Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
28-07-2009
Gerard Manley Hopkins, Stephan Sanders, Drew Karpyshyn, John Ashbery, Collin Higgins, Józef Ignacy Kraszewski
Maar in alle relaties komt het voor: bij lesbos, homos en heteros. Er is liefde, er is verbondenheid, maar in het aardigste geval wordt de seks plichtmatig en huishoudelijk, in het slechtste een rariteit, iets dat onwezenlijk is en vreemd, juist met degene die je liefhebt. En ondertussen lezen we in al die flutblaadjes dat het gemiddelde stel het 2,9 maal per week doet, en wordt de schaamte alleen maar groter. Houdt hij wel genoeg van mij? Geef ik wel genoeg om hem? De rationalisten onder ons zeggen tegen zichzelf: We worden tegenwoordig te oud, we zijn niet gebouwd op zeer langdurige monogamie. Mooie analyse, en wat dan? We zijn ook niet gebouwd op een fikse verhouding ernaast, want dan steekt toch de jaloezie de kop op. Elkaar vrijlaten, seksueel? Homos doen het vaak, en helemaal niet slecht. Elkaar loslaten, helemaal? Heteros doen het vaak, en noemen het een echtscheiding. En ik ken mijn eigen kwalen. Zo geconditioneerd, dat seks en lust voor mij met spanning te maken hebben, met onbekende lichamen op de meest onmogelijke plekken. Ik ben daar niet trots op, ik beschouw het als mijn luie Zelf. Het moet toch mogelijk zijn om lust en opwinding ook langdurig te combineren met degene met wie je de afwasmachine deelt? Ik denk er wel eens over die hele afwasser het huis uit te sodemieteren, als het zou helpen, maar de vraag is natuurlijk: hoe kunnen we een seksuele intimiteit in stand houden, die niet per se acrobatisch hoeft te zijn, maar wel duurzaam?
Peace is a lie. There is only passion. Through passion, I gain strength. Through strength, I gain power. Through power, I gain victory. Through victory, my chains are broken. The Code of the Sith Darth Bane, the only Sith Lord to escape the devastation of Kaans thought bomb, marched quickly under a pale yellow Ruusan sun, moving steadily across the bleak, war-torn landscape. He was two meters tall, and his black boots covered the ground in long, sweeping strides, propelling his large, powerfully muscled frame with a sense of urgent purpose. There was an air of menace about him, accentuated by his shaved head, his heavy brow, and the dark intensity of his eyes. This, even more than his forbidding black armor or the sinister hook-handled lightsaber dangling from his belt, marked him as a man of fearsome power: a true champion of the dark side of the Force. His thick jaw was set in grim determination against the pain that flared up every few minutes at the back of his bare skull. He had been many kilometers away from the thought bomb when it detonated, but even at that range he had felt its power reverberating through the Force. The aftereffects lingered, sporadic bursts shooting through his brain like a million tiny knives stabbing at the dark recesses of his mind. He had expected these attacks to fade over time, but in the hours since the blast, their frequency and intensity had steadily increased.
Wir sind Fremde von Insel zu Insel. Aber am Mittag, wenn uns das Meer bis ins Bett steigt und die Vergangenheit wie Kielwasser an unsern Fersen abläuft und das tote Meerkraut am Strand zu goldenen Bäumen wird, dann hält uns kein Netz der Erinnerung mehr, wir gleiten hinaus, und die abgesteckten Meerstraßen der Fischer und die Tiefenkarten gelten nicht für uns.
Gleichgewicht
Wir gehen jeder für sich den schmalen Weg über den Köpfen der Toten - fast ohne Angst - im Takt unsres Herzens, als seien wir beschützt, solange die Liebe nicht aussetzt.
So gehen wir zwischen Schmetterlingen und Vögeln in staunendem Gleichgewicht zu einem Morgen von Baumwipfeln - grün, gold und blau - und zu dem Erwachen der geliebten Augen.
Alle meine Schiffe
Alle meine Schiffe haben die Häfen vergessen und meine Füße den Weg. Es wird nicht gesät und nicht geerntet denn es ist keine Vergangenheit und keine Zukunft, kaum eine Bühne im Tag. Nur der kleine zärtliche Abstand zwischen dir und mir, den du nicht verminderst.
Uit: The Last Titan (Biografie door Jerome Loving)
Whitman is the true precursor of American literature in the twentieth century, but he wrote poetry instead of prosemany denied it even the claim to poetrywhich kept it out of general circulation among popular readers during his lifetime. But Sister Carrie was a novel, a genre more accessible to the average reader, especially women, who made up the great majority of American readers at the end of the nineteenth century. One of them was allegedly Mrs. Frank Doubleday.
Dreiser probably began Sister Carrie in late September of 1899, shortly after returning to New York City. Henry returned, too, again leaving Maude and Dottie behind, to resume for the next month or so his residence with the Dreisers, and he either continued or began to write A Princess of Arcady. While Henry imagined a conventional romance in which the heroine is sent to a convent school to preserve her innocence until the proper time for marriage, Dreiser began his own fable about an American princess, two generations removed from the emigrant, who rules only in her dreams and loses her innocence at almost the first opportunity. Henry wrote an idyll about a nun whose youthful sexuality is never violated, while Dreiser wrote a novel about a sister who commits adultery. It is generally thought that Dreiser was thinking exclusively of his sister Emma and not even remotelyor ironicallyabout a nun when he gave his Carrie the title of Sister at the top of his page, but Henrys use of nuns and a convent in his book may have had an associative influence. Dreisers romantic chapter titles, which were added between the first draft and the revision published by Doubleday, suggest the moral contrast and underscore the departure of this gritty tale of two cities from the Victorian fiction of its day.
Pas toen ik ze er voor de tweede keer naartoe zag gaan, begon ik beter op te letten. Zij droeg een zonnebril, die had ze in het haar gestoken. Hij deed het wagentje op slot, nadat hij uitgestapt was. Van vee zou dus geen sprake zijn. Hoogstens een pony voor het kind. Meer zou er niet van komen. Van maaien evenmin. Ik zag de woelmuizen al scharrelen in het hoge gras, op weg om mijn andijvie op te vreten. Toch trokken ze me wel. Ik had het idee dat die mij veel vertier konden gaan geven. Ik zorgde daarom dat ik wat te doen had op het erf zodra ze weer naar buiten kwamen.
Van Wiesenberg, zei hij en stak zijn hand uit.
Aangenaam, zei ik en boog mijn hoofd, iets waar ik bij de burgemeester ook wel last van heb en wat ik maar niet af kan leren. Daarna gaf ik zijn vrouw een hand. Lisa, zei die. Maar niet zoals je het opschrijft, ze zei: Laisa. Het kind had ook een naam.
Goed weer, zei ik en zweeg. Zodat zij mij wat vragen konden als zij wilden.
Dat deden ze ook wel, maar het was heel wat anders dan ik had willen weten als ik in hun plaats geweest was.
Het is hier schitterend, zei Laisa. Bevalt het wonen u hier?
Ik wist niet zo gauw wat ik daarop moest zeggen. Ik woon hier al mijn leven lang. Dan kan je moeilijk van bevallen spreken. Ik zei dus ja.
Dus u bevalt het wel, zei ze nadenkend.
Er is veel ongedierte, zei ik. En ik wees ze de moestuin aan. Ze gaf geen antwoord, dus zo stonden we een tijdje.
Vindt u het aan te raden, vroeg hij.
Dat hangt er helemaal vanaf, wat ie ervoor vraagt. Ik keek eens om me heen. Ik was wel benieuwd hoeveel hij er opgelegd had nou het om vreemden ging. Maar ook stond ik nog steeds over dat schitterend na te denken. Het land hóórt namelijk bij mij. En ook mezelf zou ik niet gauw zo noemen. Toen keek ik weer eens op en zag dat ze nog steeds stonden te wachten. Het kind was naar het hek gelopen en wees de schapen aan. Apen, zei het. Het had zijn vingers in zijn mond.
«Il y a dans notre vie des matins privilégiés où l'avertissement nous parvient, où dès l'éveil résonne pour nous, à travers une flânerie désuvrée qui se prolonge, une note plus grave, comme on s'attarde, le cur brouillé, à manier un à un les objets familiers de sa chambre à l'instant d'un grand départ. Quelque chose comme une alerte lointaine se glisse jusqu'à nous dans ce vide clair du matin plus rempli de présages que les songes; c'est peut-être le bruit d'un pas isolé sur le pavé des rues, ou le premier cri d'un oiseau parvenu faiblement à travers le dernier sommeil; mais ce bruit de pas éveille dans l'âme une résonance de cathédrale vide, ce cri passe comme sur les espaces du large, et l'oreille se tend dans le silence sur un vide en nous qui soudain n'a pas plus d'écho que la mer. Notre âme s'est purgée de ses rumeur et du brouhaha de foule qui l'habite; une note fondamentale se réjouit en elle qui en éveille l'exacte capacité. Dans la mesure intime de la vie qui nous est rendue, nous renaissons à notre force et à notre joie, mais parfois cette note est grave et nous surprend comme le pas d'un promeneur qui fait résonner une caverne: c'est qu'une brèche s'est ouverte pendant notre sommeil, qu'une paroi nouvelle s'est effondrée sous la poussée de nos songes, et qu'il nous faudra vivre maintenant pour de longs jours comme dans une chambre familière dont la porte battrait inopinément sur une grotte.»
Julien Gracq (27 juli 1910 22 december 2007)
De Britse dichter en schrijver Hilaire Belloc werd geboren te St-Cloud op 27 juli 1870. Zijne moeder was een Engelsche en keerde na vader's dood, met hem naar Engeland terug. Een der voorvaderen van Bellocs moeder vocht als officier te Fontenay, vier ooms van zijn vader waren generaals onder Napoleon. Als leerling van de Birmingham Oratory onderging hij den invloed van Kardinaal Neurman. Hij voldeed aan zijn militaire plichten in Frankrijk en kwam terug om in Oxford te studeren. Hij begon als schrijver met kinderboeken. Vervolgens gaf hij monografieën van Danton en Robespierre uit en publiceerde hij zijn ironische roman Emanuel Burden.Zijn studies bundelde hij onder de titel: On Nothing, On Anything, On, Romans: Mr Clutterbuch's election, A change in the Cabinet, The Mercy of Allah,
Uit:Cranmer
For the genius of Cranmer in this supreme art of his---the fashioning of ryhthmic English prose---was not of that spontaneous kind which produces great sentences or pages in flashes, as it were, unplanned, surging up of themselves in the midst of lesser matter; he was not among prose writers what such men as Shakespeare or Ronsard are among the poets---voluminous, uneven, and without conscious effort compelled to produce splendours in a process of which they are themselves not aware. He was, on the contrary, a jeweller in prose, a man who sat down deliberately to write in a particular way when there was need or opportunity for it, but who, on general occasions, would write as might any other man. We have a great mass of what he did, in long letters to [Anne] Boleyn, to the King and to [Thomas] Cromwell, careful arguments transcribed at length in his disputations, as in the famous one with [Bishop Stephen] Gardiner on the Real Presence; it is always scholar's work, careful and lucid. But when he sits down to produce a special effect all changes. He begins to carve with skill and in the hardest material. He is absorbed in a particular task, creative, highly conscious, and to his sense of beauty vastly satisfactory. . . .
He was not of those whom a fountain of creation fills and who declaim, as it were, great matter. His art was of the kind which must work very slowly and in secret, isolated; his sentences when he desired to produce his effect must be perfected in detail, polished, lingered over, rearranged, until they had become so that one could them with the finger-nail and find no roughness.
The old man went to the opening in the tower and leaned on the banister. In the darkness below, around the church, he made out the village cemetery in which the old crosses with their outstretched arms seemed to protect the ill-kept graves. Over these bowed here and there a few leafless birch trees. The aromatic odor of young buds, wafted to Mikheyich from below, brought with it a feeling of the melancholy of eternal sleep.
Where would he be a year hence? Would he again climb to this height, beneath the brass bell to awaken the slumbering night with its metallic peal, or would he be lying in a dark corner of the graveyard, under a cross? God knows! He was prepared; in the meantime God granted him the happiness of greeting the holiday once more.
Glory be to God! His lips whispered the customary formula as his eyes looked up to the heaven bright with a million twinkling stars and made the sign of the cross.
Mikheyich, ay, Mikheyich! called out to him the tremulous voice of an old man. The aged sexton gazed up at the belfry, shading his unsteady, tear-dimmed eyes with his hand, trying to see Mikheyich.
What do you want? Here I am, replied the bell-ringer, looking down from the belfry. Cant you see me?
No, I cant. It must be time to ring. What do you say?
Both looked at the stars. Myriads of Gods lights twinkled on high. The fiery Wagoner was above them. Mikheyich meditated.
No, not yet a while. I know when.
Indeed he knew. He did not need a watch. Gods stars would tell him when. Heaven and earth, the white cloud gently floating in the sky, the dark forest with its indistinct murmur and the rippling of the stream enveloped by the darknessall that was familiar to him, part of him. Not in vain had he spent his life here.
