Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
09-10-2011
Colin Clark
De Britse schrijver en filmmaker Colin Clark werd geboren op 9 oktober 1932 in Londen als zoon van de kunsthistoricus Lord Clark of Saltwood en als jongere broer van de conservatieve politicus en militair historicus Alan Clark. Hij werd opgeleid op Eton College en Christ Church in Oxford. Van 1951-1953 diende hij als piloot - officier bij de Royal Air Force.Colin Clark's eerste baan na het verlaten van de universiteit was als assistent-regisseur van de film De Prins en de Showgirl (1957), geregisseerd door Laurence Olivier en met Olivier en Marilyn Monroe in de hoofdrol, een ervaring die Clark later omzette in twee boeken, een een aantal dagboeken, (waarvan een tv-documentaire werd gemaakt in 2004) en ander autobiografisch werk. Clark's beschrijving van zijn tijd met Monroe is de basis van defilm My Week met Marilyn uit 2011.
Uit: My Week With Marilyn
"WEDNESDAY 12 SEPTEMBER
Though Marilyn never arrived at the studio on time, Olivier was always there at seven oclock sharp. Just before lunch, to everyones surprise, Marilyn did show up, but by four oclock that afternoon she was even more distressed than usual. Olivier decided to call it a day and when I went to his dressing room he was angrily discussing with Milton Greene why Marilyn was so upset.
Colin, said Olivier, go across to Miss Monroes suite and ask her very politely whether she intends to come to work tomorrow.
*****
Colin, Marilyns voice was no more than a whisper, what is your job on the picture?
Im what they call a gofer. Anyone can boss me around.
Are you a spy for Sir Laurence? I always see you round him.
Im not a spy but its my job to report anything that will help his movie get made. Hes sent me to see if you are coming to work tomorrow.
Mr Miller is flying to Paris tomorrow so Ill stay home to see him.
Of course, Miss Monroe.
There was a long pause.
Colin, whose side are you on?
Oh, yours, Miss Monroe. I promise you Im on your side and always will be.
Laat mij koud en schitterend zijn, en zonder mens. Van steen wil ik zijn, een beeld in het park, en niets kan mij raken, en ik raak niets. Ik sta en bekijk de seizoenen.
Maar zet mijn hoofd in koele aarde. Dan kan ik in de loop van jaren wortelen in het donker, waar grondwater zachtjes sijpelt en koele bezoekers geluidloos voorbijglijden. Heel langzaam
ga ik als boom een winter in. Het blad heb ik reeds afgeworpen, de wind waait door mij heen, kaal tot in de kleinste vertakking ben ik, maar diep van binnen stroomt het sap.
Gedicht gevonden in een aardewerken pot
We zijn gekomen op voeten van leem en gestegen op vleugels van rook. Van oeroude eiken reiken de wortels inmiddels tot het middelpunt der aarde.
Wat nu? Nu moet het snel gaan. Nu moet het gebeuren.
Koninkrijken kwamen en gingen, de ijstijd is voorbij en ook het Krijt kunnen we zo langzamerhand als afgesloten beschouwen.
Ikzelf ben nu al over de dertig en mijn zus is twee jaar ouder. Wie kan zich nog heugen dat vrouwen van ribben en mannen van modder werden gemaakt?
Het begin is dus voorbij. Madagaskar ligt op zijn plek en de Alpen staan. We moeten door. We kunnen niet langer wachten. Er is geen tijd meer, geen seconde.
Uit: Universele zelfvernietigingsdrang. Tristan und Isolde
Ik ben op weg naar Japan, de natie waar suïcide wordt gepleegd met de routine waarmee men naar de kapper gaat. Soll ich lauschen? Lass mich sterben! Ik spoel mijn laatste sushi weg met een laatste slokje Chablis, zet Tristan en Isolde in de wacht en sukkel genoeglijk in slaap. Het is geen toeval dat de roman waarin Gabriele dAnnunzio op Tristan en Isolde reflecteert Il trionfo della morte heet, een boek waarin de beide helden zich boven het klavieruittreksel van de opera op een gezamenlijke zelfmoord voorbereiden. De Tristan is weten wij niet alleen verleidend en verlokkend, maar tevens levensbedreigend, en in elk geval ten zeerste ongeschikt voor de opgroeiende jeugd. Mevrouw! sprak de pianoleraar Pfühl uit Thomas Manns Buddenbrooks. Dit speel ik niet. Ik ben uw dienstwillige dienaar, maar dit speel ik niet. Dit is geen muziek Gelooft u mij toch Ik heb mij altijd verbeeld iets van muziek te begrijpen. Dit is de chaos! Dit is demagogie, godslastering en waanzin! Dit is geparfumeerde walm, waarin het bliksemt. Dit is het einde van alle moraal in de kunst. Ik speel het niet! Vergeeft u mij, mevrouw, dat ik zo openhartig spreek. U honoreert mij, u betaalt mij sinds jaar en dag voor mijn diensten en ik leef onder bescheiden omstandigheden. Maar ik leg mijn ambt neer als u mij dwingt tot deze goddeloosheden En het kind; daar zit het kind in zijn stoel! Het is zachtjes binnengekomen om muziek te horen. Wilt u zijn geest dan helemaal vergiftigen? Richard Wagners opera kan bogen op een rijke partituur. Niettemin, de overspannen perspectieven waarin het werk is geplaatst zijn enkel en alleen te verklaren in het bijna hysterische decor van de romantiek, waarbij Wagner bepaald niet geneigd was een matigende rol te spelen. Kind! schreef hij aan zijn muze Mathilde Wesendonck, deze Tristan wordt iets verschrikkelijks! De laatste akte! Ik ben bang dat de opera verboden wordt of hij moet door een slechte uitvoering het aanzien van een parodie krijgen alleen middelmatige uitvoeringen kunnen mij redden! Een geheel geslaagde uitvoering moet de mensen gek maken ik kan mij niet anders voorstellen.
Martin van Amerongen (8 oktober 1941 11 mei 2002)
Cleo didn't look pleased. "This is not a joke," she said.
"And I'm not joking," I said.
"Okay," she said. "Anything else?"
"Thin. It's difficult to get a lot of beautiful women to love you if you're plump," I said.
"You've already mentioned that you want to reduce," she said, and she said it quite sourly.
"And tall," I said. "I'd also like to be tall." This last remark to the psychiatrist was meant to get a laugh. When it failed to do so, I was disappointed but not surprised. I've never yet met a therapist who hadn't had the laugh organ removed. True mental health, apparently, will be the death of humor.
"Is that all you want?" she asked.
"Well, actually there's more," I said, prepared now to horrify my audience.
"Yes?"
"You want to know what I'd really like?"
"Yes, of course, " she said, although she was already beginning to sound bored.
"What I'd REALLY like is to be famous."
"Famous?" she asked, as if she'd never heard anything so rude, as if penis would have been a better word. Penis envy was something she'd been trained to deal with. Envy envy was not.
Er winkte immer noch, als er aus den Augenwinkeln eine Bewegung wahrnahm. Er wandte den Kopf, und vor ihm schwebte die Fee. »Guten Abend«, wünschte die Fee. »Guten Abend«, erwiderte Max, ließ den Arm als Zeichen für den Wirt in die Höhe gestreckt und erwartete, nach einem Weg oder einer Zigarette gefragt zu werden. Zwar bemerkte er, dass die Gestalt vor ihm irgendwie durchsichtig wirkte und ihre nackten Füße den Boden nicht berührten, aber das führte er auf die Machart des himmelblau schillernden Kleids und den Effekt raffiniert gemachter Sandalen zurück. Vielleicht arbeitete sie in der Modebranche, nicht weit vom Sporteck gab es ein paar kleine Ateliers. »Ich bin eine Fee und gekommen, Ihnen einen Wunsch zu erfüllen.« Max hatte sich erneut zur Tür umgesehen in der Hoffnung, dem Kellner, der seinen gestreckten Arm offenbar nicht bemerkte, mit einem durstigen Blick begegnen zu können. Dabei drangen die Worte der Fee nur langsam zu ihm vor. »Bitte?« »Eine Fee«, wiederholte die Fee, »und ich bin gekommen, Ihnen einen Wunsch zu erfüllen.« Max schaute erst irritiert, dann ließ er den Arm sinken und runzelte missbilligend die Stirn. Sollte das ein Scherz sein? Vielleicht ein Reklameding? Die gute Fee von Schultheiss oder Marlboro, die allein herumsitzenden Männern einen Wunsch versprach, wahlweise ein Mountainbike oder eine Messerkollektion, wenn sie dafür ein Jahr lang jede Woche eine Stange Zigaretten oder zwei Kästen Bier orderten? Oder einer dieser Fernsehgags? Aber wo waren die Kameras? Oder einfach nur eine Verrückte?
»Hören Sie, wenn das irgendein Spiel ist « »Nein. Ich bin eine echte Fee, und Sie haben wirklich einen Wunsch frei.
In het Vondelpark kwam een man naast me zitten op het bankje en zei: Negenenvijftig ben ik. En weet je hoe lang ik al droog sta?
Hij zag er fris uit, dus het zou best eens lang kunnen zijn.
Vijf jaar, riep hij, dat is een hele tijd. Maar 't was ook wel hard nodig. Ik zat er lelijk aan - aan het huppelwater. Als je alles wat ik gezopen heb uitstortte bij de afsluitdijk, had je een nieuwe Zuiderzee. 's Ochtends om halfnegen nam ik er al een. 'n Eye-opener, noemen de Yanks dat. Gelukkig ben ik nooit aan vrouw en kinderen begonnen, dus andere levens heb ik niet verwoest. Ik was alleen mezelf aan 't slopen, met regeringssubsidie, Ziektewet, weet je. Maar de aa heeft me van de drank afgeholpen. Dat moet ik ze nageven. Geen drup meer, vijf jaar. Weet je wat ik gedaan heb vrijdagavond? Ik ben eens flink doorgezakt, in een café. Tegen sluitingstijd zat ik weer net zo slap te ouwehoeren als vroeger. Ik hóórde 't mezelf doen, of ik een grammofoonplaat afdraaide. Dat was goed. Dat had ik verworven in die vijf jaar. Zal ik jou eens vertellen wat 't is, met die aa?
Doe 't, zei ik. Want al mijn kennis van de Anonieme Alcoholisten stamt uit de boekjes.
Ze helpen je er vanaf, zei hij, dat is mooi. Maar zodra je droog staat, ga je op die vergaderingen komen. Daar vertelt iedereen op z'n beurt hoe diep hij gezonken was voor hij de neut liet staan. Net oude temeies, die geen klanten meer hebben, maar er zo graag nog eens over praten. Ik ook hoor. Ik ging er helemaal in op. Als een ander aan 't getuigen was dacht ik: Ik wou dat-ie klaar was, dan kan ik weer. En tegen natte drinkers gedroeg ik me net als een dominee, die bereid is een ander z'n strot af te snijden voor z'n geloof. Jij moet dit en jij moet dat. Maar omdat m'n geest steeds helderder ging werken begon ik langzaam iets in te zien. Ik dacht - waar ze hier mee bezig zijn, is je bang maken voor de drank. En dat is niet goed. Je moet jezelf leren kennen. Want wat weet je van jezelf?
Hij keek me aan met een heldere, doordringende blik waarin een lichte spot twinkelde. Een oorspronkelijke denker. Je kon hem geen enkele uitgestoomde waarde verkopen.
Weet je wat de doorslag gaf? zei hij. De verjaardag van me zuster. Die woont in Diemen. Ze zaten daar natuurlijk allemaal te peren, al bleef het amateurwerk. En ik hield het op colaatje-colaatje-colaatje. Je krijgt er wel het lendewater van, maar je blijft bij de tijd. Ik ging terug met de nachtbus. Kijk, een natte zuiper, die mist de nachtbus, maar een droge zuiper haalt 'm. Nou zat er, voor we uit Diemen vertrokken, al een vent in die bus die naar een bruiloft of zo iets was geweest, want hij had 'n mombakkes voor. Zo'n plastic kop van een ouwe vrek met hangwangen. En zwaar ingenomen had-ie óók. Dat hoorde ik meteen aan z'n gezwets. Maar hij liet het niet bij zwetsen. D'r zat een jonge vrouw en die begon hij lastig te vallen. Eerst met woorden en toen met z'n handen. Die vrouw probeerde hem af te weren, maar ze kon 'm niet baas.
Hij glimlachte een beetje bitter."
