Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
04-10-2011
Jacky Collins, André Salmon, Juliette Adam, Eugène Pottier
It was early evening and the garden restaurant was only half full. The patrons were trying to play it cool, because after all, this was L.A. and stars abounded. However, most of them couldnt resist an occasional surreptitious glance over at Venus, the platinum-blond, world-famous superstar, as she picked at a chopped vegetable salad.
Sitting at the table with her was Lucky Santangelo, a dark-haired beauty whod experienced her own share of controversial headlines and scandals over the years. Lucky, the former owner and head of Panther Studios, was a businesswoman supreme who currently owned the luxurious hotel, casino, and apartment complex The Keys in Las Vegas.
The two of them made a formidable couple. In Hollywood, where looks were everything, Venus and Lucky ruled. Venus with her in-your-face blondness, startling blue eyes, and toned and muscled shape. And Luckya dangerously seductive woman with blacker-than-night eyes, deep olive skin, sensuous full lips, a tangle of long jet hair, and a lithe body.
Im beginning to think youre a sex addict, Lucky said lightly, smiling at her close friend.
Excuse me, Venus retorted, raising a perfectly arched and penciled eyebrow. Last week you called me a cougar, and now Im a sex addict. Seriously, Lucky?
Pushing back her mane of unruly black curls, Lucky grinned. Yeah. Im so wrong, she drawled sarcastically. It wasnt you who slept with your twenty-two-year-old costar last week, and it wasnt you who screwed your sixty-year-old director two days later.
Uit: The Schemes Of The Kaiser (Vertaald door J.O.P. Bland)
It is one of his ambitions to put an end to class warfare in Germany. To this end he begins, with his usual tact, by denouncing the capitalists (that is to say; the wealth of the middle class) to the
workers, and then holds up the scandalous luxury of the aristocracy in the army to the contempt of the bourgeois.
One of his most brilliant and at the same time most futile efforts, is his rescript on the subject of the shortage of officers for the army. As the army itself is steadily increasing every day, it should have
been easy in each regiment for him, gradually and quite quietly, to increase the number of officers drawn from the middle-class; indeed, the change would have practically effected itself, for the Minister of War had a hundred-and-one means of bringing it about.But this rescript has put a check on what might otherwise have been a natural process of change, and unless William now settles matters with a high hand, it will cease.In every regiment the aristocracy provides the great majority of officers; bourgeois candidates for admission to the service are liable to be black-balled, just as they might be at any club; it is now safe to predict that they will henceforward be regarded with less favour than ever, and that generals, colonels, majors and the rest will form up into a solid phalanx, to prevent the Emperor's platonic _protégés_ from getting in.
I wanted to be as frank as possible. If there was a medical ordeal ahead, maybe we'd have a last chance at attachment. I looked into his eyes. "Ask me anything you want."
"Why...," he said, then hesitated.
"Go on." I urged him.
"Why are you reading the Ladies' Home Journal?"
"What?"
"Why did you pick that magazine out of all the magazines in the waiting room? There must be I don't know how many others to chose from and you picked that."
The March issue had been lying on my lap, opened to a double-page photo of the creamiest seafood bisque I've ever seen, a kind of culinary centerfold. I thought I'd cook it for Brian and was about to rip out the recipe. Even in a time of crisis, Dad found a way to goad me like a pro. "Nobody here cares if I'm reading a men's magazine or a women's magazine!" I glanced around the waiting room to see if I could spot a man reading Today's Bride or a woman reading Popular Mechanics, but where is proof when you really need it? "Ideas about masculinity and femininity are different now than they were in your day." I thought back to the hot afternoon I'd been cinched into my father's jumpsuit, drunk on rum punch and basted in my own perspiration, staggering through a backyard filled with dykes disguised as housewives who were really machines. "People today are more...flexible."
"I'll bet," he said.
The man in the wheelchair wasn't even pretending not to listen. His eyes met mine and glistened with interest. His posture improved.
I said, "You were trying to change the subject is what you were trying to do. Then we wouldn't have to talk about why you're here. Well, it's not going to work." But it had, of course, worked like a charm. Conversation between us ceased. We folded our arms and glowered straight ahead.
"Dad," I said, "I hate that one of us always has to be right."
"I'm not the one who always has to be right. You are."
The ceremony at the State Capitol was solemn but brief since the President was due to leave before noon. Peter and Diana were led though the surprisingly large crowd by the governor, along with a number of other officials, many of them surviving witnesses to the birth of their lively state. A north wind blew steadily across American City, so-called because the Indian tribes had finally objected to the promiscuous use by white usurpers of their languages as well as land, nations, oil. So the blank adjective American had been proposed by Burden. It has an Italianate ring to it, he used to say to the puzzlement of the Scotch-Irish settlers.
Inside the capitol rotunda it was still cold but they were, blessedly, out of the monotonous continental north wind. At the center, directly beneath the gray fluted dome, the closed coffin was set on a catafalque. Kitty stood beside it. She wore full mourning, complete with black veil.
Diana gave her a quick professional look. Shes had her hair done, she said to Peter, with relief. Next to Kitty was the governors wife; at the opposite end of the catafalque was a small platform covered with red white and blue bunting.
The inevitable television lights were also in place. Peter noted that in addition to local television both NBC and CBS were on hand. Since the assassination attempt, security was intense and state troopers guarded the entrance to the rotunda. Mourners were obliged to present tickets.
I flew, said Kitty. Ive always hated that train ride from Washington. Now I wont ever have to make it again. Diana embraced her mother as did Peter, whose eyes were inexplicably full of tears while Kitty, inexplicably, was cheerful. We have a lovely lot, she said, at the cemetery. Quite near my fathers. Weve also got a monument that Burden commissioned years ago. He was always prepared.
Die dag begon gelijk al de dagen. Met dat de helderheid opkwam gingen de slagvensters overal open en het dorp ontwaakte in hetzelfde aanschijn van gister. De menschen hernamen hun kleine bezigheid waarmede zij poenderend hun kleine profijtjes moesten bejagen, en medeen kwamen ook in ieder menschelijk gemoed, elk volgens de gebeurtenissen en toestanden van 't leven hen gelegen waren, de hartstochten wakker, herleefden de afgunsten, de begeerten en genegenheden; dat alles kriebelde in lust- of leedgevoel gedoken in de hoofden der dorpelingen. Er waren er die hunne gevoelens lieten zien of raden, anderen hielden het diep geborgen bachten de strakheid van hun gelaat; maar onverwijld hernamen zij allemaal 't geen ze gister gedaan hadden en elk hield zijn wezen gelijk hij 't gewend was. Doordat eenieder gerust aan zijn gewone werk kon gaan en zij van hun eigen en van malkaar wisten dat ze dat werk vandaag en morgen ongestoord konden voortzetten, heerschte de kalmte en de vrede over het dorp. Zonder den schijn zelfs van nijverige werkzaamheid die er binnen heerschte, stonden de huizen als doode wezens nevenseen geschaard. De samenhang van gewone geluiden die hoorden bij ieder soort van werk, vormde den eenigen levensadem van het dorp, den levensadem die altijd regelmatig voort gaat zonder dat iemand er nog acht op geeft.
Eene eigene lucht van vreedzame bezadigdheid strekte als een veiligende koepel over dat dorpskerkje en dat troepje bijeengeschaarde huizen, zoodat er geen één van al die dorpelingen 't minste besef had van 't geen er buiten dien eigenen luchtkring leefde en gebeurde, zoodat zij 't bestaan niet eens vermoedden van de duizendmalige stroomingen en veelvuldige kruisingen der groote levensmachten en evenmin de mogelijkheid vreesden dat de kleinste roering van eene dier levensmachten tot hier kon doordringen en voldoende was om heel dat stille dorpsgepoender in gruis te slaan en de schoone rust van den dag en de volgende dagen voor altijd te storen.
Stijn Streuvels (3 oktober 1871 15 augustus 1969)
C'était, dans une grande salle au plafond bas, un repas comme ceux que l'on offre, la veille des noces de campagne, aux parents qui sont venus de très loin.
Les deux enfants avaient lâché les mains de l'écolier et s'étaient précipités dans une chambre attenante où l'on entendait des voix puériles et des bruits de cuillers battant les assiettes. Meaulnes, avec audace et sans s'émouvoir, enjamba un banc et se trouva assis auprès de deux vieilles paysannes. Il se mit aussitôt à manger avec un appétit féroce; et c'est au bout d'un instant seulement qu'il leva la tête pour regarder les convives et les écouter.
On parlait peu, d'ailleurs. Ces gens semblaient à peine se connaître. Ils devaient venir, les uns, du fond de la campagne, les autres, de villes lointaines. Il y avait, épars le long des tables, quelques vieillards avec des favoris, et d'autres complètement rasés qui pouvaient être d'anciens marins. Près d'eux dînaient d'autres vieux qui leur ressemblaient: même face tannée, mêmes yeux vifs sous des sourcils en broussaille, mêmes cravates étroites comme des cordons de souliers... Mais il était aisé de voir que ceux-ci n'avaient jamais navigué plus loin que le bout du canton; et s'ils avaient tangué, roulé plus de mille fois sous les averses et dans le vent, c'était pour ce dur voyage sans péril qui consiste à creuser le sillon jusqu'au bout de son champ et à retourner ensuite la charue... On voyait peu de femmes; quelques vieilles paysannes avec de rondes figures ridées comme des pommes, sous des bonnets tuyautés.
Il n'y avait pas un seul de ces convives avec qui Meaulnes ne se sentit à l'aise et en confiance. Il
expliquait ainsi plus tard cette impression: quand on a, disait-il, commis quelque lourde faute
impardonnable, on songe parfois, au milieu d'une grande amertume: "Il y a pourtant par le monde des
gens qui me pardonneraient". On imagine de vieilles gens, des grands-parents pleins d'indulgence, qui sont persuadés à l'avance que tout ce que vous faites est bien fait. Certainement parmi ces bonnes gens-là les convives de cette salle avaient été choisis. Quant aux autres, c'étaient des adolescents et des enfants...
Alain-Fournier (3 oktober 1886 - 22 september 1914) Borstbeeld in Saint-Amand-Montrond
Andrew laughed when he saw me. He had put on weight and looked a different person. Digger knows every inch of this walk, he said. I think it's just about his favorite spot-you can see how he's enjoying himself.
I nodded. He certainly looks a happy little dog.
Yes, he's happy all right. He has a good life and honestly I often forget that he can't see. He paused. You were right, that day in your surgery. You said this would happen.
Well that's great, Andrew, I said. And you're happy, too, aren't you?
I am, Mr. Herriot. Thank God, I am. A shadow crossed his face. When I think how it was then, I can't believe my luck. It was like being in a dark valley, and bit by bit I've climbed into the sunshine.
I can see that. You're as good as new, now.
He smiled. I'm better than that-better than I was before. That terrible experience did me good.
When I look back on the whole episode my feeling is of thankfulness. All sorts of things help people to pull out of a depression. Mostly it is their family-the knowledge that wife and children are dependent on them-sometimes it is a cause to work for, but in Andrew Vine's case it was a dog.
I often think of the dark valley which closed around him at that time and I am convinced he came out of it on the end of Digger's lead.
James Herriot (3 oktober 1916 - 23 februari 1995)
Christopher Timothy als James Herriot in de tv-serie "All Creatures Great And Small"
Light came and went and came again, the booming strokes of three o'clock beat out across the town in thronging bronze from the courthouse bell, light winds of April blew the fountain out in rainbow sheets, until the plume returned and pulsed, as Grover turned into the Square. He was a child, dark-eyed and grave, birthmarked upon his neck-- a berry of warm brown-and with a gentle face, too quiet and too listening for his years. The scuffed boy's shoes, the thick-ribbed stockings gartered at the knees, the short knee pants cut straight with three small useless buttons at the side, the sailor blouse, the old cap battered out of shape, perched sideways up on top of the raven head, the old soiled canvas bag slung from the shoulder, empty now, but waiting for the crisp sheets of the afternoon-these friendly, shabby garments, shaped by Grover, uttered him. He turned and passed along the north side of the Square and in that moment saw the union of Forever and of Now.
Light came and went and came again, the great plume of the fountain pulsed and winds of April sheeted it across the Square in a rainbow gossamer of spray. The fire department horses drummed on the floors with wooden stomp, most casually, and with dry whiskings of their clean, coarse tails. The street cars ground into the Square from every portion of the compass and halted briefly like wound toys in their familiar quarter-hourly formula. A dray, hauled by a boneyard nag, rattled across the cobbles on the other side before his father's shop. The courthouse bell boomed out its solemn warning of immediate three, and everything was just the same as it had always been.
He saw that haggis of vexed shapes with quiet eyes-- that hodgepodge of ill-sorted architectures that made up the Square, and he did not feel lost. For "Here," thought Grover, "here is the Square as it has always been-and papa's shop, the fire department and the City Hall, the fountain pulsing with its plume, the street cars coming in and halting at the quarter hour, the hardware store on the corner there, the row of old brick buildings oil this side of the street, the people passing and the light that comes and changes and that always will come back again, and everything that comes and goes and changes in the Square, and yet will be the same again.