Vladimir Korolenko (27 juli 1853 25 december 1921)
De Engelstalige schrijver Lafcadio Hearn werd geboren op 27 juli 1850 op het Griekse eiland Lefkada. Hij was van Iers-Griekse afstamming. In 1863 werd hij naar een school in Engeland gestuurd voor zijn opleiding. In 1869 betaalde een oudtante voor hem de reis naar de VS. Hij werkte in Cincinnati in een drukkerij, waar hij met het werk van Gustave Flaubert en Charles Baudelaire in aanraking kwam. In 1874 ging hij als journalist werken in New Orleans en begon hij ook uit het Frans en het Spaans te vertalen. In 1890 vertrok hij naar Japan. Hij werkte er als leraar, trouwde met een Japanse en kreeg in 1896 een leerstoel aan de Keizerlijke Universiteit van Tokyo. Lafcadio is vooral bekend geworden met zijn boeken over Japan
Uit: Glimpses of Unfamiliar Japan
It is with the delicious surprise of the first journey through Japanese streetsunable to make ones kuruma-runner understand anything but gestures, frantic gestures to roll on anywhere, everywhere, since all is unspeakably pleasurable and newthat one first receives the real sensation of being in the Orient, in this Far East so much read of, so long dreamed of, yet, as the eyes bear witness, heretofore all unknown. There is a romance even in the first full consciousness of this rather commonplace fact; but for me this consciousness is transfigured inexpressibly by the divine beauty of the day. There is some charm unutterable in the morning air, cool with the coolness of Japanese spring and wind-waves from the snowy cone of Fuji; a charm perhaps due rather to softest lucidity than to any positive tonean atmospheric limpidity, extraordinary, with only a suggestion of blue in it, through which the most distant objects appear focused with amazing sharpness. The sun is only pleasantly warm; the jinrikisha, or kuruma, is the most cosy little vehicle imaginable; and the street-vistas, as seen above the dancing white mushroom-shaped hat of my sandaled runner, have an allurement of which I fancy that I could never weary.
Elfish everything seems; for everything as well as everybody is small, and queer, and mysterious: the little houses under their blue roofs, the little shop-fronts hung with blue, and the smiling little people in their blue costumes. The illusion is only broken by the occasional passing of a tall foreigner, and by divers shop-signs bearing announcements in absurd attempts at English. Nevertheless, such discords only serve to emphasize reality; they never materially lessen the fascination of the funny little streets.
'Born into the rain,' Aldous Huxley told the New York Herald Tribune in 1952, 'I have always felt a powerful craving for light.' Huxley had in mind his lifelong struggle with defective eyesight, which sent him first to the Mediterranean and then to Southern California. But the wider metaphor is irresistible. His life was a constant search for light, for understanding, of himself and his fellow men and women in the twentieth century. This intellectual ambition -- not unknown but rare in English novelists -- sent him far beyond the confines of prose fiction into history, philosophy, science, politics, mysticism, psychic exploration. He offered as his personal motto the legend hung around the neck of a ragged scarecrow of a man in a painting by Goya: aun aprendo. I am still learning. Grandson of the great Victorian scientist Thomas Henry Huxley -- 'Darwin's bulldog' -- he had a lifelong passion for truth, artistic and scientific. His field of interest, declared Isaiah Berlin after his death, was nothing less than 'the condition of men in the twentieth century'.
Like an eighteenth century philosophe, a modern Voltaire -- though in truth he found that historical epoch lacking in depth and resonance -- he took the whole world as his province, and like those urbane thinkers he did it with consummate clarity and grace, was frequently iconoclastic, and struck many of his contemporaries in the early decades of the twentieth century as a liberator and a herald of the modern age of secular enlightenment and scientific progress. He was also an often disturbingly accurate prophet who became steadily more disillusioned with the uses to which science was being put in his time.
Die avond, waarop alles in een nieuw licht kwam te staan, zou ik zoals alle donderdagen eigenlijk dineren met mijnheer Jamieson, een groothandelaar in huiden en tabak, en misschien daarna samen wat gaan dansen. Alleen omdat zijn jicht hem overvallen had en de goede man moest afzeggen, besloot ik mijn loge in de opera op te zoeken. Begrijp me niet verkeerd, ik heb altijd sober geleefd. Vanaf het moment dat het onheil toesloeg en ik door het leven werd voortgejaagd was ik spaarzaam. Ik moest wel, omdat ik lange tijd niet wist wat de volgende dag mij zou brengen. Of ik te eten zou hebben. Of er voor mij zou worden gezorgd. Of ik aangevallen zou worden en verder opgejaagd. Ook toen ik dan uiteindelijk in Amsterdam een zekere positie had verworven heb ik mij nooit meer aangemeten dan de uitdossing die de kringen waarin ik verkeerde van mij verwachtten en natuurlijk zaken die ik nodig had voor de uitoefening van mijn vak. Buitenissigheden heb ik mij nooit veroorloofd. Ik heb er ook niet naar getaald. Dit stond ik mijzelf de laatste jaren echter wel toe: een vaste logeplaats in de Franse schouwburg aan de Overtoom, die ik bezocht zodra ik mij daarvoor vrij kon maken. Daarheen was ik die avond, half oktober, dus op weg. Ik had zoals ik gewend was een bootsman met een kleine, maar propere sloep gehuurd. Het was kil. De kou op de grachten is in Amsterdam anders dan in Venetië. Hij begint maanden vroeger, dringt het lichaam sneller en scherper binnen en nestelt zich eerder in de botten dan in de longen. Toch ga ik liever met de boot dan met een rijtuig. De mensen op de kade slaan geen acht op wie voorbijvaart. Zij gaan op in hun gesprekken.
Arthur Japin (Haarlem, 26 juli 1956)
De Vlaamse schrijfster Anne Provoost werd geboren in Poperinge op 26 juli 1964. Provoost groeide op in Woesten, in de Belgische Westhoek. Ze begon met schrijven toen ze vier was. Omdat ze toen technisch nog niet kon schrijven, dicteerde ze verhalen aan haar moeder. Later schreef ze boeken die ze zelf illustreerde. Toen ze literatuur ging studeren aan de universiteit in Kortrijk en Leuven, nam ze zich voor om niet meer te schrijven. Toen ze tijdens haar laatste jaar Germaanse Talen ziek in bed lag, schreef ze een verhaal. Tot haar grote verbazing won ze daarmee een wedstrijd. Anne Provoost schrijft gelaagde actuele en historische romans. Bekende titels van haar hand zijn: De roos en het zwijn, De arkvaarders, In de zon kijken en Beminde ongelovigen. Haar boeken kregen talrijke prijzen en werden herhaaldelijk vertaald. Haar roman Vallen werd in 2001 verfilmd door Hans Herbots.
Uit: De roos en het zwijn
Ik was aan het melken toen ik de hoeven van een vijftiental paarden op het pad hoorde. Het was schemerdonker, en wat opviel waren de walmende fakkels van ricinushout die de ruiters droegen, waardoor hun gezicht er grimmig en hun wapenuitrusting er vervaarlijk uitzagen. Ter hoogte van het huis van Orlinde hielden ze stil. Ze bleven een ogenblik staan beraadslagen en wezen naar het raampje van waaruit Orlinde ongetwijfeld stond te kijken. Op een teken van de eerste ruiter gaven ze hun paard de sporen en kwamen in galop in mijn richting. Het schrille geschreeuw en het licht van de fakkels deden de koe schrikachtig trappelen en met haar poten slaan, en in een snelle reflex schoof ik de halfvolle emmer melk achteruit. Ik liep naar het pad om te zien wat er gebeurde. Ze waren opvallend zwaar bewapend. De eerste die mijn aandacht trok herkende ik ogenblikkelijk aan zijn ronde, bijna aantrekkelijke gezicht waarop een vriendelijkheid lag die in tegenspraak was met de manier waarop hij op zijn paard zat, schreeuwde en er nors probeerde uit te zien. Het was de man die me ooit onder bedreiging met een scherp mes het bos in gesleurd had en gezegd had dat hij gekomen was om heel diep in me te gaan. Over zijn linkeroog droeg hij een donkere lap. Door wat er toen gebeurd was, had ik het gevoel dat ik elk onderdeel van zijn lichaam en elk aspect van zijn karakter kende. Hij was de jongste en de kleinste van het gezelschap, maar duidelijk de gevaarlijkste. Hij was gekwetst, niet alleen in zijn mooie meisjesgezicht, maar ook in zijn ziel, en dat maakte hem fanatiek en vernielzuchtig.
They rose before dawn and stepped out beneath a moonless sky aswarm with stars. Their breath made clouds of the chill air and their boots crunched on the congealed gravel of the motel parking lot. The old station wagon was the only car there, its roof and hood veneered with a dim refracting frost. The boy fixed their skis to the roof while his father stowed their packs then walked around to remove the newspaper pinned by the wipers to the windshield. It was stiff with ice and crackled in his hands as he balled it. Before they climbed into the car they lingered a moment, just stood there listening to the silence and gazing west at the mountains silhouetted by stars. The little town had yet to wake and they drove quietly north along Main Street, past the courthouse and the gas station and the old movie theater, through pale pools of light cast by the street lamps, the car's reflection gliding the darkened windows of the stores. And the sole witness to their leaving was a grizzled dog who stood watch at the edge of town, its head lowered, its eyes ghost-green in the headlights. It was the last day of March and a vestige of plowed snow lay gray along the highway's edge. Heading west across the plains the previous afternoon, there had been a first whisper of green among the bleached grass. Before sunset they had strolled out from the motel along a dirt road and heard a meadowlark whistling as if winter had gone for good.But beyond the rolling ranch land, the Rocky Mountain Front, a wall of ancient limestone a hundred miles long, was still encrusted with white and the boy's father said they would surely still find good spring snow.
In a dentist's operating room on a fine August morning in 1896.Not the usual tiny London den, but the best sitting room of a furnished lodging in a terrace on the sea front at a fashionable watering place.
The operating chair, with a gas pump and cylinder beside it, is half way between the centre of the room and one of the corners.If you look into the room through the window which lights it, you will see the fireplace in the middle of the wall opposite you, with the door beside it to your left; an M.R.C.S. diploma in a frame hung on the chimneypiece; an easy chair covered in black leather on the hearth; a neat stool and bench, with vice, tools, and a mortar and pestle in the corner to the right.
Near this bench stands a slender machine like a whip provided with a stand, a pedal, and an exaggerated winch. Recognising this as a dental drill, you shudder and look away to your left, where you can see another window, underneath which stands a writing table, with a blotter and a diary on it, and a chair. Next the writing table, towards the door, is a leather covered sofa. The opposite wall, close on your right, is occupied mostly by a bookcase. The operating chair is under your nose, facing you, with the cabinet of instruments handy to it on your left.
You observe that the professional furniture and apparatus are new, and that the wall paper, designed, with the taste of an undertaker, in festoons and urns, the carpet with its symmetrical plans of rich, cabbagy nosegays, the glass gasalier with lustres; the ornamental gilt rimmed blue candlesticks on the ends of the mantelshelf, also glass-draped with lustres, and the ormolu clock under a glass-cover in the middle between them, its uselessness emphasized by a cheap American clock disrespectfully placed beside it and now indicating 12 o'clock noon, all combine with the black marble which gives the fireplace the air of a miniature family vault, to suggest early Victorian commercial respectability, belief in money, Bible fetichism, fear of hell always at war with fear of poverty, instinctive horror of the passionate character of art, love and Roman Catholic religion, and all the first fruits of plutocracy in the early generations of the industrial revolution.
George Bernard Shaw (26 juli 1856 2 november 1950)
Nous allions lui rendre visite à l'improviste, un matin, un soir, juste pour nous assurer qu'il était bien là. Sans même nous concerter, nous obéissions à un rituel immuable. Nous le reconnaissions de loin, dominant de toute sa masse l'entrelacs tortueux des pins, et nous marchions vers lui, soudain silencieux, délivrés du bruit du monde. La jeune femme s'approchait la première, elle souriait un peu, s'assurait que personne ne risquait de la surprendre, puis très vite, elle étreignait l'arbre de tout son corps, les bras ouverts en serrant le tronc énorme, la tête contre l'écorce, les yeux clos. Je faisais mine de m'impatienter, je me moquais doucement de cette étrange façon de saluer notre ami, de le séduire, mais quand elle se retournait, je lisais dans son regard le bonheur qu'elle venait de vivre. Elle avait entendu, me disait-elle, battre le coeur de l'arbre, elle avait senti sous ses doigts la sève lente qui montait, qui lui communiquait de sa force.
La jeune femme rayonnait, elle voulait que je suive son exemple, et moi, si pudibond, je m'enhardissais, et j'effleurais d'une main furtive cette monstrueuse patte posée là pour toujours sur la pelouse.
C'était un soir, c'était un matin, et depuis tant d'années. Pourquoi a-t-il fallu qu'une tempête s'interpose entre l'arbre et nous, que la foudre le blesse, que se réveillent les mauvais démons? Nous n'avons pas cédé, l'arbre est intact dans notre mémoire. C'est à nous, maintenant, qu'il appartient de veiller sur lui, de l'enraciner dans ce temps que nous inventons ensemble. »
The core of the book was a recit by Menalque, one not far different from a recit Gide might have given after his African rebirth.... This recit contains the essence of the "tidings" of Les Nourritures. First a negative doctrine: flee families, rules, stability. Gide himself suffered so much from "snug homes" that he harped on its dangers all his life. Then a positive doctrine: one must seek adventure, excess, fervor; one should loathe the lukewarm, security, all tempered feelings. "Not affection, Nathanael: love ..." Meaning not a shallow feeling based on nothing perhaps but tastes in common, but a feeling into which one throws oneself wholly and forgets oneself. Love is dangerous, but that is yet another reason for loving, even if it means risking one's happiness, especially if it means losing one's happiness. For happiness makes man less. "Descend to the bottom of the pit if you want to see the stars." Gide insists on this idea that there is no salvation in contented satisfaction with oneself, an idea he shares with both a number of great Christians and with Blake: "Unhappiness exaults, happiness slackens." Gide ends a letter to an amie with this curious formula: "Adieu, dear friend, may God ration your happiness!"