Simon Carmiggelt (7 oktober 1913 30 november 1987)
Trying still to find, in the shadow of Himmler, some hint of Oskar's later enthusiasms, we encounter the Schindlers' next-door neighbor, a liberal rabbi named Dr. Felix Kantor. Rabbi Kantor was a disciple of Abraham Geiger, the German liberalizer of Judaism who claimed that it was no crime, in fact was praiseworthy, to be a German as well as a Jew. Rabbi Kantor was no rigid village scholar. He dressed in the modern mode and spoke German in the house. He called his place of worship a "temple" and not by that older name, "synagogue." His temple was attended by Jewish doctors, engineers, and proprietors of textile mills in Zwittau. When they traveled, they told other businessmen, "Our rabbi is Dr. Kantorhe writes articles not only for the Jewish journals in Prague and Brno, but for the dailies as well."
Rabbi Kantor's two sons went to the same school as the son of his German neighbor Schindler. Both boys were bright enough eventually, perhaps, to become two of the rare Jewish professors at the German University of Prague. These crew-cut German speaking prodigies raced in knee pants around the summer gardens. Chasing the Schindler children and being chased. And Kantor, watching them flash in and out among the yew hedges, might have thought it was all working as Geiger and Graetz and Lazarus and all those other nineteenth-century German-Jewish liberals had predicted. We lead enlightened lives, we are greeted by German neighborsMr. Schindler will even make snide remarks about Czech statesmen in our hearing. We are secular scholars as well as sensible interpreters of the Talmud. We belong both to the twentieth century and to an ancient tribal race. We are neither offensive nor offended against. Later, in the mid-1930s, the rabbi would revise this happy estimation and make up his mind in the end that his sons could never buy off the National Socialists with a German-language Ph.D.that there was no outcrop of twentieth-century technology or secular scholarship behind which a Jew could find sanctuary, any more than there could ever be a species of rabbi acceptable to the new German legislators. In 1936 all the Kantors moved to Belgium. The Schindlers never heard of them again.
There was light, and then there was heat. He knelt, carefully taking each brittle fold in his hands, ensuring that every crease was perfect, that nothing of the baby was exposed to the sun. He drew the hood in until little more than a fist-?sized hole was left for her face, her features grey smudges in the darkness, and then he gently picked her up and settled her into the fold of his left arm. There was no hardship in this.
Theyd camped near the only tree in any direction, but not under it. The tree was a gamleh tree and the gamlehs were angry with people. In the dusk of the night before, its branches had been thick with fluttering masses of grey leaves, at least until they drew closer. This morning the branches were bare.
Facing west, Rutt stood holding the baby he had named Held. The grasses were colourless. In places they had been scoured away by the dry wind, wind that had then carved the dust out round their roots to expose the pale bulbs so the plants withered and died. After the dust and bulbs had gone, sometimes gravel was left. Other times it was just bedrock, black and gnarled. Elan Plain was losing its hair, but that was something Badalle might say, her green eyes fixed on the words in her head. There was no question she had a gift, but some gifts, Rutt knew, were curses in disguise.
Badalle walked up to him now, her sun-charred arms thin as stork necks, the hands hanging at her sides coated in dust and looking oversized beside her skinny thighs. She blew to scatter the flies crusting her mouth and intoned:
Rutt he holds Held Wraps her good In the morning And then up he stands
Badalle, he said, knowing she was not finished with her poem but knowing, as well, that she would not be rushed, we still live.
Fremd bin ich eingezogen, Fremd zieh ich wieder aus. Der Mai war mir gewogen Mit manchem Blumenstrauß. Das Mädchen sprach von Liebe, Die Mutter gar von Eh' - Nun ist die Welt so trübe, Der Weg gehüllt in Schnee.
Ich kann zu meiner Reisen Nicht wählen mit der Zeit: Muß selbst den Weg mir weisen In dieser Dunkelheit. Es zieht ein Mondenschatten Als mein Gefährte mit, Und auf den weißen Matten Such ich des Wildes Tritt.
Was soll ich länger weilen, Daß man mich trieb' hinaus? Laß irre Hunde heulen Vor ihres Herren Haus! Die Liebe liebt das Wandern, Gott hat sie so gemacht - Von einem zu dem andern - Fein Liebchen, gute Nacht! Will dich im Traum nicht stören, Wär' schad' um deine Ruh', Sollst meinen Tritt nicht hören - Sacht, sacht die Türe zu! Ich schreibe nur im Gehen An's Tor dir gute Nacht, Damit du mögest sehen, Ich hab' an dich gedacht.
Maak mij dood van elf tot acht, laat zo weinig van mijn dromen heel dat ik ontwaak
alsof ik word geboren en niet met zoveel vragen meer tot leven kom dan waar- mee ik ingeslapen ben.
Wat betekenen tenslotte negen uren dood op zoveel geeuwen leven.
ik hou van mensen die blijven...
ik hou van mensen die blijven, zei hij, we stonden samen onder het afdak te turen naar het kantwerk van de winterbomen en door zijn woorden had ik moeite om weg te gaan
hij voerde me door de geschonden lanen van zijn jeugd, langs vergane boomgaarden, nabij tere beken, voor een gesloopt huis hield hij halt en keek heimelijk door het venster van zijn eerste liefde aarzelend sloop er zomer in zijn stem en ik zag dat hij even weg was
Stemmen
Geef mij de stem van die ene mens, geef mij de stem van mijn vader in mijn oren tot mijn verre ogen hem ontwaren tussen de tenoren tot ik weer zijn handen voel waarmee ik die van mij ging meten, welpenhandjes met de vuisten van een vent.
En dat dan de stem van mijn zoon mij roept met de stem van mij met de stem waarom ik roep.
Jeden Morgen mit den Lidern gen Osten. Den Laden weit offen. Auf die Verlegene warten. Dem Schein nach. Mit Rosenfingern weist sie den Weg. Ihrem Bruder leuchtendes Beispiel. Auffallend die Augen. Meine. Sobald sie erscheint. Ihre Liebe, sagen sie, ihre Liebe zu jungen Männern errötet den Himmel. Sie weiß es besser. Weint schamlos den Tau. Ist mir schon immer die Liebste gewesen. Von den Titanenkindern. Wie überhaupt alle Übergänge. Schon immer.
Um Aufenthalt ansuchen. Für die Übergänge. Die scheinbaren Orte. Die wechselnden Lichtverhältnisse. Wenn er graut, der Morgen. Dieses Grauen, in dem sich kein Schrecken findet, nur eine Vielzahl von Farben, auch Rot.
Dämmerungsphasen. Im Tageszeitentransit kein Zelt aufschlagen. Unbedacht auf die Gleichzeitigkeit hoffen. Letzte Sterne. Den Moment verpassen, der eine Gegend ist. Übergangsweise. Hellsichtig.
Oder auch aus dem Traum steigen. Übertreten wie Gas zu Fest.
Schon als Kind aus dem Stockbett gesprungen. In den Tag hinein. Und auch jetzt wie auf einen Perron. Wie aus dem Zug auf den Bahnsteig. Und der Tag immer schon da. Zum Abholen bereit. Hält kein Schild hoch. Wir kennen uns. Kein Aufhebens. Umarmungen oder Küsse. Nimmt mir die Koffer ab. Manchmal. Die von der Nacht. Schließ sie ein, sagt er. Zuvorkommend. Wie ich. Den Weckern und ihren Geweckten. Den Vögeln. Den Spuren auf nachtgefallenem Schnee. Vor der Türe stehen, bis eine sie aufschließt. Schon wieder die Erste.
Es nicht laut sagen. Kaum trauen, es laut zu sagen. Der Bettflucht verdächtig auf Gold herumkauen. Ihn aber loben wollen. Wieso bis zum Abend warten. Ihn loben, bevor es zu spät ist. Schon die Sirenen von anderer Leute Unglück. Glück vielleicht. Schon die ersten Geschäftigkeiten. Brechen herein.
Uit:Das letzte Stündlein des Papstes Innocenz des Dritten
Der grosse Innocenz lag am Nachmittag des heissen 16. Juni 1216 im erzbischöflichen Palast von Perugia, auf erhöhten Lagern, bei offenen Fenstern in den letzten Zügen. Jäh war es über den blühenden Herrn gekommen und hatte ihn aus grossen Plänen und einem Tisch voll noch nasser, weltregierender Diktate ins Sterben geworfen. Eine Orange zur Unzeit, Fieber, verwirrter Medikus und der Tod, das ging in einen halben Tag.
Er sah vom Kissen aus das Tibertal zu den Gesimsen heraufleuchten und drüben die kleinen Stadtnestlein Assisi, Spello, Foligno und Trevi von den Gebirgshängen winken. Aber reden, schreiben, auch nur noch mit dem Finger deuten konnte der Sterbende nicht mehr. Steif und still lag er da. Unter den Fenstern auf dem Pflaster hörte er die Rosse trampeln, Wagen vorfahren, Eilboten im Galopp den Hügel hinunter nach Rom rasen. Er hörte die Ärzte arabische Phrasen gegeneinander schimpfen und dazu mit ihren langen Röcken rauschen. Und das Hofgesinde und die Prälaten hörte er flüstern: »Er ist aus reichem Haus und ein grosser Sparer gewesen. Wer kennt sein Testament? Was vermacht er uns?« Und übel klang dazu, wie man sich schon um die Schlüssel zu dieser und jener Truhe sorgte. Aber noch viel übler war das fromme, ängstliche Durcheinander anzuhören: »Gott, was wird aus unserer heiligen Kirche? So jung der Kaiser, so furchtbar der Muselman, so nötig unser Papst wie die Sonne am Himmel! Wer soll seinen Stuhl füllen? Die Welt fällt auseinander.« Das und alle die tausend Geräusche, die das Abtreten eines Grossen und das Kommen des Nachfolgers begleiten, hörte er mit dem so feinen Ohr der Sterbenden. Aber er lachte in seine grosse Seele hinein. Ach, was war doch dies alles für Torheit! Drüben glänzt Assisi. Dort lebt der Mann, der für diesen Augenblick allein noch passt, Wo ist Franciscus, der Bettler? Franciscus her! Ach, wenn er ihn doch rufen könnte!
Der stand einmal vor seinem Stuhl in Rom und fragte demütig: »Herre Papst, dürfen wir arm sein?«
Der junge Papst schüttelte damals verwundert seinen lockenbraunen Kopf. Die Hofschranzen aber spotteten laut.
»Dürfen wir von der Armut leben?« wiederholte Franz.
Innocenz lächelte fein. Was war das für eine Speise, die Armut? Was für ein neuer Reichtum, das Nichtshaben?
'Policeman MacCruiskeen put the lamp on the table, shook hands with me and gave me the time of day with great gravity. His voice was high, almost feminine, and he spoke with delicate careful intonation. Then he put the lamp on the counter and surveyed the two of us'Is it about a bicycle?' he asked.
'Not that' said the Sergeant. 'This is a private visitor who says he did not arrive in the townland upon a bicycle. He has no personal name at all. His dadda is in far Amurikey.'
'Policeman MacCruiskeen put the lamp on the table, shook hands with me and gave me the time of day with great gravity. His voice was high, almost feminine, and he spoke with delicate careful intonation. Then he put the lamp on the counter and surveyed the two of us.
'Is it about a bicycle?' he asked.
'Not that' said the Sergeant. 'This is a private visitor who says he did not arrive in the townland upon a bicycle. He has no personal name at all. His dadda is in far Amurikey.'
'Which of the two Amurikeys?' asked MacCruiskeen.
'The Unified Stations,' said the Sergeant.
'Likely he is rich by now if he is in that quarter,' said MacCruiskeen, 'because there's dollars there, dollars and bucks and nuggets in the ground and any amount of rackets and golf games and musical instruments. It is a free country too by all accounts.'
'Free for all,' said the Sergeant. 'Tell me this,' he said to the policeman, 'Did you take any readings today?'
'I did,' said MacCruiskeen.
'Take out your black book and tell me what it was like a good man,' said the Sergeant. Give me the gist of it till I see what I see,' he added.
MacCruiskeen fished a small black book from his breast pocket.
'Ten point six,' he said.
'Ten point six,' said the Sergeant. 'And what reading did you notice on the beam?'
'Seven point four.'
'How much on the lever?'
'One point five'
There was a pause here. The Sergeant put on an expression of great intricacy as if he were doing far-from-simple sums and calculations in his head. After a time his face cleared and he spoke again to his companion.
