Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
De avond tingelt als een theehuisje aan de horizon; maar de stormen daarachter, het versplinteren van hout en de wrakken die elkaar angstig opduwen in de haven.
Kom wij maken een wandeling langs dit troebele water vol wier dat zinkt als lood; nu erven wij een rust die van de hele aarde schijnt te komen. Maar de schreiende stem en de verre deur die open zwaait in het landschap; en het trillen van de wind die ons naar het zandkas- teel brengt.
En wij, luisterend als twee kinderen; kleiner wordend, verdwalend met het koude, schitterende speelgoed van elkaars gezelschap.
Het museum van zoet en brak water
Vitrines vol met tranen; kasteelvijvers en zoete vennen in zaal drie.
Nauwelijks voelbaar schuift branding onder het parket; uit verstuivers drijft de zeemist
De Afrikaanse waterval schuimt in een meubel van mahoniehout; weer bij de uitgang koopt men
washandjes en de brochure 'Geschiedenis der waterzucht'
Er zijn geen frisdranken te koop; dit is geen recreatieoord.
Woman: I want to talk to you about life. Its just too difficult to be alive, isnt it, and try to function? There are all these people to deal with. I tried to buy a can of tuna fish in the supermarket, and there was this person standing right in front of where I wanted to reach out to get the tuna fish, and I waited a while, to see if theyd move, and they didntthey were looking at tuna fish too, but they were taking a real long time on it, reading the ingredients on each can like they were a book, a pretty boring book if you ask me, but nobody has; so I waited a long while, and they didnt move, and I couldnt get to the tuna fish cans; and I thought about asking them to move, but then they seemed so stupid not to have sensed that I needed to get by them that I had this awful fear that it would do no good, no good at all, to ask them, theyd probably say something like, Well move when were goddam ready you nagging bitch and then what would I do? And so then I started to cry out of frustration, quietly, so as not to disturb anyone, and still, even though I was softly sobbing, this stupid person didnt grasp that I needed to get by them, and so I reached over with my fist, and I brought it down real hard on his head and screamed: Would you kindly move asshole!!!
And the person fell to the ground, and looked totally startled, and some child nearby started to cry, and I was still crying, and I couldnt imagine making use of the tuna fish now anyway, and so I shouted at the child to stop cryingI mean, it was drawing too much attention to meand I ran out of the supermarket, and I thought, Ill take a taxi to the Metropolitan Museum of Art, I need to be surrounded with culture right now, not tuna fish.
De Amerikaanse schrijver, essayist en literatuurwetenschapper André Aciman werd geboren op 2 januari 1951 in Alexandrië in Egypte. Zie ook alle tags voor André Aciman op dit blog.
Uit: Noem Me Bij Jouw Naam (Vertaald door Nan Lenders)
Later! Dat woord, die stem, die houding. Ik had nog nooit iemand later horen gebruiken om afscheid te nemen. Het klonk nors, kortaf en laatdunkend en werd uitgesproken met de verholen onverschilligheid van iemand wie het misschien helemaal niet kan schelen of hij je ooit nog ziet of ooit nog iets van je hoort. Het is het eerste wat ik me van hem herinner en ik hoor het hem zo nog zeggen. Later! Ik doe mijn ogen dicht, zeg dat woord, en ben weer terug in Italië, al die jaren geleden, waar ik de met bomen gezoomde oprijlaan af loop en zie hoe hij uit de taxi stapt, fladderig blauw overhemd met wijd openstaande kraag, zonnebril, strooien hoed, overal blote huid. Opeens staat hij mijn hand te schudden, geeft me zijn rugzak aan, haalt zijn koffer uit de kofferbak van de taxi, vraagt me of mijn vader thuis is. Het zou heel goed kunnen dat het daar, op dat moment was begonnen: dat hemd, die opgerolde mouwen, de ronding van zijn hielen die bij iedere stap weer uit zijn gerafelde espadrilles gleden alsof ze niets liever wilden dan het hete grindpad dat naar het huis leidde uittesten en die vroegen: welke kant op naar het strand? De zomergast van dit jaar. Weer zon saaie. Dan zwaait hij, bijna achteloos en met zijn rug al naar de auto gekeerd, even naar achteren met zijn vrije hand en roept onverschillig Later! naar een andere passagier in de auto met wie hij waarschijnlijk de kosten van de taxi heeft gedeeld vanaf het station. Zonder een naam erbij te noemen, zonder een geintje om wat minder de bink te lijken, niets. De ander wordt met één woord weggestuurd: kordaat, brutaal en bot kies zelf maar, hem kan het niet schelen hoe je het noemt. Let maar eens op, dacht ik, zo gaat hij ook van ons afscheid nemen als het zover is. Met een korzelig, achteloos later! Maar eerst moesten we het zes lange weken met hem zien uit te houden. Ik was volkomen geïntimideerd. Het onbenaderbare type. Al zou ik hem best aardig kunnen gaan vinden. Van de ronding van zijn kin tot aan de ronding van zijn hiel. En vervolgens, binnen enkele dagen, zou ik hem leren haten. Deze zelfde man, wiens foto op het aanmeldingsformulier maanden eerder was opgevallen door een belofte van onmiddellijke affiniteit.
Een geheim betekent niets. Wanneer het wordt onthuld is het verdwenen alsof er nooit een buitenhuis is geweest. Aanvankelijk was iedereen nieuwsgierig, toen de deuren opengingen, maar binnen enkele maanden was het nieuwtje eraf. Men dacht dat men het begreep en misschien deed men dat ook wel. Maar ik bleef zitten met de geest die het verhullen in me had geplant. Ik zat doodstil in mijn auto, werd s nachts wakker van niets. Ik weet dat het fout is, maar soms lig ik op bed en stel me voor dat de deuren opnieuw dichtklappen dat de wereld opnieuw donker wordt en alles weer een reden heeft.
Uit: Die Brunnen (Vertaald door Ulrich Sonnenberg)
Gegen den Strom zu laufen ist wie gegen den Wind zu laufen, ich verkürze die Schrittlänge, laufe an den Pfosten vorbei, die von der alten Hängebrücke noch stehen, und um 6:08:05 hüpfe ich von Stein zu Stein über die Mündung eines rieselnden Bachs und springe auf die breite Kiesbank, die sich entlang der Heddøla bis Grenehølen erstreckt. Mou, keiwai, gwei: Ich murmele ein Wort bei jedem Schritt, den ich auf den Kies setze: niemand, merkwürdig, Gespenst. Die Luft spült mir den Mund, der Kies knirscht und brennt unter den Füßen, und in meinen Ohren höre ich die durchdringenden Schritte von Man Lok auf dem Fußboden in Oslo. Schnell, es eilt, Man Lok entwickelt sich zu einem prächtigen Burschen, haben sie gesagt. Mou, keiwai und gwei, murmele ich wie eine Beschwörungsformel, wobei die Wörter unter den
Schuhsohlen knirschen, und hetze im Gegenwind des Stromes vorwärts.
6:11:42, bei Grenehølen drehe ich um, nehme den Joggingstein in die linke Hand und laufe mit der Strömung zurück. Der Fluss fletscht die Zähne und schnappt nach den Steinen, während er rasch über den Grund fließt, der Strom wirbelt schneller als die Zeit, unmöglich, mit ihm Schritt zu halten. Trotzdem ist es einfacher, im Sog des Flusses zu laufen, ich gehe in lange Schritte über, berühre den Boden nur kurz mit den Ballen und drücke die Beine durch, dass es in den
Tussen de zerken, lezend het verleden Van deze kleine stad, waaruit ik kwam, Waarheen ik telkens wederkeer, vernam Ik achter mij stil wandelende schreden.
Verwonderd zag ik om. Even beneden Het kruis in 't midden draagt een vrouw een vlam. Dit stenen beeld, vlak naast een treurwilgstam, Stond of 't gereed was, op mij toe te treden.
Geen levend mens was daar, maar het geluid, Dat mij bedroog, scheen deze vrouw te wekken En in mijn angst bracht zij de woorden uit:
Sla geen geloof aan klanken, die u trekken, De waarheid is een vuur, geen ijdel woord, Wie waarheid spreekt, die draagt een schroeiwond voort.
Anton van Duinkerken (2 januari 1903 - 27 juli 1968)
Aan alle bezoekers en mede-bloggers een gelukkig Nieuwjaar!
Dorp in de winterdoor Joos de Momper II (1564-1635)
Zum Neuen Jahr
Wir wollen glauben an ein langes Jahr, das uns gegeben ist, neu, unberührt, voll nie gewesener Dinge, voll nie getaner Arbeit, voll Aufgabe, Anspruch und Zumutung. Wir wollen sehen, dass wir's nehmen lernen, ohne allzu viel fallen zu lassen von dem was es zu vergeben hat, an die, die Notwendiges, Ernstes und Großes von ihm verlangen.
Rainer Maria Rilke (4 december 1875 29 december 1926)
I didn't say anything for about a minute. Then I said, "All right. What do they do, the fish and all, when that whole little lake's a solid block of ice, people skating on it and all?"
Old Horwitz turned around again. "What the hellaya mean what do they do?" he yelled at me. "They stay right where they are, for Chrissake."
"They can't just ignore the ice. They can't just ignore it."
"Who's ignoring it? Nobody's ignoring it!" Horwitz said. He got so damn excited and all, I was afraid he was going to drive the cab right into a lamppost or something. "They live right in the goddam ice. It's their nature, for Chrissake. They get frozen right in one position for the whole winter."
"Yeah? What do they eat, then? I mean if they're frozen solid, they can't swim around looking for food and all."
"Their bodies, for Chrissake--what'sa matter with ya? Their bodies take in nutrition and all, right through the goddam seaweed and crap that's in the ice. They got their pores open the whole time. That's their nature, for Chrissake. See what I mean?" He turned way the hell around again to look at me.
"Oh," I said. I let it drop. I was afraid he was going to crack the damn taxi up or something. Besides, he was such a touchy guy, it wasn't any pleasure discussing anything with him. "Would you care to stop off and have a drink with me somewhere?" I said.
He didn't answer me, though. I guess he was still thinking. I asked him again, though. He was a pretty good guy. Quite amusing and all.
"I ain't got no time for no liquor, bud," he said. "How the hell old are you, anyways? Why ain'tcha home in bed?"
The sky too has its changes, but they are less marked than those of the vegetation and the river. Clouds map it up at times, but it is normally a dome of blending tints, and the main tint blue. By day the blue will pale down into white where it touches the white of the land, after sunset it has a new circumference
orange, melting upwards into tenderest purple. But the core of blue persists, and so it is by night. Then the stars hang like lamps from the immense vault. The distance between the earth and them is as nothing to the distance behind them; and that further distance, though beyond colour, last freed itself from blue.
The sky settles everything not only climates and seasons, but when the earth shall be beautiful. By herself she can do little only feeble outbursts of flowers. But when the sky chooses, glory can rain into the Chandrapore bazaars, or a benediction pass from horizon to horizon. The sky can do this because it is so strong and so enormous. Strength comes from the sun, infused in it daily, size from the prostrate earth. No mountains infringe on the curve. League after league the earth lies flat, heaves a little, is flat again. Only in the south, where a group of fists and fingers are thrust up through the soil, is the endless expanse interrupted. These fists and fingers are the Marabar Hills, containing the extraordinary caves.
Edward Morgan Forster (1 januari 1879 - 7 juni 1970)
Scene uit de film van David Lean uit1984 met Victor Banerjee, Judy Davis en Alec Guiness
I AL WAYS WANTED to be rich. I know that probably sounds crass, but its the truth. A true confession.