The bird fluttered. With his good hand Rhayader spread on of its immense white pinions. The end was beautifully tipped with black. Rhayader looked and marvelled, and said: Child: where did you find it? In t marsh, sir, where fowlers had been. What what is it, sir? Its a snow goose from Canada. But how in all heaven came it here? The name seemed to mean nothing to the little girl. Her deep violet eyes, shining out of the dirt on her thin face, were fixed with concern on the injured bird. She said: Can ee heal it, sir? Yes, yes, said Rhayader. We will try. Come, you shall help me. There were scissors and bandages and splints on a shelf, and he was marvelously deft, even with the rooked claw that managed to hold things. He said: Ah, she has been shot, poor thing. Her leg is broken, and the wing tip! but not badly. See, we will clip her primaries, so that we can bandage it, but in the spring the feathers will grow and she will be able to fly again. Well bandage it close to her body, so that she cannot move it until it has set, and then make a splint for the poor leg. Her fears forgotten, the child watched, fascinated, as he worked, and all the more so because while he fixed a fine splint to the shattered leg he told her the most wonderful story.
De Duitse schrijver en journalist Hans Bergel werd geboren op 26 juli 1925 inRâşnov (Duits:Rosenau), Siebenbürgen ofwel Transsylvanië, Roemenië. Zie ook mijn blog van 26 juli 2007.
Uit: Wenn die Adler kommen
Wenn der Passwind von Fundata herab ins Hochland gegen Rosenau hin um Türme und Mauern strich, sei die Stunde der Geistergeschichten oben auf dem Schloss gekommen, erzählte sich das Volk - im übrigen sei hier festgehalten, dass der Ire Bram Stoker zwar behauptet, sein Romanheld Jonathan Harker habe sich durch das nordsiebenbürgische Hochland geradewegs ostwärts über die Stadt Bistritz dem Schloss des Grafen Dracula im Bargau-Pass genähert. Doch das ist freie Erfindung des Dubliners. Denn der einzige Mächtige dieser Landstriche, dessen Namen je mit dem Teufel - mit "dracul" wie dieser im Rumänischen heißt - in Verbindung zu bringen ist, war Vlald der Pfähler. Von 1456 bis 1462 Herrscher der Walachei in der Donautiefebene, hielt er sich nachweislich niemals in den Ostkarpaten auf. Hingegen tat er es in den Südkarpaten, eben auf Schloss Törzburg, wo er mit seinem Gefolge inmitten bei lebendigem Leibe auf Pfähle gespießten schwangerer Frauen und Kinder zechte und so zu einer der fragwürdigsten Kultfiguren des westeuropäischen Literaturpublikums wurde. Bram Stoker gehört damit zu jenen Landfremden, die bis in unsere Tage herauf mit schludrigen Nachforschungen Durcheinander in das Bild bringen, das die Welt draußen von diesem Siebenbürgen hat. Hätte sich sonst denn die geschiedene Helena an den Sommerabenden auf dem nahe am Königstein gelegenen Schloss so köstlich amüsiert?
with nights penetration; trees stand like dead memorials
but in Karet, yes, KaretCemetery my future locale there, the wind howls, too
I put my room in order, and myself as well, in the chance that you might come
and I may once again unleash a new story for you;
but now its only my hands that move, emptily
my body is still and alone, as frozen stories and events pass by
Chairil Anwar (26 juli 1922 28 april 1949)
Onafhankelijk van geboortedata:
De Duitse dichter en schrijver Markus Breidenich werd geboren in Düren in 1972. Hij studeerde natuurkunde en wiskunde in Aken. Hij promoveerde in de theoretische natuurkunde aan het Max-Planck-Institut in Potsdam. Breidenich publiceerde in tijdschriften (o.a. Krautgarten, Poetenladen (Magazin), lauter niemand, außer.dem, macondo) en in bloemlezingen. In 2009 verscheen zijn bundel "Das Pochen der Echolote. Hij woont en werkt in München.
Ko k o n
Von Glück sagen konnten wir nur. Dass es morgens war. Unter Federn. Auf Schattengewächse gefallen. Ein
Vorhangblau. An Lamellen vorüber die Hinterhofsonne. In Vogel- nestern und Weinblattmauern. Ein
Hängen an Steppdeckengrün. An Schaumstoff. Gehäutetem Hüllenlos- leben. Zur Pfirsichblüte. Matratzen mit
weichen Kernen befüllt. Wir. Waren Drachenbaum liebende Palmwedel- hüter. In Bettlakenhöhlen zu Haus.
Als der Blitzkrieg über London begann, einige Monate nach Dünkirchen, im gefährlichsten Zeitpunkt der englischen Geschichte, erlebte ich in seinem Hause eine Party, die mir vor Augen bliebe, auch wenn ich fünfhundert Jahre danach noch am Leben wäre. Sein Haus war höher als die meisten in Downshire Hill. Es hatte drei Stockwerke, die meisten andern nur zwei. Es war aber schmal wie die andern alle. In jedem Stock waren höchstens ein oder zwei Zimmer. Sie waren von Menschen erfüllt, die tranken und tanzten. Sie standen mit den Gläsern in der Hand da, wie es hier Sitte war, aber mit ausdrucksvollen Gesichtern, was hier gegen die Sitte ging. Es waren manche junge Offiziere in Uniform darunter, lebhaft, ja beinah lebenslustig, von lauten Sätzen überquellend, die man gehört hätte, wenn sie in der Musik nicht untergegangen wären. Die Tanzenden, besonders die Frauen, hatten etwas Aufgerissenes und genossen ihre Bewegungen wie die des Partners. Die Atmosphäre war dicht und heiß, und niemand kümmerte sich darum, daß man Bomben-Einschläge hörte, eine furchtlose und dabei sehr lebendige Gesellschaft. Ich hatte im obersten Stock begonnen, ich traute kaum meinen Augen und ich ging in den zweiten hinunter und traute ihnen noch weniger. Jeder Raum schien feuriger als der, in dem man sich vorher umgetan hatte. In den tieferen Räumen sonderte man sich etwas mehr ab, Pärchen saßen und hielten einander umarmt, die Musik durchdrang uns heiß von oben bis unten, man gab sich mit Umarmungen und Küssen zufrieden, nichts wirkte lasziv, im Basement, wie man hier das Untergeschoß nannte, geschah das Erstaunlichste. Die Türe nach außen wurde aufgerissen, Männer in Feuerwehrhelmen griffen nach Kübeln mit Sand, die sie im Schweiß ihres Angesichts in größter Geschwindigkeit hinaustrugen. Sie achteten auf nichts, das sie im Raum vor sich sahen, in ihrer Eile, die brennenden Häuser in der Nachbarschaft zu schützen, griffen sie wie blind nach den sandgefüllten Kübeln.
Das Heu liegt tot am Wege, Wir gingen ohne zu sehen, Und Amselsang im Gehege, Wir hörten es kaum im Gehen.
Wir waren still wie Erde, Wie zwei, die man begraben; Unsere Seelen mit dunkler Gebärde Durchzogen den Himmel wie Raben.
Die Luft ist voll Kommen und Gehen
Die blühenden blauen Kornraden, Sie fielen mit den Ähren; Das Korn liegt still in Schwaden Im Sonnenschein, im schweren.
Kaum ein paar kurze Wochen Sind die Felder glühend zu sehen; Gleich muß die Sense dann pochen, Und Stoppeln bleiben kalt stehen.
Wenn Augenblicke erwarmen, Fühlt ihren Atem kaum wehen, Da entsinken sie schon unsern Armen - Die Luft ist voll Kommen und Gehen.
Die Mittagsstund'
Im Zimmer, im trägen und stummen, Hör' ich die Mittagsstund' summen, Als gurrt eine Taube im Kropfe, Als kocht man den Sommer im Topfe. Und ferner Sommer Gespenster Besuchen Dich glühend am Fenster, Und manch' einer möchte gern bleiben Und hängt sich verliebt an die Scheiben. Von Sommer, die heiß hereinlugen, Kracht's Fensterbrett laut in den Fugen; Und auch eine Fliege, die brummt, Die alle Sommer schon summt, Sie singt von der Wollust ohn' Ruh' Und von allen Sommern dazu.
Max Dauthendey (25 juli 1867 29 augustus 1918)
De Macedonische dichter Jovica Tasevski Eternijan werd geboren op 25 juli 1976 in Skopje. In zijn geboortestad studeerde hij ook algemene en vergelijkende literatuurwetenschap. Tasevski Eternijan werkt in de Nationale Universiteitsbibliotheek. Behalve gedichten schrijft hij ook kritieken en is hij als vertaler werkzaam.
HERE WE ARE
We crumble the night on a golden plate and spatter the milky rhythm of the spirit Shall we find it Shall we remove the root
The moon peers at us The sticky strands tie our frail arteries in a knot
Bitter are the shadows of the barbarian key when the sieve that bears us decays This dark onrush will not settle in our nucleus We rage!
Vertaald door Marija Girevska
Jovica Tasevski Eternijan (Skopje, 25 juli 1976)
Zwischen den Bildbänden stieß ich auf einen abgestoßenen Lederrücken mit kaum leserlicher Goldschrift: Die Inseln damals und heute. Das Heute war lange her, auf den neueren Inselfotos hatten die Autos noch gerundete Kühlerhauben, und Eselskarren verstopften die schlammigen Dorfstraßen, aber vielleicht ist es ja dort immer noch so, dachte ich, blätterte zurück und kam zu den älteren Aufnahmen, bräunlichen, leicht verwischten Bildern, auf denen sich Leute mit strengen Mienen zu ordentlichen Grüppchen aufgestellt hatten. Manche hielten feuchte Fische in die Kamera, andere hatten Ziegen oder Schafe neben sich in die Reihe gezerrt und legten ihre Hände besitzergreifend auf Tierhälse und Hörner. Einer hielt eine Art sperrigen Dudelsack mit krummen Pfeifen unter dem Ellbogen. Die Kinder waren glattgebürstet und hatten eckige Köpfe. Ich wendete langsam die Seiten um, nicht ganz bei der Sache, weil gerade die Klimaanlage der Schule anfing zu brausen, wie immer um Viertel nach vier, als mich von einer halb herausgelösten Seite ein Kind direkt anschaute. Es hatte weit aufgerissene Augen, Grübchen in den Backen, obwohl es nicht lächelte, und geradegewachsene Augenbrauen, die sich über seiner Nase trafen, noch nie hatte ich bei einem Kind solche Augenbrauen gesehen. Die Augen schaute ich mir genauer an, beugte mich dicht über das wolkige Papier, bis sich der beharrliche, versunkene Blick auflöste in Kratzer und Punkte. So will ich auch aussehen, dachte ich und zog meine Augenbrauen zusammen, aber sie berührten sich nicht. Der macht, was er will.
Hoewel de POD en de BS ons met rust laten, er vindt zelfs geen huiszoeking plaats, duiken we zekerheidshalve in ons eigen huis onder. We mogen volgens ons angstige moeder geen slapende honden wakker maken en dus moet de indruk gewekt worden gewekt alsof Potgieterlaan 7 niet meer bewoond is. Slechts het hatelijke plakkaat op het voorkamerraam ontbreekt. s Avonds maken we geen licht, niet in de eetkamer laat staan in de voorkamer, niet in de gang, niet in de slaapkamers, en we lopen op kousenvoeten door het huis. Buiten spelen doen we al helemaal niet meer. We leven, hokken met ons vieren wekenlang in de keuken, op een gerafelde, mossige mat van drie bij drie meter, tussen het aanrecht en de keukentafel, waaraan we eten en spelen. Op het aanrecht staan twee petroleumstellen die zon stinkende walm verspreiden dat je ogen gaan tranen, maar mijn moeder kookt sowieso nauwelijks. Een enkele keer warmt ze een blik meat and vegetables op, lekkere brokken vlees met aardappelen en groente, hetzelfde voedsel dat de bevrijders eten. Heel vaak moeten Henri en ik met een aluminium pan zonder handvatten, die zijn afgebroken, naar Ons Gebouw aan de Havenstraat, naar de gaarkeuken. We hoeven er niet meer in de rij te staan, zoals in de laatste weken van de oorlog. Wie nu nog naar de gaarkeuken komt, is arm en verdacht. Normale mensen koken, zo goed en zo kwaad als het gaat, hun eigen potje.
Ein Bettelkind schleicht durch die Gassen- Der Markt lässt seine Wunder sehn: Lichtbäumchen, Spielzeug, bunte Massen. Das Kind blieb traumverloren stehn.
Aufseufzt die Brust, die leidgepresste, Die Wimpern sinken tränenschwer. Ein freudlos Kind am Weihnachtsfeste- Ich weiß kein Leid, das tiefer wär.