Wieso?, Konrad war überrumpelt ( Hast du?), ja so zwei oder drei, aber nur als Berater im Hintergrund.
Gewonnen?
Natürlich. Ist eine gute Sozietät. Gewiefte Burschen.
Ich brauch dich. Im Hintergrund. Als Berater, in Rohrbach sieht es wüst aus.
Gritli trat näher zu ihnen, heiter mit tränenglänzenden Augen.
Konrad, sagte sie, mehr bleibt hier nicht zu tun. Fahren wir heim.
Er sah sie an und legte den Arm um ihre Schulter und die andere Hand an ihre volltönende Brust. Sie schrie leise, verhauchte, richtete sich wieder auf, lächelte, schlug sich den Rock glatt, an dem doch nicht ein Fältchen war. Und das ältere Paar begab sich auf Hochzeitsreise nach Rohrbach.
Immerhin hatte die Bücherkammer Zeitläufe überlebt, und das Bett, schmal und karg desgleichen. Am ersten Morgen sahen sie sich verwirrt an, zumal es draußen wie aus Kannen goß. Der Dachschlauch schluchzte, an den Scheiben herab rann das Wasser. Sie warf plötzlich die Arme um ihn und sagte: Ich liebe Dich. Er zog sie an sich und fing an zu weinen, sie herzte ihn wie ein Kind und wehrte die jähe Angst ab, die sie befallen hatte. Was war mit ihm? Ihr schien, als bräche das innere Traggerüst eines Turmes zusammen, wie sie ihn immer gesehen hatte, und langsam, Stück für Stück, als donnerten schwere Balken von der Helmspitze bis ins Fundament.
Wir müssen tätig werden, flüsterte sie, du liebst doch deine Heimat?
Er schüttelte den Kopf.
Ich liebe außer dir und der Kleinen nichts. Ich weiß jetzt auch, daß ich nirgendwo zu Hause bin und alles, was ich getan habe, ist eitel Haschen nach Wind. Wenn du nicht wärst, der ich damit Schmerzen zufügte, würde ich gerne sterben. Ich will dich sogar überleben, daß du den Schmerz nicht fühlst, der dann meiner ist.
Gritli küßte ihn lange und schlang ihre Beine um seine Hüften: Du bist der, den mir das Fatum geschickt hat. Ich gehe nie von dir, nicht lebendig, und der Tod soll uns nicht kümmern. Weine nicht mehr.
Ein Traum O Traum, der mich entzücket! Was hab ich nicht erblicket! Ich warf die müden Glieder In einem Thale nieder, Wo einen Teich, der silbern floß, Ein schattigtes Gebüsch umschloß.
Da sah ich durch die Sträuche Mein Mädchen bey dem Teiche. Das hatte sich, zum Baden, Der Kleider meist entladen, Bis auf ein untreu weiß Gewand, Das keinem Lüftgen widerstand.
Der freye Busen lachte, Den Jugend reizend machte. Mein Blick blieb sehnend stehen Bey diesen regen Höhen, Wo Zephyr unter Lilien blies Und sich die Wollust greifen ließ.
Sie fieng nun an, o Freuden! Sich vollends auszukleiden; Doch, ach! indems geschiehet, Erwach ich und sie fliehet. O schlief ich doch von neuem ein! Nun wird sie wohl im Wasser seyn.
t Kan vruchtenplukken en in zijn neus peuteren zonder daarvoor zijn stap te moeten onderbreken. Hoekoddig. Honderd en twintig centimeter groot is t daarmee, genoeg om over de grassen der savannen te kijken. In zijn halvelings kokende kop schuilt, behalve hier en daar wat snot, een 650 kubiekecentimeter metende drek: hersenen, beveelheren van het neuken en het vreten. 650 kubieke centimeter pure levensvreugd, dat volume zou, jawel, zelfs nog wat grotermogen worden. Gaat dat? Maar er is niks om te bikken en de teven zitten vol of hebben kleintjes aan hun spenenhangen, hetgeen hen lusteloos en onvruchtbaar maakt. Als de melkproductie van de wijfjes niet wordt afgebroken laten ze zich niet bespringen, zo simpel zit het. En dus zit ermaar één ding op: de kleintjes de kop in slaan. Infanticide! Zie de uitgelatenheid waarmee het paar dagen oude, nog onder de baarmoederslijmenzittende schepsel bij de achterpoten wordt gepakt en met zijn hoofd tegen de stenen gesmakt. Het bloed gutst alle kanten op, de stront pruttelt eruit bij wijze van overlijdensact.
Kindje dood. Eindelijk kan t zijn achtentwintig kilogrammen op de moeder smijten, zijn putlucht in haar tronie hijgen naast het lijk waar zij maar blíjft naar kijken. Maar, als dat een troost mag zijn, lang hoeft de teef niet op haar tanden te bijten: t kreeg reeds een stijve van het moorden en t bezit geen woorden om zijn smeerlapperijen eerst nog wat te verpakken in hofmakerij. Erin en eruit en gedaan. Dat is vooral veel tijd bespaard. Veel tijd, en veel gezeik.En dan nu: eten! Maar wat? Er is niks te rapen in deze gore droogte en de honger is tegroot om geduldig wat te scharten in de aarde naar een wortel. Het gras is rost en wordtmeteen weer uitgekotst. t Heeft daar de maag niet voor. Ziet t er soms uit als een herkauwer, misschien? Vlees moet t hebben, er is geen andere keus! En t staart naar de lucht, zijn ogen doen er zeer van, en ziet de gieren schietvizieren cirkelen in het blauw dat zij beheersen. Dáár zou t moeten zijn. Maar t komt te laat. De karkassen zijn verwerkt, de vetten van de dode reeds door de vogels in vlieguren omgezet, en t moet zich tevreden stellen met het afval dat in de borstkas overblijft. Vuiligheid. t Grabbelt een stuk maag uit het karkas van wat daarnet nog een gnoe was, en zuigt het leeg. Het is vunzig maar het smaakt, als vele vunzigheden, naar meer
"Whose cradle's that?" the sick woman's thin querulous tones arrested the man at the threshold.
"Onie Dillard's," he replied hollowly from the depths of the crib which he carried upside down upon his head, like some curious kind of overgrown helmet.
"Now, why in the name o' common sense would ye go and borry a broken cradle?" came the wail from the bed. "I 'lowed you'd git Billy Spinner's, an' hit's as good as new."
Uncle Pros set the small article of furniture down gently.
"Don't you worry yo'se'f, Laurelly," he said enthusiastically. Pros Passmore, uncle of the sick woman and mainstay of the forlorn little Consadine household, was always full of enthusiasm. "Just a few nails and a little wrappin' of twine'll make it all right," he informed his niece. "I stopped a-past and borried the nails and the hammer from Jeff Dawes; I mighty nigh pounded my thumb off knockin' in nails with a rock an' a sad-iron last week."
"Looks like nobody ain't got no sense," returned Laurella Consadine ungratefully. "Even you, Unc' Pros while you borryin' why cain't ye borry whole things that don't need mendin'?"
Out of the shadows that hoarded the further end of the room came a woman with a little bundle in her arm which had evidently created the necessity for the borrowed cradle.
"Laurelly," the nurse hesitated, "I wouldn't name it to ye whilst ye was a-sufferin,' but I jest cain't find the baby's clothes nowhars. I've done washed the little trick and wrapped her in my flannen petticoat. I do despise to put anything on 'em that anybody else has wore ... hit don't seem right. But I've been plumb through everything, an' cain't find none of her coats. Whar did you put 'em?"
"I didn't have no luck borryin' for this one," complained the sick woman fretfully. "Looks like everybody's got that mean that they wouldn't lend me a rag ... an' the Lord knows I only ast a wearin' of the clothes for my chillen. Folks can make shore that I return what I borry ef the Lord lets me."
"Ain't they nothin' to put on the baby?" asked Mavity Bence, aghast.
Uit: Mozart's Third Brain (Vertaald door Rika Lesser)
LXIV
another bird, that flew upward, in the Forum Romanum up toward the Rostra Maybe a serin, but I don't know Flowers were in bloom, flowers I don't recognize What may have been acanthus, growing like lupins And a red flower, close to the ground White butterflies At the house of the Vestals roses bloomed Up above the palace and the ruins of villas a falcon flew Sudden silence of birds At what sort of rostrum do what sorts of speakers appear I listen to the voices of Europe I feel no confidence; not even in my own distrust STEER! We all carry the sparkling diamond oar Hard; like the gates of Hades Shadows full of unrest The Curia, restored in the '30s, in the face of new imperial power Which senate meets there; which tribunes of the people, if they would now have audience, even in Hades We move through the centuries Faced with destitution's images The blood of the martyrs is clasped, cradled As if Agave were clutching the head of Pentheus; the blood runs down into a bowl; a grail The Etruscan votive sculptures are thin as sticks; are by Giacometti What do the dead see? What do they see that even the dying do not see? What Hesperian fruits, shining Pomegranates; golden fruits? By the Baths of Diocletian are orange trees Hidden inside there, Michelangelo's basilica, is full of power, stone-dead, of the living Small flames burn for believers Policemen stand in groups, some with bulletproof vests, submachine guns The door to a bordello stands open Private health clubs with sauna, massage At Stazione Termini are all kinds of people; from all over the planet Everything stands wide open, glowing poverty A beggar woman, emaciated, a shawl over her head, a half- grown child in her arms, also sleeping, does not wake when you give her money Which ones listen Which hear the invisible voice The one with no platform, no altar, who is not even heard at the sacrificial spring in the under- world, welling up from the rock; clear green water You want to touch the water, but I stop you Maybe it is also polluted? We go to the Colosseum, sit there together on a marble bench, the fragment of one, behold the endless stream of tourists Shadows in the planetary Hades; we among them On the Palatine there's a wedding; we talk to the cats a while Look at more flowers, butterflies One wholly ordinary sparrow, but a little different In our hotel room afterwards we make love; fiercely, with great intensity
Und jetzt überlegen wir einmal, wo es begonnen haben könnte, sagte die Ärztin. Marta saß zusammengekauert in einem ledernen Armstuhl vor einem sauber ausgeräumten Kamin, und es fror sie, obwohl die Aprilsonne durchs hohe Fenster schien. Vielleicht war es gar nicht die Kälte des Raums mit den grob verputzten Wänden, die dieses Zittern hervorrief. Sie zitterte schon seit Tagen, seit dem Augenblick, als die Psychiatrin ihr Testmaterial, ihre Würfel, Kugeln und Steckbretter wegräumte und Martas angstvoll gespanntem Blick nur kurz standhielt. Haben Sie nicht vorhin selbst Autismus gesagt? fragte sie jetzt, nickte, seufzte. Nein, ich habe nicht Autismus gesagt, rief Marta flehend, ich habe gesagt, Autismus kann es nicht sein, ich habe Jakob nie abgelehnt, nicht so, nicht, wie es in den Büchern steht, ich habe ihm nie meine Zuwendung verweigert! Sie schämte sich, Liebe zu sagen. Feilschen wollte sie mit dieser Ärztin um eine Diagnose, die nicht sein konnte, weil sie sich nicht schuldig fühlte, nicht so ausweglos und ohne Milderungsgründe, wie das Gesicht der Expertin es von ihr verlangte.
Aber die Ärztin war unerbittlich. Sehen Sie, sagte sie und zeigte auf ein Regal voller Bücher, lauter Literatur zu diesem Thema. Marta verstummte angesichts der Beweise. Immer von neuem, in nicht mehr gezählten Therapiezimmern, Spitälern und Kliniken, in die sie ihr Kind zunächst mit noch frischer Verzweiflung und unverbrauchter Hoffnung gebracht hatte, bemächtigte man sich zuerst ihrer eigenen Kindheit, nötigte sie, Schuld zu bekennen, bis sie bereit war, alles, was sie nie verschuldet hatte, auf
There are some psychological disorders that one prefers to keep to oneself, but after decades of concealment I have decided to make a public confession of my own deviant condition: I am a lifelong hoteloholic one who suffers from an uncontrollable and incurable craving for expensive hotels. Of course my friends have noticed odd symptoms down the years Why do I never accept invitations to stay with them on my travels? Why are my bathroom drawers full of unwrapped soap cakes from Mandarins, Regents and Palaces around the world? but nobody except a fellow sufferer can appreciate the depth and complexity of the neurosis.
Like most addictions, it is full of pleasure and like most neurotics, I feel I have it in hand. I consider it a branch of art appreciation, but of a particularly subtle, interactive kind, for in my view a hotel and its guests are engaged in a kind of minuet of mutual inference, each responding to the others vibes and gestures a little like the mating dances of exotic birds, as they strut and preen about one another, lasciviously grunting.