Around a year ago, I got my wish. After a ten-year bad luck streaka toxic accumulation of endless rejection slips and were going to pass on this and the usual bevy of near-misses (you know, we were really looking for this sort of thing last month), and (of course) never getting my calls returnedthe gods of happenstance finally decided I was worth a smile. And I received a phone call. Check that: I received the phone call that anyone who has ever scribbled for a living always dreams of receiving.
The call came from Alison Ellroy, my long-suffering agent.
David, I sold it.
My heart skipped five beats. I hadnt heard the words I sold it for . . . well, to be honest about it, Id never heard that sentence before.
You sold what? I asked, since five of my speculative scripts were currently doing the Flying Dutchman rounds of assorted studios and production companies.
The pilot, she said.
The television pilot?
Yep. I sold Selling You.
To whom?
FRT.
What?
FRTas in Front Row Television; as in the smartest, hottest producer of original programs on cable .
Douglas Kennedy (New York, 1 januari 1955)
De Nederlandse schrijfster Rascha Peper (pseudoniem van Jenneke Strijland) werd geboren op 1 januari 1949 in Driebergen. Zie ook alle tags voor Rascha Peper op dit blog.
Uit: Zwartwaterkoorts
De mozambieksijzen maakten al sinds gisteren een hangerige indruk en ook de Indische tortels vertrouwde hij niet helemaal. Bovendien bleek, zodra hij met Scheffer op de schouder de deur van de zijkamer opende, de manke merel in gevecht met de blinde. Scheffer dook erop omde orde te herstellen, maar Stutijns beslissing stond meteen vast: de manke merel kon weer teruggezet worden; dit was al de derde keer dat hij zich agressief tegen de blinde gedroeg. Terwijl Scheffer met opgezette borstveren door de kamer hipte om zich door de tortels te laten bewonderen, verzamelde Stutijn de drinkbakken en gooide ze leeg in de wastafel. Bij het vullen kwam Scheffer op de kraan zitten omuit de waterstraal te drinken, terwijl de enig overgebleven rode kardinaal schuin boven hemaan de waterleidingbuis hing om direct zijn plaats in te kunnen nemen als Scheffer klaar was. Zo was hier de pikorde. Argwanend bekeek Stutijn de witkuifgaai, die met verdraaide hals boven op een nestkastje zat. Wat viel er te slapen, terwijl de zon hoog aan de hemel stond? Hij hing de schone drinkbakken op, vulde de voerbakjes bij, sneed een appel in stukjes, schudde een laatste restje buffalowormen uit en greep in het voorbijgaan de manke merel omhemin een kooitje te stoppen dat ging gemakkelijk, in drie maanden tijds was het beestje handtam ge worden. Begin april had hij de horren al in de vensters van de kamer geplaatst, dus het rook hier nu fris, en ook op de gang. s Winters merkte hij zelf wat voor muffe lucht er in de kamer hing, hoe wel hij soms wel twee keer in de week de poep van de vloer schraapte, zelfs van de boomtakken die tussen vloer en plafond geklemd stonden. Die takken zouden eens ververst moeten worden, maar bij de gedachte alleen al zonk hem de moed in de schoenen.
Der Nachthimmel, der ganz frei von Wolken war, wies in der Ferne, über Ostberlin, schon einen hellen Schimmer auf, als Frank Lehmann, den sie neuerdings nur noch Herr Lehmann nannten, weil sich herumgesprochen hatte, daß er bald dreißig Jahre alt werden würde, quer über den Lausitzer Platz nach Hause ging. Er war müde und abgestumpft, er kam von der Arbeit im Einfall, einer Kneipe in der Wiener Straße, und es war spät geworden. Das war kein guter Abend, dachte Herr Lehmann, als er von der westlichen Seite her den Lausitzer Platz betrat, mit Erwin zu arbeiten macht keinen Spaß, dachte er, Erwin ist ein Idiot, alle Kneipenbesitzer sind Idioten, dachte Herr Lehmann, als er an der großen, den ganzen Platz beherrschenden Kirche vorbeikam. Ich hätte die Schnäpse nicht trinken sollen, dachte Herr Lehmann, Erwin hin, Erwin her, ich hätte sie nicht trinken sollen, dachte er, als sich sein Blick zerstreut in den Maschen der hohen Umzäunung des Bolzplatzes verfing. Er ging nicht schnell, die Beine waren ihm schwer von der Arbeit und vom Alkohol. Das mit dem Schnaps war Quatsch, dachte Herr Lehmann, Tequila und Fernet, morgen früh wird es mir schlecht gehen, dachte er, Arbeiten und Schnapstrinken verträgt sich nicht, alles, was über Bier hinausgeht, ist falsch, dachte er, und gerade ein Typ wie Erwin sollte seine Angestellten nicht noch zum Schnapstrinken überreden, dachte Herr Lehmann. Er kommt sich noch großzügig dabei vor, wenn er die Leute zum Schnapstrinken überredet, dachte Herr Lehmann, dabei tut er das bloß, um selbst einen Vorwand zum Saufen zu haben, aber andererseits, dachte er, ist es auch nicht richtig, die Verantwortung auf Erwin abzuwälzen, am Ende ist man immer selber schuld, wenn man Schnaps trinkt.
Uit:Goethe und Schiller. Geschichte einer Freundschaft
Goethe und Schiller waren darauf gefaßt, daß man ihrer überdrüssig werden könnte, und übten sich beizeiten in der Kunst der Publikumsbeschimpfung. Ihren Freundschaftsbund verstanden sie auch als Trutzburg, von wo aus sie wohlgelaunt ihre Blitze gegen das zeitgenössische literarische Leben schleuderten. Goethe und Schiller waren Konkurrenten, ehe sie zu Freunden wurden. Goethe fühlte sich vom Ruhm des Jüngeren bedrängt. Für ihn war Schiller zunächst nichts anderes als eine ungute Erinnerung an den eigenen, inzwischen überwundenen Sturm und Drang. Und Schiller sah in Goethe eine stolze Prüde, der man ein Kind machen muß, um sie vor der Welt zu demütigen. Es mußte einiges geschehen, ehe Schiller an Goethe schreiben konnte: Wie lebhaft habe ich ... erfahren . . ., daß es dem Vortrefflichen gegenüber keine Freiheit gibt als die Liebe und Goethe Schiller gegenüber erklärte: Sie haben mir eine zweite Jugend verschafft und mich wieder zum Dichter gemacht, welches zu sein ich so gut als aufgehört hatte. Was hier im einzelnen geschehen war, davon erzählt dieses Buch. Wie der junge Schiller den bewunderten Goethe bei der Preisverleihung an der Karlsschule als Gast des Herzogs zum ersten Mal erblickte. Wie es in den nächsten Jahren zu einer eigenartigen Parallelität der Lebensläufe kam: Zweimal Flucht und Verwandlung. Schiller flieht aus Stuttgart und dem Machtbereich des Herzogs. Goethe flieht nach Italien. Für beide ist es eine Befreiung zu neuem Künstlertum. Zweimal auch ein neuer Liebesbund. Schiller und Charlotte, Goethe und Christiane. Goethe verliebt und bindet sich sozial nach unten, Schiller nach oben. Dann die mühsame Annäherung, Schiller tastet sich zu Goethe vor, der aber hält auf Abstand. Im Sommer 1794 in Jena schließlich das glückliche Ereignis der gelungenen Begegnung. Von da an beginnt der Briefwechsel, wohl das bedeutendste gemeinsame Werk der beiden und die wichtigste Quelle dieses Buches. Von 1794 bis zum Tode Schillers im Mai 1805 währt die Freundschaft. Die Polarität der Temperamente und Charaktere bewirkt bei jedem eine Steigerung der schöpferischen Kräfte, bei Goethe vor allem in den ersten, bei Schiller in den letzten Jahren der Freundschaft.
Rüdiger Safranski (Rottweil, 1 januari 1945)
Goethe en Schiller voor het Nationaltheater in Weimar
HET huis, waarin Heleen was geboren en waarin ze den geheelen duur van haar jeugd verbleef, stond afgezonderd aan de bocht van een breede rivier, waarvan het water traag tusschen vlakke oevers voortstroomde. Rietland en bosch lagen tusschen plassen aan de overzijde verderop, en daarachter de bleeke, vochtige weien.
Wanneer Heleen in later jaren haar huis herdacht, de blanke plassen, het riet en de weien, dan scheen het aan de beelden van haar verbeelding, alsof het daar altijd late herfst en komende winter was geweest. Op het koude water van de rivier dekten de bonte bladeren het diep en wazig beeld van een hooge, bonte lucht, bleeke nevels zweefden zwak en onvast tusschen wolken en water, in het vochtig bosch beefde damp om elken stam, daar lag de zomerpracht vergaan en de bedroefde roep der late vogels klonk hol als in koude zalen. In de druipende takken wiegden nesten verlaten, het grauwe huis schreide ziltig vocht, bleek onkruid wies uit de spleten en het vervallen hek voelde van groenen uitslag glibberig en kil. Voor-langs het huis, in de bocht van den weg, waar regen het grint gestadig vochtig en donker hield, zuchtten smartelijk de oude, scheeve boomen -, hun duistere kruinen drukten zwaar de knoestige, korte stammen, en beneden dien weg lagen achter berm en sloot de wijde, grijze akkers tusschen smalle greppels; kraaien pikten het winterzaad uit de verwoelde klei, schichtige spreeuwen hipten over de kluiten, schreeuwden met gerekten hals en repten zich weg. Een kruiwagen, omgestort bij verlaten gereedschap, leek aan de aarde vastgekorst, huisjes en boompjes verderop stonden in ijle, blauwe wazen gevat.
Binnen in het hol en donker najaarshuis bewoonden Heleen en de haren maar enkele kamers, de andere stonden leeg, bij gebrek aan meubels. Boven, onder het dak, lagen bloote, grauwe vloeren tusschen koude wanden, leege kasten kierden en klemden en het rook er kil naar rag en vochtig stof. De wind joeg door de scheuren van het dak regen als het herfst en sneeuw als het winter was, het ijzig stuifsel sloeg in ijle plakken tegen balk en bint -, dan drong ook een starre klaarte naar binnen, die den schemer verjoeg en de geheimenissen openbaarde der zwammen, die teer en bleek daar groeiden uit vocht en donkerte van den nazomer af tot in de Mei.
Carry van Bruggen (1 januari 1881 - 16 november 1932)
Uit:The Erpingham Camp and The Ruffian on the Stair (Program Notes, Juni 1967)
"I was born in Leicester thirty-three years ago. Father a gardener, mother a machinist. I had quite an ordinary schooling. I didn't get my eleven plus. I wanted it at the time. So I left school and did this supposedly business course for a year, but it didn't do me any good because I'd no aptitude for keeping accounts and things like that... Yes, I was sacked from all the jobs I had between sixteen and eighteen because I was never interested in any of them. I resented having to go to work in the morning and very often I didn't bother - I just looked in shop windows, or if it was a nice sunny morning I'd sit in the Town Hall square and have an ice-cream."
"At night I belonged to an amateur dramatic society, in fact I belonged to so many it got ridiculous - the rehearsals for the shows clashed. I wanted to be an actor but didn't know how to go about it so I wrote to the Information Bureau in Leicester. They said I'd have to go to R.A.D.A. or some recognized dramatic academy and they gave me a whole list of elocution teachers."
(...)
"I didn't have a very good time at R.A.D.A. really, because I found that in the very first term I actually expected to be taught something. It was complete rubbish. I wasn't taught anything and I learned at the end of the term that I was more enthusiastic and knew more about acting at the beginning of my first term than I did at the end. And during the next two terms, I had two years there, I completely lost my confidence and my virginity."