Im Prunksaal gleißt beim Kerzenscheine Der Gaben köstliches Gemisch, Und eine reichgeputzte Kleine Streicht gähnend um den Weihnachtstisch.
Das Schönste hat sie längst, das Beste, Ihr Herz ist satt und wünscht nichts mehr. Ein freudlos Kind am Weihnachtsfeste- Ich weiß kein Leid, das tiefer wär.
Doch gälts in Wahrheit zu entscheiden, Wer des Erbarmens Preis verdient- Ich spräch: Das ärmste von euch beiden Bist du, du armes reiches Kind
Ottokar Kernstock (25 juli 1848 5 november 1928)
Standbeeld in Vorau
Onafhankelijk van geboortedata:
De Duitse dichteres en schrijfster Angela Kreuz werd geborenin Ingolstadt in 1969. Zij studeerde filosofie en psychologie in Dresden en Konstanz. Werk van haar verscheen in literaire tijdschriften en bloemlezingen. Zij schrijft gedichten, verhalen, short stories en romans. Zij debuteerde in 2003 met Der Engländer und weitere kurzgefasste Geschichten. In 2005 verscheen lyrische städtereisen, in 2007 haar debuutroman Warunee.
Uit: Ik Claudius (Vertaald door Lodewijck W. van Savoijen)
Ik, Tiberius Claudius Drusus Nero Germanicus enzovoort (want ik zal u niet direct met mijn complete arsenaal van titels vervelen), die ooit, en nog niet eens zo lang geleden, bij mijn vrienden, verwanten en kennissen bekendstond als Claudius de dwaas, Claudius de stotteraar, Clau-Clau-Claudius of als het meezat arme oom Claudius, stel hier mijn eigenaardige levensgeschiedenis te boek vanaf mijn vroegste jeugd tot aan het beslissende moment van verandering, ongeveer acht jaar geleden, waarop ik als eendenvijftigjarige plotseling verzeild raakte in wat ik de gouden kooi zal noemen en waaruit ik niet meer heb kunnen ontsnappen.
Dit is beslist niet mijn eerste boek. Integendeel; literatuur, en in het bijzonder de geschiedschrijving die ik hier in Rome als jongeman onder de beste hedendaagse meesters heb gestudeerd vormde tot aan het moment van de verandering gedurende meer dan vijfendertig jaar mijn enige professie. Mijn lezers hoeven zich dan ook niet te verbazen over mijn breedvoerige stijl: het is inderdaad Claudius zelf die dit boek schrijft, niet een van zijn secretarissen en ook niet zon professionele kroniekschrijver die bekende personen plegen aan te stellen om hun overpeinzingen te communiceren in de hoop dat de zwierige schrijftrant de schraalheid van hun ideeën compenseert en vleiende woorden onvolkomenheden wegpoetsen.
In dit werk, dat zweer ik bij alle goden, ben ik mijn eigen secretaris en mijn eigen biograaf: ik schrijf dit met mijn eigen hand, en welke gunst zou ik van mezelf hopen te verweven met mooipraterij? Ik kan hier overigens nog aan toevoegen dat dit niet de eerste levensgeschiedenis is die ik op schrift stel. Ik heb er al eerder een gemaakt, in acht delen, als een bijdrage aan het stadsarchief. Het was een saai boekwerk en uitsluitend geschreven om te voldoen aan verzoeken uit het volk. Zelf hecht ik er weinig waarde aan. Om eerlijk te zijn, was ik tijdens het schrijven ervan, twee jaar geleden, erg druk met andere zaken.
Three days after the funeral I was still in a daze. Steeped in a sadness so great I could barely cry, shuffling softly in gentle drowsiness, I pulled my futon into the deathly silent, gleaming kitchen. Wrapped in a blanket, like Linus, I slept. The hum of the refrigerator kept me from thinking of my loneliness. There, the long night came on in perfect peace, and morning came.
But ... I just wanted to sleep under the stars.
I wanted to wake up in the morning light.
Aside from that, I just drifted, listless.
However! I couldn't exist like that. Reality is wonderful.
I thought of the money my grandmother had left me-just enough. The place was too big, too expensive, for one person. I had to look for another apartment. There was no way around it. I thumbed through the listings, but when I saw so many places all the same lined up like that, it made my head swim. Moving takes a lot of time and trouble. It takes energy.
I had no strength; my joints ached from sleeping in the kitchen day and night. When I realized how much effort moving would require-I'd have to pull myself together and go look at places. Move my stuff. Get a phone installed-I lay around instead, sleeping, in despair. It was then that a miracle, a godsend, came calling one afternoon. I remember it well.
Dingdong. Suddenly the doorbell rang.
It was a somewhat cloudy spring afternoon. I was intently involved in tying up old magazines with string while glancing at the apartment listings with half an eye but no interest, wondering how I was going to move. Flustered, looking like I'd just gotten out of bed, I ran out and without thinking undid the latch and opened the door. Thank god it wasn't a robber. There stood Yuichi Tanabe.
"Thank you for your help the other day," I said. He was a nice young man, a year younger than me, who had helped out a lot at the funeral. I think he'd said he went to the same university I did. I was taking time off.
Banana Yoshimoto (Tokyo, 24 juli 1964)
De Duitse schrijfster Rosemarie Schuder werd geboren op 24 juli 1928 in Jena. Na haar gymnasiumopleiding werkte zij als freelance journaliste. Tegenwoordig woont zij als zelfstandig schrijfster in Berlijn. Zij schrijft voornamelijk historische romans, zoals bijvoorbeeld over Paracelsus, Johannes Kepler en Michelangelo. In 1958 ontving zij de Heinrich Mann prijs en in 1969, 1978 en 1988 de Nationale Prijs van de DDR.
Uit: In der Mühle des Teufels
Noch am frühen Morgen waren sie bereit gewesen, heranzustürmen gegen das Schloß. Aber der lange Tag mit dem Streit, dem Hunger, dem Gestank, dem Durst, der Ungewißheit, ob die im Schloß ausbrechen würden, hatte sie müde gemacht. Die meisten von ihnen waren Bauern, sie waren eine strenge Tagesregel gewohnt. Jetzt, da sie keinen schnellen Erfolg sahen, wünschten sie, sie wären zu Hause. Der Befehl, einen Graben auszuheben, erschien ihnen sinnlos. Vor Einbruch der Dunkelheit gingen unter den Belagerern Flugblätter von Hand zu Hand. Wer nicht lesen konnte, dem wurde vorgelesen: "Wer bis in die Morgenstunden des 13. Mai 1625 das Gebiet von Schloß Frankenburg im Umkreis von zwanzig Meilen nicht verlassen hat, wird erschossen. Geht unverzüglich nach Hause! Wer einen Rädelsführer angibt oder ausliefert, kann belohnt werden. Wer glaubt, irgendeine Beschwerde zu haben, kann sie beim Statthalter mündlich oder schriftlich einbringen. Es wird nach Möglichkeit Abhilfe geschaffen. Wer mit einer Waffe außer Haus angetroffen wird, wird erschossen. Sein Besitz wird eingezogen. Gezeichnet Graf Adam von Herbersdorff, Statthalter." Die Anführer versuchten die Nacht über, den Haufen zusammenzuhalten. Sie erklärten, wenn der Feind schon so eine drohende Sprache führe, dann müsse er sehr unsicher sein. Es war weniger die Angst, die ihren Abzug veranlaßte, als die Unzufriedenheit über die ergebnislose Belagerung, die sie, die Bauern, mehr anstrengte und plagte als die Herren Kommissäre im Schlosse. Und auch ihre Uneinigkeit war zu groß. Sie gingen nach Hause in ihre Dörfer. "Kommst du mit, Baumgartner, zum Statthalter? Es heißt, er reitet auf Frankenburg zu, so geh ich ihm entgegen.
Rosemarie Schuder (Jena,24 juli 1928)
De Japanse schrijver Junichirō Tanizaki werd geboren in Tokio op 24 juli 1886. Tanizaki kwam uit een welgestelde familie van zakenlieden uit het stadsdeel Nihonbashi in Tokio. Zijn vader was eigenaar van een drukkerij die door zijn grootvader was opgericht. In zijn Yosho jidai ("Kinderjaren", 1956) schrijft Tanizaki dat hij een zorgeloze jeugd heeft gehad. Tanizaki studeerde literatuur aan de Keizerlijke Universiteit van Tokio, maar moest in 1911 zijn studie staken bij gebrek aan geld. Tanizaki's literaire carrière begon in 1909. Hij schreef een toneelstuk in één bedrijf dat werd gepubliceerd in een literair tijdschrift dat hij zelf had helpen oprichten. Hij liet zich in deze periode inspireren door het Westen en modernismen. In 1922 verhuisde hij zelfs naar Yokohama, waar een grote groep buitenlanders woonde, woonde korte tijd in een huis in Westerse stijl en leefde als een bohemien.
Tanizaki werd bekend met de publicatie van zijn korte verhaal Shisei ("De tatoeëerder", 1910). In dit verhaal zet de tatoeëerder een reusachtige "prostitueespin" op het lichaam van een mooie jonge vrouw. Daarna krijgt de schoonheid van de vrouw een demonische macht waarbij erotiek wordt gecombineerd met sadomasochisme. Het thema van de femme fatale komt vaker voor in de eerdere werken van Tanizaki, zoals Shonen ("De kinderen", 1911), Himitsu ("Het geheim," 1911) en Akuma ("Duivel", 1912). Tanizaki's andere werk uit de Taishōperiode zijn onder andere de deels biografische werken Shindo (1916) and Oni no men (1916). Tanizak is nog steeds een van de populairste literaire schrijvers in Japan.
Uit: Makioka Sisters (Vertaald door Edward G. Seidensticker)
Would you do this please, Koi-san?"
Seeing in the mirror that Taeko had come up behind her, Sachiko stopped powdering her back and held out the puff to her sister. Her eyes were still on the mirror, appraising the face as if it belonged to someone else. The long under-kimono, pulled high at the throat, stood out stiffly behind to reveal her back and shoulders.
"And where is Yukiko?"
"She is watching Etsuko practice," said Taeko. Both sisters spoke in the quiet, unhurried Osaka dialect. Taeko was the youngest in the family, and in Osaka the youngest girl is always "Koi-san," "small daughter."
They could hear the piano downstairs. Yukiko had finished dressing early, and young Etsuko always wanted someone beside her when she practiced. She never objected when her mother went out, provided that Yukiko was left to keep her company. Today, with her mother and Yukiko and Taeko all dressing to go out, she was rebellious. She very grudgingly gave her permission when they promised that Yukiko at least would start back as soon as the concert was over--it began at two--and would be with Etsuko for dinner.
"Koi-san, we have another prospect for Yukiko."
"Oh?"
The bright puff moved from Sachiko's neck down over her back and shoulders. Sachiko was by no means round-shouldered, and yet the rich, swelling flesh of the neck and back somehow gave a suggestion of a stoop. The warm glow of the skin in the clear autumn sunlight made it hard to believe that she was in her thirties.
"It came through Itani."
"Oh?"
"The man works in an office, M.B. Chemical Industries, Itani says."
"And is he well off?"
"He makes a hundred seventy or eighty yen a month, possibly two hundred fifty with bonuses."
E. F. Benson, Alexandre Dumas père, Betje Wolff, Katia Mann, Frank Wedekind, Hermann Kasack
De Engelse schrijver E. F. Benson werd geboren in Berkshire op 24 juli 1867. Hij was het vijfde kind van de rector van Wellington College. Hij studeerde aan het Marlborough College in Marlborough, Wiltshire en aan het Kings College in Cambridge.Hij schreefd meer dan negentig boeken. Tot de populairste behoorden Queen Lucia (1920) und Lucia in London (1927).
Uit: Lucia in London
Considering that Philip Lucas's aunt who died early in April was no less than eighty-three years old, and had spent the last seven of them bedridden in a private lunatic asylum, it had been generally and perhaps reasonably hoped among his friends and those of his wife that the bereavement would not be regarded by either of them as an intolerable tragedy. Mrs. Quantock, in fact, who, like everybody else at Riseholme, had sent a neat little note of condolence to Mrs. Lucas, had, without using the actual words "happy release," certainly implied it or its close equivalent. She was hoping that there would be a reply to it, for though she had said in her note that her dear Lucia mustn't dream of answering it, that was a mere figure of speech, and she had instructed her parlour-maid who took it across to 'The Hurst' immediately after lunch to say that she didn't know if there was an answer, and would wait to see, for Mrs. Lucas might perhaps give a little hint ever so vaguely about what the expectations were concerning which everybody was dying to get information. . . . While she waited for this, Daisy Quantock was busy, like everybody else in the village on this beautiful afternoon of spring, with her garden, hacking about with a small but destructive fork in her flower-beds. She was a gardener of the ruthless type, and went for any small green thing that incautiously showed a timid spike above the earth, suspecting it of being a weed. She had had a slight difference with the professional gardener who had hitherto worked for her on three afternoons during the week, and had told him that his services were no longer required..
