Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
19-01-2013
Julian Barnes, Edgar Allen Poe, Edwidge Danticat, Gustav Meyrink, Eugénio de Andrade
Uit: Alsof het voorbij is (Vertaald door Ronald Vlek)
We waren met zijn drieën, en nu was hij er als vierde bij gekomen. We hadden niet verwacht ons vaste aantal ooit nog uit te breiden: kliek- en paarvorming hadden al lang geleden plaatsgevonden, en wij begonnen onze ontsnapping van school naar leven al voor ons te zien. Hij heette Adrian Finn, een lange, verlegen jongen die in het begin zijn ogen neergeslagen en zijn ideeën voor zich hield. De eerste dagen namen we weinig notitie van hem: onze school kende geen welkomstceremonieel, laat staan het andere uiterste: de ontgroening. We registreerden slechts zijn aanwezigheid en wachtten af. De leraren waren meer in hem geïnteresseerd dan wij. Ze moesten zijn intelligentie en werkhouding peilen, uitvinden hoe hij hiervoor les had gehad, en of hij mogelijk studiebeurswaardig zou blijken. Op de derde ochtend van dat najaarstrimester hadden we geschiedenis van Ouwe Joe Hunt, droogkomisch innemend in zijn driedelig pak, een leraar wiens systeem van orde berustte op het in stand houden van voldoende maar niet buitensporige landerigheid. Jullie weten nog dat ik jullie gevraagd heb alvast iets te lezen over het koningschap van Hendrik VIII. Colin, Alex en ik loerden even naar elkaar, in de hoop dat de vraag niet, zoals de uitgeworpen kunstvlieg van een hengelaar, op een van onze hoofden zou neerdalen. Wie zou die periode eens willen karakteriseren? Hij trok zijn eigen conclusies uit onze afgewende blikken. Marshall misschien. Hoe zou jij het koningschap van Hendrik viii willen omschrijven? Onze opluchting was groter dan onze nieuwsgierigheid, want Marshall was een voorzichtig stuk onbenul dat de inventiviteit van de ware onwetendheid miste. Hij zocht eerst naar mogelijk verborgen haken en ogen in de vraagstelling voordat hij ten slotte ergens een antwoord wist op te diepen.
According to our principles I should have committed suicide in that situation, Drouin reportedly declared in a final statement at his secret military trial. Chandler and Guerdès [two other Jeune Haiti members] were wounded . . . the first one asked . . . his best friend to finish him off; the second committed suicide after destroying a case of ammunition and all the documents. That did not affect me. I reacted only after the disappearance of Marcel Numa, who had been sent to look for food and for some means of escape by sea. We were very close and our parents were friends.
After months of attempting to capture the men of Jeune Haiti and after imprisoning and murdering hundreds of their relatives, Papa Doc Duvalier wanted to make a spectacle of Numa and Drouins deaths.
So on November 12, 1964, two pine poles are erected outside the national cemetery. A captive audience is gathered.
Radio, print, and television journalists are summoned. Numa and Drouin are dressed in what on old black-and-white film seem to be the clothes in which theyd been captured khakis for Drouin and a modest white shirt and denim-looking pants for Numa. They are both marched from the edge of the crowd towards the poles. Their hands are tied behind their backs by two of Duvaliers private henchmen, Tonton Macoutes in dark glasses and civilian dress. The Tonton Macoutes then tie the ropes around the mens biceps to bind them to the poles and keep them upright.
Edwidge Danticat (Port-au-Prince, 19 januari 1969)
Im Ruderklub »Clia« herrschte brausender Jubel. Rudi, genannt der Sulzfisch, der zweite »Bug«, hatte sich überreden lassen und sein Mitwirken zugesagt. Nun war der »Achter« komplett. Gott sei Dank.
Und Pepi Staudacher, der berühmte Steuermann, hielt eine schwungvolle Rede über das Geheimnis des englischen Schlages und toastierte auf den blauen Donaustrand und den alten Stephansdom (duliö, duliö). Dann schritt er feierlich von einem Ruderer zum andern, jedem das Trainingsehrenwort vorerst das kleine abzunehmen.
Was da alles verboten wurde, es war zum Staunen! Staudacher, für den als Steuermann all dies keinerlei Geltung hatte, wußte es auswendig: »Erstens nicht rauchen, zweitens nicht trinken, drittens keinen Kaffee, viertens keinen Pfeffer, fünftens kein Salz, sechstens siebtens achtens , und vor allem keine Liebe, hören Sie, keine Liebe! weder praktische noch theoretische !«
Die anwesenden Klubjungfrauen sanken um einen halben Kopf zusammen, weil sie die Beine ausstrecken mußten, um ihren Freundinnen vis-a-vis bedeutungsvolle Fußtritte unter dem Tisch zu versetzen.
Der schöne Rudi schwellte die Heldenbrust und stieß drei schwere Seufzer aus, die anderen schrien wild nach Bier, der kommenden schrecklichen Tage gedenkend.
»Eine Stunde noch, meine Herren, heute ausnahmsweise, dann ins Bett, und von morgen an schläft die Mannschaft im Bootshause.«
»Mhm«, brummte bestätigend der Schlagmann, trank aus und ging. »Ja, ja, der nimmt's ernst«, sagten alle bewundernd.
Spät in der Nacht traf ihn die heimkehrende Mannschaft zwar Arm in Arm mit einer auffallend gekleideten Dame in der Bretzelgasse, aber es konnte ja gerade so gut seine Schwester sein. Wer kann denn in der Dunkelheit eine anständige Dame von einer Infektioneuse unterscheiden!