"I'll wager you know that bandit, lady. . . . I was in the pen with him at Escobedo." "Bring me a bottle of tequila, Sergeant; I've decided to spend the night with this little brunette. . . . What's that? The colonel? . . . Why talk about the colonel now? He can go straight to hell. And if he doesn't like it, it's all right with me. Come on, Sergeant, tell the corporal outside to unsaddle the horses and feed them. I'll stay here. Listen, my girl, you let the sergeant fry the eggs and warm up the tortillas; you come here to me. See this wallet full of nice new bills? They're all for you, darling. Sure, I want you to have them. Imagine! I'm drunk, see, a little, and that's why I'm kind of hoarse. . . . I left half my gullet down Guadalajara way, and I've been spitting the other half out all the way up here. Oh, well, who cares? But I want you to have that money. Hey, Sergeant, where's my bottle? Darling, you're awfully far away. Come closer and pour yourself a drink. You won't, eh? Afraid of your . . . er . . . husband . . . or whatever he is? Well, if he's skulking in some hole, you tell him to come out. What the hell do I care? I'm not scared of rats, see!" Suddenly a white shadow loomed on the dark threshold.
Le continent noir sest rouvert. Il suffit de peu et il faut tout. Je lai voulu, je ne men étonne pas.
Tant de détermination à creuser en moi une brèche qui ne demandait quà sélargir et sapprofondir devait bien donner quelques résultats : ils se sont fait attendre, mais ils sont là désormais, incontestables.
Jaccueille de vieilles sensations assoupies : elles se réveillent, elles nétaient pas mortes, ni parties.
Je suis allé dans cette rue pavillonnaire dune ville que je nai jamais visitée dans un esprit de système ni avec une humeur de nostalgie. Jy suis allé un lundi de pluie avortée, de ciel poisseux, daoût moite. Il ma fallu pour atteindre ce quartier, que je savais méconnaissable par rapport au souvenir que jen avais gardé, emprunter un boulevard arboré dont la tonnelle de feuilles de platanes ne me protégeait pas des grosses gouttes qui annoncent les orages de septembre. Mais laverse sest rapidement calmée, jai replié le parapluie de secours que jai acheté hâtivement dans un grand magasin pour très pauvres, et jai zigzagué entre les flaques déjà grosses.
Les souvenirs étaient trop lointains (de ce trajet autrefois fréquemment suivi) pour que cette course dans les faubourgs populaires de la ville ranime mes émotions. À peine si un nom de rue se chargeait alors de quelque sens, attaché sinon à des personnes, du moins à une fonction, une institution, un organisme dont lénoncé aurait été, ainsi que le veulent les conventions orales, accompagné de son adresse, comme si cette précision lavait humanisé.
De Nederlandse schrijfster Chantal van Gastel werd geboren op 1
januari 1980 in Breda. Zij koos na het behalen van haar vwo-diploma in
1998 voor een studie rechten aan de Universiteit van Tilburg.Ze behaalde haar
propedeuse, maar het schrijven bleef haar passie en al snel bleek dat haar
ambitie niet lag in het nastreven van een juridische carrière. Na het
tweede studiejaar brak ze haar studie af. Ze ging werken in een boekhandel om
zo alvast het gevoel te hebben in het vak te zitten. Door middel van
zelfstudie ontwikkelde ze haar schrijfstijl. Ze volgde een cursus creatief
schrijven en verdiepte zich in alles wat bij het schrijven en het uitgeven van
een boek kwam kijken. Het wierp vruchten af: ze won een
schrijfwedstrijd van het weekblad Yes en publiceerde daarna enkele korte
verhalen in dit tijdschrift. In 2008 verscheen haar debuutroman Zwaar
verliefd! bij The House of Books. Een jaar later werd deze succesvolle
chicklit van Nederlandse bodem opgevolgd door Zwaar beproefd! Daarna
verschenen de losstaande boeken Geknipt voor jou (2010) en Zoek het
maar uit (2011).
Uit: Zoek het maar uit
En zo komt er alweer een eind aan een
enerverende werkdag bij Boek en zo, verkondigt mijn collega Milou vanaf de
andere kant van de winkel. We doen wat we altijd vlak voor sluitingstijd doen:
we beginnen elk in een andere hoek met het recht leggen van de stapels boeken,
tot we elkaar in het midden tegenkomen in een opgeruimd ogende winkel.
Ik moet even lachen
om haar sarcastische opmerking. Er is niet bepaald sprake van topdrukte de
laatste tijd. We kunnen het beter omdopen tot Boek en zooi, antwoord ik als
ik voorbij de hoek loop waar onze ramsj uitgestald ligt. Een hoek die steeds
groter wordt ten opzichte van de rest van het assortiment. Wat moet ik nu met
duizend puzzelwoordenboeken uit het jaar nul? Of met een zestiendelige serie
over tuinieren met een vormgeving die in de jaren zeventig vast enorm vooruit-
strevend was? 101 Tuiniertips voor uw balkon, 101
Tuiniertips voor uw moestuin, 101 Bomen en struiken.
Verwachten ze op
het hoofdkantoor nu echt dat wij deze rommel verkocht krijgen? Ik sla mijn
hand geschrokken voor mijn mond als er op de valreep een klant binnenstapt. Een
oudere vrouw die vaak rond sluitingstijd voor iets onbenulligs komt. Zoals nu
voor ons assortiment wenskaarten van een euro
per stuk en zes
voor vijf euro. Maar de klant is koning, dus begroet ik haar beleefd als ik terug
naar de toonbank loop om alvast het kleingeld in het telrekje te leggen. Milou
haalt de molens met dvds en cds naar binnen.
De Syrische schrijver Adonis
(pseudoniem van Ali Ahmad Sa'id) werd geboren op 1 januari 1930 in Qassabin
in het noorden van Syrië. Hij bezocht een Franstalige middelbare school in Tartu
en studeerde in 1954 af aan de Universiteit van Damascus. In 1955 werd hij voor
een half jaar gevangen gezet vanwege zijn lidmaatschap van de Syrische Sociale
Nationalistische Partij (SSNP). Daarna vestigde
hij zich met zijn vrouw in Libanon, waar hij samen met Yusuf al-Khal en andere beroemde
schrijvers het avant-garde literaire tijdschrift Schi'r ("Poëzie") in
1957 uitgaf. In 1960 verwierf hij het Libanese staatsburgerschap. In 1973 studeerde
hij af aan de Universite Saint-Joseph in Beiroet. In de volgende jaren doceerde
hij, ondanks de beginnende Libanese burgeroorlog, zowel aan de Universite Saint-Joseph,
alsmede aan de Staatsuniversiteit (Université Libanaise) in Beiroet. Sinds 1985
is hij in ballingschap en woont hij in Parijs. In het academisch jaar was 1998/1999 en 2001/2002
Adonis een Fellow aan het Institute for Advanced Study in Berlijn. Gedurende
deze periode werkte hij aan de gedichtencyclus "Al Kitab" (het boek).
Adonis is waarschijnlijk de meest belangrijke Arabische dichter van onze tijd. Door
toevlucht te nemen tot klassieke Arabisch dichters, die vaak geen taboes kenden
en kritisch waren ten opzichte van religie, probeert hij deze openheid te laten
herleven. Behalve door zijn gedichten, wekte hij ook door zijn kritische essays
herhaaldelijk opzien in de Arabische wereld.
New
Testament
He
doesnt speak this language.
He doesnt know the voices of the wastes
a soothsayer in stony sleep,
he is burdened with distant languages.
Here he
comes from under the ruins
in the climate of new words,
offering
his poems to grieving winds
unpolished but bewitching like brass.
He is a
language glistening between the masts,
the knight of strange words.
In the City of the Partisans
I.
Open your arms
O city of Partisans.
Welcome him with thorns
or with stones.
Bind his arms above his head,
stretch them into an archway to the grave,
tattoo upon his head
graven images, brand him with glowing coals
and let the flames consume Mihyar.
II.
More than an olive tree, more
than a river, more than
a breeze
bounding and rebounding,
more than an island,
more than a forest,
a cloud
that skims across his leisurely path:
all and more
in their solitude
are reading his book.
Uit: Aminas Briefe (Vertaald door Günther Frauenlob)
Ich stehe auf dem Bett und sehe nach unten auf die Briefe. Habe sie auf dem Boden ausgebreitet, jeweils mit einer Handbreit Platz dazwischen. 53 Briefe, ein paar Postkarten. Ich habe mir das genau so vorgestellt. Wollte mir einen Überblick verschaffen. Das Schlafzimmer meines Bruders ist so durchgestylt wie die ganze Wohnung. Hellgraue Wände, ein großer Eichenschrank mit Türen aus sandgestrahltem Glas und ein derartig straffbezogenes Bett, wie man es sonst nur in Hotels findet. Ich sehe nach unten auf die Briefe, die Briefe aus drei Jahren, Aminas Briefe. Sie hat nicht jede Woche geschrieben. Manchmal schon, aber meistens vergingen 14 Tage oder ein ganzer Monat, je nachdem, wie viel sie mit dem Studium oder sonst zu tun hatte. Wenn es lange dauerte, schrieb sie mir immer, warum. Ich habe ihr auch geschrieben, aber nicht so oft. Es gab aus der Klinik nicht so viel zu erzählen, außerdem war es nicht leicht, Ruhe zum Schreiben zu finden. Häufig schaffte ich es nicht, einen Brief zu beantworten, bevor der nächste kam. Und sie kamen, darauf konnte ich mich verlassen. Blieb mal eine Woche einer aus, kam er in der folgenden Woche oder spätestens die Woche drauf, aber sie kamen, immer. Es ist jetzt über ein halbes Jahr her, dass ich den letzten Brief von Amina erhalten habe. Seither habe ich ihre Briefe wieder und wieder gelesen, habe darauf geachtet, ob sich ihre Handschrift verändert hat, ob ihre Worte neue Sätze bilden, wenn man sie von oben nach unten oder von unten nach oben liest. Nach Andeutungen gesucht, nach Bemerkungen. Aber ich habe nichts gefunden. Keine Erklärung, warum sie aufgehört hat zu schreiben.
Auf der Station hatte ich gehofft, etwas erkennen zu können, wenn ich mir in aller Ruhe einen vollständigen Überblick verschaffte. Ohne Stress und die ständige Angst, dass plötzlich ein Pfleger in der Tür auftauchte.
Het oninteressante is concreet als een hond. Vorstelijk als een rog, uniek als een kikker, Het oninteressante is sentimenteel als een vlo, Ruimhartig als een baviaan, zacht als een raaf.
Laten we de dierenwereld verder vergeten...
Het oninteressante is aandoenlijk als een tas, Abstract als een koekje, schoon als een bril. Het oninteressante is nieuwsgierig als een kapstok, Vrij als een zeem, schitterend als een tafel.
Laten we de wereld van de dingen vergeten, en snel...
Het oninteressante is magazijnchef, Loodgieter, demagoog, landmeter, Psychiater, laborant, vuilnisman, Hofnar, touwslager, empirist.
laten we ook de wereld van de functies onmiddellijk vergeten!
Leve de camouflage!
Plattegrond
Ik liet mijn stad zien Aan drie duidelijke mannen. De eerste zei: je stad lijkt op een arend. De tweede zei: je stad lijkt op een dingo. De derde zei: je stad lijkt op een slang.
De poorten gingen dicht En de lichten werden zwart Door het zwijgen van de muren.
Ik liet mijn stad zien Aan drie duidelijke mannen. De eerste zei: je stad lijkt op een bizon of op een tijger. De tweede zei: je stad lijkt op een snoek of op een eland. De derde zei: je stad lijkt op een havik of op een giraf.