Before he takes a sip, the alcoholic sniffs the bouquet of his claret or eyes the color of his malt whiskey. I get my preliminary frisson simply by walking through the revolving door of a hotel. It may be the sort of hotel where a young woman in a tailored blouse offers a sickly training-school smile and says in a phony accent, Good evening, how may I assist you?
Soms luister ik lang naar het zwijgen Van die donkre viool, mijn hart, En scheemring na schemering zijgen Door een stilte die sluimert en mart.
Doch eindlijk begint het te trillen, Of een zucht langs de snaren streelt, Of een enkel met liedren te stillen Verlangen er droomt vóór het speelt.
En een mijmring van tonen zingt éven Uit de stilte, als de huivrende geest Eener geur die schaduws deed beven... Maar mijn ziel is vervúld geweest.
En hetgeen in haar duister blijft hangen, Een levende smart schoon ze zwijgt, Is de snik van een eindloos verlangen Uit een droefheid die woordenloos hijgt.
Verzegelde fontein
Groen-omlommerd, wit-betegeld, Springfontein, nog immer zwijgt gij? Stil-bekommerd, dicht-verzegeld, Ziel in 't donker, woordeloos, híjgt gij?
Zie de purperen bloemtros bengelen In 't geblaarte. Hóor de lente, Zoet als 't lief in Kedars tente, Loof- en vogelstemmen mengelen.
Moet uw hof nog langer wachten? Breek het zegel voor de noen: Stort de pijn der donkere nachten In de drift van 't lustseizoen.
Ik fiets up tempo voorbij het flatpark, langs de gracht van groenig troebel water, richting West, over de Sint-Jansbrug, door het stadshart, voorbij de Sint-Simeonkerk en sla bij de laatste rotonde rechtsaf. Een gezette bmw rijdt over de haaientanden, wil me snijden, maar ziet zich gedwongen af te remmen omdat ik flink en zelfverzekerd doortrap. De bebrilde rasta-man slaat stevig op het stuur, is grimmig met een hand in de weer met de korte versnellingspook en blaast rookdreiging uit. Met een armzwaai en een omgevallen taalrommelpot fiets ik vlak voor de enorme doffe motorkap langs en roep: Iwa, iwa, rustig man! Take it easy, boy!
Hijzelf doet het gemakkelijker en steekt gewoon een middelvinger op.
Ik stort me weer volledig op de gillende stroeve trappers, dóór, dóór, voorbij de sporthal, langs het openbaar hondentoilet, druk op het fietsknopje van het stoplicht, staar in het licht, word gewekt door het blindengetik, steek over en sta oog in oog met hotel-restaurant De Blauwe Gier.
De lijkenpikkende vogel is een kolossaal gebouw met een asymmetrisch vooraanzicht en groene luifels boven de brede kamerramen, blind van de rolgordijnen. Ik weet dat ik in een negatieve stemming verkeer, en ten onrechte meen te zien wat niet goed is... maar dit is zonder meer het werk van een totaal verknipte architect (een restauranthater vol wrok, een wreker, die elders in één van de tachtig Blauwe Gieren één van de vele andere knibbelknabbelschnitzelherbergen die het land rijk is een taaie Frans betitelde maaltijd kreeg.
Vom Meer aus das Versprechen, sicheren Boden unter den Füßen zu haben, von der Wüste aus eine Einladung übers Wasser in ferne Länder. So hat Calvino eine andere Stadt gesehen.
Hinter dem Bordfenster wälzt sich eine illuminierte Echse aus dem Dunkel. Dünen und Golf begegnen sich in einer unsichtbaren Zwischenzone. Der Airbus kippt sachte nach vorn und sinkt über einsame Schiffslampen hinab. Sanft autoritäres Geschwirr der Crew zwischen den Sitzreihen. Erst beim zweiten Hinschauen fällt mir auf, dass manche Lichterketten an der Küste nicht horizontal, sondern vertikal verlaufen. Als wir näher kommen, purzelt an mehreren Stellen Feuerwerk aus dem Himmel, als würde man unsere Ankunft feiern. Kurzlebige Ergüsse, schon von der Nacht verschluckt. Das Land da unten ist in rechtwinklige Felder aufgeteilt, auf denen auch zu dieser Stunde Fahrzeuge und Kräne blinken. Letztes Jahr um die Zeit haben wir nach einer Hexe für die Nachmittagsvorstellung von
Hänsel und Gretel herumtelefoniert.
Am Boden ziehe ich das Telefon aus der Tasche, ärgere mich kurz darüber und kann doch nicht widerstehen, es um ein Uhr morgens mitteleuropäische Zeit einzuschalten. Vielleicht entsinnt sich jemand meiner im Guten und bedenkt mich aus aktuellem Anlass mit einer freundlichen Nachricht. Auf
dem Zwischenstopp vor sieben Stunden in Zürich der Anruf eines Journalisten. Der Mann weiß, dass und warum ich auf dem Weg hierher bin. Schon rächt sich, in den letzten Wochen gegenüber ein paar Bekannten und ehemaligen Kollegen meine Klappe nicht gehalten zu haben. Wahrscheinlich bastelt er oder ein anderer morgen früh in einem kalt beleuchteten, nach warmlaufenden Computern, saurem Kaffee und Bodenreiniger mit Zitronenaroma riechenden Büro an einer Meldung. Ich wüsste gern, ob der Tenor vorteilhaft ausfallen wird, und finde es gleichzeitig idiotisch, dass mich solche Sachen interessieren.
Es muss wohl an meinem Aussehen liegen. Ich bin schwarz. Auf dem Kopf trage ich eine Perücke mit krausen schwarzen Haren.
Aber, das hat mich schon bei meinen Recherchen als Türke »Ali« verblüfft , die meisten schauen nicht so genau hin und nehmen einem eine Verkleidung bereitwillig ab, auch wenn man ein eigenartiges »gebrochenes Deutsch« spricht wie ich in meiner Rolle als »Ali« oder sich eben als »Schwarzer« ausgibt.
Ein Jahr lang reise ich immer wieder als »Schwarzer« durch die deutschen Lande, in Ost und West. Ich will auf Straßenfesten mitfeiern, suche eine Wohnung, unternehme einen Bootsausflug, versuche einen Campingstellplatz mit meiner »schwarzen Familie« zu mieten, will in Diskos, in Kneipen, mische mich unter Fußball fans und spreche bei Behörden vor. Wie lebt es sich als Schwarzer in Deutschland? Das will ich heraus finden.
Ist die Vorstellung vom unverbesserlich fremdenfeindlichen deutschen Wesen nur noch ein Klischee? Wird mein schwarzes Alter Ego das tolerante Deutschland kennen lernen, wie es zu letzt an lässlich der Fußballweltmeister schaft 2006 so gepriesen wurde?
Oder werde ich umgekehrt entdecken müssen, dass das von der Boulevardpresse so gern gepflegte Schreckbild vom Schwarzen als Dealer, Asylbetrüger und Kriminellen die Stimmung im Lande prägt? Ich will den Lackmustest auf die Stimmung im Lande machen und bin neugierig und besorgt zu gleich.
Diese Rolle zu spielen entsprang keiner Augenblickslaune. Schon vor Jahren hatte ich einen ersten Anlauf gemacht, das Vorhaben aber wie der abgebrochen, weil ich glaubte, es nicht bewältigen zu können. Nicht, weil diese Rolle anmaßend wäre gegenüber schwarzen Migranten oder schwarzen Deutschen. Jede meiner Rollen ist auf eine bestimmte Art anmaßend. Ohne diesen Schrittn auf »fremdes« Terrain, das eigene Ich zu überwinden, um ein anderer zu werden, ist meine Art der verdeckten Recherche nicht möglich. Nein, der Grund für mein Zögern lag in der Befürchtung begründet, dass man mich zu rasch »enttarnen« könnte.
Liquid and shiny, a mix of rain and clay, the trail took them higher. Out of radio range, beyond the reach of artillery.
Cacciato eluded them but he left behind the wastes of his march: empty ration cans, bits of bread, a belt of gold-cased ammo dangling from a shrub, a leaking canteen, candy wrappers, worn rope. Hints that kept them going. Luring them on, plodding along the bed of a valley; once they saw his fire on a distant hill. Straight ahead was the frontier.
"He makes it that far," Doc said on the morning of the sixth day, pointing to the next line of mountains, "and he's gone, we can't touch him. He makes the border and it's bye-bye Cacciato."
"How far?"
Doc shrugged. "Six klicks, eight klicks. Not far."
"Then he's made it," Paul Berlin said.
"Maybe so."
"By God, he has!"
"Maybe."
"By God! Lunch at Maxim's!"
"What?"
"A cafeteria deluxe. My old man ate there once...truffles heaped on chipped beef and toast."
"Maybe."
The trail narrowed, then climbed, and a half hour later Stink spotted him.
He stood at the top of a small grassy hill, two hundred meters ahead. Loose and at ease, smiling, Cacciato already had the look of a civilian. Hands in his pockets, patient, serene, not at all frightened. He might have been waiting for a bus.
Stink yelped and the lieutenant hurried forward with the glasses.
"Got him!"
"It's -- "
"Got him!" Stink was crowing and hopping. "I knew it, the ding-dong's givin' up the ghost. I knew it!"
Vor dem Aussteigen im vierten Stock erfuhr ich noch, daß der neue Herr sie für jeden Donnerstag
zum Putzen engagiert habe; nachmittags.
«Wer putzt am Nachmittag?» fragte sich die Hausmeisterin; noch dazu wolle der Herr um keinen Preis während des Putzens zu Hause sein. Sie mißbilligte dieses in sie gesetzte Vertrauen, erwähnte noch einmal das Fehlen von Schlafzimmergarnitur und Buffet mit greller Lache und schwenkte prallsteißig mit Kübel und Fetzen in die offene Wohnung ein.
Trotz masochistischen Horchzwanges vernahm ich am nächsten Tag von unten her nur gedämpftes
Rumoren, dann nichts mehr.
Als ich einmal mit dem Aufzug die vierte Etage passierte, sah ich durch die Glasscheibe den neuen Mieter en profil von unten emporwachsen. Bequem ausgetretene Schuhe verloren sich in legere
Hosenbeine aus abgewetztem Schnürlsamt. Sodann kamen breite, knochige Hände ins Blickfeld,
die zornig mit dem Schlüsselloch kämpften. Im Höherschweben registrierte ich einen ausgeprägten
Hinterkopf mit grau gekräuseltem Haarkranz, scharfnasig mit Brille.
Während ich meiner Mansarde zutrieb, streifte mich das vage Gefühl, diese Erscheinung irgendwann
schon einmal gesehen zu haben. Ich hätte den neuen Fußnachbarn vergessen, weil er sich so ruhig verhielt, wenn nicht an jedem Donnerstag zwischen drei und fünf Uhr die Hausmeisterin unten mit dem Staubsauger gewerkt hätte, wozu Ö3 auf voller Lautstärke erscholl. Alle musikalischen Darbietungen des Senders wurden von der Weibsperson mit durchdringendem Gesang begleitet. Ich gewöhnte es mir an, meine Besorgungen auf diese Zeit zu verlegen.
Uit: A Russian Gentleman (Vertaald door J. D. Duff)
When my grandfather lived in the Government of Sim-birsk, on the ancestral estate granted to his forefathers bythe Tsars of Muscovy, he felt cramped and confined. Notthat there was really want of room ; for he had arableland and pasture, timber and other necessaries in abundance ; but the trouble was, that the estate which hisgreat-grandfather had held in absolute possession, had
ceased to belong to one owner. This happened quitesimply : for three successive generations the family consisted of one son and several daughters ; and, when someof these daughters were married, their portions took theshape of a certain number of serfs and a certain amountof land. Though their shares were not large, yet, as theland had never been properly surveyed, at this time fourintruders asserted their right to share in the managementof it. To my grandfather, life under these conditions wasintolerable : there was no patience in his passionate temperament ; he loved plain dealing and hated complicationsand wrangles with his kith and kin.
For some time past, he had heard frequent reportsabout the district of Ufa how there was land there withoutlimit for the plough and for stock, with an indescribableabundance of game and fish and all the fruit of theearth ; and how easy it was to acquire whole tracts of landfor a very trifling sum of money. If tales were true, youhad only to invite a dozen of the native Bashkir chiefs in
certain districts to partake of your hospitality ; you provided two or three fat sheep, for them to kill and dress in their own fashion ; you produced a bucket of whisky,with several buckets of strong fermented Bashkir meadand a barrel of home-made country beer which proves,by the way, that even in old days the Bashkirs were notstrict Mahometans and the rest was as simple as A B C.
Uit: The Walls Are Cold (The Complete Stories of Truman Capote)
"Really, isn't that charming? I mean the coincidence." She smoothed her hair and smiled with her too dark lips.
They went into the den and she knew the sailor was watching the way her dress swung around her hips. She stooped through the door behind the bar.