Der »Achter« kam dahergesaust, die Rollsitze schnarchten, die schweren Ruderschläge dröhnten über das grüne, klare Wasser.
»Jetzt kommt der Endspurt, da schauen S', da schauen S'!«
Gustav Meyrink (19 januari 1868 4 december 1932)
Its urgent love. Its urgent a boat upon the sea.
Its urgent to destroy certain words, hate, solitude, and cruelty, some moanings, many swords.
Its urgent to invent a joyfulness, multiply kisses and cornfields, discover roses and rivers and glistening mornings its urgent.
Silence and an impure light fall upon our shoulders till they ache. Its urgent love, its urgent to endure.
Vertaald door Alexis Levitin
The Children
Children grow in secret. They hide themselves in the depths and darker reaches of the house to become wild cats, white birches.
One day when youre only half-watching the herd as it straggles back in with the afternoon dust, one child, the prettiest of them all, comes close and rises up on tiptoe to whisper I love you, Ill be waiting for you in the hay.
Shaking some, you go to find your shotgun; you spend whats left of the day firing at rooks and jackdaws, uncountable at this hour, and crows.
Vertaald door Atsuro Riley
Eugénio de Andrade (19 januari 1923 13 juni 2005)
Tom saw the man make a gesture of postponement to the barman, and come around the bar towards him. Here it was! Tom stared at him, paralysed. They couldn't give you more than ten years, Tom thought. Maybe fifteen, but with good conduct--In the instant the man's lips parted to speak, Tom had a pang of desperate, agonized regret.
'Pardon me, are you Tom Ripley?'
'Yes.'
'My name is Herbert Greenleaf. Richard Greenleaf's father.' The expression on his face was more confusing to Tom than if he had focused a gun on him. The face was friendly, smiling and hopeful. 'You're a friend of Richard's, aren't you?'
Scene uit de gelijknamige film met Matt Damon, Jude Law en Gwyneth Paltrow, 1999
It made a faint connection in his brain. Dickie Greenleaf. A tall blond fellow. He had quite a bit of money, Tom remembered. 'Oh, Dickie Greenleaf. Yes.'
'At any rate, you know Charles and Marta Schriever. They're the ones who told me about you, that you might--uh--Do you think we could sit down at a table?'
'Yes,' Tom said agreeably, and picked up his drink. He followed the man towards an empty table at the back of the little room. Reprieved, he thought. Free! Nobody was going to arrest him. This was about something else. No matter what it was, it wasn't grand larceny or tampering with the mails or whatever they called it. Maybe Richard was in some kind of jam. Maybe Mr Greenleaf wanted help, or advice. Tom knew just what to say to a father like Mr Greenleaf.
Patricia Highsmith (19 januari 1921 - 4 februari 1995)
HET avondrood gloorde door de boomgaardhagen en tusschen de kromme stammen der zomersche appelaars. Telkens als Anne-Marie weer een arm vol waschgoed van de lijnen tusschen boom en boom had bijeengegaard en er mee neerboog over den korf, scheen de gloed neer te vloeien van haar handen over het stralend blanke linnen. Maar ze verlustigde zich alleen in den geur van gras en zon, die haar droge wasch had doortrokken, en berekende, hoe er nog precies tijd genoeg zou zijn om ze vóór het avondeten op te rekken en in te sprenkelen... als Lucia tenminste eindelijk zou thuiskomen.
De gedachte aan haar zusters lang uitblijven ontstemde haar en gemelijk bezon ze, dat die boodschap naar den winkel eigenlijk heelemaal onnoodig was geweest, zooals gister en eergister en verleden week ook al. Vier keer loopen in plaats van alles ineens? Er steekt wat achter!
Met dat plotse inzicht sprong de bangheid, die sedert hun moeders dood, altijd onbestemd en steeds weer weggeduwd, in haar geleefd had, kwaadwillig op en beet zich grimmig vast in haar binnenste.
't Eind is natuurlijk, dat ik hier voor alles alleen blijf zitten.
Kwam het, omdat ze tegelijk die voetstappen hoorde op het heggepad, dat tusschen hun boomgaard en dien van Gosewijn Donkers, uit de korenvelden leidde naar den grintweg langs hun huisje en Donkers hoeve?
Stemmen ook, die van een man en een meisje... den lach van Lucia. Daar was 't! Wie ging naast haar op het smalle wegje? Anne-Marie sloop achter den naasten boom en gluurde met half dichtgenepen oogen tegen den lichtwemel in. Maar meer dan de stappen en stemmen, het ritselen langs de hegbladertjes en de voorbijglijdende schaduwen kon ze niet onderscheiden.
Toch is 't Gosewijn! beet de angst feller en dieper. En met een ruwen ruk nam ze de volgetaste mand tegen haar heup om naar voren te haasten. Maar toen ze haar last neerdofte op de ronde keien van den spronk, waar de avondschemer zich reeds duisterder samentrok onder het laag en zwaar overhangend stroodak, bedwong ze zich toch.
Now grant me God the strength to run through the rains of chance, and to recognise necessity among the many who by force fake her face
suffering nests in the memory not even a dog can chew through the chain of heredity but its quite a different matter to run right here through the rains of chance but its quite a different matter to run right here through the rains of chance necessity, give me your hand
necessity, here is my hand I gave you the other one already to be born Necessity, give me your hand
POURQUOI JE NE MENFUIS PAS À LÉTRANGER
1.
Aimer (je veux dire par là : savoir être faible et complètement complètement indifférent, quoi quil arrive), aimer, donc, et écrire des poèmes, on peut en définitive le faire partout, et en définitive on nen vit nulle part.