Er kwam beweging in het water, Er verscheen enige wildernis op de stoep Maar de mannen ontkenden geluk.
Blumenblüten Ob zu Sträußen gebunden im Angebot mit Bindegrün Ob in Gewächshäusern großgezogen mit Guano-Dung Ob in Vasen, Beeten, Rabatten oder Töpfen Ob auf Waldboden, Feldern, am Wegrand oder Flussufer
Blumenblüten, man hat euch verarscht Blumenblüten, man hat euch verraten und verkauft!
Man druckt euch auf geschmacklose Tapeten und kleistert euch zu Man besprüht euch mit Goldlack, wenn ihr nicht hübsch genug seid Man häkelt euch als Topflappen und lässt euch dann anbrennen Man druckt euch auf Klopapier und wischt damit die Popos ab
Blumenblüten, man hat euch verarscht Blumenblüten, man hat euch verraten und verkauft!
Man bildet euch aus Plastik nach und schießt dann auf Jahrmärkten drauf Mit euch schmückt man Rednerpulte von Militärdiktatoren Man nennt euch Stiefmutter, Knotenfuß oder Sumpfdotterblume Männer schenken euch als Strauß, wenn sie untreu waren
Blumenblüten, man hat euch verarscht Blumenblüten, man hat euch verraten und verkauft!
Man rupft euch die Blätter aus, um abzuzählen, ob man geliebt wird Man missbraucht euch in der Werbung, zum Beispiel für Pril Man verspeist schon eure Knospen als Artischocken oder Kapern Manche rauchen euch in Pfeifen und werden high davon
Blumenblüten, man hat euch verarscht Blumenblüten, man hat euch verraten und verkauft!
Euer Duft hängt in Form von Wunderbäumen an Rückspiegeln Man packt euch mit Grünzeug in Zellophan ein Man verarbeitet euch zu Trockenblumen und Potpourri Man hat falsche Scheine nach eurem Namen benannt
Blumenblüten, man hat euch verarscht Blumenblüten, man hat euch verraten und verkauft!
De Tijd kan de Eeuwigheid niet overwinnen. Maar kan de Eeuwigheid één Ogenblik overslaan? Laat dan gerust uw Ziel en uwe Zinnen Op de stroom van de Vreugde vergaan.
Wijsheid
Ach: wat men niet leert uit de wijn, Dat leert men ook niet uit het Boek. Een leven met minst mooglijk pijn, Een stille Dood is wat ik zoek.
II Ach, wat is waarheid? Wat is zeker? Dit is de waarheid, die ik vond: Men schenkt de wijn uit een kruik in een beker En uit de beker in de dronken mond.
III Wie in de druiven meer proeft dan het zoete, Wie in zijne wijn meer proeft dan de wijn, Hij zal iedere vreugd met wroeging boeten, En iedere vriendschap met pijn.
Een vogel
Een vogel floot en deze stoorde Stilte met zijn ongehoorde Tintelende fluit. Die vogel floot voor zich alleen Uit hart en keel ten hemel heen Zijn hoog geluid.
Een vogel kent geen roem of loon, IJdelheid niet. Dus fluit hij schoon Uit eigen lust. Als vogels zó fluit ik, een dichter, Maak het duister leven lichter, Rusteloos hart gerust.
Jacob Israël de Haan (31 december 1881 - 30 juni 1924)
De Surinaamse dichter, percussionist, beeldend kunstenaar, Surinamist, toneelschrijver, regisseur, acteur en maatschappelijk werker Noeki André Mosis (Kingbotho) werd geboren in het District Marowijne op 31 december 1954. Zie ook alle tags voor Kingbotho op dit blog.
Mijn drum en ik
Ik, die ouder ben dan mijn drum Die er al vóór de dood bestond Ik, die mijn drum ergens ontmoette Waar er haast geen blijdschap was
Ik kwam daar aan in de hitte van het vuur Dat de vonken als vuurwerk uiteen deed spatten Ik keek naar mijn drum Ik voelde binnen in mij het vuur branden
Ik voelde de spanning Ik werd boos en wierp mij ter aarde Ik stond op, ik sprong op, en liep er vandaan Ik danste alsof ik me waste en mijn lichaam droogde
Ik bespeelde mijn drum mi asantikotoko-tin-tin-tenenbua mi osiosi-koobua-besuankama-watradyande mi opinti-busumaosolo-gintani
mi odupobi gintani mi opintiman fu kumasi
The questionmark of the world
The mouth is mine the message is yours it came from our grandparents the ancestor of our country
Im the question of the Caribbean you are the question in America we are the question in the world
If youre named Kodyo Amimba John Jose Mohammed Jean
Your roots are deep your offspring is everywhere
The question will stay in the world Negro, What are you?
My name is John Tyree. I was born in 1977, and I grew up in Wilmington, North Carolina, a city that proudly boasts the largest port in the state as well as a long and vibrant history but now strikes me more as a city that came about by accident. Sure, the weather was great and the beaches perfect, but it wasn't ready for the wave of Yankee retirees up north who wanted someplace cheap to spend their golden years. The city is located on a relatively thin spit of land bounded by the Cape Fear River on one side and the ocean on the other. Highway 17 -- which leads to Myrtle Beach and Charleston -- bisects the town and serves as its major road. When I was a kid, my dad and I could drive from the historic district near the Cape Fear River to Wrightsville Beach in ten minutes, but so many stoplights and shopping centers have been added that it can now take an hour, especially on the weekends, when the tourists come flooding in. Wrightsville Beach, located on an island just off the coast, is on the northern end of Wilmington and far and away one of the most popular beaches in the state. The homes along the dunes are ridiculously expensive, and most of them are rented out all summer long. The Outer Banks may have more romantic appeal because of their isolation and wild horses and that flight that Orville and Wilbur were famous for, but let me tell you, most people who go to the beach on vacation feel most at home when they can find a McDonald's or Burger King nearby, in case the little ones aren't too fond of the local fare, and want more than a couple of choices when it comes to evening activities.
THE BROKEN moon lay in the autumn sky, And I lay at thy feet; You bent above me; in the silence I Could hear my wild heart beat.
I spoke; my soul was full of trembling fears At what my words would bring: You raisd your face, your eyes were full of tears, As the sweet eyes of Spring.
You kissd me then, I worshippd at thy feet Upon the shadowy sod. Oh, fool, I lovd thee! lovd thee, lovely cheat! Better than Fame or God.
My soul leapd up beneath thy timid kiss; What then to me were groans, Or pain, or death? Earth was a round of bliss, I seemd to walk on thrones.
And you were with me mong the rushing wheels, Mid Trades tumultuous jars; And where to awe-struck wilds the Night reveals Her hollow gulfs of stars.
Before your window, as before a shrine, I ve knelt mong dew-soakd flowers, While distant music-bells, with voices fine, Measurd the midnight hours.
There came a fearful moment: I was pale, You wept, and never spoke, But clung around me as the woodbine frail Clings, pleading, round an oak.
Upon my wrong I steadied up my soul, And flung thee from myself; I spurnd thy love as t were a rich mans dole, It was my only wealth.
I spurnd thee! I, who lovd thee, could have died, That hopd to call thee wife, And bear thee, gently-smiling at my side, Through all the shocks of life!
Too late, thy fatal beauty and thy tears, Thy vows, thy passionate breath; I ll meet thee not in Life, nor in the spheres Made visible by Death.
Alexander Smith (31 december 1830 - 5 januari 1867)
Uit: The Feather Pillow (Vertaald door A.Z. Foreman)
Suddenly Jordan, with deep tenderness, ran his hand very slowly over her head, and Alicia instantly burst into sobs, throwing her arms around his neck. For a long time she cried out all the fears she had kept silent, redoubling her weeping at Jordan's slightest caress. Then her sobs subsided, and she stood a long while, her face hidden in the hollow of his neck, not moving or speaking a word.
This was the last day Alicia was well enough to be up. On the following day she awakened feeling faint. Jordan's doctor examined her with minute attention, prescribing calm and absolute rest.
'I don't know,' he said to Jordan at the street door. 'She has a great weakness that I am unable to explain. And with no vomiting, nothing...if she wakes tomorrow as she did today, call me at once.
When she awakened the following day, Alicia was worse. There was a consultation. It was agreed there was an anaemia of incredible progression, completely inexplicable. Alicia had no more fainting spells, but she was visibly moving toward death. The lights were lighted all day long in her bedroom, and there was complete silence. Hours went by without the slightest sound.
Alicia dozed. Jordan virtually lived in the drawing room, which was also always lighted. With tireless persistence he paced ceaselessly from one end of the room to the other. The carpet swallowed his steps. At times he entered the bedroom and continued his silent pacing back and forth alongside the bed, stopping for an instant at each end to regard his wife.
Suddenly Alicia began to have hallucinations, vague images, at first seeming to float in the air, then descending to floor level. Her eyes excessively wide, she stared continuously at the carpet on either side of the head of her bed. One night she suddenly focused on one spot. Then she opened her mouth to scream, and pearls of sweat suddenly beaded her nose and lips.
Horacio Quiroga (31 december 1878 19 februari 1939)
De Nederlandse dichteres en schrijfsterAnne Vegter werd geboren in Delfzijl op 31 december 1958.
Nadat ze een jaar in een psychiatrische inrichting had gewerkt en na uitstapjes naar kunstgeschiedenis en pedagogiek, ging ze naar de drama-opleiding van de toenmalige Akademie voor Expressie door woord en gebaar in Utrecht.
Schrijven en illustreren werden voor haar echter steeds belangrijker. Via het kindertijdschrift St. Kitts van de Bovenwindse kwam ze in contact met Geerten Ten Bosch. Dat resulteerde in het kinderboek De dame en de neushoorn, waarbij Anne Vegter de tekst schreef en Geerten Ten Bosch illustreerde. Voor dit boek kregen ze in 1990 de Woutertje Pieterse Prijs.
In 1991 werd Vegters eerste gedichtenbundel Het veerde gepubliceerd. In hetzelfde jaar werd ze genomineerd voor de AKO-Literatuurprijs voor het kinderboek Verse Bekken! Vanaf die tijd was haar naam gevestigd. Ze maakte deel uit van jurys, werd docente aan de Schrijversvakschool in Amsterdam, kreeg een zaterdagse rubriek in De Volkskrant en leverde een wekelijkse bijdrage aan het VPRO-radioprogramma De Avonden. In 1994 debuteerde Vegter als prozaschrijfster met de verhalenbundel Ongekuiste versies en twee jaar later schreef ze haar eerste toneelstuk Het recht op fatsoen.
In 2004 ontving Anne Vegter de Anna Blaman Prijs voor haar hele oeuvre. In januari 2012 won Anne Vegter de Awater Poëzieprijs 2011 voor haar bundel Eiland berg gletsjer.
Negen
moest ik worden, negen werden ik en mijn vriendjes later, allemaal vroeger, maar ik zei neger, een woord
dat wel kon, ik word negerrrrrr. Mijn broer fluisterde in me dat ik groot werd en dat onder de haren van grote
kunstenaars kleine oren zitten en dat oren groeien als je ouder wordt maar die van kunstenaars blijven klein
en daarom sterven ze jong, een gotspe. Vind je niet? Wat? Laat maar. Mijn broer had ogen zonder kleur, heel authentiek
hoorde ik en dat kon wat worden. Ik vergat wat. Elf alweer twaalf, veertien en ik bruinde, ik zonde
en er brak een tijd aan. Mijn broer kwam niet meer thuis. In de zekerheid van een aantal onopgeloste vraagstukken
leidde ik een blank leven in een stad van grote mensen, in de zekerheid van een aantal onopgeloste vraagstukken.