« - Seigneur, dit alors l'un d'eux, tandis que les autres continuaient de crier et de pleurer : seigneur, nous sommes les députés de la terre de Sicile, pauvre terre abandonnée de Dieu, de tout seigneur et de toute bonne aide terrestre ; nous sommes de malheureux captifs tout près de périr, hommes, femmes et enfants, si vous ne nous secourez. Nous venons, seigneur, vers votre royale majesté, de la part de ce peuple orphelin, vous crier grâce et merci ! Au nom de la Passion, que Notre-Seigneur Jésus-Christ a soufferte sur la croix pour le genre humain, ayez pitié de ce malheureux peuple ; daignez le secourir, l'encourager, l'arracher à la douleur et à l'esclavage auxquels il est réduit. Et vous le devez le faire, seigneur, par trois raisons : la première, parce que vous êtes le roi le plus saint et le plus juste qu'il y ait au monde ; la seconde parce que tout le royaume de Sicile appartient et doit appartenir à la reine votre épouse, et après elle à vos fils les infants, comme étant de la lignée du grand empereur Frédéric et du noble roi Manfred, qui étaient nos légitimes ; et la troisième enfin parce que tout chevalier, et vous êtes, sire, le premier chevalier de votre royaume, est tenu de secourir les orphelins et les veuves. Or, la Sicile est veuve par la perte qu'elle a faite d'un aussi bon seigneur que le roi Manfred ; or, les peuples sont orphelins parce qu'ils n'ont ni père ni mère qui les puissent défendre, si Dieu, vous et les vôtres, ne venez à leur aide. Ainsi donc, saint seigneur, ayez pitié de nous, et venez prendre possession d'un royaume qui vous appartient à vous et à vos enfants, et, tout ainsi que Dieu a protégé Israël en lui envoyant Moïse, venez de la part de Dieu tirer ce pauvre peuple des mains du plus cruel Pharaon qui ait jamais existé ; car, nous vous le disons, seigneur, il n'est pas de maîtres plus cruels que ces Français pour les pauvres gens qui ont le malheur de tomber en leur pouvoir. »
Alexandre Dumas père (24 juli 1802 - 5 december 1870)
Mejuffrouw Sara Burgerhart aan den Heer Abraham Blankaart.
Ge-eerde heer, zeer ge-achte voogd!
Dat was een blyde Postdag voor my. Een Brief van myn geëerden Voogd. Waarlyk, ik heb geschreid, ziende hoe veel belang gy in my naamt: doch dat zes maanden uit blyven! daar lag al myn vreugd in 't voetzant. Wel, myn allerliefste Voogd, ik kan het hier geen zes weken langer uithouden; zo als ik ook evenwel behandelt word, maar ik kan 't niet half schryven; zo gy, myn Heer, hier waart, gy zoudt het my toestaan. Och, zo waar, ik heb u geen één jokkentje, hoe klein ook, op den mouw gespelt. Foei, myn Heer, zou ik liegen? dan was ik een zeer slegt meisje, en verdiende dat gy my bekeeft. Ik ben niet alleen de slavin van Tantes grillen, maar ik word ook geringeloort door eene oude lelyke zotte meid, die, om Tante te behagen, my dol maakt.
De Juffrouw, daar ik gaarne by zoude inwonen, is de ongelukkige weduw van een fatsoen-
]lyk man, die niet dan ordentelyke Dames logeert. Eene myner oude schoolmakkertjes is daar reeds eenigen tyd geweest, en pryst de Juffrouw heel zeer. Daar zyn nog twee andere Dames ook.
Vry, vrolyk en onbeknort te leven, dit is myn eenig oogmerk; en is dat berispelyk? By Tante kan ik niet blyven, zo ik my niet tot huichlary wil verlagen, eene ondeugd, die allerasschuwlykst voor my is; en waar aan ik my zeker nooit zal te buitengaan.
Ik beveel my in uwe gunst. Ik zal my in allen opzichte altoos zo pogen te gedragen, dat gy voldaan zyt, maar by Tante kan ik niet blyven: Laat my toe, dit nogmaal te zeggen.
Wat ben ik blyde met de my toegezegde Muziek! Ik zing al in voorraad. o! Wat zal die fraai zyn; Mooglyk is er wel van Rousseau's Compositie by? duizendmaal dank. Ik hoop al die stukken u eens, onder het rooken van een Pypje, voor te spelen. Maar, denk eens aan, myn Heer Blankaart, daar wil Tante niet hebben dat ik speel, dan naar ouwe lollige zeuzeryën; en lieve Heer, ik speel evenwel zo graag, en ik heb zulke mooije Cantata's. Mag ik u bidden, myn Heer, zendt het Pakje aan Tantes huis niet; het ging wis en waarlyk op 't vuur: ik zal hier een adresje insluiten.
Uit: KatiaMann hat sich nicht geopfert (Interview met Frido Mann, Welt am Sonntag, 3 maart 2003)
« WamS: Was fällt Ihnen spontan ein, wenn Sie an Ihre Großmutter denken?
Mann: Ihre Widersprüchlichkeit. Sie konnte ungeheuer zärtlich, liebevoll und großzügig sein, aber auch schroff, dominant und ungeduldig.
WamS: Inge und Walter Jens sind sich einig, dass Frau Thomas Mann" intelligenter war als ihr Mann. Teilen Sie diese Meinung?
Mann: Auf jeden Fall hatte sie einen scharfen Verstand, unter dem Thomas Mann gelegentlich gelitten hat. Sie hat sich nicht untergeordnet, und er konnte es schlecht ertragen, von ihr widerlegt zu werden.
WamS: Auch Katias politischer Weitblick wird gerühmt ...
Mann: Sie hat schon 1923, zur Zeit der Inflation, hellsichtig vorausgesehen: Ein Volk, das sich so etwas gefallen lässt, wird noch ganz andere Dinge mit sich machen lassen."
WamS: Sie waren der Lieblingsenkel von Thomas Mann. Hat Ihre Großmutter auch Prioritäten gesetzt oder waren ihr alle vier Enkel, egal ob Junge oder Mädchen, gleich lieb?
Mann: Soweit ich mich erinnere, hat sie immer versucht, Ungerechtigkeiten auszugleichen, uns allen ihre Aufmerksamkeit zu widmen.
WamS: Nach dem Tod von Thomas Mann haben Sie acht Jahre bei Ihrer Großmutter in der Schweiz gelebt und gelernt. Rückblickend eine schöne Zeit?
Mann: In den ersten vier Jahren war ich noch Schüler. Katia Mann hat mir beigestanden. Doch bei schlechten Noten kannte sie kein Pardon. Ich erinnere mich, dass ich sie mit der Ausrede Ach, ich habe wieder Pech gehabt" gnädig stimmen wollte. Ungeduldig schimpfte sie: Neunmal Pech ist Pech, zehnmal Pech ist Schuld." Nicht gerade angenehm, aber prägend. »
Katia Mann (24 juli 1883 25 april 1980)
Katja en Thomas Mann, 1929 voor het hotel Adlon in Berlijn
Ik heb ergens gezegd, dat het schijnt dat nieuwe ideeën over kunst worden geboren in tabaksrook bij het gerinkel van glazen, het heen-en-weer-geloop van kellners en het langsstrijken van onverschillige bezoekers...
Zoo maakte ik het in Parijs mee, zoo in Amsterdam. Het zal wel overal zoo in zijn werk gaan. Zoo wordt de gunstige atmosfeer gemaakt voor het opkomen der ideeën. Woorden vliegen en gedachten botsen, dan komen de lichtflitsen en later worden in eenzaamheid de concepties tot de werkelijkheid gebracht. In de fase van het wordingsproces kan de literator niet volkomen geïsoleerd zijn, daardoor zou hij zijn verstands- en gevoelsleven spoedig zien uitsterven.
Een ingaand en vruchtbaar gesprek wordt gehouden in een of andere bierkroeg en bij de herinnering daaraan doemt de omgeving mede op in de memorie en het is daarom, dat ik nu en dan met een soort liefde vertel van al die lokalen en lokaaltjes, waar wij kwamen niet om te drinken, maar waar werd gedronken omdat wij bij elkaar wilden zijn. Daardoor hebben wij, grootendeels onverdiend, de reputatie van drinkers gekregen.
Ik heb zelf in mijn later leven verschillende malen een soort vijandschap ondervonden omdat ik er een van De Nieuwe Gids was geweest. Een dame weigerde mij om die reden haar huis te verhuren, zooals zij zeide.
Uit al die lokalen waar ik heb gezeten en gepraat, komen sommigen zich nu en dan weer aandienen in mijn geheugen.
Ik zat na een vergadering van Flanor met Van Looy op een avond in De Oude Graaf in het begin van de Kalverstraat. Daar schreef hij Flanors Feestzang voor mij op. Het is ook een van die vele verdwenen café's, centra van ouderwetsche gezelligheid. Waar zijn ze allemaal gebleven? Afgebroken zijn ze, verbouwd tot bioscopen en modemagazijnen. Zoo sterven de huizen in de straten, zoo sterven de straten, zoo sterven de steden.
Ik geloof dat er in het zoogenaamd conservatieve Nederland meer wordt afgebroken en verwoest dan overal elders. Ik heb dat land dan ook nooit gezien als conservatief in den waren zin.
Het was in '89 en '90 dat wij bijna iederen avond in de Poort van Cleve kwamen, waar het na negenen gewoonlijk leeg was, zoo tenminste dat er op die latere uren ruimschoots plaats was te krijgen. Breitner, Witsen, Aletrino, Isaac Israels, Kloos, Diepenbrock, Jan Veth, Karsen, Boeken, ik meen ook Van Deventer, Van Looy ontmoette ik er vaak. Boeken schreef daar menige bladzijde wanneer de bezoekers nog niet waren gearriveerd.
Er lenkte den fliegenden Teppich durch die nächtlichen Gassen Samarkands. Geduckt raste er unter niedrigen Brücken hindurch, brach durch Schwärme von Fledermäusen und wich den ausgebeulten Tuchmarkisen über Balkonen und Fenstern aus. Feuchte Wäsche klatschte ihm ins Gesicht, wo sich Leinen zwischen den Hauswänden spannten. Eine angriffslustige Katze sprang von einem Fenstersims auf den Teppich, verhakte sich kreischend im Knüpfwerk und schlug nach ihm, als er sie mit einem Stoß über die flatternden Fransen fegte. Manchmal schien es Tarik, als bliebe sein eigener Schatten auf den Lehmmauern und Fensterläden zurück, so geschwind jagte er durch die engen Gassen der Altstadt. Schneller als jeder andere, geschickter und ungleich erfahrener. Siegesgewiss, ohne auch nur ein einziges Mal an den Sieg zu denken. Berechnend, ohne auf seine Verfolger Rücksicht zu nehmen. Auf der Flucht vor Erinnerungen, denen er doch nie entrinnen konnte, vor allem in den Morgenstunden, wenn der Triumph über das gewonnene Teppichrennen verebbt war, wenn die Wirkung der billigen Weine nachließ. Dann ein weiteres Rennen. Ein weiterer Sieg. Eine weitere durchzechte Nacht. Mondlicht lag über den Kuppeln der Moscheen und Zarathustratempel, breitete sich über die flachen Dächer der Häuser und webte feine Gespinste aus Staub und Rauch. Fackeln fauchten, als Tarik an ihnen vorüberfegte. Er spürte den fliegenden Teppich unter sich wie ein lebendes Wesen. Noch drei oder vier Wegkehren, dann würde er den Palast des Emirs vor sich sehen, das gefährlichste Wegstück des verbotenen Teppichrennens.
Kai Meyer (Lübeck, 23 juli 1969
De Duitse schrijfster en televisiepresentatrice Thea Dorn (peudoniem van Christiane Scherer) werd geboren op 23 juli 1970 in Offenbach am Main. Zie ook mijn blog van 23 juli 2008.
Uit: Die Hirnkönigin
Drei Promille. Und kein bißchen glücklich.
Sie wußte nicht, wovon ihr der Schädel mehr brummte: von dem Champagner, mit dem sie ihre Depression bei Laune hielt, oder von dem Stimmen-Cocktail, der jeden Harvey Wallbanger in den Schatten stellte:
4 cl Kulturgewäsch 2 cl Berliner Hauptstadtgeist, einige Tropfen Wermut, das Ganze aufgegossen mit reichlich Testosteron
Irgendwann zwischen dem zwölften und fünfzehnten Glas hatte sie aufgehört, in den Gesprächen mit herumzurühren. Jetzt stand sie nur noch da und hielt sich an ihrem Champagnerglas fest. Konzentriert genug betrieben war auch dies eine abendfüllende Beschäftigung.
Sie hatte fast vergessen, daß sie mehr war als ein Champagnerständer, als der Gastgeber mit ausgebreiteten Armen auf sie zugesegelt kam. Instinktiv duckte sie sich zur Seite. In dem weißen Anzug sah er aus wie eine fette alte Möwe.
»Meine Liebe, aber Sie langweilen sich ja. Ich bitte Sie, das darf nicht sein. Die Nacht ist viel zu schön, als daß sich eine schöne Frau wie Sie langweilen dürfte. Wollen Sie ein wenig an die frische Luft gehen mit mir?«
Aber sicher doch. Was tat man lieber, als mit fetten alten Möwen an die Luft zu gehen. Zumal, wenn sie der Boß waren. Und Geburtstag hatten.
