Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
11-08-2007
W.G. Sebald, Yi Mun-yol, Markus Breidenich, François Nourissier, Gunnar Gunnarsson
Unbegreiflich erschien es mir jetzt, als ich nach Lowestoft hineinging, wie es in einer verhältnismäßig so kurzen Zeit so weit hatte herunterkommen können.(...) Gleich einem unterirdischen Brand und dann wie ein Lauffeuer hatte der Schaden sich fortgefressen, Bootswerften und Fabriken waren geschlossen worden, eine um die andere, bis für Lowestoft als einziges nur noch die Tatsache sprach, daß es den östlichsten Punkt markierte auf der Karte der britischen Inseln. Heute steht in manchen Straßen der Stadt fast jedes zweite Haus zum Verkauf, Unternehmer, Geschäftsleute und Privatpersonen versinken immer weiter in ihren Schulden, Woche für Woche hängt irgendein Arbeitsloser oder Bankrotteur sich auf, der Analphabetismus hat bereits ein Viertel der Bevölkerung erfaßt, und ein Ende der stetig fortschreitenden Verelendung ist nirgends abzusehen. Obgleich mir dies alles bekannt war, bin ich nicht vorbereitet gewesen auf die Trostlosigkeit, die einen in Lowestoft sogleich erfaßt, denn es ist eine Sache, in den Zeitungen Berichte über sogenannte unemployment blackspots zu lesen, und eine andere, an einem lichtlosen Abend durch Zeilen der Reihenhäuser mit ihren verschandelten Fassaden und grotesken Vorgärtchen zu gehen und, wenn man endlich angelangt ist in der Mitte der Stadt, nichts vorzufinden als Spielsalons, Bingohallen, Betting Shops, Videoläden, Pubs, aus deren dunklen Türöffnungen es nach saurem Bier riecht, Billigmärkte und zweifelhafte Bed&Breakfest Etablissements mit Namen wie Ocean Dawn, Beachcomber, Balmoral Albion und Layla Lorraine.
W.G. Sebald (18 mei 1944 - 14 december 2001)
De Zuidkoreaanse schrijver Yi Mun-yolwerd geboren op 18 mei 1948 in Yongyang. Als kind van een naar het communistische Noorden gevluchte vader groeide hij in Zuid-Korea als sociale paria op. Zijn oeuvre weerspiegelt dit duidelijk. In het Nederlands verscheen van hem de roman De dichter, handelend over een 19e eeuwse rebel die tegen de verdrukking in zijn roeping tot dichter wil verwezenlijken. Andere belangrijke boeken zijn De verwrongen held en Voor de keizer.In 1992 ontving hij de Hyundae literatuurprijs en ook de Franse Orde van verdienste voor literatuur en cultuur.
Uit: Der entstellte Held(Übersetzt von Kim Hiyoul en Heidi Kang)
Es muß Anfang Juni gewesen sein, denn die Akazien am Dammweg zu unserer Schule blühten. Yun Byongjo von der Wäscherei hatte etwas Besonderes mit in die Schule gebracht und prahlte in der Klasse damit. Es war ein teures vergoldetes Feuerzeug, eins von denen, die wir "runde Feuerzeuge" nannten. Es ging von Hand zu Hand und verursachte etwas Unruhe. Sokdae, der einen Moment draußen gewesen war, sah es, sobald er zurückkam. Er kam näher, streckte seine Hand aus und sagte:
"Zeig mal her!"
Die Schüler, die bis dahin lachend ihre Bewunderung gezeigt hatten, verstummten, und das Feuerzeug gelangte in Sokdaes Hände. Er drehte und wendete es eine Weile.
"Wem gehört es?" fragte er Byongjo ausdruckslos.
"Meinem Vater", antwortete dieser mit plötzlich erstickter Stimme.
"Hat er es dir geschenkt?"
"Nein, ich hab es nur mitgebracht."
"Wer weiß, daß du es genommen hast?"
"Nur mein Bruder."
Ein leichtes Lächeln umspielte Sokdaes Mund. Er begann, das Feuerzeug mit neuem Interesse zu untersuchen.
"Toll", sagte Sokdae schließlich, noch immer das Feuerzeug haltend, und blickte Byongjo fest an.
Ich hatte Sokdae von Anfang an beobachtet und war plötzlich gespannt. Aus meiner Erfahrung wußte ich, daß er mit seinen Worten etwas anderes meinte, als man allgemein darunter verstand.
Wenn er etwas haben wollte, das einem anderen gehörte, bedeutete sein Toll!, daß er es verlangte. Im allgemeinen reichte das aus, damit man es ihm gab, aber manchmal zögerte ein Schüler. Dann pflegte Sokdae zu sagen: "Leih es mir!" Natürlich wollte er damit sagen: "So gib schon her!" Niemand konnte sich dem widersetzen. Nie nahm er also den Jungen direkt etwas weg, es wurde ihm tatsächlich gegeben. Ich hatte damals noch keinen Begriff für indirekte Erpressung und hatte diese "Geschenke" immer in Ordnung gefunden, aber an diesem Tag erkannte ich, daß nicht einmal mehr ein Minimum an Schein gewahrt wurde.
De Duitse dichter en schrijver Markus Breidenich werd geboren in Düren op 18 mei 1972. Hij studeerde natuurkunde en wiskunde in Aken. Hij promoveerde in de theoretische natuurkunde aan het Max-Planck-Institut in Potsdam. Breidenich publiceerde in tijdschriften (o.a. Krautgarten, Poetenladen (Magazin), lauter niemand, außer.dem, macondo) en in bloemlezingen. In 2009 verscheen zijn bundel "Das Pochen der Echolote. Hij woont en werkt in München.
GRAND CHATEAU
Aus Koffern leben. Ein Nicht-zu-Hause war das Schloß. Ein nicht geknackter Code von Krustentieren. Wer immer wir auch sind, wir brechen auf. Ein Unterhemd herauszunehmen, ein Stück Seife, eine Creme.
Wir waren da. Und hingen nach. An rostigen Nägeln Sternenbildern. An der Tür. Dem Schiff der Argonauten. Auf den Bäderspiegeln noch, im Wellengang: den eigenen Reflexionen.
Abends, zwischen den Gängen. Im Flügel des Hauses der Wind. Ein weiteres Mal nach dem Angelus die Auferstehung der Gäste.