Uit eten
Je kunt het beste maar met plezier doen wat je anders ook met plezier zou doen. Als er geen maaltijd tussen zou zitten!
Er is vroeger nooit gesproken over de maaltijd als een zaak. Een netelige zaak? Maar sinds de kinderen!
Die eten ook werkelijk niets van wat wij vinden dat zij te eten hebben. En al die oude koek, daar lachen zij om. Courgettes, jij durft! Of aubergines, het moet niet gestoorder worden.
'Zoon snijdt gezicht uit raapje' (Er stak een tong door, zijn tong en tot zover was de maaltijd overzichtelijk bedorven.) Maar zie de schaapjes eens in bed te krijgen zonder volle maag, die mekkeren.
De ene heeft zijn guldens dreigend belegd in 'De Berehap', daar frituurt men maagvulling. Ik vind het goed, wat ben ik er voor eentje? Doe mij ook maar met.
Hij herinnerde zich een filmpje waarin een praatgrage natuurkundige het voor elkaar kreeg om gezworen alfas als hij en zijn broer het gevoel te geven dat ze iets van de kwantummechanica begrepen. (Richard Feynman, zei Sigerius later, die hadden we toen net begraven.) De man zelf wreef over zijn stoppelige kaken en vertelde over computers, over het heelal, over Maurits Escher alsof het vergooide tijd was ooit nog ergens anders over te praten. Hij bleek gejudood te hebben tegen Geesink en Ruska, maar was vooral Zomergast omdat hij een Fields-medal had gekregen, een onderscheiding die Van Ingen de Nobelprijs voor de wiskunde noemde. Sindsdien was Sigerius uitgegroeid tot een nationale troetelwetenschapper. Geregeld schoof hun rector na een werkdag op de campus aan in een nieuwsrubriek of bij Barend & Van Dorp, programmas waarin hij wetenschappelijk commentaar gaf op de actualiteit, sprankelend intelligent en tegelijk merkwaardig volks, er zat nooit een woord Chinees bij. Als fotograaf van de Weekly had Aaron er met zijn neus bovenop gestaan toen Sigerius de bestuursvleugel innam, en wat zijn camera zag, zag iedereen: dit was de man die Tubantia nodig had. Gewoon door te zijn wie hij was verloste Sigerius hun ondergeschoven, zachtjes ingedutte Calimerouniversiteit van haar Twentse schroom. Al tijdens zijn inaugurele rede beloofde hij van Tubantia de sterkste onderzoeksuniversiteit van Nederland te maken, een zinsnede die het nos-journaal s avonds uitzond. Hij was een media-magneet: zodra het woord universiteit ergens viel verschenen die bloemkooloren in beeld, en verkondigde hún rector namens hún universiteit zijn mening over de concurrentiepositie van Nederlandse onderzoeksscholen, over meisjes en techniek, over de toekomst van internet, het donderde niet waarover. Net zo makkelijk zoog Sigerius internationale topgeleerden aan. Misschien was het jammer dat die Fieldsmedaille geen échte Nobelprijs was, natuurlijk was dat jammer, toch betoverde zijn aura van wiskundige genialiteit investeerders in pure wetenschap, ongecijferde kamerleden met kennisportefeuilles, telefoniegiganten en chipsbakkers die hun laboratoria rond de campus vestigden. En misschien zelfs scholieren, ook zij kenden Sigerius stoppelige kop van televisie; vergeet het gouden grut niet, ieder jaar opnieuw moesten de ettertjes naar de Twentse negorij gelokt worden, hoe bezweer je die kinderen, hoe behéks je ze?
Peter Buwalda (Blerick, 30 december 1971)
De Amerikaanse schrijver, dichter en componistPaul Bowles werd geboren in New York op 30 december 1910. Zie ook alle tags voor Paul Bowles op dit blog.
Uit:The Sheltering Sky
Tunner himself was an essentially simple individual irresistibly attracted by whatever remained just beyond his intellectual grasp. Contenting himself with not quite being able to seize an idea was a habit he had acquired in adolescence, and it operated in him now with still greater force. If he could get on all sides of a thought, he concluded that it was an inferior one; there had to be an inaccessible part of it for his interest to be aroused. His attention, however, did not spur him to additional thought. On the contrary, it merely provided him with an emotional satisfaction vis-à-vis the idea, making it possible for him to relax and admire it at a distance.
( )
[Port] felt a sudden shudder of self pity that was almost pleasurable, it was such a complete expression of his mood. It was a physical shudder; he was alone, abandoned, lost, hopeless, cold. Cold especially a deep interior cold nothing could change. Although it was the basis of his unhappiness, this glacial deadness, he would cling to it always, because it was also the core of his being; he had built the being around it.
Es war Weihnachten 1812, Heiliger Abend. Einzelne Schneeflocken fielen und legten sich auf die weiße Decke, die schon seit Tagen in den Straßen der Hauptstadt lag. Die Laternen, die an langausgespannten Ketten hingen, gaben nur spärliches Licht; in den Häusern aber wurde es von Minute zu Minute heller, und der »Heilige Christ«, der hier und dort schon einzuziehen begann, warf seinen Glanz auch in das draußen liegende Dunkel.
So war es auch in der Klosterstraße. Die »Singuhr« der Parochialkirche setzte eben ein, um die ersten Takte ihres Liedes zu spielen, als ein Schlitten aus dem Gasthof »Zum grünen Baum« herausfuhr und gleich darauf schräg gegenüber vor einem zweistöckigen Hause hielt, dessen hohes Dach noch eine Mansardenwohnung trug. Der Kutscher des Schlittens, in einem abgetragenen, aber mit drei Kragen ausstaffierten Mantel, beugte sich vor und sah nach den obersten Fenstern hinauf; als er jedoch wahrnahm, daß alles ruhig blieb, stieg er von seinem Sitz, strängte die Pferde ab und schritt auf das Haus zu, um durch die halb offenstehende Tür in dem dunklen Flur desselben zu verschwinden. Wer ihm dahin gefolgt wäre, hätte notwendig das stufenweise Stapfen und Stoßen hören müssen, mit dem er sich, vorsichtig und ungeschickt, die drei Treppen hinauffühlte.
Der Schlitten, eine einfache Schleife, auf der ein mit einem sogenannten »Plan« überspannter Korbwagen befestigt war, stand all die Zeit über ruhig auf dem Fahrdamm, hart an der Öffnung einer hier aufgeschütteten Schneemauer. Der Korbwagen selbst, mutmaßlich um mehr Wärme und Bequemlichkeit zu geben, war nach hinten zu, bis an die Plandecke hinauf, mit Stroh gefüllt; vorn lag ein Häckselsack, gerade breit genug, um zwei Personen Platz zu gönnen. Alles so primitiv wie möglich. Auch die Pferde waren unscheinbar genug, kleine Ponys, die gerade jetzt in ihrem winterlich rauhen Haar ungeputzt und dadurch ziemlich vernachlässigt aussahen. Aber wie immer auch, die russischen Sielen, dazu das Schellengeläut, das auf roteingefaßten, breiten Ledergurten über den Rücken der Pferde hing, ließen keinen Zweifel darüber, daß das Fuhrwerk aus einem guten Hause sei.
Theodor Fontane (30 december 1819 - 20 september 1898)
K.D. vorm Fernseher.Fernsehgeräusche.Die Arbeitslosenzahlen.Bierdosen.
Janine kommt mit Einkäufen, will in die Küche, überlegt es sich anders und setzt sich neben
K-D auf 's Sofa.
Janine:
Und?Wie war's?
K-D:stiert auf den Bildschirm
Wie war was?
Janine:
Auf 'in Amt.Franzi hat gesagt, die haben dreißig neue ABM's bewilligt?
K-D:
antwortet nicht.
Janine:knufft ihn
Ich hab dich was gefragt.
K-D:empört
Die zeigen da ne Scheiße in der Glotze-
Janine:
K-D!
K-D:
Du glaubst es echt nicht, was da für ne Scheisse geboten wird-
Janine:begreift
Du warst gar nicht da.
K-D:
Da sollte man sich echt mal beschweren-
Janine:wird wütend
Ich GLAUBS NICHT!Du warst 'überhaupt nicht da!
K-D:
Die servieren da eine Scheiße in der Glotze-
Janine:Nimmt die Fernbedienung und schaltet den Fernsehen aus
Was die da in der Glotze servieren ist ein Witz dagegen, was für 'ne Scheiße ichzu Hause serviert kriege.Warum bist du nicht dagewesen?
Peter Lund (Flensburg, 30 december 1965)
De Amerikaanse dichter, schrijver en criticus Joshua Clover werd geboren op 30 december 1962 in Berkeley, California. Zie ook alle tags voor Joshua Clover op dit blog.
An Archive of Confessions, A Genealogy of Confessions
Now the summer air exerts its syrupy drag on the half-dark
City under the strict surveillance of quotation marks.
The citizens with their cockades and free will drift off
From the magnet of work to the terrible magnet of love.
In the far suburbs crenellated of Cartesian yards and gin
The tribe of mothers calls the tribe of children in
Across the bluing evening. Its the hour things get
To be excellently pointless, like describing the alphabet.
Yikes. Its fine to be here with you watching the great events
Without taking part, clinking our ice as they advance
Yet remain distant. Like the baker always about to understand
Idly sweeping up that he is the recurrence of Napoleon
In a bakers life, always interrupted by the familiar notes
Of a childish song, no more sleepy dreaming, we float
Casually on the surface of the day, staring at the bottom,
Jotting in our daybooks, how beautiful, the armies of autumn.
Douglas Coupland, Willy Spillebeen, Norbert Hummelt, Rudyard Kipling, Georg von der Vring
De Canadese schrijver Douglas Coupland werd geboren op 30 december 1961 in een militaire kazerne in Rheinmünster-Söllingen in Duitsland. Zie ook alle tags voor Douglas Coupland op dit blog.
Uit: Generation A
How can we be alive and not wonder about the stories we use to knit together this place we call the world? Without stories, our universe is merely rocks and clouds and lava and blackness. It's a village scraped raw by warm waters leaving not a trace of what existed before.
Imagine a tropical sky, ten miles high and a thousand years off on the horizon. Imagine air that feels like honey on your forehead; imagine air that comes out of your lungs cooler than when it entered.
Imagine hearing a dry hiss outside your office building's window. Imagine walking to the window's louvered shutters and looking out and seeing the entire contents of the world you know flow past you in a surprisingly soothing, quiet sluice of gray mud: palm fronds, donkeys, the local Fanta bottler's Jeep, unlocked bicycles, dead dogs, beer crates, shrimper's skiffs, barbed wire fences, garbage, ginger flowers, oil sheds, Mercedes tour buses, chicken delivery vans.
...corpses
...plywood sheets
...dolphins
...a moped
...a tennis net
...laundry baskets
...a baby
...baseball caps
...more dead dogs
...corrugated zinc
Imagine a space alien is standing with you there in the room as you read these words. What do you say to him? Her? It? What was once alive is now dead. Would aliens even know the difference between life and death?
Douglas Coupland (Rheinmünster-Söllingen, 30 december 1961)
De Vlaamse dichter en schrijver Willy Spillebeen werd geboren in Westrozebeke op 30 december 1932. Hij viert vandaag zijn 80e verjaardag. Zie ook alle tags voor Willy Spillebeen op dit blog.
Vlieger
Ik spit in mijn tuin van heden en het handvat van mijn spade wordt plots de houten klos - het vliegertouw schiet los en de vlieger op een windvlaag springt als een vis in de hemel.