Er faßte ihren Ellenbogen und lenkte sie hinaus in eine der lauen Berliner Sommernächte, in denen das Thermometer den Gefrierpunkt gnädig von oben umschmeichelte. Sie hätte nie geglaubt, daß ihr das künstlich verdunkelte Baßorgan ihres Chefs jemals angenehm erscheinen könnte. Doch jetzt träufelte diese Stimme wie reiner Single Malt in ihre Ohren.
»Habe ich Ihnen eigentlich schon gesagt, wie glücklich ich bin, daß Sie bei uns arbeiten.«
Sie schüttelte den Kopf. Bis gestern morgen hast du noch gar nicht gewußt, daß ich bei dir arbeite, du Arschloch.
Lisa Alther, Irina Liebmann, Hubert Selby jr., Raymond Chandler, Sascha Kokot
De Amerikaanse schrijfster Lisa Alther werd geboren op 23 juli 1944 in Kingsport, Tennessee. Zij studeerde Engelse literatuur en doceerde later in Vermont literatuur van de zuidelijke staten. Tussendoor verbleef zij in Parijs en Londen. Werk o.a.: Kinflicks, Original Sins, Other Women, Bedrock, en Five Minutes In Heaven
Uit: Kinfolks: Falling Off the Family Tree
My younger brother bill is clutching his teddy bear, the noose still knotted around its neck. My older brother John and I sit on a carpeted step in the front hallway as the gray-haired babysitter with crooked brown teeth informs us that the Melungeons will get us for having hung the bear from the upstairs landing, just out of Bill's reach in the downstairs hall.
"What's the Melungeons?" I ask.
"The Melungeons has got six fingers on each hand," she says. "They grab mean little chilrun and carry them off to their caves in the cliffs outside of town."
John and I glance at each other uneasily.
When my parents get home from their tea dance at the country club, John and I wait for Bill to tell on us, but he doesn't. He's a good kid. The Melungeons won't be interested in him when they arrive.
In her silvery cocktail dress and the spike heels that make her look like a toe dancer, my mother is very glamorous. The top of her head comes to my father's chest. He's the tallest man we know. He claims he has race-horse ankles. He's madly in love with my mother and is always coming up with corny new ways to tell her so.
Tonight, right in front of the babysitter, he says, "Kids, isn't your mother just as pretty as a carnival queen at a county fair? If I put herin a pageant, she'd win the four-hundred-pound hog. But how would I get it home?"
Lisa Alther (Kingsport, 23 juli 1944)
De Duitse dichteres en schrijfster Irina Liebmann werd geboren op 23 juli 1943 in Moskou. In 1945 verhuisde haar familie naar Oost-Berlijn. Haar vader werd in 1953 uit de SED gezet. Liebmann zelf studeerde in 1966 af in sinologie. Van 1967 tot 1875 was zij redactrice bij het tijdschrift Deutsche Außenpolitik. Vanaf 1975 begon zij als zelfstandig schrijfster te werken: reportages, hoorspelen, romans, gedichten. In toenemende mate ontevreden met de DDR, besloot zij met haar familie in 1988 naar West-Berlijn te verhuizen.
Seit dem siebzehnten Juni
Seit dem siebzehnten Juni ist wieder Bewegung, seit
Die Truppen abziehen gehen
Wir selber herum in der Stadt so wie
in der Neunten-November-Nacht
Als sich alles geändert hat. Morgens Siegesallee, wo
Die Amerikaner Franzosen und Briten
Zum Abschied marschieren, die Russen nicht, die werden
Am Abend singen im Lustgarten Unter den Linden.
Und wir laufen am Hackeschen Markt vorbei, an der Börse, dies
Gar nicht mehr gibt, im Lustgarten sind die Linden
Klein, aber blühen,
Sie blühen schon.
Das Schloss aus Plastikfolie sperrt
Den Blick nach Süden ab
Paar Regentropfen fallen und die kleinen
Linden halten den Regen nicht ab.
Das Alte Museum ist verstellt von einem Bühnenkasten,
aus Stoff und Stangen, die alles versperrn, sogar die Adler, die
täglich sonst dort auf dem Dache sitzen.
Die achtzehn grossen Adler aus Stein sind für heute verschwunden
Dafür
Steht rechts und links von dem Bühnenkasten ein
Gewaltiges Telefon. Es ist auf Stoff gemalt und in jedem leuchtet
Ein Bildschirm, darin laufen Filme über es selbst, also über
Hi, what can I do for you? Well I was thinking of buying a gun. Yeah, well thats something we have plenty of. Funny how thats true of gun shops, eh? So, what did you have in mind, AK-47, pellet pistol, elephant gun, bazooka, bubble gum that is, what can I do you for? Well, Im not sure, you know. I mean- You thinking in terms of a rifle, a handgun, a- Oh yeah. A handgun. Nothing big, you know. A handgun. Well, come over here. Got a whole display case of handguns. Target pistols, semiautomatics, revolvers, 22s, 38s, 357s, 45s. Damn, sure are a lot of them, aren't there? Yeah, something for every need. I assume youre not a hit man, right? Huh? What- Relax. Only kidding. I mean you really don't know from guns, right? Yeah. Well, depends on what you want it for. Protection, right? Something to have around the house in case the moving men from B&E show up at 3 in the morning, right? Huh, I don't- Intruders. Burglars. 2nd storey men. Sneak thieves. Oh yes, yes. Protection. Cant be too careful these days, uh can you? Thats right buddy. I got one each of these at home. Huh? Joshing man. Just putting you on. A little joke. Oh yeah. So, what do you think youd like? Personally, I think you should go for this 357 here. Good weight. Good accuracy. Plenty of stopping power. Hit a guy anywhere and hes not moving. Bet your ass on that. Here give it a heft.
Oh, I dont- Hey, its not loaded. Comeon, Im crazy not stupid. Relax. Here. Just see how it feels in your hand. Yeah, thats it. Oh, its heavy. I had no idea handguns were so heavy. Yeah, they look light in the movies, don't they? the way they run around firing at everything that moves.
It was about eleven o'clock in the morning, mid October, with the sun not shining and a look of hard wet rain in the clearness of the foothills. I was wearing my powder-blue suit, with dark blue shirt, tie and display handkerchief, black brogues, black wool socks with dark blue clocks on them. I was neat, clean, shaved and sober, and I didn't care who knew it. I was everything the well-dressed private detective ought to be. I was calling on four million dollars.
The main hallway of the Sternwood place was two stories high. Over the entrance doors, which would have let in a troop of Indian elephants, there was a broad stained-glass panel showing a knight in dark armor rescuing a lady who was tied to a tree and didn't have any clothes on but some very long and convenient hair. The knight had pushed the vizor of his helmet back to be sociable, and he was fiddling with the knots on the ropes that tied the lady to the tree and not getting anywhere. I stood there and thought that if I lived in the house, I would sooner or later have to climb up there and help him. He didn't seem to be really trying.
Raymond Chandler (23 juli 1888 26 maart 1959)
Onafhankelijk van geboortedata:
De Duitse dichter en schrijver Sascha Kokot werd geboren in Osterburg in 1982 en volgde opleidingen in Hamburg. Hij werkte o.a. als boer, dagloner en fabrieksarbeider in Australië. Sinds 2006 studeerde hij aan het Deutsche Literaturinstitut Leipzig. Werk van hem verscheen in tijdschriften en bloemlezingen.
Das Abreißen des Schnees
Das Abreißen des Schnees auf den Uranfeldern lässt ein blindes Leuchten zurück für die späteren Schichten fahren ein in Stahlbeton dünn bedeckt von Teerpappe als es noch den letzten Planzoll gab samt Kohle für die ofenlosen Zimmer so brechen nicht nur die Rohre der Fernwärme auch die Jäger in den kahlen Ort herein.
Ich weiß nicht, wie viele Jahre wir vor dem großen Tor gestanden sind. Ich weiß nicht, ob ich es vergessen oder nie gewußt habe. Ich erinnere mich nicht, je mit jemandem darüber gesprochen zu haben. Trotzdem glaube ich, daß alle darüber Bescheid wissen. Der Akkordeonspieler müßte es wissen, aber er hat keinen Kopf dafür. Alle andern, die es wissen müßten, sind verschwunden. Sie sind aus dem Dorf verschwunden. Sie sind vom Schiff verschwunden. Sie sind aus der Imbißstube verschwunden. Oder sie sind geblieben. Im Dorf. Auf dem Schiff. In der Imbißstube. Dann bin ich verschwunden. Wenn ich einen Ausgangspunkt suche, gelange ich zur Ankunft des Beamten, der den Auftrag hatte, das Unglück zu untersuchen, ich gelange nicht zum Unglück selbst. Am Abend des Tages, an dem ein Teil der Grube eingestürzt war, hielt ein Geländewagen vor dem großen Tor. Der Akkordeonspieler fiel in eine rasche Tonfolge. Der Chauffeur des Wagens ließ das Seitenfenster herunterfahren, aber nicht, um eine Münze in meine Kappe zu werfen, sondern um uns anzuschreien. Wir sollten verschwinden. Ich wußte nicht, wie der Mann dazu kam, uns anzuschreien und zu verlangen, daß wir verschwinden sollten. Ich öffnete das Tor trotzdem, ich habe nie einen Unterschied gemacht. Ich beschreibe das Tor. Ich beschreibe es, weil niemand anders es beschreibt. Ich beschreibe es vorsichtig, um mich nicht allzu sehr zu täuschen: Ein großes und sehr hohes Tor. Ich glaube, es war alt, aus schwarzem oder schwarz gefärbtem Eisen, manchmal rostig oder schorfig, ich weiß es nicht, ich habe mich nie so recht dafür interessiert. Ich stand dort jeden Tag mit Ausnahme Sonntag. Oben zur Mitte hin war das Tor ansteigend geschwungen. Die Gitterstäbe endeten in Lanzettenspitzen, die teils verbogen, teils abgebrochen waren, doch auch in diesem Fall weiß ich nicht warum. Rechts ein Portierhaus mit einer dicken Frau darin, Frau Berber. Links ein Zaun, der rechts zum Portierhaus zurückkehrte, aber so, daß ich den ganzen Zaun hätte abgehen müssen, um zu erfahren, auf welchem Weg.
Canyon of the Vaginas When one is on a pilgrimage to the Canyon of the Vaginas, one has to be careful about asking directions. I mean, therere some pretty rough ol dudes in west-central Nevada. One knows the ol dudes are rough when one observes that they eat with their hats on. Nine days I was in the high desert between Winnemucca and Las Vegas, during which time I never witnessed a male Homo sapiens take his noontide nor his evening repast with an exposed bean. In every instance, a grimy bill or brim shaded the fellows victuals from the vulgar eye of light. I assumed that they breakfasted en chapeau as well, but by the hour that your pilgrim sat down to his flapjacks, the rough ol dudes had already gone off to try to strike it rich. When a mans brain is constantly heated by thoughts of striking it rich, thoughts that dont fade much at mealtime, perhaps he requires some sort of perpetual head cover to cool the cerebral machinery. On the other hand, since they live in relatively close proximity to Americas major nuclear test site, a nerve-gas depot, several mysterious airfields, and numerous depositories for our governments nasty toxic secrets, maybe the rough ol dudes are just trying to prevent their haircuts from ever flickering in the dark. If I lived in west-central Nevada, I might dine in gloves and a Mylex suit. Naturally, one has to wonder if the men of Nevada also sleep in their hats. More pointedly, do they sleep with their wives, girlfriends, and thoroughly legal prostitutes in their hats? I intended to interview a Nevada woman or two on the subject, but never quite got around to it. However, something at the Canyon of the Vaginas gave me reason to believe that the answer is affirmative. Of that, more later.
3. Around the town, even on its more frequented thoroughfares, there are places where no-one or hardly anyone sets foot. Places which have not always been there, brought into existence as they are by the town itself, an architecture with the rectangle and the square as its basic forms. But since people in the main move in curves, these corners and triangles are in surplus, they fall outside the scope, though never on that account approaching nature. They are without growth and innocence and become places of sojourn for children, dogs, leaves, drunks and litter, which here, without inconveniencing more purposeful traffic, are able to play, shit, perish or rot, or move slightly in windy weather.
16. The way across the floor to the door I manage as a matter of course. It is going down the stairs I take exception to, all those steps, one merely referring to the next. If the last only referred to my death, but it refers as a simple matter of course to the floor down here in the kitchen.