Confronté à la maladie de Parkinson, j'ai donc choisi de l'attaquer à bras-le corps. Avec, toutefois, une limite exaspérante : mon intention, mon rêve, étaient de mener l'investigation et la description de la maladie jusqu'à son terme. Or c'est impossible, personne ne peut mener une telle entreprise jusqu'au bout - et c'est bien dommage. Donc je me suis mis à écrire sur "miss P.", cette compagne de chaque instant de ma vie. Elle apparaît déjà dans les précédents livres, où elle n'occupe encore que certaines zones de mon territoire. Entre-temps, elle a gagné du terrain. Et le livre que je publie maintenant décrit notamment sa progression au cours des deux ou trois dernières années.
François Nourissier (Parijs, 18 mei 1927)
De IJslandse dichter en schrijver Gunnar Gunnarsson werd geboren op 18 mei 1889 in Fljótsdalur. Hij groeide op op een boerderij. In 1897 stierf zijn moeder. Hij bezocht twee jaar lang de Volkshogeschool in Jutland, waar hij ook zijn latere vrouw leerde kennen. In 1912 verscheen het eerste deel van zijn roman De mensen op Borg die hem beroemd zou maken. Gunarsson schreef in het Deens. In 1926 ging hij terug naar IJsland. In 1948 trok hij naar Reykjavik waar hij zijn werk in het Ijslands begon te vertalen.
Uit: FORTUNE AT MR. SNÓKSDAL'S DOOR (Vertaald door Cris Norlund)
Perhaps Mr.Snóksdal thought that the beautiful girl in the shop did not serve him with enough respect; perhaps it was the two above-mentioned names which decided the matterat any rate, the devil took possession of him:with careless dignity lie leaned against the wall and, in elegant flourishes, added his name, "J. J. Snóksdal," to the list. After which he nonchalantly paid with two ten-kroner notes and, without check-ing the kroner and 90 ore he receivedin change, left the shop. Out in the street he couldn't help feeling a little dizzy. The light from the setting sun shone so strangely, so vaguely. The houses stood out. one byone, as clearly as if he were seeing them for the first time. The people he met appeared far away and alien, and yet so near and familiar. Everything seemed as if it had been lifted up into a higher sphere. He felt like a man who all of a sudden has got a long-needed new suit of clothes and in overweening lordliness has thrown the old one out of the window. In other words, he tasted a bit of the joy of sinning. But simultaneously he had a very unpleasant feeling of not standing quite firmly on his legs. Well, it was done and could not be altered. For a moment, however, the thought ran through his mind that he ought to go back to the shop and explain his action as a misunderstanding. But that would be much too humiliating. There is a limit to the moral courage of even an honest man. So Mr. Snóksdal went on. As he was walking like this, a sensible thought suddenly emerged out of the chaos in his brain: What was he to wear for the dinner tomorrow night! He felt he had to go in dinner clothes; but he had noneand where could he borrow some? His mind ran over onewell-dressed friend after anotherthat one and that one had dinner clothes, he knew. Butcould J. J. Snóksdal borrow a dinner suit? Instinctively he answered his question with an emphatic no! Ought he to go there in borrowed feathors? No, absolutely not He had, then, to buy a dinner suit. He could, he imagined, get one cheap from the tailor who usually made! his annual suit at the price of 60 kroner. Mr. Snóksdaï distractedly turned down the street where the tailor lived. But then it occurred to him that he would be late for supper, so that he took the road to the eating place which, by some miracle, was able to supply him with breakfast, lunch, and supper for 30 kroner a month.
Gunnar Gunnarsson (18 mei 1889 21 november 1975)
Zie voor nog meer schrijvers van de 18e mei ook mijn vorige blog van vandaag.
Sie traten auf die Schonungen. Der Hochwald blieb zurück, ein Heer von glatten Schäften mit abendlichem Glanz. Einsam hob der Weg sich zur Höhe. Dort reckte aus Busch und Gesträuch eine Schirmkiefer ihren geraden, gewaltigen Stamm in den Himmel hinauf, einen zerrissenen Wipfel wie Fahnentuch um den Schaft und darüber einen grauen, trockenen Ast wie eine harte Eisenspitze, dienach dem Leib der Wolken drohte. Da stand sie gleich der letzten Lanze über nieder gebrochenem Heer, und in ihrer Krone hing der Abendwind mit auf- und nieder gleitenden Tönen.
"Hier ist es, Harro."
Sie blickten über den Wald. Kein Laut zerriß mit lohendem Glanz das breite Bild. Nur Schonungen, grau und grün und blau bis an das ferne Ufer, wo des Hochwalds Masten im gelben Abendlicht die schweren Segel trugen. Kein Sturm ging über das Meer, kein Leuchten brach aus Wolkentoren, nur ein leises Weben war auf allen Seiten, in großem Rhythmus, wie schwankender Orgel-Ton unter verdämmernden Bogen: "Ich bin ... der Wald ... der Wald... der weite... weite... Wald..." Kein Vogel rief, kein Wild trat heimlich aus unbewegtem Gebüsch. Schwere Wolken zogen, seltsam groß und klar, über das schweigende Rund und versanken wie sich bäumende Schiffe hinter dem Wald.Da klang von ferne ein klagender Schrei, sechsmal, siebenmal sich hebend im Schlag der Flügel, und hingezogen ersterbend.
"Simplizius!" Er griff nach seinem Arm.
"Rühre dich nicht!"
Noch einmal schrie es über den Wäldern, näher rufend. Dann kam ein jagender, klingender Flügelschlag, und auf der Spitze der Kiefer schwang sich der Wanderfalke ein und wandte seinen kühnen Kopf über das Meer zu seinen Füßen. Hoch im leeren Grau saß er einsam, und seine Augen blickten königlich über die Wälder. Und noch einmal kam der klagende Schrei, der zwischen Wolken und Wald schmerzlich und jäh den Abend zerriß.
Geen, die op om te keeren zich bezon, sints hij verdween achter den horizon; verzuim, vergeet niets in dit doorgangshuis, voort gaat de tocht, als eens de reis begon.
ich bin seit Dienstag jeden Tag zur Post gestürzt, aber noch immer nichts von Dir, so gebe ich denn heute die Hoffnung auf, will Dir aber doch nicht Gleiches mit Gleichem vergelten.
Ich habe gestern einen furchtbaren Reinfall zustande gebracht und sitze nun morgens um halb sieben hier bei schönstem Frühlingswetter mit dumpfem Jammer, um Dir zu beichten.