We liepen die middag over de stoppels van de keiheuvel bij het kastanjebos. Het was de laatste augustusmaand van mijn kinderjaren en ons spel duurde niet langer dan een uur. Maar dat ene uur bleef leven en zoveel latere jaren zijn dood.
Plots brak een onweer los. De wereld leek te vergaan. De vlieger werd doorweekt. Hij is nooit meer omhooggegaan.
mein kind war krank. nur eine nacht lag es bei hohem fieber. jetzt sieht es veilchen wo noch keine sind. die frühjahrsstürme sind noch nicht vorüber u. an den tonnen reißt im hof der wind.
seltsame dinge sind in seinem wehen .. ich soll mich nach den veilchen bücken, befiehlt mein kind. es weiß noch nichts von meinem rücken u. daß wir eingeschlossen sind. wir hören radio
u. spielen karten. die elster auf dem dach. mein kind gewinnt. jetzt soll ich still sein, denn mein kind singt lieder. ich soll ein anderer sein u. wär es gern. mir selber will an diesem tag nichts
glücken. dann sehen wir für eine stunde fern .. u. früher stand ich selbst einmal im garten. da war ein goldregen, es war im mai. auf einem foto schaue ich beklommen .. dann sehen wir nach mond u.
abendstern. wir sitzen unterm hollerbusch u. warten. u. kommen erst die mauersegler u. jagen sich bis untern first u. ist mir dann was mich bedrückt genommen, dann winke ich, dann winke ich.
Die Zeit, die mich betrog, Die wolkengleich entflog Übers Gebirg von dannen zog. Die Stunde jahrefern, Im West versunkner Stern, Auf ihrem Grunde ruht ich gern. Die Seele, welche fragt, Von Herz zu Herz sich wagt, Hat solcher Ruhe abgesagt. Die Seele und das Wort, Sie haben keinen Ort, Sie tönen ohn Besinnen fort.
Kleiner Faden Blau
Kleiner Faden Blau, Aus der Pfeife steigend, Freut mich, wenn ich schweigend Sitz und Zeilen bau.
Beides nicht von Übel Und zugleich nichts wert. Wer hat mich's gelehrt? Und aus welcher Fibel?
Und wo will's hinaus? Eh ich das begreife, Klopf ich mancher Pfeife Noch die Asche aus.
Georg von der Vring (30 december 1889 1 maart 1968)
Martin was veranderd. Dat viel me meteen op toen hij in de deuropening verscheen en opgewonden verkondigde dat het oorlog was. Het was woensdagochtend 5 augustus 1914. Ik zat te lezen in Paradise Lost. Zijn komst verraste me meer dan zijn woorden. Ik wist niet wat te zeggen.
Dat is verdomd goed nieuws, niet? vroeg hij, verbaasd dat ik zijn enthousiasme niet spontaan deelde, en als om me te overtuigen voegde hij eraan toe: We zullen die Duitsers eens n lesje leren!
Zijn stem was zwaarder geworden en hij praatte nog platter dan voorheen. Ook had hij meer kleur in zijn gezicht en op zijn hoofd stond een andere pet dan ik me herinnerde. Het muisgrijze, mouwloze vestje droeg hij nog wel, maar het zat een stuk strakker om zijn romp dan toen hij het van mij had
gekregen zijn borst en schouders waren opmerkelijk breder geworden van het harde werk in de dokken. Maar verder was hij nog altijd even klein als de laatste keer dat we elkaar hadden
gezien, zowat een jaar eerder. Daarna was ik nog enkele keren bij hem thuis langsgegaan, maar hij was er nooit.
Hij is vast weer met die lui van Cunningham op pad, verontschuldigde zijn moeder zich dan in zijn plaats. Straks komt ie weer vol schrammen en blauwe plekken thuis. Hij is geen haar beter dan Shakespeare.
Shakespeare was de hond die Martin op een koude dag uit het Wenlock Basin had gehaald. Hij was als enige van een nest pups ontsnapt uit een jutezak, kort voor die helemaal onderging. Met gevaar voor eigen leven was Martin het donkere water in gesprongen en had hem gered van de verdrinkingsdood.
Shakespeare werd grootgebracht met melk van Martins moeder, die toen net van Molly en Poppy was bevallen. In een koffielepel, die ze onder haar tepel hield, liet mevrouw Bromley, iedere keer nadat ze een van de tweelingmeisjes had gezoogd, een paar druppels vallen, waarmee Martin en ik naar de toen nog slechts een vuistgrote pup liepen om hem te voeren.
ON A DECEMBER afternoon in 1910 Thomas Mann treated his immediate family circle, his wife and elder brother, to a reading of a short work of fiction, "The Fight Between Jappe and Do Escobar," which he had just that day completed. Mann, who was then in his mid-thirties, had been feeling as ill-humored, as cantankerous, as irritably out of sorts, as one of his own neurotic protagonists. He had laid aside (temporarily, he assumed) a projected comic novel to which, as it transpired, he would return only at the very end of his life and which was first published, in English, with the rather unwieldy title Confessions of Felix Krull, Confidence Man: the Early Years, in 1955. He had also been troubled, although less profoundly than might have been predicted, by the horrific death of his younger sister Carla. The garish circumstances of her suicide--she had swallowed, as Mann himself was later to write, with an unnerving absence of sibling warmth, "enough potassium cyanide to kill a company of soldiers"--suggested that poor Carla had ceased to make too much of a distinction between her own life and the melodramas in which, as a hopelessly third-rate actress, she had tended to be cast.
Cover van de Duitse vertaling Adzio und Tadzio met Björn Arnesen
Unable to channel his intellectual energies into any form of extended labor, Mann had quickly dashed off his new story after an unexpected encounter with a childhood friend, Count Vitzum von Eckstadt, revived memories of their schooldays together, memories which, as was almost invariably his custom, he sought at once to transmute into fiction. "The Fight Between Jappe and Do Escobar" is a minor but perfectly achieved example of Mann's storytelling genius. It centers on an abortive fist-fight between two youths, a German and a Spaniard, refereed by a somewhat equivocal dancing-master, Herr Knaak ("who picked up the edge of his frock-coat with his finger-tips, curtsied, cut capers, leaped suddenly into the air, where he twirled his toes before he came down again"), and observed by a third boy, a twelve-year-old English cherub named Johnny Bishop. This is how Mann pictures Johnny in his Sunday finery: "He was far and away the best-dressed boy in town, distinctly aristocratic and elegant in his real English sailor suit with the linen collar, sailor's knot, laces, a silver whistle in his pocket and an anchor on the sleeves that narrowed round his wrists."
Gilbert Adair (29 december 1944 8 december 2011)
"Whenever I stumble over my own feet, or blurt out a thought which makes no sense at all, or leave the house wearing one pattern too many, I always think, its okay, Im from New Jersey. I love New Jersey, because its not just an all-purpose punchline, but probably a handy legal defense, as in, Yes, I shot my wife because I thought she was Bigfoot, but Im from New Jersey.
New Jersey never disappoints. The paper placemats at Jersey diners are often printed with factoids about the Garden State, but they rarely mention that, as of this writing, the last three New Jersey governors have all broken their legs while in office. Among those on this disabled list was ex-Governor McGreevey, who stepped down after coming out as a proud Gay American, having appointed his Israeli mancrush as the State Director of Homeland Security. McGreevey and his understandably peeved ex-wife then published duelling memoirs, and Jim later crowed that Dinas book hadnt sold well due to her awful appearance on Oprah, in an inappropriate and ill-fitting ballgown with a plunging neckline. Jim is now studying to become a Jesuit priest.
I was raised in the suburb of Piscataway, where the Chamber of Commerce sponsored a promotional billboard picturing two cartoon Native Americans, in feathers and striped warpaint. One of these braves was shading his eyes with his hand and scanning the horizon, with the caption, They went Piscataway! Piscataway is also the home to many industrial parks, where gracefully landscaped acreage surrounds the buildings which market bath towels, silicone breast implants, and napalm. Theres a nearby complex which manufactures the contraceptive Orthocreme, and the site is so large that it contains a road named Ortho Drive. There also used to be a majestic grove of evergreens along the highway, enhancing a sign that advertised feminine hygiene products, with enormous, lustrously lit scripted letters reading, Modess . . . because. As a child, this sign enticed and confused me. Because why?"
'... the Welte-Mignon that didn't just record the notes but more perforations that actually reproduced all the shadings and subtleties of the artist, the unique performances of their own work by Debussy and Grieg, Rachmaninoff George Gershwin and the greatest pianists, Paderewski and God knows who, don't you see? These Welte, Duo-Art Pianolas, Ampico all over the place what they'd done was to make the transient permanent, given the fleeting nature of music of great performances of great music a permanence that's the heart of authenticity....when Welte's reproducing apparatus put Debussy into the piano you wouldn't need Debussy. You wouldn't need Grieg you wouldn't need Gershwin or Paderewski or any of them because you'd have authenticity and the whole concept of authenticity preserved, the music itself and the fleeting performances brought together forever, given permanence that's the heart of authenticity'
William Gaddis (29 december 1922 - 16 december 1998)
»Absolute Finsternis ist etwas Grausames. Mein Vater war ein jähzorniger Mann, aber schon damals stellte er uns Kindern, wenn wir uns im Dunkeln fürchteten, ein Öllichtchen ins Schlafzimmer. Das kostete fast nichts und half so. Wenn wir nachts schrien, trug er uns singend den langen Flur auf und ab, bis wir uns beruhigt hatten. Vor nichts, vor keinem Menschen habe ich in meinem Leben Angst gehabt, nur vor dem Dunkeln.
( )Der dich behütet schläft nicht stand auf dem Leinentuch entlang dem Bett, in dem wir alle einmal schliefen.Wir alle wußten es rückwärts auswendig.«
»Meine Mutter war eine geduldige, weichherzige Frau, die sehr schön weinen konnte, vor so schrecklich vielen Jahren, aber in der Erbitterung über eine Ungerechtigkeit schlug sie beim Bettenmachen laut schimpfend auf die Kissen ein und prügelte sie anstelle ihrer leibhaftigen Feinde, bis sie wieder lachen wollte.«
»Meine Mutter war immer eine großzügige, fromme Frau. Einmal allerdings, lange vor meiner Geburt, passierte folgendes: Zur selben Tanzstunde, die mein späterer Vater besuchte, ging auch ihre Kusine. Meine Mutter sollte Schneiderin werden, zu Hause war kein Geld für Vergnügungen dieser Art. Mein Vater, ein eleganter, leidenschaftlicher Tänzer, wurde von den Mädchen sehr umschwärmt, besonders die Kusine hatte beschlossen, ihn zu heiraten. Statt dessen holte ihn meine Mutter im hübsch geschneiderten Kleid jedesmal von der Tanzstunde ab. Keiner anderen gelang es, ihn zu erobern.
Lange nach ihrer Heirat und kurznach dem Tod der Kusine erfuhr meine Mutter durch Zufall von einer
sehr abschätzigen Äußerung der Verstorbenen über ihr Heranmachen an meinen Vater. Da ruhte nun also die tote Kusine in der Familiengruft und hatte doch sie, meine sonst nicht rachsüchtige Mutter, verleumdet, Schändliches, Erlogenes über sie verbreitet, während sie so ahnungslos Tränen vergossen hatte an ihrem Grab.
Brigitte Kronauer (Essen, 29 december 1940)
De Duitse schrijfster Carmen Sylva werd geboren op 29 december 1843 in Neuwied als prinses Pauline Elisabeth Ottilie Luise zu Wied. Zie ook alle tags voor Carmen Sylva op dit blog.