2.
On ne peut pas toujours être faible et se laisser traîner par lanimal poétique qui vit en nous lui aussi parfois se repose longuement, et lamour souvent nous glisse entre les doigts les circonstances où nous nous retrouvons exigent alors ruse, courage et cruauté, ennuyeuse ruse, ennuyeux courage et cest peut-être ainsi partout ailleurs, qui sait ?
Am Morgen wenn die Hände noch streiken den Katzen das Fell bis über die Pfoten reicht sammelt sich Windbruch auf dem Steinboden und es wartet dazwischen die schwarze Kohle der alte Heizer kehrt seine Wörter zusammen bevor er beginnt in regelmäßigen Zügen zu schippen so verbringt er die Tage im Moderlicht unserer Keller wärmt uns die Wohnungen und bleibt im Treppenhaus grußlos zurück uns Kindern sagt man dem Vater fehle die Zunge.
-
Was ist das, was vom Tag bleibt, ein Land weniger, die Straßen gerade, die Leitungen noch immer in der Wand, nur bleibt der Stuhl am Ende leer, die Nachbarn entdecken die Stadt ist ausgeräumt, die Schienen rotten unter der Asphaltdecke, das Ministerium sperrt die Schlösser auf, entweicht aus den Aktengruben in den Kamin, Generationen später schneit es als Asche herab, ab und an wird eine Notiz oder ein Name zusammengefügt, die Einwohner dieses Landes sind schwer beschäftigt mit dem Verwachsen.
Der Bus wand sich eine enge Straße hoch durch eine terrassierte Landschaft. Er war spärlich besetzt,
und an der Endstation stiegen außer mir nur noch ein paar Schüler aus, die sich sofort zwischen den Häusern verloren. Ich hatte nur das Nötigste an Kleidern eingepackt, aber mit den vielen Büchern und dem Laptop war der Rucksack wohl an die zwanzig Kilo schwer. Was haben Sie denn dabei?, fragte der Busfahrer, der mir beim Ausladen half. Papier, sagte ich, und er musterte mich misstrauisch.
Vor der Post standen ein paar Wegweiser, die in unterschiedliche Richtungen zeigten. Ich folgte einem Sträßchen und später einem Pfad, der quer durch eine steile Wiese führte und dann in eine schmale, bewaldete Schlucht hinunter. Am Waldrand wuchsen Lärchen und vereinzelte Eschen, im Inneren Rottannen.
Überall lagen umgestürzte Bäume, vertrocknete Tannengerippe, unter denen noch letzte Reste Schnee zu sehen waren. Der Boden war nass, und meine Füße sanken tief ein in der schwarzen Erde. Immer wieder verklebten mir unsichtbare Spinnweben Gesicht und Hände. Spuren von anderen Wanderern fand ich nicht, vermutlich war ich der erste in diesem Jahr.
Nach einer Weile fiel mir auf, dass ich schon länger keine Wegmarke mehr gesehen hatte, kurz darauf
verlor sich der Pfad zwischen den Bäumen. Ich hatte keine Lust umzukehren und ging den Abhang hinunter, der zunehmend steiler wurde. An manchen Stellen musste ich mich an Wurzeln oder Ästen festhalten, einmal glitt ich aus, rutschte ein paar Meter weit und zerriss mir die Hose. Das Rauschen des Baches unter mir wurde immer lauter, und als ich ihn schließlich erreichte, fand ich auch den Weg wieder.
Es war ein reißender Bergbach mit grauem Wasser. Er floss in einem breiten Bett aus hellen Felsen und Geröll das wie eine offene Wunde wirkte in der dunklenWaldlandschaft. Ich kam jetzt leichter voran underreichte nach ungefähr einer halben Stunde einenkleinen Holzsteg. Die Pfeiler waren unterspült, undein Baum, der mit dem Wurzelballen umgekippt war,lag quer über der Brücke. Er hatte das Geländer abgerissen,und einige der Bodenplanken waren unterseinem Gewicht zerborsten. Vorsichtig kletterte ichhinüber. Auf der anderen Seite der Schlucht stieg derWeg steil an, und ich schwitzte, obwohl es kühl warim Wald.
Peter Stamm (Weinfelden, 18 januari 1963)
De Nicaraguaanse schrijverRubén Darío werd geboren in Metapa, tegenwoordig Ciudad Darío, op 18 januari 1867. Zie ook alle tags voor Rubén Darío op dit blog.
Primaveral
Now is come the month of roses! To the woods my verse has flown Gathering fragrance and honey From the blossoms newly blown. Beloved, come to the forest, The woodland shall be our shrine Scented with the holy perfume Of the laurel and the vine. From tree-top to tree-top flitting The birds greet you with sweet lay, Finding joyance in your beauty Fairer than the birth of day; And the haughty oaks and hemlocks Bend their leafy branches green Forming rustling, regal arches For the passage of a queen. All is perfume, song and radiance; Flowers open and birds sing: O Beloved, 'tis the season Of the Spring!
Flowing from a haunted cavern Is a crystal fountain where Naiads nude and flower-breasted Bathe and play and freight the air With the joyance of their laughter And the gladness of the wave When they stoop over the fountain And their tresses'gin to lave. And they know the hymns of Eros That in lovely Grecian tongue Pan one day made in the forest In the glorious age of song. Sweetest, of that glorious hymnal I shall choose the fairest phrase To enrich with ancient music The full cadence of my lays. Sweet as sweetest Grecian honey Will my song be when I sing, O Beloved, in the season Of the Spring!