Also, wie Du wohl von Catty gehört hast, war gestern Mienes Jubiläum. Sie hatten sich ca. 10 Leute eingeladen, einer eine Harmonika mitgebracht, und tanzten nach dem Fraß. Ich hatte bis halb elf gearbeitet, war dann unten, wo auch Pastor Bernhardt war, sagte gute Nacht und verschwand, ging aber nicht zu Bett, sondern in die Küche, und tanzte mit Juchhe mit. Es war eigentlich brillant, in unserer ziemlich engen Küche mit lauter schlichten Handwerkern und deren Gattinnen. Alles sang und johlte beim Tanzen, es wurde mächtig Punsch getrunken, Hochs ausgebracht etc. Als das Tanzen zu Ende war, wollte ich ab, aber sie baten mich, dazubleiben. Nun wurde noch gesungen, unsere deklamierte, Mine dito. Du glaubst gar nicht, wie famos die ganze Orgie war. Da auf einmal erscheint Papa in der Küche - dies war nebenan - und ruft Fanny. Weiß Gott, wie er es gemerkt hat, ich kriege einen elementaren Schrecken, krieche unter den Tisch, muß aber heraus und mit ab. Stell Dir vor, es war einfach erschütternd; er fragte mich ca. fünf mal, ob ich verrückt sei, worauf ich laut und kräftig Nein sagte; ob ich betrunken sei, Nein ! Was ich mir gedacht hätte ? Ich wußte es wirklich nicht, ich hatte nur eine Heidenangst gehabt. Es war halb eins, alles zu Bett, folgte eine halbstündige gräßliche Unterredung mit Papa.
Franziska zu Reventlow (18 mei 1871 25 juli 1918)
Like most of my generation, I was brought up on the saying: 'Satan finds some mischief for idle hands to do.' Being a highly virtuous child, I believed all that I was told, and acquired a conscience which has kept me working hard down to the present moment. But although my conscience has controlled my actions, my opinions have undergone a revolution. I think that there is far too much work done in the world, that immense harm is caused by the belief that work is virtuous, and that what needs to be preached in modern industrial countries is quite different from what always has been preached. Everyone knows the story of the traveller in Naples who saw twelve beggars lying in the sun (it was before the days of Mussolini), and offered a lira to the laziest of them. Eleven of them jumped up to claim it, so he gave it to the twelfth. this traveller was on the right lines. But in countries which do not enjoy Mediterranean sunshine idleness is more difficult, and a great public propaganda will be required to inaugurate it. I hope that, after reading the following pages, the leaders of the YMCA will start a campaign to induce good young men to do nothing. If so, I shall not have lived in vain.
Agreat square in the city.--A multitude of miserable men and women crowding round a person of a wild and savage appearance, dressed in a fantastical garb, with an hour-glass in his hand.
Astrologer. The sun is going down, and when he sets,
You know my accursed gift of prophecy Departeth from me, and I then become Blind as my wretched brethren. Then the Plague Riots in darkness 'mid his unknown victims, Nor can I read the names within his roll Now register'd in characters of blood. Come to me all ye wearied who would rest, Who would exchange the fever's burning pillow For the refreshing coolness of the grave! Come hither all ye orphans of a day, And I will tell you when your heads shall rest Upon your parents' bosoms. Yearn ye not To clasp their shroudless bodies, and to lie In the dark pit by love made beautiful! Where are ye veiled widows? in the tomb The marriage-lamp doth burn unquenchably. Dry up your tears, fair virgins! to the grave Betrothed in your pure simplicity! Still is one countenance beautiful in death, And it will lean to-night upon a breast White with the snows of perfect innocence. --I Call upon the wicked! let him shew His face among the crowd, and I will tell him His dreams of horror and his works of sin.
John Wilson (18 mei 1785 - 3 april 1854)
Portret door Sir John Watson-Gordon
Onafhankelijk van geboortedata:
De Vlaamse dichter, schrijver en regisseur David Troch werd geboren in Bonheiden in 1977. Troch publiceerde in tijdschriften als De Brakke Hond, Deus ex Machina, Poëziekrant en Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift. Hij bracht in 2002 bij de toenmalige uitgeverij Zuid & Noord de verhalenbundel 'tot de sterren gericht' uit. Een jaar later volgde bij dezelfde uitgever het poëziedebuut 'liefde is een stinkdier maar de geur went wel'. Eind 2006 kwam bij de éénmansuitgeverij Het Zinkend Schip het bundeltje 'ontkroond' uit. Troch is redactielid van het literaire e-zine Meander en van Gierik en Nieuw Vlaams Tijdschrift. Hij won diverse literaire prijzen in Vlaanderen en Nederland zoals de Jules Van Campenhoutprijs voor Poëzie in 2008. Verder nam hij deel aan diverse poetry slams en haalde hij in 2006 de finale van het Nederlanse Kampioenschap poetry slam.
luisterrijk
deze kamer is gemaakt voor kousenvoeten, voor het horen vallen van een naald. blind herkennen we elk geluid, het schuifelen en
het stilstaan, het wegschuiven van het laken en het voorzichtig neervlijen naast het naakte lichaam dat het onze is. we protesteren eerst
half binnensmonds, maar stemmen al snel het ademen tot één ritme af, tot er geen naald meer tussen past. zo wordt alles, alles zacht.
De Britse schrijver Alan Hollinghurst werd geboren op 26 mei 1954 in Stoud, Gloucestershire als enige kind van een bankmanager. Hollinghurst studeerde Engels aan Magdalen College, Oxford. In Oxford deelde hij een woning met dichter en schrijver Andrew Motion. In die tijd werd hem de Newdigate Prize toegekend voor poëzie. In de late jaren zeventig werd Hollinghurts lector, eerst aan Magdalen, vervolgens aan Somerville College en tenslotte aan Christi College. In 1981 ging hij werken aan de universiteit van Londen en voor de Times Literary Supplement.
Werk o.a.: Isherwood is at Santa Monica (1975), The Swimming Pool Library, (1988), The Folding Star, (1994), The Spell, (1998)
Uit: The Line of Beauty (2004)
PETER CROWTHER'S BOOK on the election was already in the shops. It was called Landslide!, and the witty assistant at Dillon's had arranged the window in a scaled-down version of that natural disaster. The pale-gilt image of the triumphant Prime Minister rushed towards the customer in a gleaming slippage. Nick stopped in the street, and then went in to look at a copy. He had met Peter Crowther once, and heard him described as a hack and also as a "mordant analyst": his faint smile, as he flicked through the pages, concealed his uncertainty as to which account was nearer the truth. There was clearly something hacklike in the speed of publication, only two months after the event; and in the actual writing, of course. The book's mordancy seemed to be reserved for the efforts of the Opposition. Nick looked carefully at the photographs, but only one of them had Gerald in it: a group picture of "The 101 New Tory MPs", in which he'd been clever enough, or quick enough, to get into the front row. He sat there smiling and staring as if in his own mind it was already the front bench. The smile, the white collar worn with a dark shirt, the floppy breast-pocket handkerchief would surely be famous when the chaps in the rows behind were mere forgotten grins and frowns. Even so, he was mentioned only twice in the text - as a "bon viveur", and as one of the "dwindling minority" of Conservative MPs who had passed, ''as Gerald Fedden, the new Member for Barwick, so obviously has", through public school and Oxbridge. Nick left the shop with a shrug; but out in the street he felt delayed pride at this sighting of a person he knew in a published book.