Das Erwachen
Wo waren nur alle die Blumen versteckt, Die nun zum Blühen gekommen? Was hat die Mägdlein vom Schlaf erweckt, Die nun in Schönheit entglommen?
Das war ein einziger leichter Hauch, Man weiß nicht, von wo er geblasen, Er küßte die Bäume, die Blumen, den Strauch, Die Wangen, die Erde, den Rasen.
Und sie wußten gar nicht, daß sie geküßt, Bemerkten nicht ihr Benehmen; Denn wenn es der Spröden Eine nur wüßt, Sie würde zu Tode sich schämen.
Alpenglühen
Es stand der Fels in Sonnengluth Den Tag entlang, Sie hat am Herzen ihm geruht, Bis Untergang.
Was Wunder, daß er rosgen Schein Zu Thal gesandt? Ist doch der arme alte Stein In Lieb entbrannt!
Und giebt der Erde scheu zurück Den warmen Strahl, Und steht und träumt von seinem Glück, Zu seiner Qual.
Carmen Sylva (29 december 1843 2 maart 1916)
Onafhankelijk van geboortedata:
De Duitse dichter, schrijver en vertaler Alexander Gumz werd geboren op 19 december 1974 in Berlijn. Gumz studeerde Duitse literatuur en filosofie. Hij is redacteur bij Texttonlabel KOOK en organisator voor het poëziefestival berlin. Hij is ook mede-oprichter van het festival LAN Drie dagen jonge literatuur en muziek in Berlijn en van HAM.LIT. Lange Nacht van de jonge Duitse literatuur en muziek in Hamburg. Gumz werkte onder andere bij seminars en workshops van de Literatur Werkstatt Berlin en aan de Vrije Universiteit Berlijn. Gumz ' eigen gedichten werden gepubliceerd in diverse tijdschriften en bloemlezingen. Geselecteerde gedichten werden vertaald in het Engels, Pools, Perzisch, en Slowaaks. Zelf heeft hij dichten vertaald uit het Pools en het Engels en gepubliceerd in Duitsland. Zijn eerste dichtbundel ausrücken mit modellenwerd in 2011 gepubliceerd.
AUSRÜCKEN MIT MODELLEN
doppelte dinge unter den heute untröstlichen sinnen nur das draufhalten das anziehen von lichtschutzmasken kann uns den abend retten: ein lautloses geschäft
in den schaltkreisen (ein pochen und knacken) strahlen die bei jedem versuch den moment zu verlängern unter beschuss geraten
wir sehen unsere bewegungen im dunkeln bunt gerändert sich auf bildschirme legen (unbezahlt natürlich) ein atemlabor geöffnet
wenn die herrschaften aus unseren adern treten und sich vorstellen: atomkränze sinusanlagen nicht streng genug auf der innenseite der hoffnungen
galante festivitäten wie zum beispiel das ausrücken nach unerreichbar nahen inseln
(zu jean-antoine watteau: l'embarquement pour cythère)
Alexander Gumz (Berlijn, 19 december 1974)
De Duitse dichteres Vesna Lubina werd geboren in 1981 als dochter van Bosnische immigranten in Witten. Momenteel woont zij in Orlando, Florida. Ze studeerde filosofie en literatuur, kunst en media en religieuze studies in Konstanz, Tübingen en New York. Tegelijkertijd studeerde ze literaire schrijven aan de Tübinger Studio Literaturen theater bij Dagmar Leupold. Vanaf 2005-07 werkte ze als redacteur, journalist en vertaler voor een online magazine over de IJslandse kunst en cultuur. In de jaren 2001 - 2003 een verbleef zij in IJsland. Sinds 2007, filosofische vertalingen, co-organisatie van kunstprojecten, reizen naar Mexico en in de Verenigde Staten. In 2008 werd de bloemlezing Geburt eines Engels. Gedichte aus Slowenien gepubliceerd. In de herfst van 2008 nam zij deel aan de Landesliteraturtagen Baden-Württemberg met een leespresentatie over Hermann Hesse. Vesna Lubinas gedichten zijn gepubliceerd in diverse tijdschriften en bloemlezingen.
Deutsche Fassaden
die Namen der Spieler werden nicht länger vermerkt: das zertretene Hasenkraut im Unterholz
Einreisedokumente gefaltet die Sprache erneut abgelegt, den Jungs ein letztes Mal zuhören dem Ball gegen die Hauswand wieder wieder
dem Bauern von damals einen Gruß mit dem schiefen Zahn, den Lippen verbogen
vom Geburtsort nur eine Station: mein Vogel mein Kissen schweigen
Liu Xiaobo, Burkhard Spinnen, Shen Congwen, Engelbert Obernosterer, Conrad Busken Huet, Manuel Puig, Hildegard Knef
De Chinese dichter en mensenrechtenactivist Liu Xiaobo werd geboren in Changchun op 28 december 1955. Zie ook alle tags voor Liu Xiaoboop dit blog.
To Xia
My dear, I'll never give up the struggle for freedom from the oppressors' jail, but I'll be your willing prisoner for life.
I'm your lifelong prisoner, my love
I want to live in your dark insides surviving on the dregs in your blood
inspired by the flow of your estrogen
I hear your constant heartbeat
drop by drop, like melted snow from a mountain stream if I were a stubborn, million-year rock you'd bore right through me drop by drop
day and night
Inside you I grope in the dark and use the wine you've drunk to write poems looking for you I plead like a deaf man begging for sound Let the dance of love intoxicate your body
I always feel your lungs rise and fall when you smoke in an amazing rhythm you exhale my toxins I inhale fresh air to nourish my soul
I'm your lifelong prisoner, my love like a baby loath to be born clinging to your warm uterus you provide all my oxygen all my serenity
A baby prisoner in the depths of your being unafraid of alcohol and nicotine the poisons of your loneliness I need your poisons need them too much
Maybe as your prisoner I'll never see the light of day but I believe darkness is my destiny inside you all is well
The glitter of the outside world scares me exhausts me I focus on your darkness simple and impenetrable
Patrick loggt sich ein. Als Erstes wird seine Figur sichtbar, dann bauen sich um ihn herum sehr langsam die Häuser und Straßen von Themara auf. Das Warten nervt, aber Patrick wohnt gerne in der Hauptstadt, auch wenn sein PC dafür ganz schön arbeiten muss. Er fühlt sich wohl im Herzen der Spielwelt. In Themara gibt es alles zu kaufen, was Pocahonta, seine Zornelfenzauberin, für ihre Reisen in die entlegenen Territorien braucht. Hier kann sie ihren Drachen unterstel-len, hier gibt es die Läden, in denen man ihre komplizierten Heilzauber mixt. Allerdings bilden sich in Themara auch die großen Schlachtzuggruppen, zu denen sich Dutzende von Spielern zusammenschließen, um besonders schwierige Auf-gaben zu lösen. Deshalb ist Patrick hier nicht allein, im Ge-genteil, er muss sich die Stadt zu jeder Tages- und Nachtzeit mit Hunderten anderer Spieler teilen. Kein Wunder also, dass sein Computer so viel zu tun hat. Schon nach zwei, drei Minuten schaltet sich der zusätzliche Lüfter ein. Nevena sagt, dass Patricks Vorliebe für die Metropole ein Fehler sei. Sie selbst hat sich eine andere Heimat gesucht, die Stadt Dub am Rande der Terrakonischen Wüste. Die ist zwar deutlich kleiner und hat nur bescheidene Läden, dafür ist sie nicht so überlaufen. Das sei besser für ihre serbische Grafikkarte, hat sie einmal gesagt. Und dann hat sie noch ge-sagt: »You get lost in the city, Patti-Baby.« Provinz hingegen bedeute Identität. Am letzten Satz hing der Zwinkersmiley, den nur Nevena benutzt. Sie hat ihn selbst gezeichnet, ein gutmütiger einäugiger Pirat.
Burkhard Spinnen (Mönchengladbach, 28 december 1956)
In den Augen der Mäher waren die Eisenbahner die ersten abstrakten Menschen. Während ihre Frauen weiterhin auf den Balkons des Eisenbahnerblocks mittels Scharreisen in den Beeten hinter dem Block ihre Regsamkeit im Erdreich unterbrachten, wurden in den Händen der Eisenbahner nie mehr Geräte gesehen. Als unnütze Schnörkel hingen die vormaligen Greifwerkzeuge seitlich ihrer Leibesstrünke herab. Sinnlosigkeit ging von ihnen aus. Kein Wunder, daß es just einem Eisenbahner vorbehalten blieb, das auszuführen, was dem aufstrebenden Marktflecken noch fehlte, um sich in seinem Flair mit jenem der Städte messen zu können: einen Mord! Er betraf die Serviererin des Bahnhofs-Buffets. Der Eisenbahner namens Mößlacher hatte in einem Anfall von Eifersucht ein auf der Theke liegendes Brotmesser ergriffen und in die Höhe gerissen. Die naive Weibsperson aber konnte nur lachen. Es sah zu komisch aus: ein Brotmesser im Zusammenhang mit Liebesdingen, dahinter dieses schienenfeste Wesen mit zitterndem Oberlippenbärtchen! Da konnte doch nichts herauskommen, das gab doch keinen Sinn!
Engelbert Obernosterer (St. Lorenzen, 28 december 1936)
Uit: The Old and the New (Vertaald door Jeffrey Kinkley)
The day of executions sometimes coincided with the market day.
Then there would be people selling pork and beef in the market.
Followed by two cooks carrying a bamboo basket, the headsman would, according to the custom, take that bloody broadsword and cut some meat from each butchers table. And then the pork and beef would be evenly distributed for stew on fire stoves. Wine would be gulped down without limitation. When everyone got a little bit tipsy, someone would stand up unsteadily. Lifting up his chopsticks he
would make a playful swipe at the back of the neck of someone squatting there eating and drinking. And then there would be a great havoc of wrestling, laughing, and shouting.
( )
Yang Jinbiao was twenty-four and a bachelor. He cut a fine, healthy figure of a soldier, being free and without a care. He was known for his generosity and skill in all things. He had dreams of future glory:
A tower a mile high must start from the ground. His companion in the ranks, too, felt he was not a fellow to be underestimated.
L'indifférence que m'inspira cet homme, par une grâce de la Providence, finit par devenir une aversion. Zoo durfde, in een aan de nagedachtenis van Lacordaire gewijd opstel, een streng geloovig fransch katholiek zich uitlaten over den persoon van Lamennais, weleer door hem, kort vóór zijn grooten omkeer, eene enkele maal in zijne afzondering bezocht; en, ware tot mijne beschaming mij niet te goeder uur te binnen geschoten dat mijne eigen gevoelens omtrent Vader Cats, nog geen tien jaren geleden, weinig christelijker of liefderijker plagten te zijn, welligt had ik de pen opgevat en eene boetpredikatie geschreven tegen het ongoddelijk fanatisme van den vreemdeling en ultramontaan.
In het leven van elk regtgeaard Nederlander der 19de eeuw, dacht ik toen, behoort een oogenblik aan te breken dat hij ophoudt ten aanzien van Cats slechts onverschilligheid te koesteren; een dag en een uur dat hij al de werken van dien rijmelaar en kwezel op zijde duwt met geheel den fieren weerzin dien zulk een erbarmelijk karakter, eene zoo ergerlijke middelmatigheid, een zoo gemeene en zoo gemeenmakende geest, den weldenkende moet inboezemen. Al hetgeen er onhebbelijks wezen mag in onzen landaard is weleer vleesch geworden in den persoon vanJacob Cats. Deze godvreezende moneymaker is de inkarnatie geweest van den nederlandschen daemon. Met zijne door en door laaghartige moraal, zijne leuterlievende vroomheid en keutelachtige poëzie, heeft hij onnoemelijk veel kwaad gesticht. Zijne populariteit is eene nationale ramp geweest. De verbeelding onzer jeugd heeft hij bezoedeld met zijne kwanswijs zedelijke, doch in den grond der zaak wellustige verhalen, zijne speelsche lessen. Voor onze idealen van jonge liefde en zelfopoffering heeft hij ons de wijsheid van den berekenenden wereldling in de plaats leeren stellen.