Auch dieser schwere Sommer verging wie jeder andere. Anfang Herbst kam der Maurus, der ausgelernt hatte, aus Karlsruhe nach Hause. Die Herrschaften waren fort. Der Maxl ging ins Holz oder fuhr Mist auf die Felder und überließ dem Maurus die wenige Konditorarbeit. Er sah ihn nicht gern, redete wenig mit ihm, die beiden wichen einander, so gut es ging, aus, doch sie stritten wenigstens nie. Nun gab es ruhigere Zeiten für mich. Ich brauchte dem Maurus nicht viel zu helfen, aber ich tat es gern. Jetzt konnte ich ja oft bis nach Mitternacht schlafen, ehe wir das Backen anfingen. Der Maurus hatte viele Bücher mitgebracht. Er las Goethe und Heine ebenso eifrig wie Flaubert, Balzac, Stendhal, Maupassant und Zola. Ibsen, Björnson und Strindberg, die damals in Deutschland berühmt wurden, lagen ihm näher als Dostojewski und Gogol, und Gorki mochte er lieber als Tolstoi. Er verstieg sich bis Leibnitz, Spinoza, zu Fichte, Kant und Schopenhauer, aus deren Schriften er ganze Hefte voll tiefsinniger Sentenzen abschrieb. In diesen Heften standen auch Gedichte von Klassikern und solche, die er in Zeitungen oder Zeitschriften gelesen hatte. Jede Seite schmückte er mit einer hübschen, selbstgezeichneten Vignette, die er immer wieder verbesserte. Maurus suchte mich beständig für seine Bücher zu interessieren und gab sich alle Mühe, mir das Gelesene begreiflich zu machen. Ich konnte aber vieles nicht erfassen und wurde schnell müde dabei. Dann wurde er ärgerlich und schlug mich, und es war seltsam, wie er sich dabei erregen konnte. Er war dem Weinen nahe vor Wut und redete in einem fort auf mich ein: "Ja, verstehst du's denn wirklich noch nicht? ... Noch nicht? ... Das ist doch schön! Da muß man doch lachen! Begreif doch, du Aff, du blöder! Warum weinst du denn, du Esel? ... Paß doch besser auf, dann wirst du schon dahinterkommen, wie wunderschön das ist."
Oskar Maria Graf (22 juli 1894 - 28 juni 1967)
Standbeeld in Aufkirchen
De Oostenrijkse mysticus, musicus en schrijver Jakob Lorber werd geboren in Kania bijentilj, dat tegenwoordig deel uitmaakt van Slovenië, op 22 juli 1800. Zie ook mijn blog van 22 juli 2007.
Uit: Die geistige Sonne
Wenn nun die Glocke angeschlagen wird, so wird der Schlag von dem inwendigsten Fluidum, welches als ein geistiges Substrat höchst elastisch und dehnbar ist, als ein seine Ruhe störendes Etwas wahrgenommen. Dadurch wird das ganze geistige Fluidum in ein freiwerdenwollendes Bestreben versetzt, was sich dann in anhaltenden Schwingungen zu erkennen gibt. Wird die äußere Materie mit einer andern Materie bedeckt, welche von nicht so leicht erregbaren geistigen Potenzen durchdrungen ist, so wird diese Vibration der erregbaren geistigen Potenzen, vielmehr ihr freiwerdenwollendes Bestreben, bald gedämpft. Eine solche Glocke wird bald ausgetönt haben. Ist aber die Glocke frei, so dauert die tönende Schwingung noch lange fort. Umgibt sie noch dazu von außen ein sehr erregbarer Körper, etwa eine reine, mit Elektrizität gefüllte Luft, so wird dadurch das Tönen noch potenzierter und breitet sich weit in einem solchen miterregbaren Körper aus. [GS.01_001,09] Wenn ihr nun dieses Bild ein wenig betrachtet, so wird euch daraus notwendig klar werden müssen, daß hier wieder ein Geistiges das Inwendigste, das Durchdringende und das Umfassende ist. Wir wollen aber noch ein Beispiel nehmen.
It was now lunch time and they were all sitting under the double green fly of the dining tent pretending that nothing had happened.
"Will you have lime juice or lemon squash?" Macomber asked.
"I'll have a gimlet," Robert Wilson told him.
"I'll have a gimlet too. I need something," Macomber's wife said.
"I suppose it's the thing to do," Macomber agreed. "Tell him to make three gimlets."
The mess boy had started them already, lifting the bottles out of the canvas cooling bags that sweated wet in the wind that blew through the trees that shaded the tents.
"What had I ought to give them?" Macomber asked.
"A quid would be plenty," Wilson told him. "You don't want to spoil them."
"Will the headman distribute it?"
"Absolutely."
Francis Macomber had, half an hour before, been carried to his tent from the edge of the camp in triumph on the arms and shoulders of the cook, the personal boys, the skinner and the porters. The gun-bearers had taken no part in the demonstration. When the native boys put him down at the door of his tent, he had shaken all their hands, received their congratulations, and then gone into the tent and sat on the bed until his wife came in. She did not speak to him when she came in and he left the tent at once to wash his face and hands in the portable wash basin outside and go over to the dining tent to sit in a comfortable canvas chair in the breeze and the shade.
"You've got your lion," Robert Wilson said to him, "and a damned fine one too."
Mrs. Macomber looked at Wilson quickly. She was an extremely handsome and well-kept woman of the beauty and social position which had, five years before, commanded five thousand dollars as the price of endorsing, with photographs, a beauty product which she had never used. She had been married to Francis Macomber for eleven years.
Ik vind een van de ellendigste dingen, dat het voor een gewoon mensch, ik bedoel iemand, die niet zelf achter de schermen werkt, onmogelijk is, zich een juiste voorstelling te vormen van de politieke toestand in zijn eigen tijd, omdat hem de gegevens daarvoor opzettelijk worden onthouden. Daardoor wordt al zijn denken over een van de belangrijkste dingen van zijn leven en het daarop gebaseerde kiezen voor een of andere politieke richting waardeloos. Wat de drukinkt biedt, is òf bewuste misleiding òf bewuste zoethouding van den lezer. Het grondbeginsel van de neutrale kranten is: de lezer moet, zonder dat hij het merkt, even wijs blijven als voorheen. Het neutrale is dan, dat de lezer tenminste niet in een bepaalde richting gedreven wordt; dat is ook zoo, hij wordt zijn heele leven lang rustig om den tuin geleid.
En dan, ten opzichte van de werkelijk belangrijke gebeurtenissen in de politiek is de pers, zonder dat zij het wil weten, een groep even groote leeken als de lezers zelf. Deze gebeurtenissen spelen zich af met de geheimzinnigheid van misdaden.
De Algerijnse schrijver Mohammed Dib werd geboren op 21 juli 1920 in Tlemcen, een stad in het noordoosten van Algerije. Dib schreef verhalen over zijn geboorteland in de Franse taal. Hij heeft bijna twintig boeken geschreven, waaronder ook veel dichtbundels. Een van zijn bekendste boeken was La Grande Maison, een verhaal over een grote familie op het platteland van Algerije in de jaren dertig. Dib woonde sinds 1959 in Frankrijk, nadat hij uit Algerije was verbannen. Diverse Franse schrijvers, zoals André Malraux en Albert Camus, ijverden ervoor dat hij in Frankrijk kon blijven.
Uit: L'incendie
« Le cheval fit une troisième fois le tour de l'antique cité. A son passage tous les fellahs courbèrent la tête. Leur cur devint trouble et sombre. Mais ils ne tremblaient pas. Ils eurent une pensée pour les femmes et les enfants. 'Galope, cheval du peuple, songeaient-ils dans la nuit, à la mâle heure et sous le signe mauvais, au soleil et à la lune. Omar s'endormit dans l'herbe ardente. Commandar le vit plongé si profondément dans le sommeil qu'il se tut. Il murmura pour lui tout seul dans une réflexion entêtée : Et depuis, ceux qui cherchent une issue à leur sort, ceux qui, en hésitant, cherchent leur terre, qui veulent s'affranchir et affranchir leur sol, se réveillent chaque nuit et tendent l'oreille. La folie de la liberté leur est montée au cerveau. Qui te délivrera, Algérie ? Ton peuple marche sur les routes et te cherche."
Johannes Gäntschow wurde am zwölften März 1893 als Sohn einfacher Bauersleute auf der Insel Rügen, und zwar auf deren Halbinsel Fiddichow, geboren. Der Hof Warder, auf dem diese Geburt stattfand, liegt etwa fünfzehnhundert Meter von Kirchdorf entfernt, allein unter uralten Linden und Pappeln. Auch von der Landstraße zum Suhler Hafen hält er sich eine Schlagbreite ab. Dort, wo der Fahrweg zum Hof von dieser Straße abzweigt, hatte schon Malte Gäntschow, des Johannes Großvater, das Schild auf einen Pfahl gestellt:
Hier wohnt Malte Gäntschow Kauft nichts - Verkauft nichts und empfängt auch keine Besuche.
Da er aber den Lesekenntnissen seiner Mitmenschen mißtrauen mochte, da er auch als Bibelkundiger den Spruch kannte »Verstehest du auch, was du liesest?«, so wurde weiterhin auf dem Hof stets eine ganze Meute von Hunden gehalten, die jeden leichtsinnig die Tafel Mißachtenden heulend, zähnefletschend, anspringend, kleiderzerreißend empfing. Diese Hunde, wahre Nachkommen des deutschen Schäferspitzes, in weißen, hell- wie dunkelbraunen, sowie schwarzen Färbungen, mit listig verschlagenen, aber auch mutigen Wolfsköpfen, hatten sich schon unter des Johannes Großvater Malte so vermehrt, daß ihrem Tätigkeitsdrang wie ihrer Freßlust der heimische Ausbauhof zu eng wurde. In Banden zu zwölf und fünfzehn durchstreiften sie die ganze Halbinsel, sie wurden ebenso auf Sagitta gesehen wie in Schranske, sie jagten in Leerhof die geängsteten Schafe um den Tüder, bis sie zusammenbrachen, und veranstalteten auf der Kerbe Treibjagden auf Kaninchen.
Ich streiche das Haar aus der Stirn und flechte zwei Zöpfe, zwei starre Zöpfe, sie stehen ein wenig vom Kopf ab, das sieht rührend unbeholfen aus, ich bin ein kleines Mädchen, ein unschuldiges Mädchen, groß und hilflos stehen die Augen im Gesicht: Die Nächte mit Joe hat es nie gegeben - und wer ist Hendrik? Das Kind im Spiegel gefällt mir ausnehmend gut, ich bin ganz gerührt von meiner eigenen Reinheit; ich beuge mich vor und sage zärtlich: "Komm, Liebling, ins Bettchen! Und vergiß dein Abendgebet nicht -" Joe lacht laut auf. Ich schäme mich, sicherlich hat er schon seit Minuten beobachtet, wie ich mit mir kokettiert hab. "Maja . . .", sagt Joe, und ich gehe zu ihm wie gezogen. Ich heiße gar nicht Maja, ich heiße Maria, nur Joe darf Maja sagen, und er sagt es nur, wenn wir allein sind. Er nimmt mich bei den starren, vom Kopf abstehenden Zöpfen, er zieht mich zu sich hinab und küßt mich. Morgens küssen wir uns wie Geschwister, mit geschlossenen Lippen, die Augen weit offen; wir sehen uns an, Joe hat wunderliche Augen: launisches Zusammenspiel von Grau und Grün, gefleckt mit rostbraunen Pünktchen. Wenn er jemanden aufmerksam mustert, werden seine Augen rund wie die einer Eule. Jedenfalls sagt das Hendrik, gleich am ersten Tag hat er zu mir gesagt, Joe habe Eulenaugen. Aber das war, glaube ich, eine Anerkennung; die Eule ist das Sinnbild der Weisheit, und Hendrik hat sofort gemerkt - kaum hatte er drei Sätze mit Joe gewechselt - , wie klug Joe ist, wie klar, so klug und klar wie kein anderer Mensch, den wir kennen, Hendrik und ich.
Brigitte Reimann (21 juli 1939 20 februari 1973)
De Duitse dichter en schrijver Anton Schnack werd geboren op 21 juli 1892 in Rieneck. Hij was een jongere broer van de schrijver Friedrich Schnack. Na verschillende werkzaamheden als journalist nam hij deel aan WO I, tot hij in 1916 verwond raakte. Na de oorlog werkte hij als redacteur in Darmstadt en begon hij gedichten te publiceren. Schnack schreef voornamelijk gedichten en was ook een meester van het korte prozastukje.
Sündenregister
Ich zeichnete an meines Leibes jungen schlanken Linien Nacht für Nacht, Zerstörte ihn, verheerte ihn, zerschlug sein Fleisch mit scharfen Wollustruten Und warf ihn in die Bäder, in die Thermen rauchverblauter Gluten Und grub Gesundheit ab in seinen Adern, Schacht für Schacht. In vielen süßen Frauenleibern liegt verschwendet seiner Kräfte Gold Und wuchert dort, umrauscht von fremdem Blut, und wächst zum Blühen, Vielleicht, daß es gereift, durch purpurblasse Tore aus den Tiefen rollt, Vielleicht, daß es verrann nur schön und glänzend wie ein Bad im Frühen Ich zeichnete an meinem Leib und viele heiße Hände zeichneten mit mir Und gruben oft und langbedächtig in der Nacht und schlürften Mit reifem Mund an seinem Quellenschacht in niegestillter Gier Und blauten Ringe um die Augen, wenn sie bis zur Neige schürften. Durch Meere von Verlassenheit schwamm er zu heit'rer Küsten Strand, Durch Schmerz und Bitternis, durch Hunger und das Viele, Das er in Nächten sah, durch Trunk, Schlaflosigkeit und Spiele, Durch maßloses Gelächter, Farben und der Städteabende Laternenbrand. Roter Rosetten edler Prunk auf weißem Hintergrund mit feierlicher Andacht hingemalt, Das braune Barkenspiel der Narben und der grüne Blumenteppich harter Schläge, Von blauen tiefen Gründen dämmerte das Land der Haut, von kargem Rot durchstrahlt Und aus den Knochen zitterte Musik: urahnererbter Gifte scharfe Säge. Und junge Krebse tummelten sich in seiner Tiefe und das schöne Lied, Der weiße Ton des Wahnsinns schwebt aufsteigend hinter seiner Stirne Mauern, Mein schlanker von den Nächten abgeklärter Leib nicht Jahre wird es dauern, Bis die Erstarrung steigt mit hartem Glanz in Wimpern und in jedes Glied!