"Well," she said, "what will it be? I forgot, we have scotch and rye and rum; how about a nice rum and coke?"
"If you say so," he grinned, sliding his hand along the mirrored bar's surface, "you know, I never saw a place like this before. It's something right out of a movie."
She whirled ice swiftly around in a glass with a swizzle stick. "I'll take you on a forty-cent tour if you like. It's quite large, for an apartment, that is. We have a country house that's much, much bigger."
That didn't sound right. It was too supercilious. She turned and put the bottle of rum back in its niche. She could see in the mirror that he was staring at her, perhaps through her.
"How old are you?" he asked.
She had to think for a minute, really think. She lied so constantly about her age she sometimes forgot the truth herself. What difference did it make whether he knew her real age or not? So she told him.
"Sixteen."
"And never been kissed. .. ?"
She laughed, not at the cliché but her answer.
"Raped, you mean."
She was facing him and saw that he was shocked and then amused and then something else.
"Oh, for God's sake, don't look at me that way, I'm not a bad girl." He blushed and she climbed back through the door and took his hand. "Come on, I'll show you around."
She led him down a long corridor intermittently lined with mirrors, and showed him room after room. He admired the soft, pastel rugs and the smooth blend of modernistic with period furniture.
"This is my room," she said, holding the door open for him, "you mustn't mind the mess, it isn't all mine, most of the girls have been fixing in here."
There was nothing for him to mind, the room was in perfect order. The bed, the tables, the lamp were all white but the walls and the rug were a dark, cold green.
"Well, Jake. .. what do you think, suit me?"
"I never saw anything like it, my sister wouldn't believe me if I told her. .. but I don't like the walls, if you'll pardon me for saying so. .. that green. .. they look so cold."
She looked puzzled and not knowing quite why, she reached out her hand and touched the wall beside her dressing-table.
Truman Capote (30 september 1924 25 augustus 1984)
De avond daalt; er valt een vage schemer. ik zoek de vrede die de dag mij nam; en onweerstaanbaar brengen mij mijn schreden naar 't stille kerkhof waar ik na uw sterven berooid en eenzaam iedre avond kwam.
waarom? ik weet te goed dat ik u niet kan wekken en dat gij daar zijt en ik hier en dat dit graf ons scheidt; dat ik aan deze steen niets kan onttrekken van uwe staat van ongenaakbaarheid.
doden zijn ver en koud, en dichters eenzaam, maar zij beluisteren elkanders lied; ik zing en gij en ik worden opnieuw gemeenzaam; zegen en vloek der verhovaardiging.
schuw dus dit lied, vergeef het, blijf mij wachten; bid voor mij al de dagen uwer eeuwigheid, opdat mijn boot bij 't zwichten mijner krachten niet nog in 't zicht der kust te pletter splijt.
Landschap
In de weiden grazen de vreedzame dieren; de reigers zeilen over blinkende meren, de roerdompen staan bij een donkere plas; en in de uiterwaarden galopperen de paarden met golvende staarten over golvend gras.
Regen
De regen valt in de nacht in het dal, tussen donkere bergen; uw haar en uw handen zijn zacht, maar waar, waar moet ik mij bergen in die laatste verwilderde nacht als de hitte de overmacht zal verkrijgen op al het zijnde en de dood in de vlammen ons wacht. nu kan ik nog wel bij u schuilen maar hoe zal het zijn in die nacht als de winden als wolven huilen en de eeuwige vierschaar ons wacht.
o God! sta ons bij in het einde wij zelf zijn zonder kracht.
Hendrik Marsman (30 september 1899 21 juni 1940)
At Pang Songling's bone-setting massage clinic, the waiting room was full. Behind the white partition, a man yelped in pain: 'Aiyo-wah! Aiyo-o-WAH! Not this time, Mr Pang, not just now next time, please '
Mr Pang chuckled. He was reciting his prescriptions, the rhythmic formulae of his art; his chanting made the words dense and heavy, like amber beads on a Buddhist rosary, with a whiff of old lady's sitting room an ancient, grateful peace prayer. Added to this were some explanations of the spinal and nervous systems, all very scientific. He had a cut-away diagram of the human body, taken from Western medicine, posted on the wall, along with a Chinese medical licence issued by the Public Health Bureau, in a glass frame, complete with a two-inch ID photo taken thirty years ago. The patient's cries of pain gradually died out then suddenly he gasped again: 'Aiyo!'
The ladies in the waiting room chuckled too, when they heard that. A maid kept patting the child that she held on her lap, afraid that he would cry. 'Don't cry, don't cry we'll go get some steamed crab rolls, in just a little while!' The child, who had no intention of crying, sat on her lap like a sickly lump of lard. He wore split-crotch pants in a tiny floral pattern, and red-and-grey-striped woollen socks. Bulging out between pants and socks was the congealed flesh of little white legs. He turned to look at the maid, then came out with something quite surprising, for a child who was just five or so: 'Let's not get steamed rolls. Steamed rolls are never any good.' Based, it seemed, on extensive experience, as if he often dealt with this very question: 'So how about steamed crab rolls, eh?' But the maid just glowered at him; one sharp glance and she went back, churlishly, to her own thoughts.
Mr Pang was telling his patient, Mr Gao, about the situation out on the streets: 'Things have gotten really bad these days! When a pedicab driver crosses the bridge, the police charge him ten dollars. And if he refuses?
Zhang Ailing (30 september 1920 - 8 september 1995)
Eines Tages leuchtete ihm sein Stern wieder auf und führte ihn durch ein fremdes Land, in dem Krieg wütete. In einem Dorf hatten Soldaten die Bauern zusammengetrieben, um sie grausam zu töten. Die Frauen schrieen und Kinder wimmerten. Grauen packte den König Coredan, Zweifel stiegen in ihm auf. Er besaß nur noch einen Edelstein - sollte er denn mit leeren Händen vor dem König der Menschen erscheinen? Doch dies Elend war so groß, dass er nicht lange zögerte, mit zitternden Händen seinen letzten Edelstein hervorholte und damit die Männer vor dem Tode und das Dorf vor der Verwüstung loskaufte. Müde und traurig ritt Coredan weiter. Sein Stern leuchtete nicht mehr. Jahrelang wanderte er. Zuletzt zu Fuß, da er auch sein Pferd verschenkt hatte. Schließlich bettelte er, half hier einem Schwachen, pflegte dort Kranke; keine Not blieb ihm fremd. Und eines Tages kam er am Hafen einer großen Stadt gerade dazu, als ein Vater seiner Familie entrissen und auf ein Sträflingsschiff, eine Galeere, verschleppt werden sollte. Coredan flehte um den armen Menschen und bot sich dann selbst an, anstelle des Unglücklichen als Galeerensklave zu arbeiten.
Sein Stolz bäumte sich auf, als er in Ketten gelegt wurde. Jahre vergingen. Er vergaß, sie zu zählen. Grau war sein Haar, müde sein zerschundener Körper geworden. Doch irgendwann leuchtete sein Stern wieder auf. Und was er nie zu hoffen gewagt hatte, geschah. Man schenkte ihm die Freiheit wieder; an der Küste eines fremden Landes wurde er an Land gelassen. In dieser Nacht träumte er von seinem Stern, träumte von seiner Jugend, als er aufgebrochen war, um den König aller Menschen zu finden. Eine Stimme rief ihn: Eile, eile! Sofort brach er auf, er kam an die Tore einer großen Stadt. Aufgeregte Gruppen von Menschen zogen ihn mit, hinaus vor die Mauern. Angst schnürte ihm die Brust zusammen.
Edzard Schaper (30 september 1908 - 29 januari 1984)
So geschah´s, daß am Himmelfahrttage Miks Bumbullis und Alute Lampsatis im Brautwinkel saßen und die Hochzeitsgäste in hellen Haufen um sie herum. Auf dem Tische standen leckere Speisen in Menge, über ihm hing von der Decke herab die künstlich geflochtene Krone, in der silberglänzende Vögel sich wiegten. . Die Kibelkas waren auch geladen, und der Ehemann lag schon längst im seligen Schlaf hinter der Scheune. Aber die kleine Annike hatten sie nicht mitbringen dürfen. Das hatte Alute so bestimmt. Und sie erwies sich wieder einmal als die Klügste von allen. Denn wenn die ortsarme Waise sich gleich wie ein Kind des Hauses unter den Gästen herumbewegt hätte, so wären Befremden und Verdacht alsbald am Werk gewesen, den verständnislosen Klatsch noch mehr ins Böse zu wenden.
Als nun aber die Brautsuppe kam, deren Branntwein Alute mit Kirschsaft und Honig üppig gesüßt hatte, und hierauf die Neckereien unter den Frauen immer kühner aufflackerten, da wurde auch lächelnd des Kindes gedacht, das gestern noch Stein des Anstoßes gewesen war. Sonst bringt wohl eine Witfrau immer was Lebendiges mit in die Ehe, sagte eine der Nachbarinnen. Hier tut es der Bräutigam, obwohl er noch Junggesell ist. .
Hermann Sudermann (30 september 1857 21 november 1928)
Why death, Primo? To tell us what truth about whose 1ife? Did he want to reach to the very end of his thoughts, his memories? Truly enter death? I don't remember why, but I called him shortly before his death. A premonition? His voice sounded thick, heavy. "Things are not good," he said slowly, "not good at all." "What's not good, Primo?" "Oh, the world, the world's no good." And he doesn't know what he is doing in a world that's going so badly. "Are you having problems, Primo?" No, he has no problems. In Italy and elsewhere he is read, admired, honored, but it's going badly. We speak of mutual friends, of his plans, of his son, Renzo. I suggest he come to New York, spend some time with me. He doesn't say no, he doesn't say yes; he doesn't answer, as though he were already elsewhere, behind other walls. To cheer him up I describe to him the success of his works on American campuses. No reaction. "Are you there, Primo? Do you hear me?" Yes, he hears me--but he's no longer there.
An American novelist publishes an article that shocks quite a few of us. He says that Primo's friends should have urged him to get treatment, and that a good therapist could have cured him. This is a typical banalization: Here we have existential evil, the lifelong incandescent wound of a soul, reduced to a nervous breakdown common among writers whose inspiration becomes blocked, or among men of a certain age.
Uit: Arabier uit de woestijn en de kalief van Bagdad (Vertaald door Ed du Rocher)
De vrouw van een nomade zei tegen haar man: 'Wij hebben regenwater in deze kruik. Het is jouw bezit, jouw rijkdom en jouw goed. Neem deze kruik en ga op reis. Ga naar de koning der koningen en geef hem dit als geschenk. Zeg hem: "Wij bezitten niets beters dan dit." In de woestijn bestaat u niets kostbaarder dan water. Al is zijn schatkist gevuld met goud en sieraden, toch heeft hij zeker niet zulk water als dit: dit is buitengewoon!'
De echtgenoot glom van trots. Wie bezit er een dergelijk geschenk?, dacht hij, het is waarachtig een koning als deze waard! De vrouw wist niet dat er in de hoofdstad Bagdad, die voor iedereen toegankelijk was, een grote rivier met water zo zoet als suiker was. Een grote rivier die als een zee door de stad stroomde, vol met boten en visnetten.
'Ga naar de sultan en aanschouw zijn pracht en majesteit!'
Hij bracht zonder te treuzelen zijn kruik, behoed voor dieven en beschermd tegen stenen op de weg, tot aan de troon van de kalief.
Toen de nomade uit de verre woestijn aankwam bij de poorten van het paleis van de kalief zei hij:'O gij, wiens aangezicht tekenen van adeldom vertoont. O gij, wiens geloot stralender is dan het zuivere goud van Ja'far. ,0 gij, van wie het zien honderd andere visioenen waard is, het zou rechtvaardig zijn duizenden dinars uit te geven om u te zien ook al zal dit slechts eenmalig zijn. O gij, die geheel en al ziende bent geworden door het licht van God, door God gezonden om vrijgevig te zijn, om het koper van de menselijke schepsels door de alchemie van uw blik in goud om te zetten. Ik ben een vreemdeling, ik ben uit de woestijn gekomen in de hoop de genade van de sultan te verkrijgen. Het parfum van zijn genade heeft zich over de woestijnen verspreid. Zelfs de zandkorrels hebben er een ziel door ontvangen.
uittekenen kon hij de buurt Op elke muur zin bal gevuurd Waarschijnlijk was Robbie, linkspoot Rivelino, zoals ik vroeger In dezelfde straten, speelde voor Gento, En Di Stefano Verbeelding zou je nooit verlaten.
Door droombeelden gedekt wist ik, Of Puskas, of wie ik ook weer was Van elke stoeprand, put en klinker Het effect.
Daar komen mijn ouders aan Gearmd, iets wat je nog niet kent Ik breng haar naar het ziekenhuis Ze heeft haar blik al afgewend.
Nog urenlang gevoetbald We spelen tot de nacht valt.