Sie wusste, dass sie so schnell wie möglich verschwinden musste. Dass sie in Gefahr schwebte und dass sie verloren war, wenn die Leute, die auf dem einsamen Hof lebten, auf sie aufmerksam wurden. Der Mann stand plötzlich wie aus dem Boden gewachsen vor ihr, gerade als sie am Hoftor ankam und sich eilig auf den Weg hinunter zu ihrem Auto machen wollte. Er war groß und nicht so ungepflegt, wie man es von dem Bewohner eines so heruntergekommenen Gehöfts erwartet hätte. Er trug Jeans und einen Pullover. Seine grauen Haare waren sehr kurz geschnitten. Er hatte helle Augen, in denen nicht die Spur eines Gefühls zu erkennen war. Semira konnte nur hoffen, dass er sie nicht hinter den Stallgebäuden gesehen hatte. Vielleicht hatte er ihr Auto entdeckt und kam nun, um nachzuschauen, wer sich hier herumtrieb. Ihre einzige Chance bestand darin, ihm Harmlosigkeit und Unbefangenheit überzeugend vorzuspielen, und das, obwohl ihr Herz jagte und ihre Knie zitterten. Ihr Gesicht war feucht von Schweiß, trotz der beißenden Kälte des bereits dämmrigen Dezembernachmittags. Seine Stimme war so kalt wie seine Augen. »Was tun Sie hier?« Sie probierte ein Lächeln und hatte den Eindruck, dass es zittrig ausfiel. »Gott sei Dank. Ich dachte schon, hier ist niemand « Er musterte sie von oben bis unten. Semira versuchte sich vorzustellen, was er sah. Eine kleine, dünne Frau, keine dreißig Jahre alt, warm verpackt in lange Hosen, gefütterte Stiefel, einen dicken Anorak. Schwarze Haare, schwarze Augen. Dunkelbraune Haut
.
Charlotte Link (Frankfurt am Main, 5 oktober 1963)
Finally, a year after Judit had returned from Caracas, they managed to pick up the trail of Medina, the man who had given her the passport so she could leave. He'd been discovered to be a leftist infiltrator in the passports section, had disappeared, and was assumed dead.... Medina was erased by the terror, gone forever for his wife and children. But in a certain sense less gone for Judit, since she would take vengeance for him as well when she eliminated the man with the nasal voice who had condemned them all to lives with no meaning more complex than the simplifications wrought by obsession. She put her hand in her bag: the shot would pass right through the two necks in front of her and hit the forehead of the guilty man, who was holding up Boris's snout and his stub of a tail, showing off the champion's unbeatable lines. "He's skinny," commented Farias. Skinny. My skinny. Nasal, yes, but it wasn't the same voice. Even so, doubts and all, she would have to kill him. Because what right did this man have to pardon her? From what improvised source did the legality of his power emanate, so that he could murder or pardon? That's why he would have to die. Judit took the pistol out of her bag. She clicked off the safety. She raised her arm in the half-light, aiming first, tentatively, at the back of Manungo's neck. Death. That's what she wished for them in that instance. The consummation she'd never been capable of achieving. Except with that impotent shadow in the cell, who made her lie about pleasure and pain to save her. But it was no lie. It was the savage surprise of orgasm devoid of sex--physiological, sad, solitary--which a torturer with a nasal voice and moist hands had been capable of giving her. That'swhy he had to be eliminated.
Uit: A Word About Words (Vertaald door A. G. Brain)
The prize which it is my honor to receive today is called a peace prize and has been awarded to me by booksellers, in other words, people whose business is the dissemina tion of words. It is therefore appropriate, perhaps, that I should reflect here today on the mysterious link between words and peace, and in general on the mysterious power of words in human history.
In the beginning was the Word; so it states on the first page of one of the most important books known to us. What is meant in that book is that the Word of God is the source of all creation. But surely the same could be said, figuratively speaking, of every human action? And indeed, words can bc said to be the very source of our being, and in fact the very substance of the cosmic life form we call man. Spirit, the human soul, our self awareness, our ability to generalize and think in concepts, to perceive the world as the world (and not just as our locality), and lastly, our capacity for knowing that we will die-and living in spite of that knowledge: surely all these are mediated or actually created by words?
If the Word of God is the source of God's entire creation, then that part of God's creation which is the human race exists as such only thanks to another of God's miracles-the miracle of human speech. And if this miracle is the key to the history of mankind, then it is also the key to the history of society. Indeed, it might well be the former just because it is the latter. For the fact is that if they were not a means of communication between two or more human "I"s, then words would probably not exist at all.
All these things have been known to us-or people have at least suspected them-since time immemorial. There has never been.a time when a sense of the importance of words was not present in human consciousness.
Woorden zijn kleine hefbomen, maar wij hebben hun steunpunt nog niet gevonden.
Wij laten ze op elkaar steunen en het bouwwerk geeft mee. Wij laten ze steunen op het gezicht van de gedachte en zijn masker slokt ze op. Wij laten ze steunen op de rivier van de liefde en ze gaan ervandoor met de rivier.
En wij blijven hun som zoeken op één enkele hefboom, maar we weten niet wat we willen optillen, het leven of de dood, de handeling van het spreken of de gesloten cirkel van het mens-zijn.
Vertaald door Mariolein Sabarte Belacortu
Il pleut sur la pensée
Il pleut sur la pensée.
Et la pensée pleut sur le monde
comme les restes d'un filet décimé
dont les mailles ne parviennent pas à s'assembler.
Il pleut dans la pensée.
Et la pensée déborde et pleut dans le monde,
comblant depuis le centre tous les récipients,
même les mieux gardés et scellés.
Il pleut sous la pensée.
Et la pensée pleut sous le monde,
diluant le soubassement des choses
pour fonder à nouveau l'habitation de l'homme et de la vie.
Almost four hundred people are reported missing in Sweden every year.
A brothers reported as absent. A sisters gone without a trace. She speaks with a local accent, And he has a scar on his face.
He belongs to the young generation, And she is not very old. Thats all. Theres no more information. Oh, yes: its getting quite cold.
From the chill, barren wasteland thats out there Comes no sound save an anguished birds cry. Four hundred souls are there somewhere: They could easily be you or I.
Lullaby
Sleep my baby, don't be sad 'cause you've got no Mom or Dad. Time will heal such trifles.
Dream of battles myriad, dream of guns and rifles.
Listen to the bugle's call! Dream away: you're still too small for marching into battle. When you're big you'll see it all and have your own death rattle.
Sleep, my baby, do not cry; there's time before you need to sigh And moan and bleed, God willing. All of us are born to die, and some to do the killing.
LUI. Mais je crois que vous vous moquez de moi ; monsieur le philosophe, vous ne savez pas à qui vous vous jouez ; vous ne vous doutez pas que dans ce moment je représente la partie la plus importante de la ville et de la cour. Nos opulents dans tous les états ou se sont dit à eux-mêmes ou ne sont pas dit les mêmes choses que je vous ai confiées ; mais le fait est que la vie que je mènerais à leur place est exactement la leur. Voilà où vous en êtes, vous autres. Vous croyez que le même bonheur est fait pour tous. Quelle étrange vision ! Le vôtre suppose un certain tour d'esprit romanesque que nous n'avons pas ; une âme singulière, un goût particulier. Vous décorez cette bizarrerie du nom de vertu ; vous l'appelez philosophie. Mais la vertu, la philosophie sont-elles faites pour tout le monde. En a qui peut. En conserve qui peut. Imaginez l'univers sage et philosophe ; convenez qu'il serait diablement triste. Tenez, vive la philosophie ; vive la sagesse de Salomon : boire de bon vin, se gorger de mets délicats, se rouler sur de jolies femmes, se reposer dans des lits bien mollets. Excepté cela, le reste n'est que vanité. MOI. Quoi, défendre sa patrie ? LUI. Vanité. Il n'y a plus de patrie. Je ne vois d'un pôle à l'autre que des tyrans et des esclaves. MOI. Servir ses amis ? LUI. Vanité. Est-ce qu'on a des amis ? Quand on en aurait, faudrait-il en faire des ingrats ? Regardez-y bien, et vous verrez que c'est presque toujours là ce qu'on recueille des services rendus. La reconnaissance est un fardeau ; et tout fardeau est fait pour être secoué. MOI. Avoir un état dans la société et en remplir les devoirs ? LUI. Vanité. Qu'importe qu'on ait un état, ou non ; pourvu qu'on soit riche ; puisqu'on ne prend un état que pour le devenir. Remplir ses devoirs, à quoi cela mène-t-il ? A la jalousie, au trouble, à la persécution. Est-ce ainsi qu'on s'avance ? Faire sa cour, morbleu ; faire sa cour ; voir les grands ; étudier leurs goûts ; se prêter à leurs fantaisies ; servir leurs vices ; approuver leurs injustices. Voilà le secret.
In the aeroplane there was still the semblance of an ordered existence. I was flying from Rome to Palermo on a Thursday evening in March - that much was certain. I sat in the window seat I had been assigned, I had watched the stewardess when she indicated where the life jackets were kept and demonstrated how to place the oxygen mask over ones face, I had used my safety belt when we took off, I did not smoke, since it was forbidden in this section of the plane, I made no unnecessary noises - in short, I submitted completely to the order of air travel. The impression of an ordered existence was strengthened by the appearance and activities of my fellow-travellers. I was surrounded by businessmen in elegantly cut suits, all immaculate. Most of them were working: an expensive attaché case full of papers on their knees, a calculator on the arm of their seat, a fountain pen in their hand. A stewardess walked down the aisle, bending to left and right, and made herself useful by pouring tiny cups of mineral water - a sobriety that seemed appropriate to this cool world of calculating brains, calculators and controlled lust. I drank mineral water and leafed through my travel guide, I looked at the sea which lay glittering in blue and gold tints after the setting of the sun, and slowly but surely became full of anxious presentiments, because if I try to be a model passenger, if I keep eagerly to every rule, if I have the urge to pluck imaginary bits of fluff from my jacket, madness is lying in wait for me.
LUCES NEW STRANGER CHILDREN were small and beautiful and violent. She learned early that it wasnt smart to leave them unattended in the yard with the chickens. Later shed fi nd feathers, a
scaled yellow foot with its toes clenched. Neither child displayed language at all, but the girl glared murderous expressions at her if she dared ask where the rest of the rooster went.
The children loved fi re above all elements of creation. A heap of dry combustibles delighted them beyond reason. Luce began hiding the kitchen matches, except the few she kept in the hip pocket of her jeans for lighting the stove. Within two days, the children learned how to make their own fi re from tinder and a green stick bowed with a shoelace. Tiny cavemen on Benzedrine couldnt have made fi re faster. Then they set the back corner of the Lodge alight, and Luce had to run back and forth from the spring with sloshing tin buckets to put it out.
She switched them both equally with a thin willow twig until their legs were striped pink, and it became clear that they would draw whatever pain came to them down deep inside and refuse to cry. At which point Luce swore to herself she would never strike them again.
She went to the kitchen and began making a guilty peach pie. LUCE WAS NOT MUCH MATERNAL. The State put the children on her. If she had not agreed to take them, they would have been separated and adopted out like puppies. By the time they were grown, they wouldnt even remember each other.
Though now that it was probably too late to go back, maybe that would have been a good thing. Separate them and dilute whatever weirdness they shared and ignited between them. Yet more proof, as if you needed it, that the world would be a better place if every- damn- body didnt feel some deep need to reproduce. But God in his infi nite wisdom had apparently thought it was an entertaining idea for us to always be wanting to get up in one another.
Ein junger Kellner mit Burstenschnitt eilte herbei, lud zwei Glaser mit Goldgravur von seinem Tablett, obwohl ich nichts bestellt hatte, und verlies uns mit einer leichten Verbeugung: Dieser Kognak war meine Lieblingssorte.
Die Frau sah mich an, ich sah die Frau an. Sie hatte sehr helle Augen. Zwischen ihr und mir war auf einmal alles so still und reglos, dass das, was geschehen sollte, obwohl es gleichsam ein Nichts war, wie eine Ungeheuerlichkeit wirken musste: Ich nahm die Pfeife aus dem Mund, hob meinen Kognak und prostete der Unbekannten zu.
Sie stellte das Glas dann ab, schlug ein Bein uber das andere und fuhr sich mit einer Hand an das hochgesteckte, weisblonde Haar, sie blies den Rauch ihrer Zigarette mehrmals aus, ohne vorher die Lunge zu schadigen, und sah mich erwartungsvoll an. Ich war kein groser Redner.