Rubén Darío (18 januari 1867 - 6 februari 1916)
De Oostenrijkse schrijver, vertaler en uitgever Franz Blei werd geboren op 18 januari 1871 in Wenen. Zie ook alle tags voor Franz Blei op dit blog.
Uit: Das große Bestiarium der modernen Literatur
ALTENBERG oder auch den Peter nannte man aus unbekannten Gründen die seltsame Laune Gottes, der hierein "Wesen schuf, das nur aus einem einzigen Organe bestand: aus einem Auge, dem der Fliegen gleich in tausendFazetten zerlegt und die sichtbare Welt in kleinsten Bildern von großer Schärfe etwas übersichtig auffangend. Einemsolchen seltsamen Wesen war von Natur aus nur eine kurzeLebensdauer bestimmt. Aber gegen die Natur und die Absicht Gottes bildete dieses stolz gewordene Auge so etwaswie einen Leib aus. Der war nun etwas schwächlich geraten, wie nicht anders zu erwarten, und das Auge Peterhatte mit ihm seine argen Molesten, die schließlich auchdem Auge nicht gut bekamen. Das Auge Peter hatte sichmit der Erzeugung seiner Verdauungs- und sonstigen Organeübernommen, und es sah am Ende nichts mehr als denprekären eigenen Mageninhalt : es spiegelte keine umgebendeWelt mehr, sondern nur die Farben seiner Exkremente.
ANDRIAN. Dies ist ein im Jesuitenkonvikt Kalksburg gebräuchlicher Name für eine Jugendsünde, deren man sichnur mehr bei Eintritt ins Greisenalter erinnert. In derZwischenzeit spricht man nicht davon.
DER BAHR HOFMANN sieht bloß so aus. Wirklich ist erein jüdischer Hirtenknabe des alten Bundes, der auf denFluren von Zion die Schalmei bläst, wobei ihm der zweiteWiener Stadtbezirk, die Leopoldstadt, entzückt zuhört.
Revenu avec Morisse. Il me raconte que Huysmans est toujours de plus en plus mal. Il le sait, paraît-il, il s'est préparé, et souhaite, comme il dit « que le vendredi saint un bon larron vienne le chercher ». Morisse est d'avis qu'il ne dépassera pas Pâques. Malheureux homme, malheureuse vie, qui vous glisse ainsi du corps, si traîtreusement. Ce va faire une place à l' Académie Goncourt. Qui sera élu ? M. Céard, probablement. Huysmans maintenait l'équilibre entre les deux partis bien tranchés de l'Académie, les trop artistes d'un côté, les socialistes et humanitaires de l'autre. Maintenant, un des deux partis sera prépondérant, décidera de tout, orientera l'Académie dans un sens unique, et il est à craindre que ce soit celui de la littérature sociale. »
Paul Léautaud (18 januari 1872 22 februari 1956)
My father in his study sits up late, a pencil nodding stiffly in the hand that thirteen times between breakfast and supper led a ascalpel an intricate dance. The phone has sobbed itself to sleep but he has articles to read. I curse tonight, at the other end of the house, this other hand whose indecisions keep me cursing nightly; fingers with some style on paper, elsewhere none. Who would have thought hands so alike - spade palms, blunt fingers short in the joint- would have no more in common? All today, remembering the one, I have watched the other save no one, serve no one, dance with this pencil. Hand, you may have your chance to stitch a life for finger that have stitched new life for many. Down the Lancet margin thsi hand moves rapidly as mine moves slow. A spasm shakes the phone at his elbow. The pencil drops: he will be out again.
De Deense schrijver Ib Michael (eig. Ib Michael Rasmussen) werd geboren op 17 januari 1945 in Roskilde. Zie ook alle tags voor Ib Michael op dit blog.
Uit: Orbit (Vertaald doorJohn Mason)
From out at sea he could only see the chimney sticking up above the cliff. It looked like a beacon. He came flying across the surface of the water, his light carbon fibre wing paddle flashing in the sunlight, water droplets running down his arms. Now he broke his rhythm, rested on his paddle as the kayak lost speed and drifted on wind and current. He remained sitting there and laid back his head. The cliff rose up out of the landscape. Under the turf at the very top the earth had given way in layers of shale and clay, and a hollow with chalk walls opened into the dark. Birds circled on the thermal, gulls and cormorants. They cried as he approached, and their cries redoubled in the vault of sky above him. He let himself drift towards land with the swell, felt the rear being lifted up as he steered lightly with the carbon fibre blade. He rounded the bluff and caught sight of a set of steps. It was made of wood and snaked down in a zigzag from the house that lay concealed somewhere up there on Fyrbakken. Some portions of the stairway had collapsed under an earth slip, a longer section had been contorted and looked like a ladder that had been twisted. The whole construction was held together by the handrail, which was intact all the way up. He stared a moment too long, then the swell tugged at the kayak. A crest came rushing in under its silky sheen, which tore apart the moment it broke and flung the fragile craft sideways. The swell pounded itself to foam on the granite slabs of the breakwater. He leaned into the rush with his paddle, edged himself off by the skin of his teeth, the bows facing the breakers, and paddled away. He rode into the surge. It foamed over the cockpit, which was tied off.
Ib Michael (Roskilde, 17 januari 1945)
De Oostenrijkse schrijver Raoul Schrottwerd op 17 januari 1964 geboren in Landeck, Tirol (en volgens andere bronnen op een schip São Paulo dat van Brazilië onderweg was naar Europa). Zie ook alle tags voor Raoul Schrott op dit blog.