Er legt Stück für Stück zur Seite, seine Frau sieht ihm stumm zu, schon wütend neugierig, was sucht er, vielleicht betrachtet er für einen Moment das gerahmte Bild mit allen Angehörigen des Theaters, auf dem er dick am rechten Rand steht, zwischen Salzer und Strelezki, der damals noch nicht so bekannt war. Doch das ist es nicht, was er sucht, wenn er das Bild betrachtet haben sollte, legt er es wieder weg und macht den Berg weiterhin kleiner.
"Dieser Jakob Heym ist ein Trottel", sagt er.
"Warum?"
"Warum! Warum! Er hat eine Nachricht gehört, wunderbar, aber das ist seine Sache. Eine gute Nachricht, eine sehr gute sogar, dann soll er sich freuen und nicht alle verrückt machen damit."
"Ich verstehe dich nicht, Felix", sagt sie. "Du bist ungerecht zu ihm. Es ist doch schön, dass wir es wissen. Alle sollten es wissen."
"Weiberverstand!" sagt Frankfurter wütend. "Heute weißt du es, morgen wissen es die Nachbarn, und am nächsten Tag spricht das ganze Ghetto von nichts anderem!"
Sie mag nicken, verwundert über seinen Zorn, so ist es, bis jetzt nichts von einem Grund, diesem Heym den leisesten Vorwurf zu machen.
"Und auf einmal weiß es die Gestapo!" sagt er. "Die haben mehr Ohren, als du glaubst."
"Aber Felix", unterbricht sie ihn, "denkst du im Ernst, die Gestapo erfährt nicht ohne uns, wo die Russen sind?"
"Wer redet denn davon! Ich meine, auf einmal weiß die Gestapo, dass im Ghetto ein Radio ist. Und was machen die? Sie stellen sofort jede Straße auf den Kopf, Haus für Haus, sie geben nicht eher Ruhe, bis sie das Radio gefunden haben. Und wo finden sie eins?"
De Nederlandse schrijfster Hella Haasseis gisteravond in haar woonplaats Amsterdam na een kort ziekbed overleden. Hélène Serafia Haasse werd op 2 februari 1918 geboren te Batavia, in het toenmalige Nederlands-Indië. Zie het bericht op Trouw.nl ook alle tags voor Hellas Haasse op dit blog .
Uit: De scharlaken stad
Soms dreef onhoudbaar verlangen naar frisse lucht hem naar buiten. Hij liep rond door de straten van Florence zonder te weten waar hij zich bevond of wat er om hem heen gebeurde. Hij hoorde klokken luiden, merkte de gloed van avond- of ochtendhemel op, hij had het koud of warm, hij herkende de vertrouwde omtrekken van bepaalde gebouwen. Een enkele maal ging hij welbewust naar een plek buiten de stadsmuren, in de richting van Fiesole, of voorbij San Miniato, om de brede golvende lijnen van het landschap in zich op te nemen. Zijn lichaam, zijn handen vonden een ogenblik rust. Maar nooit en nergens rust voor zijn gedachten. Zijn lichaam, zijn handen, slaven in dienst van de slaven die Julius' mausoleum zouden schragen. Zijn geest vluchtte in visioenen van het werk waar hij nu naar verlangde als naar de eeuwige gelukzaligheid zelf.- het Medici-monument in San Lorenzo. Wat hij niet had kunnen vinden vóór hij naar Rome ging, de zin en dus de uiteindelijke vorm van die compositie, zag hij nu voor zich met bovenaardse helderheid. Een antwoord op de roep die jaren lang in hem weergalmd had, Adam sta op. Uit het leven over het geheim van de dood heen opstaan naar de eeuwige waarheid. Opstaan uit de kerker die het lichaam is, opstaan uit de macht van het onverbiddelijke lot, opstaan uit de dwang van ruimte en tijd, naar het waarachtige leven van de ziel. Het bestaan op aarde, een droom. Daarna, het verwonderd wakker worden in de dag, in de helderheid van de wereld der ideeën.
Hella Haasse (2 februari 1918 29 september 2011)
De Nederlandse schrijver Willem Gustaaf (Willem G.) van Maanen werd geboren in Kampen op 30 september 1920. Hij groeide op in een links liberaal milieu. Zijn vader was de hoogleraar Engelse taal- en letterkunde Willem van Maanen. Tijdens de tweede wereldoorlog was Van Maanen lid van een verzetsgroep en bood hij samen met een vriend onderdak aan Joden. Schuld, maar dan niet als religieuze notie, is een belangrijk thema in zijn oeuvre. Na de oorlog werd hij schrijvend journalist, later werkte hij voor de Wereldomroep. Van Maanen debuteerde als schrijver in 1953 met Droom is 't leven. In 1955 ontving Van Maanen de Van der Hoogtprijs voor zijn roman De onrustzaaier (1954). In 2004 werd hem voor zijn gehele oeuvre de Constantijn Huygensprijs toegekend. In 2007 werd Heb lief en zie niet om genomineerd voor de AKO Literatuurprijs. Van Maanen verhuisde op latere leeftijd naar Friesland.
Uit: De bewonderde meester
Het is begonnen in mijn jeugd. Ik maakte kennis met de schrijver toen ik veertien jaar was, te vroeg waarschijnlijk. Niet, zoals men zou kunnen denken, via Ina Damman, die in 1934 verscheen, maar via een heel ander meisje, een dienstmeisje nota bene, de Duitse Else Böhler, die een jaar later haar gezicht liet zien, en niet alleen haar gezicht, maar ook haar korte benen, vertegenwoordigster van het schmalschultrige, breithüftige, kurzbeinige Geschlecht, zoals ik dat jaren later bij Schopenhauer tegenkwam. Mijn moeder, die overigens geen dienstmeisje uit Duitsland had maar een zowel lichamelijk als geestelijk zeer rijzige en rechtzinnige uit mijn geboortestad Kampen, mijn moeder dan had de taak op zich genomen om voor een vriendin die naar Batavia was vertrokken om zich daar met een hoge ambtenaar te verenigen, de hedendaagse Nederlandse literatuur bij te houden, en haar na lezing en goedkeuring van een nieuwe roman - dichtbundels deden niet mee - de desbetreffende uitgave per zeepost toe te sturen. Wij woonden toen in Rotterdam, waar mijn vader na zijn Kamper periode als leraar carrière wilde maken, op een bovenhuis in een deftige buurt, en daar bracht een bediende van Voorhoeve & Dietrich op gezette tijden een doos met nieuw verschenen boeken. Mijn moeder, een zeer belezen vrouw met goede smaak, vond niets heerlijker dan de doos te openen en die toen nog zo lekker ruikende boeken door haar handen te laten gaan. Ik mocht er ook wel eens mijn neus in steken en ze betasten, met schone handen want, let wel, die boeken waren op zicht en moesten, als ze niet werden gekocht, zo niet ongelezen dan toch onbeschadigd en onbevuild terug naar de winkel van Voorhoeve & Dietrich. Ina Boudier Bakker: weg ermee, Walschap mag blijven, Jeanne van Schaik eveneens, Fabricius, nou ja, literatuur was er niet alleen om de lezer te verdiepen maar ook om hem van tijd tot tijd te verstrooien, en bovendien was de schrijver in ons Indië geboren, Van Schendel jazeker, Debrot eveneens, Anton Coolen nou nee, Du Perron nou ja, Vestdijk mmm, Ina Damman was goed bevonden en naar de Oost verzonden, het Duitse juffie daarentegen moest genoegen nemen met een retourtje Duitsland, wat ze in de roman dan ook doet.
when the wind is crawlin at my basement floor and the rats are runnin round tryin to get underneath my chamber door anything I can think of wont seem to be enough
when I smell the stench of your sweatstained sheet and I see this french chick lickin my speed friends with your daddy & your dog it wont seem to be enough
when the snow is wettin my old wooden chair and the crabs are paddin& runnin around in my pubic hair anything I can think of wont seem to be enough
damn this cruel November days shift into nights I wish I could remember how you drifted from my sight anything I can think of wont seem to be enough
when all my old sollicitors come around, only have needles for a pay and all me brand-new visitors only have spoons to give away anything, anything wont seem to be enough
all my precious pleasures she took away with all her charms and all my solitary treasures made a strainer of my arms friends with your daddy & your dog that wont seem to be enough
when the wind is crawlin at my basement floor and the rats are tryin to get underneath my chamber door anything I can think of never seems to be enough
(Tekst: Pé Hawinkels, Muziek: Herman Brood)
Pé Hawinkels (29 september 1942 16 augustus 1977)
There are some fields near Manchester, well known to the inhabitants as "Green Heys Fields," through which runs a public footpath to a little village about two miles distant.In spite of these fields being flat, and low, nay, in spite of the want of wood (the great and usual recommendation of level tracts of land), there is a charm about them which strikes even the inhabitant of a mountainous district, who sees and feels the effect of contrast in these commonplace but thoroughly rural fields, with the busy, bustling manufacturing town he left but half-an-hour ago.Here and there an old black and white farmhouse, with its rambling outbuildings, speaks of other times and other occupations than those which now absorb the population of the neighbourhood.Here in their seasons may be seen the country business of haymaking, ploughing, etc., which are such pleasant mysteries for townspeople to watch: and here the artisan, deafened with noise of tongues and engines, may come to listen awhile to the delicious sounds of rural life: the lowing of cattle, the milkmaid's call, the clatter and cackle of poultry in the farmyards.You cannot wonder, then, that these fields are popular places of resort at every holiday time; and you would not wonder, if you could see, or I properly describe, the charm of one particular stile, that it should be, on such occasions, a crowded halting place.Close by it is a deep, clear pond, reflecting in its dark green depths the shadowy trees that bend over it to exclude the sun.The only place where its banks are shelving is on the side next to a rambling farmyard, belonging to one of those old world, gabled, black and white houses I named above, overlooking the field through which the public footpath leads.The porch of this farmhouse is covered by a rose-tree; and the little garden surrounding it is crowded with a medley of old-fashioned herbs and flowers, planted long ago, when the garden was the only druggist's shop within reach, and allowed to grow in scrambling and wild luxuriance--roses, lavender, sage, balm (for tea), rosemary, pinks and wallflowers, onions and jessamine, in most republican and indiscriminate order.
Elizabeth Gaskell (29 september 1810 12 november 1865)
Very well, then. The truth is, my dear Augusto, I spoke to him the softest of tones, you cant kill yourself because you are not alive; and you are not aliveor dead eitherbecause you do not exist. I dont exist! What do you mean by that? No, you do not exist except as a fictitious entity, a character of fiction. My poor Augusto, you are only a product of my imagination and of the imagination of those of my readers who read this story which I have written of your fictitious adventures and misfortunes. You are nothing more than a personage in a novel, or a nivola, or whatever you choose to call it. Now, then, you know your secret. Upon hearing this the poor man continued to look at me for a while with one of those perforating looks that seem to pierce your own gaze and go beyond; presently he glanced for a moment at the portrait in oil which presides over my books, then his colour returned and his breathing became easier, and gradually recovering, he was again master of himself. He rested his elbows on the arm of the sofa opposite me, against which he was leaning; and then with his face in the palms of his hands he looked at me with a smile and he said slowly: Listen to me, Don Miguelit cant be that you are mistaken, and that what is happening is precisely the contrary of what you think and of what you have told me? And what do you mean by the contrary? I asked, rather alarmed to see him regaining his self-possession. May it not be, my dear Don Miguel, he continued, that it is you and not I who are the fictitious entity, the one that does not really exist, who is neither living nor dead? May it not be that you are nothing more than a pretext for bringing my history into the world?
Miguel de Unamuno (29 september 1864 31 december 1936)
Uit: Don Quichot van La Mancha (Bewerkt door J.J.A. Goeverneur)
De vreemde verwarring zijner begrippen bracht hem tot het nog vreemder voornemen, om tot vermeerdering van zijn roem en tot heil der wereld een dolend ridder te worden, in ridderlijke wapenrusting het land door te trekken en even zoo groote heldendaden te verrichten, als waarvan hij in de oude romans gelezen had. Zijne verbeelding spiegelde hem met levendige kleuren de ongehoorde avonturen en gevaren voor de oogen, door welker heldhaftig bestaan hij zich een onvergankelijken roem verzekeren moest. Door de kracht van zijn arm zag hij zich zelf reeds tot machtig keizer gekroond, en hij meende, dat het hem althans zeker gelukken moest een koningskroon te veroveren, gelijk al verschillende dolende helden dat in den ouden tijd hadden gedaan. Hij gaf zich meer en meer aan deze streelende gedachten over en achtte nu eindelijk den tijd gekomen, om zijn dolzinnig besluit ten uitvoer te brengen.