Alan Hollinghurst (Stoud, 26 mei 1954)
De Belgische schrijver Hugo Raes werd geboren in Antwerpen op 26 mei 1929. Raes was leraar en debuteerde met experimentele gedichten: Jagen en gejaagd worden (1954) . Hij trok de aandacht met korte verhalen en vestigde pas zijn naam als romancier met De vadsige koningen (1961). Daarop volgden enkele experimentele romans, zoals Een faun met kille horentjes, 1966.
Uit: Bankroet van een charmeur
Er zijn vrouwen voor het huishouden en er zijn er om te minnen, spreekt het zegwoord. De vrouwen zijn gemakkelijk, zeggen de vrienden. Je kan er zoveel hebben als je maar wilt, zeggen mijn vrienden de Don Juans.
Een zegwoord of zegger, een verkondiger der waarheden is de vriend Johan:
Peter, het is weeral te lang geleden dat je nog eens duchtig een glas hebt gedronken met me.
Vóór drie dagen zeg ik.
Wat ik zeg: te lang geleden.
Sonoor de diep ingehaalde rook van zijn zware sigaretten uitblazend over zijn kin, kijkt hij met hautain opgetrokken wenkbrauwen naar mij, naar buiten, terug naar mij, en hij krijgt een spottend glimlachje op zijn gezicht. Hij speelt even met zijn pakje Gauloises dat altijd vóór hem blijft liggen met de lucifers of de aansteker. Zijn grote dikke handen vormen een tegenstelling met de rest van hem. Hij is dus een loper, een vliegenpikker. Aandachtig heb ik hem gadegeslagen, steeds opnieuw, de jaren dat ik hem van nabij volgde, dat ik met hem op schok was. Hij dronk graag. We drinken, we dronken, en de lust, de gulzigheid nam maar toe en het leven werd voller en beter, en de levers, wij die leven, onoverwinnelijker, mannelijker en de ogen driester.
Jawel, de volgende deur open. Welk bier hebben ze hier? Tik op de tafel, in grote teugen peil zien zakken. Twee schuifjes open. Een waarheid met effect lanceren tegen de sterk gemaquilleerde waardin, een durvende geestigheid tegen de barmeiden, het steile muurvaste gelaat beheerst.
Er zijn soorten donjuans. Er zijn de harde jongens: de mannen met de dunne streeplippen, de brede kaken. De koele volkse bijlopers met ringen aan de hand. Zij die een limonade drinken, altijd uitgerust en fris sportief zijn, de straatvechters in petto. Er zijn de gulzige erotische typen met de sensuele lippen, de enigszins vrouwelijke trekken, weelderig haar, liefst donker, de zelfbewuste blik, liefst donker, de zacht lijkende huid, liefst donker, en de onmisbare lange gestalte, de trage bewegingen. De zoete woorden.
Hugo Raes(Antwerpen, 26 mei 1929)
De Belgisch Franstalige schrijver en essayist Ivan O. Godfroid werd geboren in Boussu op 26 mei 1971. Godfoids werk is een poging om wetenschap en kunst met elkaar te verenigen als twee aspcten van een onderliggende realiteit. Als gevolg daarvan bevatten zijn boeken theoretische discussies als poëzie. Omdat Godfroid's visie op de mensheid nogal somer en wreed is zien sommigen in hem een gothic filosoof.
Werk o.a.: La psychiatrie de la femme (1999), Larmes de venin. Essai sur le pouvoir. (L'ombre close des portes celtiques, Livre III) (2004), Pacte de contrition. Essai sur la folie. (L'ombre close des portes celtiques, Livre IV) (2005)
Uit: Larmes de venin
« Qui ? Qui donc choisirez-vous pour vous guider là où toujours vous vous êtes perdu ? Lequel d'entre-vous ? Et pour combien de temps ? - avant le retour du mal. La perfection est inhumaine. Mais de l'humain - comme un miracle, et si rarement - de l'humain naît parfois la perfection. Et en dernier recours, dans une dernière aurore, tel un imperator ex machina, mordant la peau de sa clarté, éblouissant à faire pleurer : DESPOT.EXE »
Hugo von Hofmannsthal, Günter Eich, F. B. Hotz, Langston Hughes, Jevgeni Zamjatin
De Oostenrijkse dichter en schrijver Hugo von Hofmannsthal werd geboren op 1 februari 1874 in Wenen. Von Hofmannsthal was de zoon van een bankdirecteur in Wenen. Tijdens zijn jeugd kreeg hij privéles als voorbereiding op het Akademisches Gymnasium van Wenen, dat hij tussen 1884 en 1892 bezocht. Hij leerde er onder andere Frans, Engels en Italiaans. Hij ontmoette Arthur Schnitzler in 1890, en in 1891 Stefan George en Henrik Ibsen. Reeds als scholier publiceerde hij gedichten, wat toentertijd verboden was; deswege gebruikte hij het pseudoniem Loris. Hij oogstte zeer snel succes en werd op zijn zeventiende in de schrijverskring van Griensteidl opgenomen; daarmee werd hij een van de vertegenwoordigers van het zogenaamde Jonge Wenen. hij publiceerde tevens in Georges Blätter für die Kunst. Met George had hij een ambigue relatie — in feite heeft hij George afgewezen —, en hij werd door hem tot een duel uitgedaagd, dat evenwel nooit plaatsgreep. In zijn vroege periode was Hofmannsthal nog, zoals George, een estheticist, die niets dan de schoonheid en de harmonie wenste te cultiveren, zonder zich om de maatschappij te bekommeren. Von Hofmannsthal was sterk aangedaan door het verval van de Habsburgse monarchie. Tijdens WO Ikreeg hij van het Ministerie van Cultuur de opdracht voor cultuur te zorgen: het resultaat was de oprichting van de Salzburger Festspiele, samen met Max Reinhardt en Richard Strauss. Met Strauss werkte hij in de daaropvolgende jaren nog vaker samen: hij leverde libretti voor onder andere Der Rosenkavalier en Ariadne auf Naxos. Hofmannsthal begon ook komedies te schrijven en oefende geleidelijk aan een steeds sterkere invloed uit op het Oostenrijkse culturele leven. Hij bewerkte, zoals Grillparzer, La vida es sueño van Calderón de la Barca: dit werd bij hem Das Salzburger Große Welttheater. Op deze manier speelde hij in op de gevestigde traditie van het Baroktheater, dat in Oostenrijk nog levendig was. Ook zijn bewerking van het middeleeuwse Jedermann is een klassieker geworden.