Als ich schlieslich den Mund aufmachen wollte, um ihr entgegenzukommen, piepste es. Sie zog erleichtert ein Handy hervor und antwortete in einer Sprache, von der ich kein Wort verstand. Nach mehrmaligem da, da und einem Seufzer druckte sie ihre Zigarette mit zitternden Fingern aus, offnete ihr Taschchen erneut, legte ein Kuvert auf meine Tischhalfte und stockelte fluchtartig aus dem Lokal.
Ich sah zum Kellner an der Theke, er zuckte die Schultern. Ich hatte dieses Cafe erst zweimal besucht, weil mein Stammlokal, in dem nachts oft die Uberstundenschicht der nahen Druckerei einkehrte, wegen Umbauarbeiten geschlossen war; dort genoss ich nach einem Espresso stets
einen Kognak. Aber dorthin hatte sich eine elegante Frau nie verirrt.
Gabriel Loidolt (Eibiswald, 4 oktober 1953) Bij de uitreiking van deLiteraturpreis des Landes Steiermark, 2010 (foto:Landespressedienst)
Aan de voorkant van het prachtige grote huis waren echter niet alle vensters meer gesloten. Op de eerste verdieping was er een geopend raam en daar stond de 17-jarige Elza en keek uit over het groene gazon dat zich voor het huis uitstrekte tot aan de waterkant waarlangs de brede Surinamerivier langzaam stroomde. Een heerlijke ochtend, het begin van een fijne dag. Vandaag 11 oktober 1765 ging de familie naar Joden-Savanna voor de 65e verjaardag van grootmama. Dat zou de volgende dag zijn, de 12e oktober en tegelijk ook de verjaardag van de synagoge op Joden-Savanna zelf die dan de 80e verjaardag vierde.
Grootmama was er altijd zo trots op dat zij geboren was op 12 oktober 1700, de dag dat de synagoge Beracha Ve Shalom (Zegen en Vrede) in haar geboorteplaats in Suriname 15 jaar oud was. Elza had zich verheugd op de komende 2 weken, niet zozeer om grootmama, maar om de logeerpartij en alle feesten die er zouden zijn. Vele vrienden en kennissen zouden daar zijn en menige tentboot was de afgelopen dagen al voorbij gevaren en soms was het gezelschap voor een paar uur uitgestapt op plantage Hébron, of had er overnacht omdat die precies halverwege van Paramaribo naar Joden-Savanna lag en men op 't getij moest wachten. De hele Joodse gemeenschap in Suriname maakte er een gewoonte van, om op hoogtijdagen voor enkele dagen naar Joden-Savanna te reizen. En dit jaar viel het Loofhuttenfeest in dezelfde week als grootmamma's verjaardag. De logeerpartijen waren altijd leuk en gezellig, hoewel Elza zelf wel besefte dat zij toch een enigszins aparte plaats innam daar ze wel een Joodse vader en dus een Joodse naam had, maar zelf geen Jodin was. En er waren genoeg lieden die niet altijd even vriendelijk tegen haar waren. Ze had vaak een gevoel van bewondering voor haar vader als ze eraan dacht dat hij het had gepresteerd om 25 jaar geleden tegen de wens van zijn moeder te handelen. Natuurlijk was zij toen nog lang niet geboren, maar ze had verhalen gehoord, vooral van Ashana, haar moeders lijfslavin.
So I am not going to think of the mysterious statue and say sph- is soft (face of a woman, and we may think of sphagnum moss), the middle part is retentive-sounding, and the x is for unknown. I am going to consult several reliable lexicographical sources, and report to you that the original Sphinx, the monster whose riddle Oedipus solved, was named by the Greeks from their verb sphingein, to squeeze, because she strangled her victims. Pronouncing sphincter, or squeeze, constricts the throat.
Oddly enough, McLuhan did his Ph.D. dissertation on Thomas Nashe, who described a comely maid as "fat and plum every part of her as a plover, a skin as slick and soft as the back of a swan, it doth me good when I remember her. Like a birde she tript on the ground, and bare out her belly as majestical as an Estrich." (In one or two places I have slightly modernized Nashe's Elizabethan spelling, but I wouldn't touch Estrich. Another old version of ostrich was Austridge. The roots go back, via the Latin avis struthio, to the Greek strouthokamelos, camel-sparrow.)
I say "oddly enough" because McLuhan, according to Marchand, "was never interested in the 'music of words.'" In Understanding Media, McLuhan maintained that the phonetic alphabet-"in which semantically meaningless letters are used to correspond to semantically meaningless sounds"-had alienated people from the body. The ink had hardly dried on that notion when the Free Speech Movement broke out at Berkeley, and pretty soon people were running naked and letting their hair grow wild.
Roy Alton Blount Jr. (Indianapolis, 4 oktober 1941)
Jetzt, meine Herren, sagte der Graf, stehen wir vor dem dritten Akt. Er bringt, wie Sie ebenso genau wissen wie ich, den Höhepunkt der Handlung, und ihm schließt sich die Katastrophe unmittelbar an. Mann spielt entweder ehrlich, sagte der Chef, dann haben wir heute abend den Mörder. Oder spielt falsch: dann will er uns heute abend fertigmachen. Soll ich ihm nachreiten? fragte der Graf. Hat keinen Zweck, sagte der Chef. Spielt er ehrlich, dann ist es überflüssig. Spielt er falsch, dann merkt er, dass wir ihm misstrauen. Wenn er falsch spielt, sagte GG, hat er Mike Mull entweder längst benachrichtigt, dass wir kommen, oder er unterrichtet ihn erst heute über die Lage. Entweder lauert Mike Mull schon auf uns, oder sie tun es beide heute abend. In jedem dieser beiden hochinteressanten Fälle wird dieses reizende Tal der Ort der Handlung sein, sagte der Graf. Ein mit Geröll übersäter Hang links, ein mit Geröll übersäter Hang rechts. Sie schoben sich allmählich zu dem Felsabschnitt zusammen, der wie eine Art Tor aussah. Nirgends ein grüner Halm. Habe ich Ihnen schon erzählt, was der erste weiße Ansiedler sagte, als er in diese Gegend kam? fragte GG. Die beiden schüttelten den Kopf. Großer Gott, sagte er, wozu hast du dieses verfluchte Land geschaffen? Trostlos hoch zehn, sagte der Graf. Müssen durch, sagte der Chef. Müssen sofort durch - nicht erst warten. Können vielleicht vor ihm an den Riesenkakteen sein. Verstecken uns da - warten dort ab, was gespielt wird. Oder wenn sie uns vorher in dem Tal erwischen wollen, kommen wir doch eher, als sie denken.
I blow my pipes, the glad birds sing, The fat young nymphs about me spring, The sweaty centaur leaps the trees And bites his dryad's splendid knees; The sky, the water, the earth Repeat aloud our noisy mirth... Anon, tight-bellied bacchanals, With ivy from the vineyard walls, Lead out and crown with shining glass The wine's red baby on the grass.
*
I blow my pipes, the glad birds sing, The fat young nymphs about me spring, I am the lord, I am the lod, I am the lord of everything!
It was early evening and the garden restaurant was only half full. The patrons were trying to play it cool, because after all, this was L.A. and stars abounded. However, most of them couldnt resist an occasional surreptitious glance over at Venus, the platinum-blond, world-famous superstar, as she picked at a chopped vegetable salad.
Sitting at the table with her was Lucky Santangelo, a dark-haired beauty whod experienced her own share of controversial headlines and scandals over the years. Lucky, the former owner and head of Panther Studios, was a businesswoman supreme who currently owned the luxurious hotel, casino, and apartment complex The Keys in Las Vegas.
The two of them made a formidable couple. In Hollywood, where looks were everything, Venus and Lucky ruled. Venus with her in-your-face blondness, startling blue eyes, and toned and muscled shape. And Luckya dangerously seductive woman with blacker-than-night eyes, deep olive skin, sensuous full lips, a tangle of long jet hair, and a lithe body.
Im beginning to think youre a sex addict, Lucky said lightly, smiling at her close friend.
Excuse me, Venus retorted, raising a perfectly arched and penciled eyebrow. Last week you called me a cougar, and now Im a sex addict. Seriously, Lucky?
Pushing back her mane of unruly black curls, Lucky grinned. Yeah. Im so wrong, she drawled sarcastically. It wasnt you who slept with your twenty-two-year-old costar last week, and it wasnt you who screwed your sixty-year-old director two days later.
Uit: The Schemes Of The Kaiser (Vertaald door J.O.P. Bland)
It is one of his ambitions to put an end to class warfare in Germany. To this end he begins, with his usual tact, by denouncing the capitalists (that is to say; the wealth of the middle class) to the
workers, and then holds up the scandalous luxury of the aristocracy in the army to the contempt of the bourgeois.
One of his most brilliant and at the same time most futile efforts, is his rescript on the subject of the shortage of officers for the army. As the army itself is steadily increasing every day, it should have
been easy in each regiment for him, gradually and quite quietly, to increase the number of officers drawn from the middle-class; indeed, the change would have practically effected itself, for the Minister of War had a hundred-and-one means of bringing it about.But this rescript has put a check on what might otherwise have been a natural process of change, and unless William now settles matters with a high hand, it will cease.In every regiment the aristocracy provides the great majority of officers; bourgeois candidates for admission to the service are liable to be black-balled, just as they might be at any club; it is now safe to predict that they will henceforward be regarded with less favour than ever, and that generals, colonels, majors and the rest will form up into a solid phalanx, to prevent the Emperor's platonic _protégés_ from getting in.
I wanted to be as frank as possible. If there was a medical ordeal ahead, maybe we'd have a last chance at attachment. I looked into his eyes. "Ask me anything you want."
"Why...," he said, then hesitated.
"Go on." I urged him.
"Why are you reading the Ladies' Home Journal?"
"What?"
"Why did you pick that magazine out of all the magazines in the waiting room? There must be I don't know how many others to chose from and you picked that."
The March issue had been lying on my lap, opened to a double-page photo of the creamiest seafood bisque I've ever seen, a kind of culinary centerfold. I thought I'd cook it for Brian and was about to rip out the recipe. Even in a time of crisis, Dad found a way to goad me like a pro. "Nobody here cares if I'm reading a men's magazine or a women's magazine!" I glanced around the waiting room to see if I could spot a man reading Today's Bride or a woman reading Popular Mechanics, but where is proof when you really need it? "Ideas about masculinity and femininity are different now than they were in your day." I thought back to the hot afternoon I'd been cinched into my father's jumpsuit, drunk on rum punch and basted in my own perspiration, staggering through a backyard filled with dykes disguised as housewives who were really machines. "People today are more...flexible."
"I'll bet," he said.
The man in the wheelchair wasn't even pretending not to listen. His eyes met mine and glistened with interest. His posture improved.
I said, "You were trying to change the subject is what you were trying to do. Then we wouldn't have to talk about why you're here. Well, it's not going to work." But it had, of course, worked like a charm. Conversation between us ceased. We folded our arms and glowered straight ahead.
"Dad," I said, "I hate that one of us always has to be right."
"I'm not the one who always has to be right. You are."
The ceremony at the State Capitol was solemn but brief since the President was due to leave before noon. Peter and Diana were led though the surprisingly large crowd by the governor, along with a number of other officials, many of them surviving witnesses to the birth of their lively state. A north wind blew steadily across American City, so-called because the Indian tribes had finally objected to the promiscuous use by white usurpers of their languages as well as land, nations, oil. So the blank adjective American had been proposed by Burden. It has an Italianate ring to it, he used to say to the puzzlement of the Scotch-Irish settlers.
Inside the capitol rotunda it was still cold but they were, blessedly, out of the monotonous continental north wind. At the center, directly beneath the gray fluted dome, the closed coffin was set on a catafalque. Kitty stood beside it. She wore full mourning, complete with black veil.
Diana gave her a quick professional look. Shes had her hair done, she said to Peter, with relief. Next to Kitty was the governors wife; at the opposite end of the catafalque was a small platform covered with red white and blue bunting.
The inevitable television lights were also in place. Peter noted that in addition to local television both NBC and CBS were on hand. Since the assassination attempt, security was intense and state troopers guarded the entrance to the rotunda. Mourners were obliged to present tickets.
I flew, said Kitty. Ive always hated that train ride from Washington. Now I wont ever have to make it again. Diana embraced her mother as did Peter, whose eyes were inexplicably full of tears while Kitty, inexplicably, was cheerful. We have a lovely lot, she said, at the cemetery. Quite near my fathers. Weve also got a monument that Burden commissioned years ago. He was always prepared.