Zijn eerste werk was, dat hij aan het opknappen en schoonmaken van eene overoude, door een zijner voorzaten gedragen wapenrusting ging, welke hij uit een donkeren hoek van de rommelkamer had opgeschommeld. In t zweet zijns aanschijns wreef hij er met een wollen lap en puimsteen de roestvlekken af, en hij was innig voldaan, als hij na uren poetsen weer een deel van het harnas goed glad en blank had gekregen. Eerst toen hij hiermee eindelijk klaar was, bemerkte hij tot zijn niet geringe schrik, dat nog een zeer belangrijk stuk aan zijne uitrusting ontbrak: de helm namelijk.
Deze ongelukkige omstandigheid bracht hem in de grootste verlegenheid en gaf hem veel kommer en zorg. In de hoop van den ontbrekenden helm op te sporen, haalde hij in de rommelkamer alles onderstboven, doch vond niets dan een oude stormkap, die bij de overige wapenstukken volstrekt niet paste en vroeger denkelijk aan den een of anderen geringen voetknecht had toebehoord. Desniettemin was hij met die vondst niet weinig ingenomen en wist zijne scherpzinnigheid zeer spoedig middelen te vinden, om de stormkap in een behoorlijken, schoon al niet prachtigen helm te herscheppen. Hij nam bordpapier, waarvan hij met veel moeite en getob de benedenhelft van den helm knutselde, hechtte die aan de stormkap, verfde alles staalkleurig en kreeg zoo een ding, dat wel nagenoeg het fatsoen van een ridderlijk hoofddeksel had.
Miguel de Cervantes (29 september 1547 23 april 1616)
»Kopf oder Schwanz?«, fragte die Großmutter immer, wenn sie den Vanillepudding aus der Form gestürzt hatte und anschließend verteilte. Da Mizzi mit der Antwort schneller war als ihr kleiner Bruder, landete der Schwanz bei Max. Mit kindlicher Grausamkeit malte ihm seine Schwester aus, was da alles auf seinem Teller lag. Daraufhin verekelte Max ihr den Kopf: Im Maul steckte bestimmt ein Wurm, und erst die glotzenden Fischaugen! Die Eltern und die beiden Alten machten sich ungerührt über den Bauch her.
Nachdem die Großmutter gestorben war, wurde die Fischform nicht mehr gebraucht, doch sie hing immer noch in der Küche. Mittlerweile wusste Max auch, was sich dahinter verbarg: der Schlüssel für den kleinen Tresor, der in den Tiefen des Küchenbuffets angeschraubt war. Noch heute, viele Jahre später, erinnerte sich Max bei jedem Besuch an Großmutters leckeren Vanillepudding und daran, wie es nach Zimt, Äpfeln und Zitrone duftete. Heute roch es leider anders, der Witwer lüftete kaum und rauchte ständig.
Seit Max einen Führerschein besaß, war er für seinen Opa zuständig, tauschte Glühbirnen aus, mähte Rasen oder brachte einen Luftpostbrief zur Post. Auch die an Altersschwäche gestorbene Katze hatte er beerdigt. Mit der Zeit kamen weitere Aufgaben hinzu. Nach vollbrachter Tat nickte der Alte immer wohlwollend, angelte den Schlüssel aus der Fischform, öffnete sein Schatzkästchen und zog einen einzelnen Geldschein aus dem dicken Stoß heraus. Er ging nur selten zur Bank und hob dann stets eine größere Summe ab.
Meistens hatte sein Großvater einen lateinischen Spruch auf den Lippen, dessen Bedeutung Max mit der Zeit erfasste. Nicht zuletzt pecunia non olet: Auch Max fand, dass Geld nicht stank.
Max wartete immer hoffnungsvoll auf dem grünen Küchensofa, das dort stand, seit er denken konnte. Seine Großmutter hatte es jahrelang mit einer Katze geteilt, die am weichen Mohairstoff ihre Krallen schärfte, wovon er mit der Zeit wie Kunstrasen aussah. In seiner Kindheit war ein Besuch bei den Großeltern stets ein Abenteuer gewesen, inzwischen war es eher eine Pflicht oder, besser gesagt, ein lukrativer Job.
Do you know that line from Omar Khayyam? "Dreaming when Dawn's left hand was in the sky ..." Lovely, isn't it?
Yes, it was. Lovely.
She'd peeled the top off the beer mat and made him write it down for her.
Then, very quietly, he'd asked her if he could see her again. At the start of the new term, perhaps? She'd known it was silly, for there must have been at least twenty years difference in their ages. If only ... if only he'd been ten, a dozen years older ...
But people did do silly things, and hoped their silly hopes. And that very day, January 15, was the first full day of the new Hilary Term in the University of Oxford. Her Monday-Friday job, 6-10pm, at the clinic on Banbury Road (just north of St. Giles) was really quite enjoyable. Over three years of it now, and she was becoming a fixture there. Most of the consultants greeted her with a genuine smile; several of them, these days, with her Christian name.
Nice.
She'd once stayed at a four-star hotel which offered a glass of sherry to incoming guests; and although the private Harvey Clinic was unwilling (perhaps on medical grounds?) to provide such laudable hospitality, Dawn ever kept two jugs of genuine coffee piping hot for her clients, most of them soberly suited and well-heeled gentlemen. A number of whom, as she well knew, were most seriously ill.
The stress on the very short term comes probably from the fact that George W. Bush would like to be able to tell the American electorate how "successful" his Administrations action in Afghanistan is and that, if they give him another mandate, he will be able to replicate the "Afghan Model" in Iraq. In the short while remaining until November, the pressure is on the US expeditionary troops in Afghanistan, Zalmay Khalilzad, Hamed Karzai and the UNs Jean Arnault to get visible, possibly spectacular, results that would help sell the White Houses foreign policy to the American voters. But the real question is will the agenda to hasten the Afghan reconstruction work as desired by the US Administration? The Berlin conference showed that not everyone was ready to commit beyond a certain limit. The non-amelioration and, in reality, the deterioration of the security situation in Afghanistan is certainly the key factor in the prudence manifested by donor countries. Other elements, such as the lack of qualified personal and infrastructure capable to rapidly "absorb" the aid flow, or the frightening growth of bribery practices plaguing the administration, are certainly not helping either!
Uit:Perfume of truth. AboutThe Message Rediscovered
The conspiracy of the imbeciles, the charlatans and the sages has succeeded to perfection. The object of this conspiracy was to conceal the truth. Each one has served this great cause, each according to his means: the imbeciles by means of ignorance, the charlatans by means of lying, the sages by means of secrecy. The imbeciles do not want the truth to be discovered. They suspect, instinctively, that it would disturb them. If it were shown to them they would avert their eyes; if it were placed in their hands they would let it fall; if they were forced to confront it face-to-face they would howl in horror and run and hide below ground. The charlatans do not want the truth to be discovered, for it would ruin their artifices, impede their profit and show up their shame. The sages who possess the truth do not want it to be discovered. They have always kept it hidden for four reasons. The first is that they know that knowledge is power and they want to keep it away from the unworthy. For knowledge in the unworthy one becomes malice, power becomes public danger and plague. That is why the reserves of knowledge accumulated over millennia in the temples of Egypt remained inaccessible to him who had not passed through all the stages of purifications and tests. Later, the unknown philosophers, the noble travellers, the alchemists handed down to one another the rest of the mysterious heritage in the same way, that is, by word of mouth, or rather, by their presence and by example, in symbols and enigmas, and always under the seal of secrecy
.
Lanza del Vasto (29 september 1901 5 januari 1981)
December came in with heavy skies and dark, brief days that sagged upon the rooftrees and lay like oppressive hands upon the heart. In the scriptorium there was barely light enough at noon to form the letters, and the colors could not be used with any certainty, since the unrelenting and untimely dusk sapped all their brightness.
The weather-wise had predicted heavy snows, and in midmonth they came, not with blizzard winds, but in a blinding, silent fall that continued for several days and nights, smoothing out every undulation, blanching all color out of the world, burying the sheep in the hills and the hovels in the valleys, smothering all sound, climbing every wall, turning roofs into ranges of white, impassable mountains, and the very air between earth and sky into an opaque, drifting whirlpool of flakes large as lilies. When the fall finally ceased, and the heavy swags of cloud lifted, the Foregate lay half buried, so nearly smoothed out into one white level that there were scarcely any shadows except where the tall buildings of the abbey soared out of the pure pallor, and the eerie, reflected light made day even of night, where only a week before the ominous gloom had made night of day.
Ellis Peters (28 september 1913 14 oktober 1995)
My new book, Celebrity Chekhov, is an homage and a travesty. Even calling it "my new book" is oddly inaccurate; it's a project that I directed more than I wrote. In the book, I redeploy almost two dozen of the short stories of the Russian master Anton Chekhov, replacing his characters with contemporary American celebrities, from Britney Spears to Lindsay Lohan, from Jay-Z to Larry King. At times, theres a method to the madness, and the celebrities slot nicely into Chekhovs plots; a story about a young man who is excited to find his name in the newspaper for public drunkenness is reupholstered as a story about Kim Kardashian and her famed sex tape. Other times, theres a madness to the method: is The Man in the Case, a sublime story of psychological limitations, really, at any level at all, clarified or enriched by the inclusion of Jon Lovitz?
The project had its unholy birth a few years ago, when I was talking to a friend about canonical authors and their most famous characters. I brought up Chekhov. She narrowed her eyes. There are famous characters in the plays, sure, she said. The stories, not so much.
I asked around, and most people shared her view. Compared to Shakespeare or Dickens or Hemingway or Bellow, Chekhovs short stories were widely read but remembered more subtly. Part of the reason was the translations, which could be stuffy; the settings tended to hold readers at arm's length. But part of the reason was the characters, or the way that Chekhov uses them: its hard to think of The Lady with the Dog as a story about Anna in quite the same way that Moby-Dick is a story about Ahab or Catcher in the Rye is a story about Holden Caulfield. Many times, it's hard to remember the names of the men and women in the stories are; they're easier to remember by typethe young clerk, the middle-aged dowager. They are filled with character, certainly, but they are not exactly characters.
J'avais toujours soupçonné les géographes de ne savoir ce qu'ils disent lorsqu'ils placent le champ de bataille de Munda dans le pays des Bastuli-Poeni, près de la moderne Monda, à quelque deux lieues au nord de Marbella. D'après mes propres conjectures sur le texte de l'anonyme, auteur du Bellum Hispaniense, et quelques renseignements recueillis dans l'excellente bibliothèque du duc d'Osuna, je pensais qu'il fallait chercher aux environs de Montilla le lieu mémorable où, pour la dernière fois, César joua quitte ou double contre les champions de la république. Me trouvant en Andalousie au commencement de l'automne de 1830, je fis une assez longue excursion pour éclaircir les doutes qui me restaient encore. Un mémoire que je publierai prochainement ne laissera plus, je l'espère, aucune incertitude dans l'esprit de tous les archéologues de bonne foi. En attendant que ma dissertation résolve enfin le problème géographique qui tient toute l'Europe savante en suspens, je veux vous raconter une petite histoire; elle ne préjuge rien sur l'intéressante question de l'emplacement de Munda.
J'avais loué à Cordoue un guide et deux chevaux, et m'étais mis en campagne avec les Commentaires de César et quelques chemises pour tout bagage. Certain jour, errant dans la partie élevée de la plaine de Cachena, harassé de fatigue, mourant de soif, brûlé par un soleil de plomb, je donnais au diable de bon coeur César et les fils de Pompée, lorsque j'aperçus, assez loin du sentier que je suivais, une petite pelouse verte parsemée de joncs et de roseaux. Cela m'annonçait le voisinage d'une source. En effet, en m'approchant, je vis que la prétendue pelouse était un marécage où se perdait un ruisseau, sortant, comme il semblait, d'une gorge étroite entre deux hauts contreforts de la sierra de Cabra. Je conclus qu'en remontant je trouverais de l'eau plus fraîche, moins de sangsues et de grenouilles, et peut-être un peu d'ombre au milie des rochers. À l'entrée de la gorge, mon cheval hennit, et un autre cheval, que je ne voyais pas, lui répondait aussitôt.
Prosper Mérimée (28 september 1803 23 september 1870)
Nadat we de VAM-berg (ja, de Ronde van Drenthe heeft bergen) waren gepasseerd, was Cancellara nergens meer te bekennen. Gelost. Ik werd 41e, Cancellara eindigde als zoveelenvijftigste. Later hebben we nooit meer tegen elkaar gereden. Conclusie: Zonneveld Cancellara: 1-0.
Brommershow
Het verhaal wordt met elke overwinning van Cancellara mooier. Ik heb het de afgelopen week minimaal twintig keer verteld. Zondag, toen Cancellara bezig was met een brommershow op weg naar Roubaix, besloot ik de uitslag van De Ronde van Drenthe 2002 op te zoeken om m uit te printen en in te lijsten. Fluitend scrollde ik door de archieven van wielersites. Af en toe keek ik met een schuin oog naar het beeldscherm waarop Cancellara zijn concurrenten belachelijk maakte.