Die beiden
Sie trug den Becher in der Hand - Ihr Kinn und Mund glich seinem Rand -, So leicht und sicher war ihr Gang, Kein Tropfen aus dem Becher sprang. So leicht und fest war seine Hand: Er ritt auf einem jungen Pferde, Und mit nachlässiger Gebärde Erzwang er, daß es zitternd stand. Jedoch, wenn er aus ihrer Hand Den leichten Becher nehmen sollte, So war es beiden allzu schwer: Denn beide bebten sie so sehr, Daß keine Hand die andre fand Und dunkler Wein am Boden rollte.
Ballade des äußeren Lebens
Und Kinder wachsen auf mit tiefen Augen, die von nichts wissen, wachsen auf und sterben, und alle Menschen gehen ihre Wege.
Und süße Früchte werden aus den herben und fallen nachts wie tote Vögel nieder und liegen wenig Tage und verderben.
Und immer weht der Wind, und immer wieder vernehmen wir und reden viele Worte und spüren Lust und Müdigkeit der Glieder.
Und Straßen laufen durch das Gras, und Orte sind da und dort, voll Fackeln, Bäumen, Teichen, und drohende, und totenhaft verdorrte...
Wozu sind diese aufgebaut? Und gleichen einander nie ? Und sind unzählig viele ? Was wechselt Lachen, Weinen und Erbleichen?
Was frommt das alles uns und diese Spiele, die wir doch groß und ewig einsam sind und wandernd nimmer suchen irgend Ziele ?
Was frommt's, dergleichen viel gesehen haben? Und dennoch sagt der viel, der "Abend sagt, ein Wort, daraus Tiefsinn und Trauer rinnt
wie schwerer Honig aus den hohlen Waben.
Über Vergänglichkeit I
Noch spür ich ihren Atem auf den Wangen: Wie kann das sein, dass diese nahen Tage Fort sind, für immer fort, und ganz vergangen?
Dies ist ein Ding, das keiner voll aussinnt, Und viel zu grauenvoll, als dass man klage: Dass alles gleitet und vorüberrinnt.
Und dass mein eignes Ich, durch nichts gehemmt, Herüberglitt aus einem kleinen Kind Mir wie ein Hund unheimlich stumm und fremd.
Dann: dass ich auch vor hundert Jahren war Und meine Ahnen, die im Totenhemd, Mit mir verwandt sind wie mein eignes Haar,
So eins mit mir als wie mein eignes Haar.
Hugo von Hofmannsthal (1 februari 1874 – 15 juli 1929)
De Duitse dichter en schrijver Günter Eich werd geboren op 1 februari 1907 in Lebus an der Oder. Eich studeerde na zijn Brandenburgse schoolperiode rechten en Oosterse talen in Parijs, Berlijn en Leipzig. Al vroeg begon hij als zelfstandig auteur. In de oorlog werd hij als soldaat ingezet in de Duitse troepenmacht, en kwam zo als Krijgsgevangene in Engelse handen. In 47 richtte hij met enkele andere auteurs (o.a.Wolfdietrich Schnurre, und Ilse Aichinger, waarmee hij later zou trouwen) een literaire club; 'Gruppe 47' op.
Erster Januar
Nur ein Kalender spricht morgens vom neuen Jahre, die Wände wissen, daß nichts Neues beginnt. Draussen die Wolken flattern wie immer so leicht wie Haare, und an die Fenster greift mit denselben Händen der Wind.
März und April wird kommen, und später füllt dich ein Tag mit ewigen Stunden aus, fällt mit Himmel und mit geblähter Wolke in deine Hände und in dein Haus.
Manchmal erblickst du dich nachts in einem Spiegel, das Gesicht undeutlich von Altern erfüllt, wie ein verblichener Brief mit nie geöffnetem Siegel, der immer die gleiche Schrift verhüllt.
Alle Tage sind neu und sind Jubiläen, aber der Schmerz ist fern, und du hast von den ewigen Trophäen nur noch den Abendstern.
Günter Eich (1 februari 1907 - 20 december 1972)
De Nederlandse schrijver Frits Bernard Hotz werd geboren op 1 februari 1922 in Leiden. Hotz wilde als jongen al schrijver worden en schreef vanaf de jaren vijftig verhalen, geïnspireerd door Van Oudshoorn, maar hij stuurde die pas in 1974 naar een uitgever. Nog datzelfde jaar debuteerde hij in Maatstaf met het verhaal 'De tramrace'. Zijn debuutbundel Dood weermiddel werd enthousiast ontvangen, en voor de tweede bundel - Ernstvuurwerk - kreeg hij in 1978 de Ferdinand Bordewijkprijs. In 1998 werd hem de P.C. Hooftprijs toegekend voor zijn totale oeuvre.
Uit: De vertegenwoordigers (Verhalen en beschouwingen)
'Theodicee' ``We hebben Gods best mogelijke van alle werelden teruggehaald, riep men. En het was feest. (. . .) De stad kreeg zijn vereiste aantal invaliden (. . .). In een park werd de eerste exhibitionist gesignaleerd en opgepakt. Een vrouw adverteerde met haar lijf in een regionaal dagblad. Kunst, zo lang voor overbodig gehouden, ontstond in een schuur, in het geniep, waar een man een pijpje houtskool vond en een vergeeld maar nog bijna leeg schetsboek. God glimlachte en zag dat het goed was.''
F. B. Hotz(1 februari 1922 – 5 december 2000)
De Amerikaanse schrijver van romans, korte verhalen, gedichten en toneelstukken (James Mercer) Langston Hughes werd geboren op 1 februari 1902 in Joplin, Missouri. Zijn moeder was lerares en zijn vader verdiende de kost als magazijnbediende. Na zijn eindexamen van de middelbare school maakte Langston Hughes een reis naar Mexico. Na terugkomst studeerde hij een jaar aan de Columbia Universiteit. Na zijn studietijd had Langston Hughes allerlei baantjes. Zo was hij matroos op de vaart naar Europa, werkte hij in een nachtclub in Parijs en een hotel in Washington. Hij was een belangrijk figuur in de beweging, die men de "Harlem Renaissance" is gaan noemen. Vanaf de jaren dertig gebruikte hij zijn dichtkunst om sociale misstanden aan de kaak te stellen.