Conrad Busken Huet (28 december 1826 1 mei 1886)
Vor mir schaukelt ein Mann mit zu Berge stehendem Kraushaar, von unsichtbarem Föhn hochgeblasen [...] Sein Zeigefinger nagelt mich an die Tür. »Wie heißen Sie?«, fragt er laut. Das »heißen« lässt einen Lispler erzischen, ein Zisch, einer in Sommersonne geöffneten Seltersflasche gleich. Ich flüstere: »Hilde Knef.« »Sind Se Schauspielerin, ick brauchn Mädchen wie Sie, ja jenau wie Sie, ick heiße« wieder sprudelt die Flasche »Barlog Boleslav, ick machn Film für die Terra, Der jrüne Salong, jrüüne Salong, schön unverfänglich, aber kriegswichtig, enorm kriegswichtig.« [...] Wie ein Könnten-wir-das-mal-nach-Drehschluss-besprechen-Regisseur sieht der nicht aus. Ich stottere was von Ufa-Nachwuchs. »Na, denn wer ick die Bongers mal frajen [...] Wenn der Scheißkrieg, diese ganze Scheißzeit« dabei detonierte ein Siphon »vorbei is, denn mack ick Theata, und wenn du was aufn Kasten hast, kannste bei mir spieln, da kommste einfach vorbei, und denn machen wa endlich anständjes Theata.«
Hildegard Knef (28 december 1925 - 1 februari 2002)
DE Franse schrijver, filmmaker en kunstenaar Guy Ernest
Debord werd op geboren 28 december 1931 in Parijs. Guy Debord was een
radicale criticus van het kapitalisme en de kapitalistische ideologie van het
consumentisme, dat hij aan de kaak als enscenering van valse behoeften. In
zijn hoofdwerk De spektakelmaatschappij ( 1967 ), ontwikkelde hij een theorie
van het spektakel : " Het spektakel is het kapitaal in een dergelijke
mate van accumulatie , dat het tot beeld wordt. Debord 's boek oefende vooral
in Frankrijk een belangrijke invloed uit op de beweging van Nieuw Links in het
Parijs van mei 1968 . Zijn anti-kapitalistisch , situationist opvattingen staan
dicht bij het anarchisme , maar hij nam ook redeneringen over van dat deel van
de arbeidersbeweging, dat kritisch stond tegenover de Sovjet- Unie. De centrale
zorg Debord was de intrekking van de " grote kloof" van individuen
van elkaar door een revolutionaire praktijk van zelfbestuur . Debord benadrukte
altijd de artistieke dimensie van de revolutie , de noodzaak van de revolutie
ook van het dagelijks leven .
Samen met Asger Jorn richtteDebord in
de jaren 1950 in Parijs de Lettristische
Internationaleop,
waaruit in 1957 de Situationistische Internationale voortkwam. In deze echt
basisdemocratische groep nam Debord een vaak bekritiseerd dominantie positie
in. De S.I. oefende in de jaren 1960 een significante invloed uit op de
toenmalige studentenbeweging . Debord maakte verschillende films waarin hij
speelde met de mogelijkheden van de experimentele film, waarbij hij soms de reacties
van het publiek en de donkere bioscoop in de voorstelling mee betrok. Nadat in 1984 zijn uitgever Gerard Lebovici door een
onbekende in Parijs was vermoord, bracht Debord de laatste tien jaarvan zijn
leven door in een afgelegen dorp in de Auvergne, waar hij in 1994 na een lange
ziekte zelfmoord pleegde.
Uit: La Société du spectacle
Le spectacle se
présente comme une énorme positivité indiscutable et inaccessible. Il ne dit
rien de plus que « ce qui apparaît est bon, ce qui est bon apparaît ».
Lattitude quil exige par principe est cette acceptation passive quil a déjà
en fait obtenue par sa manière dapparaître sans réplique, par son monopole de
lapparence.
( )
Là où le monde réel
se change en simples images, les simples images deviennent des êtres réels, et
les motivations efficientes dun comportement hypnotique. Le spectacle, comme
tendance à faire voir par différentes médiations spécialisées le monde qui
nest plus directement saisissable, trouve normalement dans la vue le sens
humain privilégié qui fut à dautres époques le toucher ; le sens le plus
abstrait, et le plus mystifiable, correspond à labstraction généralisée de la
société actuelle. Mais le spectacle nest pas identifiable au simple regard,
même combiné à lécoute. Il est ce qui échappe à lactivité des hommes, à la
reconsidération et à la correction de leur uvre. Il est le contraire du
dialogue. Partout où il y a représentation indépendante, le spectacle se
reconstitue.
( )
La connaissance
et la reconnaissance historiques de tout lart du passé, rétrospectivement
constitué en art mondial, le relativisent en un désordre global qui constitue à
son tour un édifice baroque à un niveau plus élevé, édifice dans lequel doivent
se fondre la production même dun art baroque et toutes ses résurgences. Les
arts de toutes les civilisations et de toutes les époques, pour la première
fois, peuvent être tous connus et admis ensemble. Cest une « recollection des
souvenirs » de lhistoire de lart qui, en devenant possible, est aussi bien lafin du monde de lart. Cest dans cette époque des musées, quand
aucune communication artistique ne peut plus exister, que tous les moments
anciens de lart peuvent être également admis, car aucun deux ne pâtit plus de
la perte de ses conditions de communication particulières, dans la perte
présente des conditions de communication engénéral.
Allereerst is het goed om te beseffen dat je de dood momenteel gezicht geeft.
Mocht je nog tot praten in staat zijn, zie dan af van spreekwoordelijke gezegdes. Zing liever een mopje uit de kindertijd, maar let erop dat de woorden zonder context blijven. Houd het luchtig. Bij twijfel mompel je, dit combineert ook prima met respiratie-apparatuur.
Laatkomers dienen voor de gelegenheid meteen vergeven. In plaats van nu te opteren voor de dubieuze glimlach, neem je je sentimentele verantwoordelijkheid waar door bij het slaken van de laatste adem de duim omhoog te steken.
Een universele geruststelling in rigor mortis die het de nabestaanden verwaardigd is te bewaren achter glas als relikwie van de familie.
In geval van een onverhoopt afscheid onder vreemden zoals zich dit wel voordoet bij een verkeersongeluk: lieg de laatste blik als je niet in de positie bent het hoofd af te wenden.
Voel je je onverwachts avontuurlijk? Lach eens hardop. Maar kijk uit voor de kakel. Neem een ruim getal als je voelt dat je moet aftellen, je hoeft niet uit te komen.
Bernard Wesseling (Amsterdam, 27 december 1978)
De Franse dichter, schrijver, schilder en musicus Édouard Nabe (eig. Alain Zannini) werd geboren in Marseille op 27 december 1958. Zie ook alle tags voor Edouard Nabe op dit blog.
Uit: LAutopocalypse
Jai lair en forme comme ça, mais je suis détruit. En fait, cest dès que jécris que je vais mieux. Il y a cinq secondes, ça allait très mal. Lécriture ne reflète pas du tout mon état desprit présent, même au passé. Voilà pourquoi les temps flottent. Cest assez agréable de passer du présent au passé et de repasser au présent, non ? Laissons-nous, vous et moi (dans la même galère), bercer par cette houle temporelle. Je raconte actuellement une histoire, mais au moment où je lécris, je suis déjà un autre. Jose à peine dire que ces lignes ont été écrites à Patmos, là où jétais en souffrance. Ce nest même pas plus tard que je me souviens de tout ça ! Faudra-t-il (futur) que je me replonge (présent) dans ce que jai vécu (passé) pour me retrouver enfin ? Un drôle de roman commence : je veux vous prévenir, vous, lecteur du seul temps qui existe, celui de la lecture. Vous êtes dans le vrai moment de ma vie, moi je ny suis que par anticipation, et encore, rétrospectivement !
When Chaney parked in front of the house on North Garfield, she saw him standing under the porch light. Gone was the bloodstained polo. He wore a white wife beater, his cargo pants, and Adidas sandals. She locked the car with her remote, bounded up the concrete path, and took the steps two at a time. Anger-induced physical exercise. He looked a tad peeved as well. You gave me my orders, he said. Im here. What do you want?
You come over to my house, mooning over some bitch, and Im supposed to be open like 7-Eleven? she demanded. Are you insane?!
He opened the glass door, and she could see the darkened anteroom. Lets take this inside, he said quietly. Unless you want to whole neighborhood to hear us.
Chaney thought about it for a second, then stepped into the house. He closed the glass door and the front door, leaving them both in the dark. Her heart thumped, as her eyes adjusted to the darkness. Can we shed the light on the subject, please? she whispered.
Come this way, he said.
Obediently, she followed him, all the while, looking around for landmarks. She was doubtful that hed physically hurt her, but she was leery nonetheless. He led her into the kitchen, and she remembered helping him clean up that night hed had her over for dinner. For a second, she regretted allowing romantic feelings to cloud her judgment where he was concerned. All of this, hed been a great friend to her.
He opened a door at the far end of the kitchen. A sliver of light from the basement cut the darkness in the kitchen. Go on, he said.
Wendy Coakley-Thompson (New York, 27 december 1966)
because I still love Lent, and I still love my penis, and in spite of it all I have no guilt; because my parents said BE WHAT YOU WANT TO BE, and this is what I want to be; because I'm nothing but a big baby and I want to stay that way, and I want a mommy forever, even a mean one, especially a mean one; because of all the fairy tale witches, and the wicked stepmother, and the stepsisters, and how sexy Cinderella was, smudged with soot, doomed to a life of servitude; because of Hansel, locked in the witch's cage until he was fat enough to eat; because of "O" and how desperately I wanted to be her; because of my dreams; because of the games we played; because I've got an active imagination; because my mother bought me Tinker Toys; because hardware stores give me hard-ons; because of hammers, nails, clothespins, wood, padlocks, pullies, eyebolts, thumbtacks, staple-guns, sewing needles, wooden spoons, fishing tackle, chains, metal rulers, rubber tubing, spatulas, rope, twine, C-clamps, S-hooks, razor blades, scissors, tweezers, knives, pushpins, two-by-fours, Ping-Pong paddles, alligator clips, duct tape, broomsticks, barbecue skewers, bungie cords, sawhorses, soldering irons;
Aan alle bezoekers en mede-bloggers een Prettig Kerstfeest!
Viggo Johansen, Gelukkig kerstfeest, 1891
Little Tree
little tree little silent Christmas tree you are so little you are more like a flower
who found you in the green forest and were you very sorry to come away? see i will comfort you because you smell so sweetly
i will kiss your cool bark and hug you safe and tight just as your mother would, only don't be afraid
look the spangles that sleep all the year in a dark box dreaming of being taken out and allowed to shine, the balls the chains red and gold the fluffy threads,
put up your little arms and i'll give them all to you to hold every finger shall have its ring and there won't a single place dark or unhappy
then when you're quite dressed
you'll stand in the window for everyone to see and how they'll stare! oh but you'll be very proud and my little sister and i will take hands and looking up at our beautiful tree we'll dance and sing "Noel Noel"
E. E. Cummings (14 oktober 1894 - 3 september 1962)
Cambridge, Massachusetts (Cummings werd in Cambridge geboren)