Na een kwartiertje zoeken had ik de uitslag gevonden. Mijn ogen gleden over de namen. Bij de 40e plek stond mijn naam. Daarna zocht ik naar de naam van de brommer. Zoveelenveertig, zoveelenvijftig, zoveelenzestig, zoveelenzeventig: nergens te bekennen. Ik fronste mijn wenkbrauwen. Spitte de lijst nog een keer door. Ook bij het rijtje opgevers stond hij niet. Voor de zekerheid checkte ik de namen die van de renners die vóór me waren geëindigd.
Op plek 29 stokte mijn adem. Fabian Cancellara. Hij was meer dan zeveneneenhalve minuut voor me gefinisht. Ik stond op van mijn stoel. Wees naar mijn computer. Riep: Dat kan niet! Dat kan niet! Hij heeft afgesneden! Hij heeft met de tijd geprutst! Hij speelt vals!
Shock
Daarna ging ik zitten en staarde in shock naar de laatste kilometers van de brommerparade naar Roubaix. Naar de man die me van mijn mooiste verhaal heeft beroofd. Toen Cancellara over de streep reed, stonden de toeschouwers in het Velodrome op de banken. Ik niet. Cancellara is een smeerlap.
Ringsum hatte sich die graue Schicht der Nacht gehoben, als wir das Achterdeck betraten, unausgeschlafen, wie aus der Naht getrennt, leicht fröstelnd in der Brise, die den Kimm reinfegte und uns bald schon das Schauspiel der näher rückenden Steilküste Mallorcas bot. Am Vorabend hatte eine Trübung des Himmels den in jedem Reisehandbuch anempfohlenen letzten Blick auf die ins Meer versinkende Kette des sagenhaften Monsalwatsch verwehrt. Nun wurden wir reichlich entschädigt, und ich um so mehr, je weniger mich die Landschaft, das Schöne in der Natur als ihr großes Los zu fesseln vermag. Denn daß mir die Welt so hin und wieder durch ihre Laterna magica eine berühmte Ansichtskarte in ihrer vorbildlichen Form vor die Augen stellt, ist nicht mehr als billig, sehe ich es von dem Standpunkte eines Beobachters, der sein Dasein immer noch nicht als eine kleine Vergnügungsreise mit Plaid und Parapluie auffassen kann. Ich bin kein Parvenu, ich wüßte ja nicht einmal, woraus und woran ich emporkommen könnte; aber so an der Reling neben Beatrice stehend, hatte ich alles an mir von einem eitlen Fant, der das, was ihm da geboten wird, schon tausendmal schöner und erhabener gesehen hat. Gesehen aber hatte ich in meinem Leben fast noch nichts. Ein paar Reisen in Deutschland, der Tschechoslowakei, in Holland und in der Schweiz, zu mehr hatte es nicht gelangt. Doch wäre das schon übergenug gewesen, hätte ich nicht ständig meine Augen nach innen gerichtet gehalten, auf die Landschaft meiner selbst. Da gab es fürwahr nicht viel zu besichtigen, verglichen mit der Loreley, den Tulpenfeldern in Lisse, dem Hradschin oder einem Luzerner Gletscherschliff mit Erklärungen von Professor Heim. Bei meiner Gletschermühle hätte auch der eingeschwätzteste Cicerone mit einem Mund voller Zähne dagestanden, denn da bot sich nur der Anblick einer Schlackenhalde, aus der freilich nie ein Escorial würde entstehen können.
Albert Vigoleis Thelen (28 september 1903 - 9 april 1989)
Une lumière irradie de son pelage gris perle. Le petit mammifère a beau être tout propret et arborer un air plutôt gentil, comprendre quil a affaire à un rat vivant occasionne chez Monsieur Belzile un premier mouvement de recul : cet animal, qui normalement aurait dû avoir le réflexe de fuir en le voyant bouger, doit concevoir dans sa petite cervelle de muridé le funeste projet de mordre dans cette manne providentielle toute fraîche que constitue sa personne, littéralement tombée du ciel. Mais les secondes passent sans que le rat manifeste la moindre velléité de sen prendre à lui.
Monsieur Belzile vient de prendre sa retraite anticipée. Le jour de ses soixante printemps. Choix judicieux? En ce doux soir dété, sous ce beau ciel sans nuage, il est rongé par le doute. Pourtant, la semaine qui précédait sa décision, il sétait, après une longue valse hésitation, senti enfin à laise et il avait acquis la certitude que cétait ce qui lui convenait le mieux. Mais voilà que ce soir, une petite bête logée dans son esprit soccupe à grignoter sa belle certitude toute ronde et lisse, quil croyait définitive. Tout ce temps libre qui vient soudainement de lui échoir, à quoi lemployer? Il na jamais eu de hobby, Monsieur Belzile. La perspective de passer le reste de ses jours en tête à tête avec sa femme laccable. Si, au moins, était résulté de leur union conjugale un fils grâce auquel lavenir prendrait un sens... À la rigueur, une fille aurait fait laffaire... Il se remet à cogiter dans lespoir de trouver quelque avantage auquel il naurait pas encore pensé et qui lui permettrait de se convaincre à nouveau quil avait bien fait de se départir de son poste de directeur de lécole primaire du quartier. Comment se fait-il quil continue à se poser des questions alors quil éprouvait un profond dégoût pour cette tâche? La nature humaine est drôlement faite.
Noël Laflamme (Saint-Adrien-d'Irlande, 28 september 1950)
Saint-Adrien-d'Irlande door G. Quirian (Geen portret beschikbaar)
The copper stares at us in utter contempt. Nae wonder; aw he sees in front ay um is this mingin cunt, twitchin n spazzin oan this hard seat in the interview room. -Ahm oan the program, ah tell um. -Check if ye like. Ahm aw seek cause they nivir gied us enough methadone. They sais they hud tae fine-tune ma dosage. Check wi the lassie at the clinic if ye dinnae believe us.
-Boo-fucking-hoo, he sais, a mean expression oan his face. -Why am I not tearing up on your behalf, my sweet, sweet friend?
This cunt has cold black eyes set in a white face. If he didnae huv a dark pudding-basin haircut and his neb wis bigger, hed be like one ay Moira and Jimmys budgies. The other polisman, a louche, slightly effeminate-looking blonde boy, is playing the benign role. -Just tell us who gives you that stuff, Mark. Come on pal, give us some names. Youre a good lad, far too sensible tae get mixed up in aw this nonsense, he shakes his heid and then looks up at me, lip curled doon thoughfully, -Aberdeen University, no less.
-But if ye check yill find that ahm oan the program at the clinic likes.
-Bet these student birds bang like fuck! In they halls ay residence. Itll be shaggin aw the time in thair, eh pal, the Pudding Basin Heided Cunt goes.
-Just one name, Mark. Cmon pal, begs Captain Sensible.
-Ah telt ye, ah say, as sincerely as ah kin, -ah see this boy up at the bookies, ah jist ken him as Olly. Dinnae even know if thats his right name. Gen up. The staff at the clinicll confirm-
-Ah suppose prisons like the halls ay residence, apart fae one thing, Pudding Basin goes, -no much chance ay a ride thair. At least, he laughs, -no the sort ay ride yed want, anywey!
FRANKLY, I FEEL frustrated whenever I have to talk about revolution for the benefit of people who have never been through one. They are if you'll excuse the platitude like a child who doesn't believe that fire hurts, until he burns himself. I, my generation, my nation, have been involuntarily through two revolutions, both of them socialist: one of the right variety, one of the left. Together they destroyed my peripheral vision. When I was fourteen, we were told at school that the only way to a just and happy society led through socialist revolution. Capitalism was bad, liberalism a fraud, democracy bunk, and parliamentarism decadent. Our then Minister of Culture and Education, the late Mr. Emanuel Moravec, taught us this, and then sent his son to fight for socialism with the Hermann Goering SS Division. The son was later hanged; the minister, to use proper revolutionary language, liquidated himself with the aid of a gun.
When I was twenty-one, we were told at Charles University that the only way to a just and happy society led through socialist revolution. Capitalism was bad, liberalism a fraud, democracy bunk, and parliamentarism decadent. Our then professor of philosophy, the late Mr. Arnost Kolman, taught us this, and then gave his half-Russian daughter in marriage to a Czech Communist who fought for socialism with Alexander Dubcek. Later he fled to Sweden. Professor Kolman, one of the very last surviving original Bolsheviks of 1917 and a close friend of Lenin, died in 1980, also in Sweden. Before his death, he returned his Party card to Brezhnev and declared that the Soviet Union had betrayed the socialist revolution. In 1981 I am told by various people who suffer from Adlerian and Rankian complexes that the only way to a just and happy society leads through socialist revolution. Capitalism is bad, liberalism a fraud, democracy bunk, and parliamentarism decadent. Dialectically, all this makes me suspect that capitalism is probably good, liberalism may be right, democracy is the closest approximation to the truth, and parliamentarism a vigorous gentleman in good health, filled with the wisdom of ripe old age.
Hij was vlakbij. Takken knapten onder zijn bergschoenen en weken uiteen terwijl hij zich een weg baande door het struikgewas.
Hij vloekte binnensmonds.
Hij was woedend, buiten zinnen.
Ze rook de wapenolie, het leer van zijn schoenen, de weeïge lucht die altijd aan zijn jas hing en zijn eigen geur, het sterkste afrodisiacum dat ze had gekend. Ze hoorde zijn stem, zijn ademhaling.
Zijn nabijheid was allesoverheersend ze had er steeds op gereageerd als een kennelhond die rook dat haar voerbak werd gevuld. Hongerig, verwachtingsvol, fel en ongeduldig.
Ze drukte zich dichter tegen de koude grond en sloot haar ogen. Ademde zoveel mogelijk door haar neus. Ze kon alleen maar intens hopen dat hij haar niet zag, dat de condens van haar ademhaling opging in de dichte mist, en dat de herfstbladeren in deze kuil haar kleding voldoende aan het oog onttrokken. Zodat hij haar voorbij zou lopen, verder het bos in.
Pas dan, buiten zijn gehoorsafstand, kon ze proberen hiervandaan te komen en naar de openbare weg te rennen. Misschien had ze geluk en kon ze een auto aanhouden. Anders moest ze blijven doorlopen tot aan het volgende huis, waar ze het alarmnummer kon bellen.
Voor die tijd was ze niet veilig.
Haar armen en benen zaten onder de schaafwonden en haar lip was gescheurd. Er kleefde bloed aan haar kin, maar het was niet belangrijk. Ze voelde de pijn niet eens. Wat ze wel voelde was leven, diep in haar. Het was nog klein, niet groter dan een vuist, maar het was er. Nieuw leven.
Armpjes, beentjes. Een gezichtje.
Griezelig dichtbij hoorde ze takken kraken. Ze drukte zich dieper in de kuil, haar wang tegen de natte bladeren.
Esther Verhoef ('s-Hertogenbosch, 27 september 1968)
Ignace Schretlen, Louis Auchincloss, William Empson, Bernat Manciet, Edvard Kocbek
De Nederlandse dichter, schrijver, kunstenaar en huisarts Ignace Schretlen werd geboren in Tilburg op 27 september 1952. Al tijdens zijn gymnasiumtijd manifesteerde zich bij hem een grote belangstelling voor muziek, literatuur en fotografie. Ofschoon hij op al deze gebieden actief is geweest of nog actief is, ging hij in Nijmegen geneeskunde en filosofie studeren om uiteindelijk te kiezen voor een loopbaan als huisarts in 's-Hertogenbosch (1984-2002). Over het Franstalige lied publiceerde hij tientallen artikelen en drie bundels. Zijn interesse voor tekeningen en schilderwerken van kinderen resulteerde in de oprichting van de Stichting "Kijk op Krabbels". Als beeldend kunstenaar exposeerde hij op vele plaatsen, waaronder enkele musea. Op medisch gebied kreeg Schretlen vooral bekendheid als auteur van kritische publicaties, waaronder het boek Anatomie van het gevoel (dagboek van een co-assistent), geschreven onder het pseudoniem van Alexander van Es. Vanaf 1971 verschenen van hem verhalen in bloemlezingen en bundels. In 2007 verscheen een selectie uit zijn poëzie en aforismen onder de titel Een onvermoede bocht.
Gabrielles first substantial contribution to my career at court was in the affair of the alms bag. It was the custom after mass for the young duchesse de Bourgogne, the kings grand-daughterin-aw, who, as we had lost both queen and dauphine, was the first lady of France, to ask a duchess to pass a velvet purse for contributions to the church. The Lorrainers, members of the House of Guise, who should have ranked with us as peers, were always claiming a higher position as foreign princes, based on silly titles bestowed on them by the Holy Roman Emperor because of scraps of land held along the border. I now learned the latest outrage: that their ladies were claiming exemption from the almsbag duty. There was nothing for me to do but organize the dukes to make a similar claim.
But who will pass the alms bag? Gabrielle asked me.