Cross
My old man's a white old man And my old mother's black. If ever I cursed my white old man I take my curses back. If ever I cursed my black old mother And wished she were in hell,
I'm sorry for that evil wish And now I wish her well My old man died in a fine big house. My ma died in a shack. I wonder were I'm going to die, Being neither white nor black?
Harlem
What happens to a dream deferred?
Does it dry up like a raisin in the sun? Or fester like a sore— And then run? Does it stink like rotten meat? Or crust and sugar over— like a syrupy sweet?
Maybe it just sags like a heavy load.
Or does it explode?
Langston Hughes (1 februari 1902 – 22 mei 1967)
De Russische revolutionair en schrijver Jevgeni Zamjatin werd geboren op 1 februari 1884 in Lebedjan. Hij schreef vele boeken met novellen en korte verhalen (deze laatste vaak in sprookjesvorm), waaronder Wij.'Wij' heeft bekendheid gekregen, met name door de invloed die dit boek heeft gehad op Orwell's Nineteen Eighty-Four (dat bijna 25 jaar later werd geschreven) en Huxley's Brave New World. Terugkerend thema in Zamjatins werk is de ontsnapping van over-ontwikkelde steden naar de vrijheid van de niet-stedelijke gebieden en de natuur. Zamjatin werd gearresteerd tijdens de revolutie van 1905 en kreeg in 1931, omdat hij verdacht werd van betrokkenheid bij de revolutie in 1917 (o.a. door zijn politieke schrijfwerk), toestemming om Rusland te verlaten. Van 1931 tot 1937 leefde hij in Parijs, waar hij stierf.
Uit:Wir
EINTRAGUNG NR. 1 Übersicht: Eine Zeitungsnotiz. Die weiseste aller Linien. Ein Poem. „Ich schreibe hier genau ab, was ich in der heutigen Staatszeitung lese: »In hundertzwanzig Tagen ist unser erstes Raketenflugzeug Integral vollendet. Es naht die große historische Stunde, da sich der Integral in den Weltraum aufschwingen wird. Vor einem Jahrtausend haben eure heroischen Vorfahren diesen Planeten dem Einzigen Staat Untertan gemacht. Ihr seid es, deren gläserner, elektrischer, Feuer speiender Integral die unendliche Gleichung des Alls integrieren wird. Eure Aufgabe ist es, jene unbekannten Wesen, die auf anderen Planeten — vielleicht noch in dem unzivilisierten Zustand der Freiheit — leben, unter das segensreiche Joch der Vernunft zu beugen. Sollten sie nicht begreifen, dass wir ihnen ein mathematisch-fehlerfreies Glück bringen, haben wir die Pflicht, sie zu einem glücklichen Leben zu zwingen. Doch bevor wir zu den Waffen greifen, wollen wir es mit dem Wort versuchen. Im Namen des Wohltäters wird sämtlichen Nummern des Einzigen Staates bekannt gegeben: jeder, der sich dazu befähigt glaubt, ist verpflichtet, Traktate, Poeme, Manifeste, Oden und andere die Schönheit und erhabene Größe des Einzigen Staates preisende Werke zu verfassen. Diese Werke werden die erste Botschaft sein, die der Integral in den Weltraum trägt. Heil dem Einzigen Staat! Heil dem Wohltäter! Heil den Nummern!« Mit glühenden Wangen schreibe ich diese Worte nieder. Ja, wir werden diese herrliche, das ganze Weltall um- fassende Gleichung integrieren! Wir werden die wilde, krumme Linie geradebiegen, sie zur Tangente, zur Asymptote machen. Denn die Linie des Einzigen Staates ist die Gerade. Die große, göttliche, weise Gerade, die weiseste aller Linien.“
Jevgeni Zamjatin (1 februari 1884 – 10 maart 1937)
De Amerikaanse schrijver Ernest Hemingwaywerd geboren op 21 juli 1899 in Oak Park, Illinois. Hij won met het boek The old man and the sea in 1953 de prestigieuze Pulitzer Prize en in 1954 de Nobelprijs voor de Literatuur. Zijn laatste levensjaren, waarin hij aan zware depressies leed, bracht hij hoofdzakelijk op Cuba door. Op 2 juli1961 benam hij zich met twee schoten uit zijn favoriete geweer het leven. Hij was niet de enige zijn familie die zelfmoord pleegde. Zijn vader, broer en zuster en zijn kleindochter kwamen op dezelfde manier aan hun eind.
Uit: The old man and the sea
“He hasn’t much faith.” “No,” the old man said. “But we have. Haven’t we?” “Yes,” the boy said. “Can I offer you a beer on the Terrace and then we’ll take the stuff home.” “Why not?” the old man said. “Between fishermen.” They sat on the Terrace and many of the fishermen made fun of the old man and he was not angry. Others, of the older fishermen, looked at him and were sad. But they did not show it and they spoke politely about the current and the depths they had drifted their lines at and the steady good weather and of what they had seen. The successful fishermen of that day were already in and had butchered their marlin out and carried them laid full length across two planks, with two men staggering at the end of each plank, to the fish house where they waited for the ice truck to carry them to the market in Havana. Those who had caught sharks had taken them to the shark factory on the other side of the cove where they were hoisted on a block and tackle, their livers removed, their fins cut off and their hides skinned out and their flesh cut into strips for salting. When the wind was in the east a smell came across the harbour from the shark factory; but today there was only the faint edge of the odour because the wind had backed into the north and then dropped off and it was pleasant and sunny on the Terrace. “Santiago,” the boy said. “Yes,” the old man said. He was holding his glass and thinking of many years ago. “Can I go out to get sardines for you for tomorrow?” “No. Go and play baseball. I can still row and Rogelio will throw the net.” “I would like to go. If I cannot fish with you. I would like to serve in some way.” “You bought me a beer,” the old man said. “You are already a man.” “How old was I when you first took me in a boat?” “Five and you nearly were killed when I brought the fish in too green and he nearly tore the boat to pieces. Can you remember?” “I can remember the tail slapping and banging and the thwart breaking and the noise of the clubbing. I can remember you throwing me into the bow where the wet coiled lines were and feeling the whole boat shiver and the noise of you clubbing him like chopping a tree down and the sweet blood smell all over me.” “Can you really remember that or did I just tell it to you?” “I remember everything from when we first went together.” The old man looked at him with his sun-burned, confident loving eyes. “If you were my boy I’d take you out and gamble,” he said. “But you are your father’s and your mother’s and you are in a lucky boat.” “May I get the sardines? I know where I can get four baits too.” “I have mine left from today. I put them in salt in the box.”