Anton Schnack ( 21 juli 1892 26 september 1973)
De Engelse schrijver en diplomaat Matthew Prior werd geboren in Wimborne Minster, East Dorset, op 21 juli 1664. Prior was de zoon van een meubelmaker in Dorset. Deze verhuisde naar Londen en stuurde zijn zoon naar Westminster School. Toen zijn vader overleed, viel Matthew toe aan de zorg van zijn oom, een wijnhandelaar. Hij ging van school, maar wekte de belangstelling van de graaf van Dorset, die hem aantrof in het café van zijn oom, waar de jongeman Horatius zat te lezen, waarop hij aanbood Matthews opleiding te bekostigen. Hij ging terug naar school, waar hij kennismaakte met Charles Montagu, de graaf van Halifax. Om in diens gezelschap te kunnen blijven, aanvaardde hij een beurs voor het St John's College van de Universiteit van Oxford, waar hij zijn BA behaalde in 1686. Samen met Montagu schreef hij in 1687 The Story of the City Mouse and the Country Mouse, als satire op John Drydens 'The Hind and the Panther', wat beide schrijvers een aardig fortuin opleverde.
Vader, hier zijn de kleine Bomen waar de mandarijnen Groeien van het plezier. "Het is als Perzië hier."
Ja, vader, de witte Kleine Arabieren zitten Lachende bij de fontein. 'Weet je nog waar we zijn?'
De buigzaamheid van het verdriet
in een wereld van louter plezier kwam ik haar tegen, glimlachend, en ze zei: wat liefde is geweest luister ernaar in de bomen en ik knikte en we liepen nog lang in de stille tuin.
de wereld was van louter golven en ik zonk in haar als een lijk naar beneden het water sloot boven mijn hoofd en even voelde ik een vis langs mij strijken in de stille zee.
dag zei ik tegen haar dag kom ik je nog eens tegen, glimlachend maar de wind blies weg haar gezicht in het water en ik knikte en ik werd onzichtbaar in het stille leven.
voor vader
o vader wij zijn samen geweest in de langzame trein zonder bloemen die de nacht als een handschoen aan- en uittrekt wij zijn samen geweest vader terwijl het donker ons dichtsloeg. waar ben je nu op een klein ritje in de vrolijke bries van een groene auto of legde de dag haar handschoen niet op een tafel waar schemering en zachte genezing zeker zijn in de toekomst.
Aber Jakob ist immer quer über die Gleise gegangen. - Aber er ist doch immer quer über die Rangiergleise und die Ausfahrt gegangen, warum, aussen auf der anderen Seite um den ganzen Bahnhof bis zum Strassenübergang hätt er eine halbe Stunde länger gebraucht bis zur Strassenbahn. Und er war sieben Jahre bei der Eisenbahn. - Nun sieh dir mal das Wetter an, so ein November, kannst keine zehn Schritt weit sehen vor Nebel, besonders am Morgen, und das war doch Morgen, und alles so glatt. Da kann einer leicht ausrutschen. So ein Krümel Rangierlok ist dann beinah gar nicht zu hören, sehen kannst sie noch weniger. - Jakob war sieben Jahre bei der Eisenbahn will ich dir sagen, und wenn irgend wo sich was gerührt hat was auf Schienen fahren konnte, dann hat er das wohl genau gehört unterhalb des hohen grossglasäugigen Stellwerkturms kam eine Gestalt quer über das trübe dunstige Gleisfeld gegangen, stieg sicher und achtlos über die Schienen eine Schiene nach der anderen, stand still unter einem grün leuchtenden Signalmast, wurde verdeckt von der Donnerwand eines ausfahrenden Schnellzuges, bewegte sich wieder. An der langsamen stetigen Aufrechtheit des Ganges war vielleicht Jakob zu erkennen, er hatte die Hände in den Manteltaschen und schien geraden Nakkens die Fahrten auf den Gleisen zu beachten. Je mehr er unter seinen Turm kam verdunsteten seine Umrisse zwischen den finster massigen Ungeheuern von Güterzugwagen und kurzatmigen Lokomotiven, die träge ruckweise kriechend den dünnen schrillen Pfiffen der Rangierer gehorchten im Nebel des frühen Morgens auf den nass verschmierten Gleisen - wenn einer dann er. Hat er mir doch selbst erklärt, so mit Physik und Formel, lernt einer ja tüchtig was zu in sieben Jahren, und er sagt zu mir: Bloss stehenbleiben, wenn du was kommen siehst, kann noch so weit wegsein. "Wenn der Zug im Kommen ist - ist er da" hat er gesagt. Wird er auch bei Nebel gewusst haben. - Eine Stunde vorher haben sie aber einen Rangierer zerquetscht am Ablaufberg, der wird das auch gewusst haben.
The candle flame and the image of the candle flame caught in the pier glass twisted and righted when he entered the hall and again when he shut the door. He took off his hat and came slowly forward. The floorboards creaked under his boots. In his black suit he stood in the dark glass where the lilies leaned so palely from their waisted cutglass vase. Along the cold hallway behind him hung the portraits of forebears only dimly known to him all framed in glass and dimly lit above the narrow wainscoting. He looked down at the guttered candle stub. He pressed his thumbprint in the warm wax pooled on the oak veneer. Lastly he looked at the face so caved and drawn among the folds of funeral cloth, the yellowed moustache, the eyelids paper thin. That was not sleeping. That was not sleeping. It was dark outside and cold and no wind. In the distance a calf bawled. He stood with his hat in his hand. You never combed your hair that way in your life, he said. Inside the house there was no sound save the ticking of the mantel clock in the front room. He went out and shut the door. Dark and cold and no wind and a thin gray reef beginning along the eastern rim of the world. He walked out on the prairie and stood holding his hat like some supplicant to the darkness over them all and he stood there for a long time.
Die zwei Paare langten mit ihren zerbeulten Flughafentaxis so dicht hintereinander am Liegeplatz des wohlbekannten Kreuzfahrtschiffes MS Harmonia an, daß es aussah, als würden sie zusammengehören. Dieser Eindruck entstand jedoch nur, wie Oberzahlmeister Carlo Zeppelini sich allerdings erst nach jenem furchtbaren Ereignis erinnerte, weil ihnen beiden etwas Ungleiches anhaftete. Die "Mylady", wie er Greisinnen ihres Schlages nannte, die in den teuersten Appartements der besten Schiffe die Erdkugel umrunden, wo sie mit den Geldern ihrer endlich dahingeschiedenen Gatten nach einem halben Jahrhundert ohnmächtiger Langeweile zu einer Vita nuova erwachen, ließ schon von weitem eine geradezu mörderische Aktivität erwarten. Die Kämmerer! schoß es ihm durch den Kopf, ja, das mußte wohl die Kämmerer sein! Es kam selten vor, daß die Reederei von den üblichen Daten zur Aufenthaltsdauer und Buchungsklasse der Passagiere einmal abgesehen zusätzlich noch eine "Gebrauchsanweisung" mitfaxte. Diesmal enthielt sie die vertrauliche Mitteilung, Frau Margarete Kämmerer, Witwe des Inhabers der Österreichisch-bayerischen Kalk- und Betonwerke, habe in den letzten drei Jahren auf beinahe allen deutschen Schiffen, mit denen sie die warmen Gewässer durchkreuzte, einen Eklat heraufbeschworen. Ungeachtet des zähen Gerangels um die Marktanteile auf dem Meer tauschten selbst hartnäckigste Konkurrenten solche Warnungen vertraulich untereinander aus.
Pavel Kohout (Praag, 20 juli 1928)
De Oostenrijkse schrijfster Elfriede Kern werd geboren op 20 juli 1950 in Bruck an der Mur. Zij werkte lang als bibliothecaresse bij de Nationale Bibliotheek in Wenen. Sinds 1988 leeft zij als zelfstandig schrijfster in Linz.
Uit: Tabula Rasa
"Ich bin die in der Mitte. Die mit dem Makel. Mein feuerrotes Mal auf der Wange zieht seit jeher alle Blicke auf sich. Das kann man wegmachen lassen, sagen die Leute, die es gut mit mir meinen. Dabei betrachten sie mich auf das neugierigste und ich halte nur mit Mühe den Kopf hoch. So war es früher. Jetzt ist es anders. Jetzt ist das feuerrote Mal auf meiner Wange gänzlich unwichtig geworden. Jetzt muß ich von morgens bis abends an meine ältere Schwester denken. Daran, daß sie lange gekränkelt hat und ich den Kopf in den Sand gesteckt habe. Dann, als die Krankheit ausgebrochen ist, habe ich meine ältere Schwester sogleich ins Krankenhaus gebracht. Nur dort kann dir geholfen werden, hab ich gesagt. Sie war nicht weiter verwundert darüber, sie hat gewußt, daß mit mir nicht zu rechnen ist. Hätte ich sie zu Hause behalten und selber gepflegt, könnte sie noch leben, sage ich mir heute. Ich bin es gewesen, die ihr Sterben noch beschleunigt hat, daran ist nicht zu rütteln. Du mußt dich auf andere Gedanken bringen, haben die Leute, die es gut mit mir meinen, gesagt und ich habe es gehorsam mit Ablenkung versucht. Aber das ist gänzlich nutzlos gewesen und eines Tages habe ich den Einfall gehabt, alle Spiegel aus der Wohnung zu verbannen. Um die Proteste der jüngeren Schwester habe ich mich nicht gekümmert. Wieso tust du das, hat sie gefragt. Ich möchte mich hin und wieder in den Spiegel schauen, hat sie gesagt. Ich nicht, hab ich gesagt."
Elfriede Kern (Bruck an der Mur, 20 juli 1950)
De Amerikaanse schrijver Thomas Louis Berger werd geboren op 20 juli 1924 in Cincinnati, Ohio. Berger was als militair een tijd in Europa gestationeerd. Daarna studeerde hij aan de University of Cincinnati, en de Columbia University. Hij werkte als bibliothecaris en als journalist voordat in 1958 zijn eerste roman Crazy in Berlin uitkwam.Zijn romans Little Big Man en Neighbors werden ook verfilmd.
Uit: Adventures of the Artificial Woman
Never having found a real woman with whom he could sustain a more than temporary connection, Ellery Pierce, a technician at a firm that made animatronic creatures for movie studios and theme parks, decided to fabricate one from scratch.
The artificial woman would naturally be able to perform every function, but sex was the least of what Pierce looked for in his made-to-order model. He had never had undue difficulty in finding live females to satisfy his erotic appetites. He was witty, considerate, and instinctively affectionate. Physically he was trim and fit, curly haired, clear-eyed; in his smile generosity and impudence were combined with a hint of reproach. The reproach was for the many women he had known who, having soon exhausted an early attraction, on longer acquaintance found him wanting.
For years he had made a sincere effort to determine the reason for this state of affairs and, if the fault proved his own, to seek a personal change. But the fact was that no matter how hard he tried, he could not honestly blame himself. Obviously he bore no responsibility for having been reared by a single mother who adored and spoiled her only child, a child who was therefore led to expect much the same treatment from the other examples of the female sex he would encounter after leaving the nest.
In which expectation he was proven wrong rather sooner than later. There were some women who immediately disliked or were indifferent to him, but they were easier to deal with than those who at the outset seemed to regard meeting him as at least a positive experience and sometimes even life-enhancing, to the degree that they might subsequently insist they were in love. In such cases he often responded in kind, and by the time he was thirty-three he had lived, respectively, with three such persons and had been married to two of them. Each of these associations had come to an unhappy end, and though he was first to admit to being imperfect, he believed his only major flaw was an inability to choose the right partner.
De Iers-Amerikaanse schrijver Frank McCourt is zondag op 78-jarige leeftijd overleden in zijn woonplaats New York. Hij stierf aan huidkanker. McCourt is vooral bekend geworden door zijn eerste boek, de bestseller Angela's Ashes (1996) dat in Nederland verschenen is onder de titel De as van mijn moeder. Frank McCourt werd geboren op 19 augustus 1930 in New York. Zie ook mijn blog van 19 augustus 2006 en ook mijn blog van 19 augustus 2007en ook mijn blog van19 augustus 2008.
Uit: Angela's Ashes
We ran to the church. My mother panted along behind with Michael in her arms. We arrived at the church just in time to see the last of the boys leaving the altar rail where the priest stood with the chalice and the host, glaring at me. Then he placed on my tongue the wafer, the body and blood of Jesus. At last, at last.
It's on my tongue. I draw it back. It stuck. I had God glued to the roof of my mouth. I could hear the master's voice, Don't let that host touch your teeth for if you bite God in two you'll roast in hell for eternity. I tried to get God down with my tongue but the priest hissed at me, Stop that clucking and get back to your seat. God was good. He melted and I swallowed Him and now, at last, I was a member of the TrueChurch, an official sinner.
When the Mass ended there they were at the door of the church, my mother with Michael in her arms, my grandmother. They each hugged me to their bosoms. They each told me it was the happiest day of my life. They each cried all over my head and after my grandmother's contribution that morning my head was a swamp.