Die dag begon gelijk al de dagen. Met dat de helderheid opkwam gingen de slagvensters overal open en het dorp ontwaakte in hetzelfde aanschijn van gister. De menschen hernamen hun kleine bezigheid waarmede zij poenderend hun kleine profijtjes moesten bejagen, en medeen kwamen ook in ieder menschelijk gemoed, elk volgens de gebeurtenissen en toestanden van 't leven hen gelegen waren, de hartstochten wakker, herleefden de afgunsten, de begeerten en genegenheden; dat alles kriebelde in lust- of leedgevoel gedoken in de hoofden der dorpelingen. Er waren er die hunne gevoelens lieten zien of raden, anderen hielden het diep geborgen bachten de strakheid van hun gelaat; maar onverwijld hernamen zij allemaal 't geen ze gister gedaan hadden en elk hield zijn wezen gelijk hij 't gewend was. Doordat eenieder gerust aan zijn gewone werk kon gaan en zij van hun eigen en van malkaar wisten dat ze dat werk vandaag en morgen ongestoord konden voortzetten, heerschte de kalmte en de vrede over het dorp. Zonder den schijn zelfs van nijverige werkzaamheid die er binnen heerschte, stonden de huizen als doode wezens nevenseen geschaard. De samenhang van gewone geluiden die hoorden bij ieder soort van werk, vormde den eenigen levensadem van het dorp, den levensadem die altijd regelmatig voort gaat zonder dat iemand er nog acht op geeft.
Eene eigene lucht van vreedzame bezadigdheid strekte als een veiligende koepel over dat dorpskerkje en dat troepje bijeengeschaarde huizen, zoodat er geen één van al die dorpelingen 't minste besef had van 't geen er buiten dien eigenen luchtkring leefde en gebeurde, zoodat zij 't bestaan niet eens vermoedden van de duizendmalige stroomingen en veelvuldige kruisingen der groote levensmachten en evenmin de mogelijkheid vreesden dat de kleinste roering van eene dier levensmachten tot hier kon doordringen en voldoende was om heel dat stille dorpsgepoender in gruis te slaan en de schoone rust van den dag en de volgende dagen voor altijd te storen.
Stijn Streuvels (3 oktober 1871 15 augustus 1969)
C'était, dans une grande salle au plafond bas, un repas comme ceux que l'on offre, la veille des noces de campagne, aux parents qui sont venus de très loin.
Les deux enfants avaient lâché les mains de l'écolier et s'étaient précipités dans une chambre attenante où l'on entendait des voix puériles et des bruits de cuillers battant les assiettes. Meaulnes, avec audace et sans s'émouvoir, enjamba un banc et se trouva assis auprès de deux vieilles paysannes. Il se mit aussitôt à manger avec un appétit féroce; et c'est au bout d'un instant seulement qu'il leva la tête pour regarder les convives et les écouter.
On parlait peu, d'ailleurs. Ces gens semblaient à peine se connaître. Ils devaient venir, les uns, du fond de la campagne, les autres, de villes lointaines. Il y avait, épars le long des tables, quelques vieillards avec des favoris, et d'autres complètement rasés qui pouvaient être d'anciens marins. Près d'eux dînaient d'autres vieux qui leur ressemblaient: même face tannée, mêmes yeux vifs sous des sourcils en broussaille, mêmes cravates étroites comme des cordons de souliers... Mais il était aisé de voir que ceux-ci n'avaient jamais navigué plus loin que le bout du canton; et s'ils avaient tangué, roulé plus de mille fois sous les averses et dans le vent, c'était pour ce dur voyage sans péril qui consiste à creuser le sillon jusqu'au bout de son champ et à retourner ensuite la charue... On voyait peu de femmes; quelques vieilles paysannes avec de rondes figures ridées comme des pommes, sous des bonnets tuyautés.
Il n'y avait pas un seul de ces convives avec qui Meaulnes ne se sentit à l'aise et en confiance. Il
expliquait ainsi plus tard cette impression: quand on a, disait-il, commis quelque lourde faute
impardonnable, on songe parfois, au milieu d'une grande amertume: "Il y a pourtant par le monde des
gens qui me pardonneraient". On imagine de vieilles gens, des grands-parents pleins d'indulgence, qui sont persuadés à l'avance que tout ce que vous faites est bien fait. Certainement parmi ces bonnes gens-là les convives de cette salle avaient été choisis. Quant aux autres, c'étaient des adolescents et des enfants...
Alain-Fournier (3 oktober 1886 - 22 september 1914) Borstbeeld in Saint-Amand-Montrond
Andrew laughed when he saw me. He had put on weight and looked a different person. Digger knows every inch of this walk, he said. I think it's just about his favorite spot-you can see how he's enjoying himself.
I nodded. He certainly looks a happy little dog.
Yes, he's happy all right. He has a good life and honestly I often forget that he can't see. He paused. You were right, that day in your surgery. You said this would happen.
Well that's great, Andrew, I said. And you're happy, too, aren't you?
I am, Mr. Herriot. Thank God, I am. A shadow crossed his face. When I think how it was then, I can't believe my luck. It was like being in a dark valley, and bit by bit I've climbed into the sunshine.
I can see that. You're as good as new, now.
He smiled. I'm better than that-better than I was before. That terrible experience did me good.
When I look back on the whole episode my feeling is of thankfulness. All sorts of things help people to pull out of a depression. Mostly it is their family-the knowledge that wife and children are dependent on them-sometimes it is a cause to work for, but in Andrew Vine's case it was a dog.
I often think of the dark valley which closed around him at that time and I am convinced he came out of it on the end of Digger's lead.
James Herriot (3 oktober 1916 - 23 februari 1995)
Christopher Timothy als James Herriot in de tv-serie "All Creatures Great And Small"
Light came and went and came again, the booming strokes of three o'clock beat out across the town in thronging bronze from the courthouse bell, light winds of April blew the fountain out in rainbow sheets, until the plume returned and pulsed, as Grover turned into the Square. He was a child, dark-eyed and grave, birthmarked upon his neck-- a berry of warm brown-and with a gentle face, too quiet and too listening for his years. The scuffed boy's shoes, the thick-ribbed stockings gartered at the knees, the short knee pants cut straight with three small useless buttons at the side, the sailor blouse, the old cap battered out of shape, perched sideways up on top of the raven head, the old soiled canvas bag slung from the shoulder, empty now, but waiting for the crisp sheets of the afternoon-these friendly, shabby garments, shaped by Grover, uttered him. He turned and passed along the north side of the Square and in that moment saw the union of Forever and of Now.
Light came and went and came again, the great plume of the fountain pulsed and winds of April sheeted it across the Square in a rainbow gossamer of spray. The fire department horses drummed on the floors with wooden stomp, most casually, and with dry whiskings of their clean, coarse tails. The street cars ground into the Square from every portion of the compass and halted briefly like wound toys in their familiar quarter-hourly formula. A dray, hauled by a boneyard nag, rattled across the cobbles on the other side before his father's shop. The courthouse bell boomed out its solemn warning of immediate three, and everything was just the same as it had always been.
He saw that haggis of vexed shapes with quiet eyes-- that hodgepodge of ill-sorted architectures that made up the Square, and he did not feel lost. For "Here," thought Grover, "here is the Square as it has always been-and papa's shop, the fire department and the City Hall, the fountain pulsing with its plume, the street cars coming in and halting at the quarter hour, the hardware store on the corner there, the row of old brick buildings oil this side of the street, the people passing and the light that comes and changes and that always will come back again, and everything that comes and goes and changes in the Square, and yet will be the same again.
Wieso?, Konrad war überrumpelt ( Hast du?), ja so zwei oder drei, aber nur als Berater im Hintergrund.
Gewonnen?
Natürlich. Ist eine gute Sozietät. Gewiefte Burschen.
Ich brauch dich. Im Hintergrund. Als Berater, in Rohrbach sieht es wüst aus.
Gritli trat näher zu ihnen, heiter mit tränenglänzenden Augen.
Konrad, sagte sie, mehr bleibt hier nicht zu tun. Fahren wir heim.
Er sah sie an und legte den Arm um ihre Schulter und die andere Hand an ihre volltönende Brust. Sie schrie leise, verhauchte, richtete sich wieder auf, lächelte, schlug sich den Rock glatt, an dem doch nicht ein Fältchen war. Und das ältere Paar begab sich auf Hochzeitsreise nach Rohrbach.
Immerhin hatte die Bücherkammer Zeitläufe überlebt, und das Bett, schmal und karg desgleichen. Am ersten Morgen sahen sie sich verwirrt an, zumal es draußen wie aus Kannen goß. Der Dachschlauch schluchzte, an den Scheiben herab rann das Wasser. Sie warf plötzlich die Arme um ihn und sagte: Ich liebe Dich. Er zog sie an sich und fing an zu weinen, sie herzte ihn wie ein Kind und wehrte die jähe Angst ab, die sie befallen hatte. Was war mit ihm? Ihr schien, als bräche das innere Traggerüst eines Turmes zusammen, wie sie ihn immer gesehen hatte, und langsam, Stück für Stück, als donnerten schwere Balken von der Helmspitze bis ins Fundament.
Wir müssen tätig werden, flüsterte sie, du liebst doch deine Heimat?
Er schüttelte den Kopf.
Ich liebe außer dir und der Kleinen nichts. Ich weiß jetzt auch, daß ich nirgendwo zu Hause bin und alles, was ich getan habe, ist eitel Haschen nach Wind. Wenn du nicht wärst, der ich damit Schmerzen zufügte, würde ich gerne sterben. Ich will dich sogar überleben, daß du den Schmerz nicht fühlst, der dann meiner ist.
Gritli küßte ihn lange und schlang ihre Beine um seine Hüften: Du bist der, den mir das Fatum geschickt hat. Ich gehe nie von dir, nicht lebendig, und der Tod soll uns nicht kümmern. Weine nicht mehr.
Ein Traum O Traum, der mich entzücket! Was hab ich nicht erblicket! Ich warf die müden Glieder In einem Thale nieder, Wo einen Teich, der silbern floß, Ein schattigtes Gebüsch umschloß.
Da sah ich durch die Sträuche Mein Mädchen bey dem Teiche. Das hatte sich, zum Baden, Der Kleider meist entladen, Bis auf ein untreu weiß Gewand, Das keinem Lüftgen widerstand.
Der freye Busen lachte, Den Jugend reizend machte. Mein Blick blieb sehnend stehen Bey diesen regen Höhen, Wo Zephyr unter Lilien blies Und sich die Wollust greifen ließ.
Sie fieng nun an, o Freuden! Sich vollends auszukleiden; Doch, ach! indems geschiehet, Erwach ich und sie fliehet. O schlief ich doch von neuem ein! Nun wird sie wohl im Wasser seyn.
t Kan vruchtenplukken en in zijn neus peuteren zonder daarvoor zijn stap te moeten onderbreken. Hoekoddig. Honderd en twintig centimeter groot is t daarmee, genoeg om over de grassen der savannen te kijken. In zijn halvelings kokende kop schuilt, behalve hier en daar wat snot, een 650 kubiekecentimeter metende drek: hersenen, beveelheren van het neuken en het vreten. 650 kubieke centimeter pure levensvreugd, dat volume zou, jawel, zelfs nog wat grotermogen worden. Gaat dat? Maar er is niks om te bikken en de teven zitten vol of hebben kleintjes aan hun spenenhangen, hetgeen hen lusteloos en onvruchtbaar maakt. Als de melkproductie van de wijfjes niet wordt afgebroken laten ze zich niet bespringen, zo simpel zit het. En dus zit ermaar één ding op: de kleintjes de kop in slaan. Infanticide! Zie de uitgelatenheid waarmee het paar dagen oude, nog onder de baarmoederslijmenzittende schepsel bij de achterpoten wordt gepakt en met zijn hoofd tegen de stenen gesmakt. Het bloed gutst alle kanten op, de stront pruttelt eruit bij wijze van overlijdensact.