Uit: Ilias(Vertaald door Raoul Schrott)
von der bitternis sing, göttin - von achilleús, dem sohn des peleús
seinem verfluchten groll, der den griechen unsägliches leid brachte
und die seelen zahlloser krieger hinab in das haus des hades sandte
die blutvollen leben dann nur noch fleisch an dem die hunde fraßen
den vögeln ein festmahl - und wie zeus wille sich dadurch erfüllte
sing, muse, und beginn mit dem moment wo der göttliche achilleús
sich in einem streit mit seinem kriegsherrn agamemnon entzweite.
doch welcher der götter hatte sie gegeneinander aufgehetzt?
es war apollon, zeus sohn mit leto: vor lauter ärger über agamemnon
hatte er im lager eine pest ausbrechen lassen die das heer dahinraffte;
apollons priester chr ´yses war nicht gebührend ehre erwiesen worden
als der bei den griechischen schiffen erschien, um für sehr viel gold
seine gefangene tochter freizukaufen. den goldenen stab in der hand
mit dem geweihten lorbeerkranz, als zeichen gottes und des friedens
hatte chr ´ yses für sie vor den versammelten truppen um gnade gebeten
und sich an deren zwei feldherren agamemnon und menélaos gewandt:
I 15
ihr söhne des atreús - und ihr zum kampf gerüsteten achaier:
die unsterblichen auf dem olymp, sie mögens euch gewähren
troia in schutt und asche zu legen und heil nach haus zu segeln!
dat jij wolken kon maken pappa die stil bleven hangen in zonlicht voor mij om veilig onder te spelen vond ik van al jouw wonderen misschien het almachtigste
ik was vergeten maar vanochtend zag ik in een streep zonlicht dat ik boven het bureau een prachtig wolkendek had gerookt van bijna olympische allure
Rondeel
niemand zelfs de zeewind niet
heeft zulke ruime handen
zon doortastend wiegelied
vouwt niemand zelfs de klaproos niet
er wiedt een wichel die alles ziet
onder onontdekte landen
want niemand zelfs de regen niet
heeft zulke kleine handen
Ilja Leonard Pfeijffer (Rijswijk, 17 janauari 1968)
De Nederlandse
schrijver en schilder Anton Valens
werd geboren op 17 januari 1964 in Paterswolde. Hij volgde de opleiding schilderen aan de Rietveld
Academie en aan de Rijksacademie. Hij combineerde zijn studie met werken in de
Thuiszorg in Amsterdam. Valens debuteerde in 2004 met deroman Meester in de hygiëne, over Bonne,
die in de thuiszorg werkt. Het boek werd bekroond met de Lucy B. en C. W.van
der Hoogtprijs 2006 en de Marten Toonder-Geertjan Lubberhuizenprijs 2005. Hij
publiceerde vervolgens Dweiloorlog, Verhalen over oude mensen en Ik wilde
naar de rand van Beijing, een reisverhaal. In 2009 verscheen de novelle Vis,
die zeer goed werd ontvangen en inmiddels in het Duits is vertaald. In
Frankrijk verscheen eveneens in 2011 de vertaling van Meester in de hygiëne
onder de titel Homme de Menage. Het boek is genomineerd voor Le Prix du
Marais 2012.
Uit: Het Boek Ont
Wie slecht in de
slappe was zit, is dankbaar voor alles. Heeft tante Jo oude pannen over? Geef
maar mee. Een zak overhemden voor de kledingbak: mag ik eerst even grabbelen?
Zo was het gekomen dat Isebrand drie zitbanken in zijn kamer had staan. Een was
groezelig grijs met vaalpaarse banen en toegerust met dikke armsteunen die
vettig glansden. De ander, een driezitter, was oud en beschadigd maar had veel
meer allure, bekleed met roodbruin leer. De derde was een modernistisch design
uit de jaren zeventig, smal, elegant en rustend op buizen pootjes, bijna een
brits, wit van kleur. Je kon er niet in wegzakken maar hij zat heerlijk stevig
vanwege de uitgebalanceerde proporties. Dit was Isebrands leefomgeving, en dus
tevens het decor van Man&Post.
Het was de afspraak
dat iedere sessie van Man&Post door een motto voorafgegaan werd en dat de
deelnemers rouleerden in het aanbrengen van dat motto. Bovenstaand motto kwam
uit Sylvios koker en niemand snapte er wat van. Hij zei dat het een citaat uit
Krusemans brievenboek was, maar die verklaring was niet erg verhelderend.
Sylvio Enklaar
ontving wisselende inkomsten van maar liefst vier verschillende uitzendbureaus
die in verzorgers en (nacht)verplegers handelden. Hij koesterde geen spaargeld
of bezittingen. Zijn vaste lasten bestonden vooral uit de huur van een
stacaravan op het terrein van caviaopvang Beertje even buiten Middelstum en
daarbij behorende servicekosten. Verder brandstof, belasting en verzekering
voor een bestelbus. Sylvio was eigenlijk de enige van Man&Post die zelf de
kost verdiende, geen geringe prestatie in deze tijd en plaats. De broeder, een
brede, gedrongen kerel met een kale kickbokskop en een norse, welhaast
vijandige uitstraling, had twee dochtertjes bij een reuzenvrouw in
Stadskanaal, met wie hij uit ethische overwegingen geen contact onderhield.