Uit:De redding van de Saragossazee(Vertaald door J.F. Vogelaar)
"Het waren een groene en een rode walvis, beide zwommen in zee. Zullen we elkaar iets over de wereld vertellen, zei de een, ik stel voor het over plankton te hebben. Je bedoelt dat je het over jezelf wil hebben, zei de ander, het is je lievelingsvoedsel, ook ik moet het dus over jou hebben. Denk je er wel aan dat het hier de ijszee is, zei de groene walvis, soms ben ik bang dat we te groot zijn. Omdat we groot zijn blijven we op temperatuur, zei de ander. Laten we een duik nemen en ervaringen opdoen. De Saragossazee bestaat of bestaat niet, in elk geval voer er een zeilschip, aan dek een jongeman, zijn haar woei in de wind. Er zijn eenvoudige handelingen, zei de jonge man, die zeker zijn, ík wil ze zeker noemen. Een zeil hijsen, op het dek staan, de koers wijzigen of de koers houden. De zon is een natuurverschijnsel, maar ook die heeft een betekenis, ze gaat op en onder, ik zeil, zulke dingen vormen samen het geluk. En ook staat vast dat de Balearen eilanden zijn en in de oceaan liggen. Je vergeet de afstand, zei een stem. De jongeman schrok want er was niemand aan dek. Hij zei: ik word nog eens een filosoof want ik praat in mezelf. Hij hield zich met de linkerhand vast en beschermde met de rechter zijn ogen tegen de zon. Er zwom naast het schip iets blinkends snel door de golven. Dolfijnen, zei de jongeman. Hij hoorde lachen. Wil je zeggen dat ik mij vergis, zei de jongeman, geloof maar niet dat ik nooit iets over hallucinaties heb gehoord, een reis naar de Balearen duurt lang, zo kom je tenminste je tijd door. Ik ben een heks, zei de stem. Zij kwam naderbij, hij zag haar rug en rossig haar. Zij zwom even snel als het schip, zonder de armen te bewegen. Het leven is interessant, zei de jongeman, ik maak voortdurend wel iets mee. O ja, zei de heks en hij meende een spottende toon in haar stem te horen. Ik vergelijk nieuwsgierigheid met het varen op schoeners, zei de jongeman, toch stoort mij iets in je manier van praten. Je bent jong en zwemt behendig, wanneer je zoals nu op je zij ligt laat je linkerborst een eigen smal kielzog achter. Heb je een staartvin?"
Op vrijdag 19 mei 2006 werd in het Letterkundig Museum de P.C. Hooftprijs uitgereikt aan H. C. ten Bergevoor zijn gehele oeuvre.. H. C. ten Berge(Eigenlijk: Johannes Cornelis) werd geboren in Alkmaar op 24 december 1938. Zie ook alle tags voor H. C. ten Berge op dit blog.
De P.C. Hooftprijs is een jaarlijkse oeuvreprijs die afwisselend bestemd is voor een dichter, een prozaschrijver of een essayist. In 2005 was de belangrijke literaire prijs voor Frédéric Bastet, onder meer biograaf van Louis Couperus. De laatste dichter die de prijs in de wacht sleepte, was H.H. ter Balkt (2003).
Dorp in lentestemming
Nu de wijven Schutteldoeken uit het telraam Van hun mager a b c Hoe innemend de haat kraait, de vliesdunne wrevel
Bij donker alleen met de rook Het gebaar voor de spiegel De baltsende vogel vergaat In het vuur van haar bloot
Ah de muis in haar hand de beminde Die klautert en klimt In haar adem
Het lichaam staat groot Voor zijn beeld, en alleen Het wordt oud, tot schrikbeeld verkild Tegen glas aangedrukt
Gekooid in verbeten geween.
De laatste modernist
Hij wilde bij maanlicht vulkanen bestijgen maar dronk een glas wijn bij het vuur.
Hij dacht zich op jacht in het schemerige noorden maar stond in een sneeuwbui van meeuwen op pas geploegd land.
Hij moest nog een meesterwerk scheppen maar viel in slaap bij muziek van Ooitweer en Voorheen.
Hij droomde een mes in de strot van de poolvos maar priemde een balpen door kringlooppapier.
Hij tartte het weer en de wereld, verachtte de god van de vader maar zag dat ook zijn naam stilaan verdween.
Hij strooide ze rond, explosies van kleuren, vermetele beelden, maar hoorde blasfemische echo's vol spot.
Hij wist zich op weg naar de hemel maar stuitte op plaksterren aan het plafond.
Hij dacht aan een lichaam volleerd in de liefde maar lag naast een lijf dat niks wou.
Hij schiep zich een ijstijd, massale sterfte, beelden van leegte en bijtende kou op de rand van haast niets,
Maar onbegrensd, in zoiets als een ruimte die iedereen huiverend mijdt.
Hij zocht wat hij vond: het kleinste detail en het grote gebaar, een zin die versmolt, een beeld dat bevroor -
Elk woord lag volmaakt in de mond maar verkleumd zocht een hand naar de hand van een vrouw.
O, dat er een eind aan kwam!
De laatste modernist te zijn die z'n ziel aan een ijzige demon verpandt.
Slechtzittend gedicht
Achter brillen met geschilderde pupillen worden doordeweekse daden uitgedacht.
'Hoe eensgezind spannen zij samen.'
Blank gebolsterd, ruw van pit weet men zich op zondag voor de heer verschoond en opgewit; de eigen lijven achter eigen borrels, bijbels en bloedeigen boerenwijven.
'Sla neer de kracht van wie afvallig rebelleert'
Beter dwalen ten hele dan weer ten halve gekeerd.
Jij blijft zitten waar je zit en herinnert je de coca- coladoppen in de ogen van Egyptische kamelen.