Kindje dood. Eindelijk kan t zijn achtentwintig kilogrammen op de moeder smijten, zijn putlucht in haar tronie hijgen naast het lijk waar zij maar blíjft naar kijken. Maar, als dat een troost mag zijn, lang hoeft de teef niet op haar tanden te bijten: t kreeg reeds een stijve van het moorden en t bezit geen woorden om zijn smeerlapperijen eerst nog wat te verpakken in hofmakerij. Erin en eruit en gedaan. Dat is vooral veel tijd bespaard. Veel tijd, en veel gezeik.En dan nu: eten! Maar wat? Er is niks te rapen in deze gore droogte en de honger is tegroot om geduldig wat te scharten in de aarde naar een wortel. Het gras is rost en wordtmeteen weer uitgekotst. t Heeft daar de maag niet voor. Ziet t er soms uit als een herkauwer, misschien? Vlees moet t hebben, er is geen andere keus! En t staart naar de lucht, zijn ogen doen er zeer van, en ziet de gieren schietvizieren cirkelen in het blauw dat zij beheersen. Dáár zou t moeten zijn. Maar t komt te laat. De karkassen zijn verwerkt, de vetten van de dode reeds door de vogels in vlieguren omgezet, en t moet zich tevreden stellen met het afval dat in de borstkas overblijft. Vuiligheid. t Grabbelt een stuk maag uit het karkas van wat daarnet nog een gnoe was, en zuigt het leeg. Het is vunzig maar het smaakt, als vele vunzigheden, naar meer
"Whose cradle's that?" the sick woman's thin querulous tones arrested the man at the threshold.
"Onie Dillard's," he replied hollowly from the depths of the crib which he carried upside down upon his head, like some curious kind of overgrown helmet.
"Now, why in the name o' common sense would ye go and borry a broken cradle?" came the wail from the bed. "I 'lowed you'd git Billy Spinner's, an' hit's as good as new."
Uncle Pros set the small article of furniture down gently.
"Don't you worry yo'se'f, Laurelly," he said enthusiastically. Pros Passmore, uncle of the sick woman and mainstay of the forlorn little Consadine household, was always full of enthusiasm. "Just a few nails and a little wrappin' of twine'll make it all right," he informed his niece. "I stopped a-past and borried the nails and the hammer from Jeff Dawes; I mighty nigh pounded my thumb off knockin' in nails with a rock an' a sad-iron last week."
"Looks like nobody ain't got no sense," returned Laurella Consadine ungratefully. "Even you, Unc' Pros while you borryin' why cain't ye borry whole things that don't need mendin'?"
Out of the shadows that hoarded the further end of the room came a woman with a little bundle in her arm which had evidently created the necessity for the borrowed cradle.
"Laurelly," the nurse hesitated, "I wouldn't name it to ye whilst ye was a-sufferin,' but I jest cain't find the baby's clothes nowhars. I've done washed the little trick and wrapped her in my flannen petticoat. I do despise to put anything on 'em that anybody else has wore ... hit don't seem right. But I've been plumb through everything, an' cain't find none of her coats. Whar did you put 'em?"
"I didn't have no luck borryin' for this one," complained the sick woman fretfully. "Looks like everybody's got that mean that they wouldn't lend me a rag ... an' the Lord knows I only ast a wearin' of the clothes for my chillen. Folks can make shore that I return what I borry ef the Lord lets me."
"Ain't they nothin' to put on the baby?" asked Mavity Bence, aghast.
Uit: Mozart's Third Brain (Vertaald door Rika Lesser)
LXIV
another bird, that flew upward, in the Forum Romanum up toward the Rostra Maybe a serin, but I don't know Flowers were in bloom, flowers I don't recognize What may have been acanthus, growing like lupins And a red flower, close to the ground White butterflies At the house of the Vestals roses bloomed Up above the palace and the ruins of villas a falcon flew Sudden silence of birds At what sort of rostrum do what sorts of speakers appear I listen to the voices of Europe I feel no confidence; not even in my own distrust STEER! We all carry the sparkling diamond oar Hard; like the gates of Hades Shadows full of unrest The Curia, restored in the '30s, in the face of new imperial power Which senate meets there; which tribunes of the people, if they would now have audience, even in Hades We move through the centuries Faced with destitution's images The blood of the martyrs is clasped, cradled As if Agave were clutching the head of Pentheus; the blood runs down into a bowl; a grail The Etruscan votive sculptures are thin as sticks; are by Giacometti What do the dead see? What do they see that even the dying do not see? What Hesperian fruits, shining Pomegranates; golden fruits? By the Baths of Diocletian are orange trees Hidden inside there, Michelangelo's basilica, is full of power, stone-dead, of the living Small flames burn for believers Policemen stand in groups, some with bulletproof vests, submachine guns The door to a bordello stands open Private health clubs with sauna, massage At Stazione Termini are all kinds of people; from all over the planet Everything stands wide open, glowing poverty A beggar woman, emaciated, a shawl over her head, a half- grown child in her arms, also sleeping, does not wake when you give her money Which ones listen Which hear the invisible voice The one with no platform, no altar, who is not even heard at the sacrificial spring in the under- world, welling up from the rock; clear green water You want to touch the water, but I stop you Maybe it is also polluted? We go to the Colosseum, sit there together on a marble bench, the fragment of one, behold the endless stream of tourists Shadows in the planetary Hades; we among them On the Palatine there's a wedding; we talk to the cats a while Look at more flowers, butterflies One wholly ordinary sparrow, but a little different In our hotel room afterwards we make love; fiercely, with great intensity
Und jetzt überlegen wir einmal, wo es begonnen haben könnte, sagte die Ärztin. Marta saß zusammengekauert in einem ledernen Armstuhl vor einem sauber ausgeräumten Kamin, und es fror sie, obwohl die Aprilsonne durchs hohe Fenster schien. Vielleicht war es gar nicht die Kälte des Raums mit den grob verputzten Wänden, die dieses Zittern hervorrief. Sie zitterte schon seit Tagen, seit dem Augenblick, als die Psychiatrin ihr Testmaterial, ihre Würfel, Kugeln und Steckbretter wegräumte und Martas angstvoll gespanntem Blick nur kurz standhielt. Haben Sie nicht vorhin selbst Autismus gesagt? fragte sie jetzt, nickte, seufzte. Nein, ich habe nicht Autismus gesagt, rief Marta flehend, ich habe gesagt, Autismus kann es nicht sein, ich habe Jakob nie abgelehnt, nicht so, nicht, wie es in den Büchern steht, ich habe ihm nie meine Zuwendung verweigert! Sie schämte sich, Liebe zu sagen. Feilschen wollte sie mit dieser Ärztin um eine Diagnose, die nicht sein konnte, weil sie sich nicht schuldig fühlte, nicht so ausweglos und ohne Milderungsgründe, wie das Gesicht der Expertin es von ihr verlangte.
Aber die Ärztin war unerbittlich. Sehen Sie, sagte sie und zeigte auf ein Regal voller Bücher, lauter Literatur zu diesem Thema. Marta verstummte angesichts der Beweise. Immer von neuem, in nicht mehr gezählten Therapiezimmern, Spitälern und Kliniken, in die sie ihr Kind zunächst mit noch frischer Verzweiflung und unverbrauchter Hoffnung gebracht hatte, bemächtigte man sich zuerst ihrer eigenen Kindheit, nötigte sie, Schuld zu bekennen, bis sie bereit war, alles, was sie nie verschuldet hatte, auf
There are some psychological disorders that one prefers to keep to oneself, but after decades of concealment I have decided to make a public confession of my own deviant condition: I am a lifelong hoteloholic one who suffers from an uncontrollable and incurable craving for expensive hotels. Of course my friends have noticed odd symptoms down the years Why do I never accept invitations to stay with them on my travels? Why are my bathroom drawers full of unwrapped soap cakes from Mandarins, Regents and Palaces around the world? but nobody except a fellow sufferer can appreciate the depth and complexity of the neurosis.
Like most addictions, it is full of pleasure and like most neurotics, I feel I have it in hand. I consider it a branch of art appreciation, but of a particularly subtle, interactive kind, for in my view a hotel and its guests are engaged in a kind of minuet of mutual inference, each responding to the others vibes and gestures a little like the mating dances of exotic birds, as they strut and preen about one another, lasciviously grunting.
Before he takes a sip, the alcoholic sniffs the bouquet of his claret or eyes the color of his malt whiskey. I get my preliminary frisson simply by walking through the revolving door of a hotel. It may be the sort of hotel where a young woman in a tailored blouse offers a sickly training-school smile and says in a phony accent, Good evening, how may I assist you?
Soms luister ik lang naar het zwijgen Van die donkre viool, mijn hart, En scheemring na schemering zijgen Door een stilte die sluimert en mart.
Doch eindlijk begint het te trillen, Of een zucht langs de snaren streelt, Of een enkel met liedren te stillen Verlangen er droomt vóór het speelt.
En een mijmring van tonen zingt éven Uit de stilte, als de huivrende geest Eener geur die schaduws deed beven... Maar mijn ziel is vervúld geweest.
En hetgeen in haar duister blijft hangen, Een levende smart schoon ze zwijgt, Is de snik van een eindloos verlangen Uit een droefheid die woordenloos hijgt.
Verzegelde fontein
Groen-omlommerd, wit-betegeld, Springfontein, nog immer zwijgt gij? Stil-bekommerd, dicht-verzegeld, Ziel in 't donker, woordeloos, híjgt gij?
Zie de purperen bloemtros bengelen In 't geblaarte. Hóor de lente, Zoet als 't lief in Kedars tente, Loof- en vogelstemmen mengelen.
Moet uw hof nog langer wachten? Breek het zegel voor de noen: Stort de pijn der donkere nachten In de drift van 't lustseizoen.
Ik fiets up tempo voorbij het flatpark, langs de gracht van groenig troebel water, richting West, over de Sint-Jansbrug, door het stadshart, voorbij de Sint-Simeonkerk en sla bij de laatste rotonde rechtsaf. Een gezette bmw rijdt over de haaientanden, wil me snijden, maar ziet zich gedwongen af te remmen omdat ik flink en zelfverzekerd doortrap. De bebrilde rasta-man slaat stevig op het stuur, is grimmig met een hand in de weer met de korte versnellingspook en blaast rookdreiging uit. Met een armzwaai en een omgevallen taalrommelpot fiets ik vlak voor de enorme doffe motorkap langs en roep: Iwa, iwa, rustig man! Take it easy, boy!
Hijzelf doet het gemakkelijker en steekt gewoon een middelvinger op.
Ik stort me weer volledig op de gillende stroeve trappers, dóór, dóór, voorbij de sporthal, langs het openbaar hondentoilet, druk op het fietsknopje van het stoplicht, staar in het licht, word gewekt door het blindengetik, steek over en sta oog in oog met hotel-restaurant De Blauwe Gier.
De lijkenpikkende vogel is een kolossaal gebouw met een asymmetrisch vooraanzicht en groene luifels boven de brede kamerramen, blind van de rolgordijnen. Ik weet dat ik in een negatieve stemming verkeer, en ten onrechte meen te zien wat niet goed is... maar dit is zonder meer het werk van een totaal verknipte architect (een restauranthater vol wrok, een wreker, die elders in één van de tachtig Blauwe Gieren één van de vele andere knibbelknabbelschnitzelherbergen die het land rijk is een taaie Frans betitelde maaltijd kreeg.
Vom Meer aus das Versprechen, sicheren Boden unter den Füßen zu haben, von der Wüste aus eine Einladung übers Wasser in ferne Länder. So hat Calvino eine andere Stadt gesehen.
Hinter dem Bordfenster wälzt sich eine illuminierte Echse aus dem Dunkel. Dünen und Golf begegnen sich in einer unsichtbaren Zwischenzone. Der Airbus kippt sachte nach vorn und sinkt über einsame Schiffslampen hinab. Sanft autoritäres Geschwirr der Crew zwischen den Sitzreihen. Erst beim zweiten Hinschauen fällt mir auf, dass manche Lichterketten an der Küste nicht horizontal, sondern vertikal verlaufen. Als wir näher kommen, purzelt an mehreren Stellen Feuerwerk aus dem Himmel, als würde man unsere Ankunft feiern. Kurzlebige Ergüsse, schon von der Nacht verschluckt. Das Land da unten ist in rechtwinklige Felder aufgeteilt, auf denen auch zu dieser Stunde Fahrzeuge und Kräne blinken. Letztes Jahr um die Zeit haben wir nach einer Hexe für die Nachmittagsvorstellung von
Hänsel und Gretel herumtelefoniert.