How should I know? Perhaps some simple gentlewoman.
But if the duchess asks me?
If she asks you, of course, you must. But she cant ask you if youre not there. What Im saying is
that the duchesses should abstain from mass.
Wont it anger the king?
I cant help that, my dear. Its the Lorrainers he should be mad at. Theyve been an infernal nuisance
ever since the days of the League. Why a monarch whos so sensitive to treason should put up with them, I cant conceive.
Gabrielle, I had to admit, was correct about the kings reaction. After the first day, when half the duchesses at court absented themselves from mass, the duc de Beauvillier sent for me, and Gabrielle
and I went at once to his apartment in the north wing.
Louis Auchincloss (27 september 1917 26 januari 2010)
Braises ma peau - mais une âme de gel forte ma foi - je n'ai plus rien à croire bon oeil - ma vue se refroidit l'hiver me brûle et le printemps m'est fade
coffre solide - mais ne soit plus de brise de chêne coeur - je suis las du certain aimer me tient - l'amour me reste tiède prière je suis - mais demander me déplaît
Partir je veux - mais je sais tous sentiers j'ai soif de pluie - et toute pluie m'est cendres faim de mouton - toute chair me répugne le soir s'éteint - pouvoir n'être personne ! l'aube va naître - et je cherche l'obscur la nuit rayonne et ta lumière est morte
Dappled tent of weary pilgrims the protective color of the wise turtle lichen of ancient nights moss of placid forests the silence of a butterfly duration achieved by patience but it is not a sphinx or a fish or a fairy dragon but a weary ox with a thick head leaning against the sky opening at times his kind eyes for the fragrant hay and the intoxicated incense for a cock in the wind and bronze bells he still watches over the holy manger connecting existent things with those not yet created; there are no cracks be still, heart beat softly so that the message of the silent parchment docs not fall to dust.
Vertaald doorSonja Kravanja
Edvard Kocbek (27 september 1904 3 november 1981)
»König der Missgeburten, meinst du wohl«, sagte Fausta. Dann versank sie wieder in dem gleichen dumpfen Schweigen, das der Rest der Gefangenen sich teilte.
Es roch nach Schweiß, nach Angst und Pisse, und trotz ihrer Aufregung spürte Tertia, wie ihr Magen sich zusammenkrampfte. Aber sie wusste auch, dass die anderen sie zwingen würden, in ihrem Erbrochenen zu sitzen, nicht einmal aus Bosheit, sondern weil sonst kein Platz in dem engen Verschlag war. Der Händler hatte dafür gesorgt, dass sein Karren an allen Seiten von hohen Wänden begrenzt wurde, für den Fall, dass jemand an Flucht dachte. Es gab noch nicht einmal die Möglichkeit, den Kopf darüber in die frische Luft zu strecken. Also versuchte sie alles, um sich zu beherrschen. Und dabei auch einen Gedanken zu unterdrücken: dass sie sich ihr neues Leben anders vorgestellt hatte.
Inmitten von Lärm und Gestank zählte sie an den Fingern ihre wichtigsten Zahlen ab: Drei mal fünf, so alt war sie. Drei Kühe, die sich ihr Vater für das Geld kaufen konnte, das er für sie bekommen hatte. So viel Geld, wie sein Bruder in zwei Jahren in der Legion verdiente, hatte er zu Tertias Mutter gesagt. Auf eine dritte Drei brachte sie es nicht, denn sie war nur zwei Fuß und einen Spann hoch. Mit vier Jahren war sie nicht mehr weiter gewachsen. Tertia hatte sich schon lange damit abgefunden, dass sie nie größer werden würde. Und sie wusste, dass Fausta Recht hatte: Es war ein Glück, dass man sie damals nicht einfach aussetzte. Ein Mädchen, das ein Zwerg war, konnte nur ein unnützer Esser bleiben, den nie jemand heiratete und der noch nicht einmal richtig auf dem Hof zupacken würde. Aber was Fausta nicht wusste, war, dass es keinen Grund gab, Tertia zu bedauern. O nein.
Herrin · ich sah dich plötzlich schlank wie die palme Und dachte dass ich im wandern jezt rasten würde Mein schweres haupt dem schutz deiner haare vertrauend Wie einem baum ein pilger seine bürde.
Ich wollte zu füssen deines kräftigen lebens Den lüften lauschen die deiner wimper begegnen · Ich möchte die wonnen mystischer liebe trinken · Erwartend ob weiche küsse auf mich regnen.
Doch weisheit die jede lust zu zerstören bedacht ist Lässt mich mit trügendem gleichmut vorübereilen Damit ich nicht eines traurigen abends bedaure Die schatten des lieblichen baumes die hinter mir weilen.
PHONIX STEIGT AUS DEN FLAMMEN
Ewig unsterbliches lied der immer jungen liebe Fliegt geheimnisvoll durch vermooster jahrhunderte wald Auf der holdseligen schwermut melodischen flügeln.
Schliessen möchten sich menschliche lippen gleich mimosen Rosen gleich wenn vom kirchturm der angelus niederfliesst Wie bei des mondes erscheinen die persischen tulpen.
Auf der holdseligen schwermut melodischen flügeln Durch die gärten durch meine träume fliegt wonnend dahin Ewig unsterbliches lied der immer jungen liebe.
Wacław Rolicz-Lieder (27 september 1866 25 april 1912)
May 3, 1849.--I have never felt any inward assurance of genius, or any presentiment of glory or of happiness. I have never seen myself in imagination great or famous, or even a husband, a father, an influential citizen. This indifference to the future, this absolute self-distrust, are, no doubt, to be taken as signs. What dreams I have are all vague and indefinite; I ought not to live, for I am now scarcely capable of living. Recognize your place; let the living live; and you, gather together your thoughts, leave behind you a legacy of feeling and ideas; you will be most useful so. Renounce yourself, accept the cup given you, with its honey and its gall, as it comes. Bring God down into your heart. Embalm your soul in Him now, make within you a temple for the Holy Spirit, be diligent in good works, make others happier and better.
Put personal ambition away from you, and then you will find consolation in living or in dying, whatever may happen to you.
May 27, 1849.--To be misunderstood even by those whom one loves is the cross and bitterness of life. It is the secret of that sad and melancholy smile on the lips of great men which so few understand; it is the cruelest trial reserved for self-devotion; it is what must have oftenest wrung the heart of the Son of man; and if God could suffer, it would be the wound we should be forever inflicting upon Him. He alsoHe above all--is the great misunderstood, the least comprehended. Alas! alas! never to tire, never to grow cold; to be patient, sympathetic, tender; to look for the budding flower and the opening heart; to hope always, like God; to love always--this is duty.
Henri-Frédéric Amiel (27 september 1821 11 mei 1881)
Cuddled up, glad that the shepherds could not pull on her skirt as she passed, and say winking: "Will you lend me your place, Marianna?" She had even fallen asleep. And she woke up here, after so many years. She was thirty, now, and did not even know love. They had raised her as a girl of a noble family, destined to a rich marriage; in reality her life had been that of a submissive servant not only to the padrone but to the servants of greater rank than she.
But her father is returning: and her thoughts retire in their most secret hiding place: no one in the world must know them, and this not so much out of pride but because she loves her soul as her home, everything should be in order, clean, closed in trunks, belonging to her alone. After all, even though her father had a mute admiration for her and the attachment of a faithful servant, he was not a man to understand her: as he comes forward, small, bent over, with his hands together, the large bald head seems to be pulled down to his chest by the long gray curly beard. He seemed like a friar disguised as a shepherd, a meek hermit with large brown, still innocent eyes.
Grazia Deledda(27 september 1871 15 augustus 1936)
merk dir nie an den wolken (wenn da ein meer ist & da ist ein meer) wo du die fisch falle versenkst, merk dir immer das über fließende blau (merks dir am über) am fluss vom himmel ins meer, merk dir genau wann du das meer in den himmel versenkst, merk dir kein meer an den wolken (& es gibt diese wolken nicht alle sind blau) merk dir am besten den fisch
Midwinter spring is its own season Sempiternal though sodden towards sundown, Suspended in time, between pole and tropic. Whem the short day is brightest, with frost and fire, The brief sun flames the ice, on pond and ditches, In windless cold that is the hearts heat, Reflecting in a watery mirror A glare that is blindness in the early afternoon. And glow more intense than blaze of branch, or brazier, Stirs the dumb spirit: no wind, but pentecostal fire In the dark time of the year. Between melting and freezing The souls sap quivers. There is no earth smell Or smell of living thing. This is the spring time But not in times covenant. Now the hedgerow Is blanched for an hour with transitory blossom Of snow, a bloom more sudden Than that of summer, neither budding nor fading, Not in the scheme of generation. Where is the summer, the unimaginable Zero summer?
If you came this way, Taking the route you would be likely to take From the place you would be likely to come from, If you came this way in may time, you would find the hedges White again, in May, with voluptuary sweetness. It would be the same at the end of the journey, If you came at night like a broken king, If you came by day not knowing what you came for, It would be the same, when you leave the rough road And turn behind the pig-sty to the dull facade And the tombstone. And what you thought you came for Is only a shell, a husk of meaning From which the purpose breaks only when it is fulfilled If at all. Either you had no purpose Or the purpose is beyond the end you figured And is altered in fulfilment. There are other places Which also are the worlds end, some at the sea jaws, Or over a dark lake, in a desert or a city But this is the nearest, in place and time, Now and in England.
Hebt u weleens ingebroken? Een kraak gezet? In de zin
van: u wederrechtelijk toegang verworven tot een woning die niet op enigerlei wijze tot uw bezit gerekend kan en mag worden? Meer in het bijzonder: hebt u weleens ingebroken in het huis van een ander, samen met uw vrouw of partner?
Nee?
Ik wel.
Maar dat voelde u al aankomen.
Ik beken: ik heb ingebroken, met mijn lief, onlangs, pakweg enkele maanden geleden, op klaarlichte dag.'
Uit:Borges and the Eternal Orangutans (Vertaald door Jull Costa)
I am fifty years old. I have led a cloistered life, "without adventures or surprises", as you put it in your poem. Like you, master. A sheltered life spent among books, and into which only rarely did the unexpected enter like a tiger. Not that I am an innocent. I am a sceptic, books have trained me in every category of disbelief and caution when confronted by illogicality. I could never have believed that destiny was calling me by name, that everything had been decided for me and before me by some hidden Borges, that my role was waiting for me, just as Mallarmé's vide papier was waiting for his poems.
The prospect of hearing the Argentinian's comments on the lecture by the German with whom I had corresponded, but whom I did not know personally, was enough in itself to justify the price of the air fare to Buenos Aires (paid for on credit). The conference would take place in July, when my students of English would be taking refuge in their hyperactive hormones, so as to protect themselves from the cold, thus enabling me to have a holiday. No urgent translation required my attention, at least nothing that could not wait a week, the duration of the conference.
The final coincidence: one day after the arrival of the journal containing both the remarkable announcement that the 1985 Israfel Society Conference had been transferred from Baltimore to Buenos Aires and instructions on how interested parties should apply, my cat Aleph died. Not from any discernible cause, but merely out of consideration for the old bachelor who had taken him in. Aleph was the only obstacle to my making the trip, because, now that my Aunt Raquel had gone into a home, there was no-one I could leave him with. Aleph's death convinced me not to miss this never-to-be-repeated opportunity. Yet even his all too convenient demise failed to arouse my suspicions.
Luís Fernando Veríssimo (Porto Alegre, 26 september 1936)
Waar het op neer komt: de vrouw komt uit het buitenland. Haar platenmaatschappij zit in Heimstadt, maar ze is hier nog nooit geweest. Ze heeft nooit ingecheckt in die hotelkamer. Haar broer weigert te geloven dat het haar tanden zijn. Is het mogelijk dat tanden zo netjes uit iemands mond worden gehaald? Kan iemand die tanden in haar kamer hebben gelegd? vraag ik en kijk afwezig naar zijn hangwangen. Maar dat is het nou juist, die kamer is niet gebruikt. Zelfs de schoonmaaksters zijn niet in die kamer geweest, alles is gecheckt met getuigen. Snapt u hoe zoiets kan? Mijn blik verstart. Er is nog iets geks. Er zat een Japanse tekst bij de tanden. Een soort haiku. Over een brand in een bos. Mijn hart slaat over. Was ze Japanse? Tromp schudt zijn hoofd. Ze heette Isabella.
verlieren verboten ums gelenk buchstabiert mit pünktlichseinblicken und jeder verdient eine zweite lektion wie hausarrest für eskapaden sie grüssten die fahne das testbild die nächte waren inseln und aussteiger sie durchs fenster über die grenze der sperrstunde hinaus wuchsen strände wie wiesen denen sie die uhren eingruben um nicht zu hören was ihnen blüht holten sie alles aus den rekordern und rasten bis ins felderausfransen mit den winden um die wette besang Campino das blech ihrer träume sie haben alle abgehängt