„Er tastete seinen Arm ab. Am linken Vorderarm stieß er auf ein He∫p¬aster, dann auf einen Infusionsschlauch. Fabio spürte Panik hochkommen. Aber noch immer weigerte er sich, die Augen zu öΣnen. Zuerst mußte er sich erinnern, weshalb er im Krankenhaus lag. Er befühlte seinen Kopf. Die Haare auf der fremden Häl∫e fühlten sich seltsam an. Wie eine Mütze. Ein Verband? Auch auf der linken Seite stimmte etwas nicht. Am Hinterkopf klebte ein P¬aster über einer schmerzenden Stelle. Hatte man ihn am Kopf operiert? Hatte man ihm einen Tumor entfernt? Und mit ihm die Erinnerung daran, daß er einen gehabt hatte? Er riß die Augen auf. Der Raum war abgedunkelt. Er konnte eine Infusions¬asche erkennen, die neben dem Bett an einem verchromten Ständer hing. An der Wand stand ein Tisch mit einem Blumenstrauß, darüber ein Kruzifx. Über seinem Kopf hing ein HaltegriΣ. Ein Kabel wand sich darum mit einer Klingel, auf die er jetzt panisch drückte. Nach einer Ewigkeit wurde die Tür geöΣnet. Eine Gestalt zeichnete sich im Neonlicht des Ganges ab, näherte sich, knipste eine Nachttischlampe an. »Ja, Herr Rossi?« Die Kissen und das schräg gestellte Kopfteil zwangen Fabio in eine halb sitzende Position. Die dünne Frau an seinem hohen Bettrand war fast auf Augenhöhe. Sie trug eine lose blaue Baumwollbluse über einer Hose aus dem gleichen Material. Und ein Namensschild, das Fabios Augen noch nicht entzffern konnten. Sie fühlte seinen Puls und fragte, ohne ihre Uhr aus den Augen zu lassen: »Wo sind Sie?«
This sun was mine and yours; we shared it. Who's suffering behind the golden silk, who's dying? A woman beating her dry breasts cried out; `Cowards, they've taken my children and torn them to shreds, you've killed them gazing at the fire-flies at dusk with a strange look, lost in blind thought.' The blood was drying on a hand that a tree made green, a warrior was asleep clutching the lance that cast light against his side.
It was ours, this sun, we saw nothing behind the gold embroidery then the messengers came, dirty and breathless, stuttering unintelligible words twenty days and nights on the barren earth with thorns only twenty days and nights feeling the bellies of the horses bleering and not a moment's break to drink rain-water. You told them to rest first and then to speak, the light had dazzled you. They died saying `We don't have time', touching some rays of the sun. You'd forgotten that no one rests.
A woman howled `Cowards'. like a dog in the night. Once she would have been beautiful like you with the wet mouth, veins alive beneath the skin, with love.
This sun is ours; you kept all of it, you wouldn't follow me. And it was then I found about those things behind the gold and the silk: we don't have time. The messengers were right.
Yórgos Seféris (29 februari 1900 - 20 september 1971) Rechts, bij de uitreiking van de Nobelprijs in 1963
I have hidden inside a sea shell but forgotten in which.
Now daily I dive, filtering the sea through my fingers, to find myself. Sometimes I think a giant fish has swallowed me. Looking for it everywhere I want to make sure it will get me completely.
The sea-bed attracts me, and I’m repelled by millions of sea shells that all look alike. Help, I am one of them. If only I knew, which.
How often I’ve gone straight up to one of them, saying: That’s me. Only, when I prised it open it was empty.
Vertaald door Michael Hamburger
Menu
For breakfast a thin buttered slice Of life. With it we take water which rises incessantly (Last night it covered three-quarters of the globe} And boil it sterile of microbes.
For lunch we eat well and substantially Three courses of earth: Black earth, loess and clay.
We don't usually have a cooked dinner. We take Either a star with a bit of honey Or if it isn't finished Some happiness (which in fact we keep For Sundays) And whatever else is left over.
Vertaald door Constantin Roman en Timothy J.L. Cribb
Marin Sorescu (29 februari 1936 – 8 december 1996) Standbeeld in Craiova
It is admittedly difficult for a whole Nation to mourn and be seen to do so, but It can be done, the silvery platitudes Were waiting in their silos for just such An emergent occasion, cards of sympathy From heads of state were long ago prepared For launching and are bounced around the world From satellites at near the speed of light, The divine services are telecast From the home towns, children are interviewed And say politely, gravely, how sorry they are, And in a week or so the thing is done, The sea gives up its bits and pieces and The investigating board pinpoints the cause By inspecting bits and pieces, nothing of the sort Can ever happen again, the prescribed course Of tragedy is run through omen to amen As in a play, the nation rises again Reborn of grief and ready to seek the stars; Remembering the shuttle, forgetting the loom.
“Equate rhyme with reason, Sun with season Our cyclical relationship to phenomenon has encouraged scholars to erase the centers of periods, thus symbolizing the non-linear character of cause and effect Reject mediocrity! Your current frequencies of understanding outweigh that which as been given for you to understand. The current standard is the equivalent of an adolescent restricted to the diet of an infant. The rapidly changing body would acquire dysfunctional and deformative symptoms and could not properly mature on a diet of apple sauce and crushed pears Light years are interchangeable with years of living in darkness. The role of darkness is not to be seen as, or equated with, Ignorance, but with the unknown, and the mysteries of the unseen. Thus, in the name of: ROBESON, GOD'S SON, HURSTON, AHKENATON, HATHSHEPUT, BLACKFOOT, HELEN, LENNON, KHALO, KALI, THE THREE MARIAS, TARA, LILITHE, LOURDE, WHITMAN, BALDWIN, GINSBERG, KAUFMAN, LUMUMBA, Gandhi, GIBRAN, SHABAZZ, SIDDHARTHA, MEDUSA, GUEVARA, GUARDSIEFF, RAND, WRIGHT, BANNEKER, TUBMAN, HAMER, HOLIDAY, DAVIS, COLTRANE, MORRISON, JOPLIN, DUBOIS, CLARKE, SHAKESPEARE, RACHMNINOV, ELLINGTON, CARTER, GAYE, HATHOWAY, HENDRIX, KUTL, DICKERSON, RIPPERTON, MARY, ISIS, THERESA, PLATH, RUMI, FELLINI, MICHAUX, NOSTRADAMUS, NEFERTITI, LA ROCK, SHIVA, GANESHA, YEMAJA, OSHUN, OBATALA, OGUN, KENNEDY, KING, FOUR LITTLE GIRLS, HIROSHIMA, NAGASAKI, KELLER, BIKO, PERONE, MARLEY, COSBY, SHAKUR, THOSE STILL AFLAMED, AND THE COUNTLESS UNNAMED We claim the present as the pre-sent, as the hereafter.”
A Heated Fancy, or Imagination, May be mistaken for an Inspiration - True; but is this Conclusion fair to make, That Inspiration must be all mistake? A pebble Stone is not a Diamond - true; But must a Di'mond be a Pebble too.
Epigram IV
He is a Sinner, you are pleas'd to say; Then love him for the sake of Christ, I pray, If on his gracious Words you place your trust, -'I came to call the sinner; not the just,'- Second his Call; which if you will not do, You'll be the greater sinner of the two.