Am Boden ziehe ich das Telefon aus der Tasche, ärgere mich kurz darüber und kann doch nicht widerstehen, es um ein Uhr morgens mitteleuropäische Zeit einzuschalten. Vielleicht entsinnt sich jemand meiner im Guten und bedenkt mich aus aktuellem Anlass mit einer freundlichen Nachricht. Auf
dem Zwischenstopp vor sieben Stunden in Zürich der Anruf eines Journalisten. Der Mann weiß, dass und warum ich auf dem Weg hierher bin. Schon rächt sich, in den letzten Wochen gegenüber ein paar Bekannten und ehemaligen Kollegen meine Klappe nicht gehalten zu haben. Wahrscheinlich bastelt er oder ein anderer morgen früh in einem kalt beleuchteten, nach warmlaufenden Computern, saurem Kaffee und Bodenreiniger mit Zitronenaroma riechenden Büro an einer Meldung. Ich wüsste gern, ob der Tenor vorteilhaft ausfallen wird, und finde es gleichzeitig idiotisch, dass mich solche Sachen interessieren.
Es muss wohl an meinem Aussehen liegen. Ich bin schwarz. Auf dem Kopf trage ich eine Perücke mit krausen schwarzen Haren.
Aber, das hat mich schon bei meinen Recherchen als Türke »Ali« verblüfft , die meisten schauen nicht so genau hin und nehmen einem eine Verkleidung bereitwillig ab, auch wenn man ein eigenartiges »gebrochenes Deutsch« spricht wie ich in meiner Rolle als »Ali« oder sich eben als »Schwarzer« ausgibt.
Ein Jahr lang reise ich immer wieder als »Schwarzer« durch die deutschen Lande, in Ost und West. Ich will auf Straßenfesten mitfeiern, suche eine Wohnung, unternehme einen Bootsausflug, versuche einen Campingstellplatz mit meiner »schwarzen Familie« zu mieten, will in Diskos, in Kneipen, mische mich unter Fußball fans und spreche bei Behörden vor. Wie lebt es sich als Schwarzer in Deutschland? Das will ich heraus finden.
Ist die Vorstellung vom unverbesserlich fremdenfeindlichen deutschen Wesen nur noch ein Klischee? Wird mein schwarzes Alter Ego das tolerante Deutschland kennen lernen, wie es zu letzt an lässlich der Fußballweltmeister schaft 2006 so gepriesen wurde?
Oder werde ich umgekehrt entdecken müssen, dass das von der Boulevardpresse so gern gepflegte Schreckbild vom Schwarzen als Dealer, Asylbetrüger und Kriminellen die Stimmung im Lande prägt? Ich will den Lackmustest auf die Stimmung im Lande machen und bin neugierig und besorgt zu gleich.
Diese Rolle zu spielen entsprang keiner Augenblickslaune. Schon vor Jahren hatte ich einen ersten Anlauf gemacht, das Vorhaben aber wie der abgebrochen, weil ich glaubte, es nicht bewältigen zu können. Nicht, weil diese Rolle anmaßend wäre gegenüber schwarzen Migranten oder schwarzen Deutschen. Jede meiner Rollen ist auf eine bestimmte Art anmaßend. Ohne diesen Schrittn auf »fremdes« Terrain, das eigene Ich zu überwinden, um ein anderer zu werden, ist meine Art der verdeckten Recherche nicht möglich. Nein, der Grund für mein Zögern lag in der Befürchtung begründet, dass man mich zu rasch »enttarnen« könnte.
Liquid and shiny, a mix of rain and clay, the trail took them higher. Out of radio range, beyond the reach of artillery.
Cacciato eluded them but he left behind the wastes of his march: empty ration cans, bits of bread, a belt of gold-cased ammo dangling from a shrub, a leaking canteen, candy wrappers, worn rope. Hints that kept them going. Luring them on, plodding along the bed of a valley; once they saw his fire on a distant hill. Straight ahead was the frontier.
"He makes it that far," Doc said on the morning of the sixth day, pointing to the next line of mountains, "and he's gone, we can't touch him. He makes the border and it's bye-bye Cacciato."
"How far?"
Doc shrugged. "Six klicks, eight klicks. Not far."
"Then he's made it," Paul Berlin said.
"Maybe so."
"By God, he has!"
"Maybe."
"By God! Lunch at Maxim's!"
"What?"
"A cafeteria deluxe. My old man ate there once...truffles heaped on chipped beef and toast."
"Maybe."
The trail narrowed, then climbed, and a half hour later Stink spotted him.
He stood at the top of a small grassy hill, two hundred meters ahead. Loose and at ease, smiling, Cacciato already had the look of a civilian. Hands in his pockets, patient, serene, not at all frightened. He might have been waiting for a bus.
Stink yelped and the lieutenant hurried forward with the glasses.
"Got him!"
"It's -- "
"Got him!" Stink was crowing and hopping. "I knew it, the ding-dong's givin' up the ghost. I knew it!"
Vor dem Aussteigen im vierten Stock erfuhr ich noch, daß der neue Herr sie für jeden Donnerstag
zum Putzen engagiert habe; nachmittags.
«Wer putzt am Nachmittag?» fragte sich die Hausmeisterin; noch dazu wolle der Herr um keinen Preis während des Putzens zu Hause sein. Sie mißbilligte dieses in sie gesetzte Vertrauen, erwähnte noch einmal das Fehlen von Schlafzimmergarnitur und Buffet mit greller Lache und schwenkte prallsteißig mit Kübel und Fetzen in die offene Wohnung ein.
Trotz masochistischen Horchzwanges vernahm ich am nächsten Tag von unten her nur gedämpftes
Rumoren, dann nichts mehr.
Als ich einmal mit dem Aufzug die vierte Etage passierte, sah ich durch die Glasscheibe den neuen Mieter en profil von unten emporwachsen. Bequem ausgetretene Schuhe verloren sich in legere
Hosenbeine aus abgewetztem Schnürlsamt. Sodann kamen breite, knochige Hände ins Blickfeld,
die zornig mit dem Schlüsselloch kämpften. Im Höherschweben registrierte ich einen ausgeprägten
Hinterkopf mit grau gekräuseltem Haarkranz, scharfnasig mit Brille.
Während ich meiner Mansarde zutrieb, streifte mich das vage Gefühl, diese Erscheinung irgendwann
schon einmal gesehen zu haben. Ich hätte den neuen Fußnachbarn vergessen, weil er sich so ruhig verhielt, wenn nicht an jedem Donnerstag zwischen drei und fünf Uhr die Hausmeisterin unten mit dem Staubsauger gewerkt hätte, wozu Ö3 auf voller Lautstärke erscholl. Alle musikalischen Darbietungen des Senders wurden von der Weibsperson mit durchdringendem Gesang begleitet. Ich gewöhnte es mir an, meine Besorgungen auf diese Zeit zu verlegen.
Uit: A Russian Gentleman (Vertaald door J. D. Duff)
When my grandfather lived in the Government of Sim-birsk, on the ancestral estate granted to his forefathers bythe Tsars of Muscovy, he felt cramped and confined. Notthat there was really want of room ; for he had arableland and pasture, timber and other necessaries in abundance ; but the trouble was, that the estate which hisgreat-grandfather had held in absolute possession, had
ceased to belong to one owner. This happened quitesimply : for three successive generations the family consisted of one son and several daughters ; and, when someof these daughters were married, their portions took theshape of a certain number of serfs and a certain amountof land. Though their shares were not large, yet, as theland had never been properly surveyed, at this time fourintruders asserted their right to share in the managementof it. To my grandfather, life under these conditions wasintolerable : there was no patience in his passionate temperament ; he loved plain dealing and hated complicationsand wrangles with his kith and kin.
For some time past, he had heard frequent reportsabout the district of Ufa how there was land there withoutlimit for the plough and for stock, with an indescribableabundance of game and fish and all the fruit of theearth ; and how easy it was to acquire whole tracts of landfor a very trifling sum of money. If tales were true, youhad only to invite a dozen of the native Bashkir chiefs in
certain districts to partake of your hospitality ; you provided two or three fat sheep, for them to kill and dress in their own fashion ; you produced a bucket of whisky,with several buckets of strong fermented Bashkir meadand a barrel of home-made country beer which proves,by the way, that even in old days the Bashkirs were notstrict Mahometans and the rest was as simple as A B C.
Uit: The Walls Are Cold (The Complete Stories of Truman Capote)
"Really, isn't that charming? I mean the coincidence." She smoothed her hair and smiled with her too dark lips.
They went into the den and she knew the sailor was watching the way her dress swung around her hips. She stooped through the door behind the bar.
"Well," she said, "what will it be? I forgot, we have scotch and rye and rum; how about a nice rum and coke?"
"If you say so," he grinned, sliding his hand along the mirrored bar's surface, "you know, I never saw a place like this before. It's something right out of a movie."
She whirled ice swiftly around in a glass with a swizzle stick. "I'll take you on a forty-cent tour if you like. It's quite large, for an apartment, that is. We have a country house that's much, much bigger."
That didn't sound right. It was too supercilious. She turned and put the bottle of rum back in its niche. She could see in the mirror that he was staring at her, perhaps through her.
"How old are you?" he asked.
She had to think for a minute, really think. She lied so constantly about her age she sometimes forgot the truth herself. What difference did it make whether he knew her real age or not? So she told him.
"Sixteen."
"And never been kissed. .. ?"
She laughed, not at the cliché but her answer.
"Raped, you mean."
She was facing him and saw that he was shocked and then amused and then something else.
"Oh, for God's sake, don't look at me that way, I'm not a bad girl." He blushed and she climbed back through the door and took his hand. "Come on, I'll show you around."
She led him down a long corridor intermittently lined with mirrors, and showed him room after room. He admired the soft, pastel rugs and the smooth blend of modernistic with period furniture.
"This is my room," she said, holding the door open for him, "you mustn't mind the mess, it isn't all mine, most of the girls have been fixing in here."
There was nothing for him to mind, the room was in perfect order. The bed, the tables, the lamp were all white but the walls and the rug were a dark, cold green.
"Well, Jake. .. what do you think, suit me?"
"I never saw anything like it, my sister wouldn't believe me if I told her. .. but I don't like the walls, if you'll pardon me for saying so. .. that green. .. they look so cold."
She looked puzzled and not knowing quite why, she reached out her hand and touched the wall beside her dressing-table.
Truman Capote (30 september 1924 25 augustus 1984)
De avond daalt; er valt een vage schemer. ik zoek de vrede die de dag mij nam; en onweerstaanbaar brengen mij mijn schreden naar 't stille kerkhof waar ik na uw sterven berooid en eenzaam iedre avond kwam.
waarom? ik weet te goed dat ik u niet kan wekken en dat gij daar zijt en ik hier en dat dit graf ons scheidt; dat ik aan deze steen niets kan onttrekken van uwe staat van ongenaakbaarheid.
doden zijn ver en koud, en dichters eenzaam, maar zij beluisteren elkanders lied; ik zing en gij en ik worden opnieuw gemeenzaam; zegen en vloek der verhovaardiging.
schuw dus dit lied, vergeef het, blijf mij wachten; bid voor mij al de dagen uwer eeuwigheid, opdat mijn boot bij 't zwichten mijner krachten niet nog in 't zicht der kust te pletter splijt.
Landschap
In de weiden grazen de vreedzame dieren; de reigers zeilen over blinkende meren, de roerdompen staan bij een donkere plas; en in de uiterwaarden galopperen de paarden met golvende staarten over golvend gras.
Regen
De regen valt in de nacht in het dal, tussen donkere bergen; uw haar en uw handen zijn zacht, maar waar, waar moet ik mij bergen in die laatste verwilderde nacht als de hitte de overmacht zal verkrijgen op al het zijnde en de dood in de vlammen ons wacht. nu kan ik nog wel bij u schuilen maar hoe zal het zijn in die nacht als de winden als wolven huilen en de eeuwige vierschaar ons wacht.
o God! sta ons bij in het einde wij zelf zijn zonder kracht.
Hendrik Marsman (30 september 1899 21 juni 1940)
At Pang Songling's bone-setting massage clinic, the waiting room was full. Behind the white partition, a man yelped in pain: 'Aiyo-wah! Aiyo-o-WAH! Not this time, Mr Pang, not just now next time, please '
Mr Pang chuckled. He was reciting his prescriptions, the rhythmic formulae of his art; his chanting made the words dense and heavy, like amber beads on a Buddhist rosary, with a whiff of old lady's sitting room an ancient, grateful peace prayer. Added to this were some explanations of the spinal and nervous systems, all very scientific. He had a cut-away diagram of the human body, taken from Western medicine, posted on the wall, along with a Chinese medical licence issued by the Public Health Bureau, in a glass frame, complete with a two-inch ID photo taken thirty years ago. The patient's cries of pain gradually died out then suddenly he gasped again: 'Aiyo!'