Hij droeg een vermiljoenrood trainingsjasje met de opdruk cccp. Hij sprak over
t algemeen langzaam en met een vrij sterk Groninger accent.
whisperings exist, whisperings exist harvest, history, and Halley's
comet exist; hosts exist, hordes high commanders, hollows, and within the hollows half-shadows, within the half-shadows occasional
hares, occasional hanging leaves shading the hollow where bracken exists, and blackberries, blackberries occasional hares hidden under the leaves
and gardens exist, horticulture, the elder tree's pale flowers, still as a seething hymn; the half-moon exists, half-silk, and the whole heliocentric haze that has dreamed these devoted brains, their luck, and human skin
human skin and houses exist, with Hades rehousing the horse and the dog and the shadows of glory, hope; and the river of vengeance; hail under stoneskies exists, the hydrangeas' white, bright-shining, blue or greenish
fogs of sleep, occasionally pink, a few sterile patches exist, and beneath the angled Armageddon of the arching heavens, poison, the poison helicopter's humming harps above the henbane, shepherd's purse, and flax, henbane, shepherd's purse and flax; this last, hermetic writing, written otherwise only by children; and wheat, wheat in wheatfields exists, the head-spinning
horizontal knowledge of wheatfields, half-lives, famine, and honey; and deepest in the heart, otherwise as ever only deepest in the heart, the roots of the hazel, the hazel that stands on the hillslope of the heart, tough and hardy, an accumulated weekday of Angelic orders; high-speed, hyacinthic in its decay, life, on earth as it is in heaven
Vertaald door Susanna Nied
Inger Christensen (16 januari 1935 2 januari 2009)
Schopenhauer ranks boredom with pain as one of the twin evils of life. (Pain for have-nots, boredom for haves its a question of affluence.)
People say its boring as if that were a final standard of appeal, and no work of art had the right to bore us. But most of the interesting art of our time is boring.
Jasper Johns is boring. Beckett is boring, Robbe-Grillet is boring. Etc. Etc.
Maybe art has to be boring, now. (This doesnt mean that boring art is necessarily good obviously.) We should not expect art to entertain or divert anymore. At least, not high art. Boredom is a function of attention. We are learning new modes of attention say, favoring the ear more than the eye but so long as we work within the old attention-frame we find X boring e.g. listening for sense rather than sound (being too message-oriented).
If we become bored, we should ask if we are operating in the right frame of attention. Or maybe we are operating in one right frame, where we should be operating in two simultaneously, thus halving the load on each (as sense and sound).
Why I Write
There is no one right way to experience what Ive written.
I write and talk in order to find out what I think.
But that doesnt mean I really think that. It only means that is my-thought-when-writing (or when- talking). If Id written another day, or in another conversation, I might have thought differently.
This is what I meant when I said Thursday evening to that offensive twerp who came up after that panel at MoMA to complain about my attack on [the American playwright Edward] Albee: I dont claim my opinions are right, or just because I have opinions doesnt mean Im right.
Und als sie nach der Trauung aus der Kirche traten & nochmals die Dorfstraße runtergehn mußten, kamen jetzt doch einige aus ihren Löchern raus. Aber sie kamen nicht, den beiden Vermählten Glück zu wünschen, betraten nicht die feierlich herausgeputzte Wohnung des Bräutigams (das reichliche Essen, mühsam zusammengespart, blieb unberührt, die bereitgestellten Getränke wurden schal). Sondern die Leute kamen 1zig heraus, um den Bräutigam zu beschimpfen. Darunter auch 1ige HaJott-Bengel, Fakkeln schwenkend in ihren 12 wixigenpfoten am !hellichten Tag denn sie hatten wohl Was-Anderes aus der Dorfluft gewittert als nur ne verpfuschte Hochzeits-Protzession, & waren daher sogleich in gelernt sklavische=Staats Diener=schafft verfallen, in ihren hellbraunen Hem-den, den Dolch gegen die schwarzen Kniehosen schlagend, mit Fakkeln & Gejohle als Staats Bräute aus dem Hochzeits Marsch ne Treibjagd zu machen.
!Lizi: !Wie redest du denn heute. Wenn dich deine ehemaligen Schüler & dein Paster hörn würden, könnten sie glatt meinen, du wärest auf deine Altentage noch zur free=wohlen Anarchistin geworden : Am-Ende vertragen !wir beide uns, statt ich mich morgen mit meinem Herrnsohn. Aber sag mal: ?Hat Mutter über all diese Schmach ?nicht ?geweint. ?Hättest du=Anihrerstelle ?nicht weinen müssen. Denn son Hochzeits Tag gilt doch für 1 Frau als Der-Schönste-Tag=im-Le
Ich hab niemals was von Tränen gehört. Mutter hat Keineträne darüber vergossen. Sagte Felicitas mit End=Gültigkeit, und hatte einst an dieser Stelle soldatisch angefügt: Wie jeder anständige Mensch mit seinem Kummer nicht hausieren geht. (Mir ist, als hörte ich auch jetzt im heißen gelbbraunen Dämmer ihrer Wohnung Diesestimme (:?Dieselbe wie vorhin), wiederum noch 1mal mich zurechtzuweisen; und der alte Abstand zwischen uns ist wiederhergestellt.)
It's hard to track my father down. He stayed once at this hotel. ... the Peace, it's called now. As if anyone believes in it. No such person can live State Aspiration day in and out, except perhaps over at the mental ward beyond the tourist line where you can see them smiling back and forth, slippering dances between chain wire, exorcising their pain. Peace, peace. They are the blessed. I know them like my own heart.
