zijn carrière in de literatuur door middel van een stage bij Random House. Het jaar daarop kreeg hij een fulltime baan in de marketing van de uitgever moderne bibliotheek. In 1998 werd hij gepromoveerd tot de Publishing Director van de moderne bibliotheek. Ebershoff werd in 2000 beroemd door zijn eerste roman “The Danish Girl” over Lili Elbe, een van de eerste transseksuelen die een geslachtsveranderende operatie onderging. Het boek won in 2001 de Rosenthal Foundation Award van de American Academy of Arts and Letters en de Lambda Literary Award in de categorie transgender literatuur. De roman “The Danish Girl” werd in 2015 verfilmd door Tom Hooper met Eddie Redmayne in de rol van Lili Elbe. In 2001 publiceerde Ebershoff zijn eerste verhalenbundel “The Rose City,”. Het won de Ferro-Grumley Award en werd uitgeroepen tot een van de beste boeken van het jaar door de Los Angeles Times. Zijn tweede roman “Pasadena” verscheen in 2002 en was een New York Times bestseller. Zijn derde roman “The 19th Wife”, gepubliceerd in 2009, was een internationale bestseller. De roman gaat over een van meerdere echtgenotes van Brigham Young, Ann Eliza Young, en over polygamie in de Verenigde Staten vandaag. In 2010 werd van dit boek een tv-film gemaakt met dezelfde naam. Eberhoffs werk is intussen vertaald in achttien talen. Daarnaast heeft hij schrijven gedoceerd aan NYU en Princeton en doceert hij momenteel literatuur aan de Columbia University. Ook is Ebershoff is vicevoorzitter en uitvoerend redacteur bij Random House.
Uit:The 19th Wife
“In the one year since I renounced my Mormon faith, and set out to tell the nation the truth about American polygamy, many people have wondered why I ever agreed to become a plural wife. Everyone I meet, whether farmer, miner, railman, professor, cleric, or the long-faced Senator, and most especially the wives of these-everyone wants to know why I would submit to a marital practice so filled with subjugation and sorrow. When I tell them my father has five wives, and I was raised to believe plural marriage is the will of God, these sincere people often ask, But Mrs. Young-how could you believe such a claim? Faith, I tell them, is a mystery, elusive to many, and never easy to explain. Now, with the publication of this autobiography, my enemies will no doubt suspect my motives. Having survived attempts on both my life and character, however, I stand unconcerned by their assaults. I have chosen to commit my memories to the page neither for fame, the trough from which I have drunk and would be happy never to return to, nor fortune, although it is true I am without home and have two small boys to care for. Simply, I wish to expose the tragic state of polygamy's women, who must live in a bondage not seen in this country since the abolishment of slavery a decade ago; and to reveal the lamentable situation of its children, lonely as they are. I promise my Dear Reader I shall recount my story truthfully, even when it distresses me to do so. In these pages you will come to know my mother, who by religious duty welcomed four wives into her husband's bed. You will encounter the old woman forced to share her husband with a girl one-fifth her age. And you shall meet the gentleman with so many wives that when one approaches him on the street, he answers, "Madame, do I know you?" I can, and will, go on. Under what circumstances does such outrage thrive? The Territory of Utah, glorious as it may be, spiked by granite peaks and red jasper rocks, cut by echoing canyons and ravines, spread upon a wide basin of gamma grass and wandering streams, this land of blowing snow and sand, of iron, copper, and the great salten sea-Utah, whose scarlet-golden beauty marks the best of God's handiwork-the Territory of Utah stands defiant as a Theocracy within the borders of our beloved Democracy, imperium in imperio.“
De Nederlandse schrijver, popjournalist en muzikant Nanne Tepper werd geboren in Hoogezand op 17 januari 1962. Tepper ging naar de middelbare school in Veendam, waar hij bevriend was met Bert Visscher en Wim Pijbes. Op zijn achttiende verhuisde hij naar Groningen. Hij werd al jong geraakt door de popmuziek en begon een garagerockband, Imaginary Diseases. Later werd hij recensent bij muziektijdschrift OOR. Hij debuteerde als romanschrijver met de “De eeuwige jachtvelden”, waarvoor hij in 1996 de Anton Wachterprijs kreeg. Het boek werd in 1999 in het Engels vertaald door Sam Garrett. In 2000 verscheen Teppers roman “De vaders van de gedachte”, die werd genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs. Ook werden enkele van de muzikale en literaire essays gepubliceerd, in 2008 “De lijfbard van Knut de Verschrikkelijke. Atonale schertsen” en postuum in 2015 “De psychologie van de constructie”, aangevuld met een brief aan Atte Jongstra en en aan Kees 't Hart in een bibliofiele editie. In het najaar van 2012 maakte Tepper, die al langer aan depressies leed, op 50-jarige leeftijd een einde aan zijn leven. Hij werd in besloten kring gecremeerd.
Uit: De lijfbard van Knut de verschrikkelijke
“Op een dag werd ik achttien. Ik besloot schrijver te worden, smeet mijn bestaan aan de kant en zette mij aan het werk. Op mijn eenentwintigste begon ik gek te worden. Op mijn drieëntwintigste was ik het. De periode van zeven jaar die volgde heb ik in mijn werk verzwegen, en nu ik erop terugkijk zou ik kunnen volstaan met de opmerking: ‘Ik heb eens rondgekeken in de hel.’ Maar dergelijke opmerkingen staan mij niet meer - en ik hoor mijn meest trouwe lezer, een vriend zowaar, opgelucht zuchten; goedbedoelde pathetiek is mij nog nooit ontgaan - en er rest mij niets anders dan een poging te ondernemen mijzelf duidelijk te maken dat wat ik heb moeten slikken, heb moeten ondergaan, mij alsnog een kans biedt om ooit eens opte kunnen schrijven waar mijn pijn - het hoge woord is eruit - vandaan komt, en waarom het kwaad zich nimmer kan verschuilen áchter personages. Een laatste citaat, ditmaal van mijn lang gezochte en eindelijk gevonden grote broer, waarin hij zijn credo presenteert: Ik zeg dat de ware kunstenaar-ziener, de hemelse dwaas die schoonheid kan voortbrengen en dat ook doet, voornamelijk doodgeduizeld wordt door zijn eigen scrupules, de verblindende vormen en kleuren van zijn eigen heilige menselijke geweten. Twee dingen goed begrijpen. Als dit waar is, en ik twijfel geen seconde meer, dan waren die eerste meppen die mij direct na mijn geboorte werden toegediend door de man in de witte jas, en die mij het licht lieten zien, niet meer dan spiegelingen van de meppen die ik de afgelopen jaren heb mogen ontvangen. Het Iets dat mijn leven dramatiseert heeft op mij ingebeukt tot mijn ogen uitpuilden en ik met mijn pupillen bijna dat Iets dat ik in de verte zag wapperen raakte. Was het een schim die ik daarin rafels zag bewegen? Zeer zeker niet. Dat zou te eenvoudig en te onomkeerbaar zijn geweest. Ook was het geen idee, of een allesvernietigende gedachte, laatstaan een select gezelschap mensen. En ik weet dat ik nu iedereen teleurstel door te zeggen dat ik slechts de contouren van een raadsel heb waargenomen waarvan ik zelfs nu nog niet zou durven beweren dat het hier Het Raadsel betreft. Maar zeker is dat in dit raadsel de oorzaak van de pijn ligt die mij voortdurend met de vinger deed wijzen.”