The ladies in the waiting room chuckled too, when they heard that. A maid kept patting the child that she held on her lap, afraid that he would cry. 'Don't cry, don't cry we'll go get some steamed crab rolls, in just a little while!' The child, who had no intention of crying, sat on her lap like a sickly lump of lard. He wore split-crotch pants in a tiny floral pattern, and red-and-grey-striped woollen socks. Bulging out between pants and socks was the congealed flesh of little white legs. He turned to look at the maid, then came out with something quite surprising, for a child who was just five or so: 'Let's not get steamed rolls. Steamed rolls are never any good.' Based, it seemed, on extensive experience, as if he often dealt with this very question: 'So how about steamed crab rolls, eh?' But the maid just glowered at him; one sharp glance and she went back, churlishly, to her own thoughts.
Mr Pang was telling his patient, Mr Gao, about the situation out on the streets: 'Things have gotten really bad these days! When a pedicab driver crosses the bridge, the police charge him ten dollars. And if he refuses?
Zhang Ailing (30 september 1920 - 8 september 1995)
Eines Tages leuchtete ihm sein Stern wieder auf und führte ihn durch ein fremdes Land, in dem Krieg wütete. In einem Dorf hatten Soldaten die Bauern zusammengetrieben, um sie grausam zu töten. Die Frauen schrieen und Kinder wimmerten. Grauen packte den König Coredan, Zweifel stiegen in ihm auf. Er besaß nur noch einen Edelstein - sollte er denn mit leeren Händen vor dem König der Menschen erscheinen? Doch dies Elend war so groß, dass er nicht lange zögerte, mit zitternden Händen seinen letzten Edelstein hervorholte und damit die Männer vor dem Tode und das Dorf vor der Verwüstung loskaufte. Müde und traurig ritt Coredan weiter. Sein Stern leuchtete nicht mehr. Jahrelang wanderte er. Zuletzt zu Fuß, da er auch sein Pferd verschenkt hatte. Schließlich bettelte er, half hier einem Schwachen, pflegte dort Kranke; keine Not blieb ihm fremd. Und eines Tages kam er am Hafen einer großen Stadt gerade dazu, als ein Vater seiner Familie entrissen und auf ein Sträflingsschiff, eine Galeere, verschleppt werden sollte. Coredan flehte um den armen Menschen und bot sich dann selbst an, anstelle des Unglücklichen als Galeerensklave zu arbeiten.
Sein Stolz bäumte sich auf, als er in Ketten gelegt wurde. Jahre vergingen. Er vergaß, sie zu zählen. Grau war sein Haar, müde sein zerschundener Körper geworden. Doch irgendwann leuchtete sein Stern wieder auf. Und was er nie zu hoffen gewagt hatte, geschah. Man schenkte ihm die Freiheit wieder; an der Küste eines fremden Landes wurde er an Land gelassen. In dieser Nacht träumte er von seinem Stern, träumte von seiner Jugend, als er aufgebrochen war, um den König aller Menschen zu finden. Eine Stimme rief ihn: Eile, eile! Sofort brach er auf, er kam an die Tore einer großen Stadt. Aufgeregte Gruppen von Menschen zogen ihn mit, hinaus vor die Mauern. Angst schnürte ihm die Brust zusammen.
Edzard Schaper (30 september 1908 - 29 januari 1984)
So geschah´s, daß am Himmelfahrttage Miks Bumbullis und Alute Lampsatis im Brautwinkel saßen und die Hochzeitsgäste in hellen Haufen um sie herum. Auf dem Tische standen leckere Speisen in Menge, über ihm hing von der Decke herab die künstlich geflochtene Krone, in der silberglänzende Vögel sich wiegten. . Die Kibelkas waren auch geladen, und der Ehemann lag schon längst im seligen Schlaf hinter der Scheune. Aber die kleine Annike hatten sie nicht mitbringen dürfen. Das hatte Alute so bestimmt. Und sie erwies sich wieder einmal als die Klügste von allen. Denn wenn die ortsarme Waise sich gleich wie ein Kind des Hauses unter den Gästen herumbewegt hätte, so wären Befremden und Verdacht alsbald am Werk gewesen, den verständnislosen Klatsch noch mehr ins Böse zu wenden.
Als nun aber die Brautsuppe kam, deren Branntwein Alute mit Kirschsaft und Honig üppig gesüßt hatte, und hierauf die Neckereien unter den Frauen immer kühner aufflackerten, da wurde auch lächelnd des Kindes gedacht, das gestern noch Stein des Anstoßes gewesen war. Sonst bringt wohl eine Witfrau immer was Lebendiges mit in die Ehe, sagte eine der Nachbarinnen. Hier tut es der Bräutigam, obwohl er noch Junggesell ist. .
Hermann Sudermann (30 september 1857 21 november 1928)
Why death, Primo? To tell us what truth about whose 1ife? Did he want to reach to the very end of his thoughts, his memories? Truly enter death? I don't remember why, but I called him shortly before his death. A premonition? His voice sounded thick, heavy. "Things are not good," he said slowly, "not good at all." "What's not good, Primo?" "Oh, the world, the world's no good." And he doesn't know what he is doing in a world that's going so badly. "Are you having problems, Primo?" No, he has no problems. In Italy and elsewhere he is read, admired, honored, but it's going badly. We speak of mutual friends, of his plans, of his son, Renzo. I suggest he come to New York, spend some time with me. He doesn't say no, he doesn't say yes; he doesn't answer, as though he were already elsewhere, behind other walls. To cheer him up I describe to him the success of his works on American campuses. No reaction. "Are you there, Primo? Do you hear me?" Yes, he hears me--but he's no longer there.
An American novelist publishes an article that shocks quite a few of us. He says that Primo's friends should have urged him to get treatment, and that a good therapist could have cured him. This is a typical banalization: Here we have existential evil, the lifelong incandescent wound of a soul, reduced to a nervous breakdown common among writers whose inspiration becomes blocked, or among men of a certain age.
Uit: Arabier uit de woestijn en de kalief van Bagdad (Vertaald door Ed du Rocher)
De vrouw van een nomade zei tegen haar man: 'Wij hebben regenwater in deze kruik. Het is jouw bezit, jouw rijkdom en jouw goed. Neem deze kruik en ga op reis. Ga naar de koning der koningen en geef hem dit als geschenk. Zeg hem: "Wij bezitten niets beters dan dit." In de woestijn bestaat u niets kostbaarder dan water. Al is zijn schatkist gevuld met goud en sieraden, toch heeft hij zeker niet zulk water als dit: dit is buitengewoon!'
De echtgenoot glom van trots. Wie bezit er een dergelijk geschenk?, dacht hij, het is waarachtig een koning als deze waard! De vrouw wist niet dat er in de hoofdstad Bagdad, die voor iedereen toegankelijk was, een grote rivier met water zo zoet als suiker was. Een grote rivier die als een zee door de stad stroomde, vol met boten en visnetten.
'Ga naar de sultan en aanschouw zijn pracht en majesteit!'
Hij bracht zonder te treuzelen zijn kruik, behoed voor dieven en beschermd tegen stenen op de weg, tot aan de troon van de kalief.
Toen de nomade uit de verre woestijn aankwam bij de poorten van het paleis van de kalief zei hij:'O gij, wiens aangezicht tekenen van adeldom vertoont. O gij, wiens geloot stralender is dan het zuivere goud van Ja'far. ,0 gij, van wie het zien honderd andere visioenen waard is, het zou rechtvaardig zijn duizenden dinars uit te geven om u te zien ook al zal dit slechts eenmalig zijn. O gij, die geheel en al ziende bent geworden door het licht van God, door God gezonden om vrijgevig te zijn, om het koper van de menselijke schepsels door de alchemie van uw blik in goud om te zetten. Ik ben een vreemdeling, ik ben uit de woestijn gekomen in de hoop de genade van de sultan te verkrijgen. Het parfum van zijn genade heeft zich over de woestijnen verspreid. Zelfs de zandkorrels hebben er een ziel door ontvangen.
uittekenen kon hij de buurt Op elke muur zin bal gevuurd Waarschijnlijk was Robbie, linkspoot Rivelino, zoals ik vroeger In dezelfde straten, speelde voor Gento, En Di Stefano Verbeelding zou je nooit verlaten.
Door droombeelden gedekt wist ik, Of Puskas, of wie ik ook weer was Van elke stoeprand, put en klinker Het effect.
Daar komen mijn ouders aan Gearmd, iets wat je nog niet kent Ik breng haar naar het ziekenhuis Ze heeft haar blik al afgewend.
Nog urenlang gevoetbald We spelen tot de nacht valt.
Er legt Stück für Stück zur Seite, seine Frau sieht ihm stumm zu, schon wütend neugierig, was sucht er, vielleicht betrachtet er für einen Moment das gerahmte Bild mit allen Angehörigen des Theaters, auf dem er dick am rechten Rand steht, zwischen Salzer und Strelezki, der damals noch nicht so bekannt war. Doch das ist es nicht, was er sucht, wenn er das Bild betrachtet haben sollte, legt er es wieder weg und macht den Berg weiterhin kleiner.
"Dieser Jakob Heym ist ein Trottel", sagt er.
"Warum?"
"Warum! Warum! Er hat eine Nachricht gehört, wunderbar, aber das ist seine Sache. Eine gute Nachricht, eine sehr gute sogar, dann soll er sich freuen und nicht alle verrückt machen damit."
"Ich verstehe dich nicht, Felix", sagt sie. "Du bist ungerecht zu ihm. Es ist doch schön, dass wir es wissen. Alle sollten es wissen."
"Weiberverstand!" sagt Frankfurter wütend. "Heute weißt du es, morgen wissen es die Nachbarn, und am nächsten Tag spricht das ganze Ghetto von nichts anderem!"
Sie mag nicken, verwundert über seinen Zorn, so ist es, bis jetzt nichts von einem Grund, diesem Heym den leisesten Vorwurf zu machen.
"Und auf einmal weiß es die Gestapo!" sagt er. "Die haben mehr Ohren, als du glaubst."
"Aber Felix", unterbricht sie ihn, "denkst du im Ernst, die Gestapo erfährt nicht ohne uns, wo die Russen sind?"
"Wer redet denn davon! Ich meine, auf einmal weiß die Gestapo, dass im Ghetto ein Radio ist. Und was machen die? Sie stellen sofort jede Straße auf den Kopf, Haus für Haus, sie geben nicht eher Ruhe, bis sie das Radio gefunden haben. Und wo finden sie eins?"
De Nederlandse schrijfster Hella Haasseis gisteravond in haar woonplaats Amsterdam na een kort ziekbed overleden. Hélène Serafia Haasse werd op 2 februari 1918 geboren te Batavia, in het toenmalige Nederlands-Indië. Zie het bericht op Trouw.nl ook alle tags voor Hellas Haasse op dit blog .
Uit: De scharlaken stad
Soms dreef onhoudbaar verlangen naar frisse lucht hem naar buiten. Hij liep rond door de straten van Florence zonder te weten waar hij zich bevond of wat er om hem heen gebeurde. Hij hoorde klokken luiden, merkte de gloed van avond- of ochtendhemel op, hij had het koud of warm, hij herkende de vertrouwde omtrekken van bepaalde gebouwen. Een enkele maal ging hij welbewust naar een plek buiten de stadsmuren, in de richting van Fiesole, of voorbij San Miniato, om de brede golvende lijnen van het landschap in zich op te nemen. Zijn lichaam, zijn handen vonden een ogenblik rust. Maar nooit en nergens rust voor zijn gedachten. Zijn lichaam, zijn handen, slaven in dienst van de slaven die Julius' mausoleum zouden schragen. Zijn geest vluchtte in visioenen van het werk waar hij nu naar verlangde als naar de eeuwige gelukzaligheid zelf.- het Medici-monument in San Lorenzo. Wat hij niet had kunnen vinden vóór hij naar Rome ging, de zin en dus de uiteindelijke vorm van die compositie, zag hij nu voor zich met bovenaardse helderheid. Een antwoord op de roep die jaren lang in hem weergalmd had, Adam sta op. Uit het leven over het geheim van de dood heen opstaan naar de eeuwige waarheid. Opstaan uit de kerker die het lichaam is, opstaan uit de macht van het onverbiddelijke lot, opstaan uit de dwang van ruimte en tijd, naar het waarachtige leven van de ziel. Het bestaan op aarde, een droom. Daarna, het verwonderd wakker worden in de dag, in de helderheid van de wereld der ideeën.
Hella Haasse (2 februari 1918 29 september 2011)