But in my father's day it was the Cathay on the Bund. Filthy rich, a humidor of havanas in his breast pocket, he rented the penthouse suite three months at a time so he could watch his ships through opera glasses, noting them in leather-bound book as they ploughed through day and night. Night and day. His tune. Looking across the Soochow, he could check on his company steam yacht, wooden, gaff-rigged for show, his Sikh captain idling on deck polishing brass. This was his territory: an implausible wealth, built on treacle; his coolies waxing the floors of godowns with blood and sweat and polishing the ramps with bales of rice they dragged from end to end; he knew when to go legitimate. And then his son; and then his other son. One generation will always destroy something. You can count on that.
Brian Castro (Hongkong, 16 januari 1950)
Onafhankelijk van geboortedata:
De Duitse schrijver Tino Hanekamp werd geboren in 1979 in Wippra in Saksen-Anhalt. Hij werkte jarenlang als muziek journalist. Na zijn leerjaren en jaren van reizen belandde hij in Hamburg. Hier richtte hij een muziek-club genaamd de " Weltbühne", die echterlater werd afgebroken, Tegenwoordig is hij programmadirecteur en manager van de door hem mede-opgerichte muziekclub "Uebel & Gefährlich", die meerdere malen werd gerkozen tot beste muziekclub in Duitsland. De roman "So was von da" vertelt in een snel tempo over de laatste dag van een Hamburgse club voor sluiting,
Uit:So was von da
Ich befürchte, ich bin wach. Blicke auf eine Bierflasche, in der zwei Kippen schwimmen und ein Käfer.
Brutalkopfschmerz. Auf dem Heizungsrohr ein Pelz aus Staub. Extrembrechreiz. Draußen knallts. Schließe die Augen. Es knallt noch mal. Was für ein beschissener Anfang.
Vielleicht eine Schießerei. Irgendeine arme Sau, die angeschossen auf der Straße liegt und dringend meine Hilfe braucht. Zehntausend Meter über mir das Fensterbrett, mit letzter Kraft zerrt sich der Held zum Gipfel. Zugspitze. Aber enttäuschende Aussicht: Der Papierkorb vorm Brötchenladen des Rassisten qualmt, zwei Türkenjungen hüpfen drum herum, jetzt stürmt der Brötchenladenheini raus, er brüllt, er droht mit einem Baseballschläger. Die Jungs rennen lachend Richtung Reeperbahn. Wie spät wird es wohl sein? Egal. Aber schön, wie jetzt überm Dach des Nachbarhauses etwas Grünes explodiert und Funken auf die schleimigen Ziegel regnen wie Blütenblätter. Der Himmel ist wie immer grau, wie wahrscheinlich auch der gummiartige Rachenrotz, den ich jetzt gerne irgendwo hinspucken
würde. Mache ich aber nicht. Heute wird geschluckt. Heute ist die letzte Nacht, heute noch, und dann ists aus. Sinke zurück aufs Bett. Werde einfach liegen bleiben. Liegen bleiben und abwarten. Irgendwann wird irgendwer kommen und mich irgendwo hinbringen. Wenn sie mich dann verscharren, irgendwo hinter dem Komposthaufen bei den Armengräbern, und wenn sie dann noch einen alten Grabstein fi nden, vielleicht eine zerbrochene Gehwegplatte, dann mögen sie bitte Folgendes hineinmeißeln oder draufkritzeln:
Hier liegt Oskar Wrobel, 23.
Er hats versucht.
Schreck, neben mir bewegt sich was! Ziehe vorsichtig die Decke weg. Ein Meer aus roten Locken, ein glatter Rücken, ein nackter Po. Vielleicht ist dieser Tag doch noch nicht verloren. Darf ich fragen, wer Sie sind? Ach, halten wir uns nicht mit Formalitäten auf. Ich schmiege mich an die schöne Unbekannte. Das tut gut. Ich denke an Mathilda. Das tut nicht gut.
De Nederlandse dichteres Ester Naomi Perquin werd geboren in Utrecht op 16 januari 1980. Zij groeide op in Zierikzee. In 2006 studeerde ze af aan de Amsterdamse Schrijversvakschool met als hoofdrichting poëzie. Ze was gevangenbewaarder om haar studie te bekostigen. Ze publiceerde gedichten in de literaire tijdschriften De Tweede Ronde en Tirade. Van laatstgenoemd blad was ze van 2008 tot 2013 redacteur. Perquin is columnist voor de Groene Amsterdammer en schrijft radioverhalen voor VPRO's De Avonden. Op Gedichtendag 2011 werd ze voor twee jaar benoemd tot Stadsdichter van Rotterdam.
In het voorjaar van 2007 debuteerde ze met de dichtbundel Servetten halfstok, waarvoor ze de Debuutprijs van het tijdschrift Het Liegend Konijn ontving. Als gevolg daarvan werd de bundel vertaald in het Engels, Frans en Duits. Één gedicht werd vertaald in alle 23 officiële talen van de Europese Unie. Ze won met deze bundel ook de 4e Eline van Haarenprijs 2008 voor de beste bundel van een dichteres tot 35 jaar. Tevens werd ze genomineerd voor de C. Buddingh'-prijs 2007 en de Jo Peters Poëzieprijs 2008.
In het voorjaar van 2009 verscheen Perquins tweede dichtbundel Namens de ander, die bekroond werd met de Jo Peters Poëzieprijs 2010, de J.C. Bloem-poëzieprijs 2011 (een tweejaarlijkse prijs voor de tweede bundel van een dichter, groot 2500,-) en genomineerd voor de Hugues C. Pernath-prijs 2009.
Voor haar beide eerste bundels won Perquin de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs 2009, en ze ontving in 2010 voor haar oeuvre de driejaarlijkse Anna Blaman Prijs voor schrijvers met een binding aan Rotterdam
Risico's
Onze gebruikelijke kamer. Geheel volgens afspraak richten de muren
zich op. Het raam ontvouwt, compleet
met gesloten gordijnen. Dit zou het begin van de nacht kunnen zijn
of het eind van de dag. Vormvast schemerdonker,
wat grappen over daglicht dat minder en minder verdraagt. De geur
van hout en overrijpe mandarijnen.
Kijk, daar komen de kastjes tevoorschijn, het tweepersoonsbed
tekent zich af met de lakens en dekens,
de sprei met de vlek ligt precies waar hij lag. Eenmaal beneden
hernemen we onze gezichten, schuiven we aan
en het uitzicht vult de kozijnen: landerijen, drie wankele bomen.
We weten al lang wat we nu zullen nemen:
het voorgerecht dat steevast tegenvalt, de biefstuk en de appeltaart.
We zijn ouder geworden, kunnen inmiddels
iets beters betalen. Het regent hier de meeste dagen van het jaar.
Het grootste gevaar dekt ons toe
met dezelfde plek, dezelfde kamer. We wagen ons gewoontes in,
F. Springer, Osip Mandelstam, Mihai Eminescu, Johannes Beilharz, Molière, Franz Grillparzer
De Nederlandse schrijver en diplomaat F. Springer (eig. Carel Jan Schneider) werd geboren in Batavia op 15 januari 1932. Zie ook alle tags voor F. Springer op dit blog.
Uit: Over Tarzan, Flash Gordon en andere vroege helden
In 1942 veegden de Japanse legers hardhandig en in de tijd gemeten in een vloek en een zucht de trotse maar ook gezapige kolonie Nederlands-Indië van de kaart. Wij woonden in Bandoeng, toen nog op oudvaderlandse wijze met oe geschreven. Mijn vader was leraar aan het Christelijk Lyceum in die stad. Hij gaf Duits, maar die taal werd op de scholen in Indië al snel na 10 mei 1940 taboe verklaard. Hoewel ook de taal van Goethe en Thomas Mann, diens zelfverklaarde plaatsvervanger op aarde, was Duits voortaan in Indië alleen nog maar de taal van de vijand. Mijn vader werd bijkans van vandaag op morgen hulpdocent Nederlands en gelukkig voor hem was het Lyceum christelijk en hij zelf ook, dus kon hij met godsdienstonderwijs zijn verplicht aantal lesuren halen. Hij was toen 35. Natuurlijk werd hij ook landstormsoldaat - iedere Europese man die in Indië kon lopen en fietsen werd opgeroepen - en vlak voor de komst van de Japanse troepen bombardeerde men hem zelfs nog tot reserve tweede-luitenant van het Kon. Ned. Ind. Leger. Hoewel militaire organisaties waar het dienstplichtigen betreft, vaak uitmunten in het zetten van de verkeerde man op de verkeerde plaats, kreeg mijn vader warempel zinvol en nuttig werk, en wel bij de cryptologische afdeling van het geallieerde hoofdkwartier (Nederlands-Indisch, Brits, Australisch) toen dat, op de terugmars uit Azië - voortgebezemd door de Japanners - enige tijd op Bandoeng bivakkeerde, op nog geen tien minuten van onze straat verwijderd. Daar was mijn vader, samen met anderen, belast met het coderen en decoderen van geheime telegrammen die de geallieerde bevelhebbers ter zee, te land en in de lucht met elkaar wisselden in die eindfase van de strijd om Nederlands-Indië, ach, van de strijd om geheel koloniaal Azië. Ik was trots op mijn vader als ik hem 's morgens op zijn fiets zag wegrijden,
[p. 124]
in zijn groene uniform, kakiputtees om de kuiten, soldatenkistjes aan de voeten, bivakmuts schuin op het hoofd, een revolver op zijn heup bungelend, en een pakje brood onder de snelbinder.
F. Springer (15 januari 1932 7 november 2011)
Hier met Adriaan van Dis (l) op de Tokyo International Book Fair in 2000
Osip Mandelstam (15 januari 1891 27 december 1938)
De Roemeense dichter Mihai Eminescu (eigenlijk Mihail Eminovici) werd geboren op 15 januari 1850 in Botoşani bij Czernowitz Zie ook alle tags voor Mihai Eminescu op dit blog.
Het loof valt af, de herfst is ingetreden
Het loof valt af, de herfst is ingetreden, weer tikken aan de vensters dikke droppen; in brieven uit vergeelde enveloppen herlees je in een uur heel je verleden.
Je tijd verdoend met lieve kleinigheden wou je dat niemand aan de deur kwam kloppen; je kunt je met zulk weer maar best verstoppen, bij haardvuur peinzend, half in slaap gegleden.
Zo in mijn stoel verlies ik mij in dromen van sprookjes uit de jaren die vervlogen, terwijl de nevels het vertrek doorstromen;
dan hoor ik rokken, door de wind bewogen, en zachte stappen in de kamer komen... Weer voel ik koele handen op mijn ogen.
Vertaald door Jean Pierre Rawie
Down where the lonely poplars grow
Down where the lonely poplars grow How often have I erred; My steps that all the neighbours know You only have not heard.
Towards your window lighted through How oft my gaze has flown; A world entire my secret knew You only have not known.
A word, a murmur of reply How often did I pray! What matters then if I should die, Enough to live that day;
To know one hour of tenderness, One hour of lover's night; To hear your whisper's soft caress One hour, then come what might!
Had you but granted me a glance That was not filled with scorn, Out of its shining radiance A new star had been born.
You would have lived through lives untold Beyond the ends of time; O deity with arms so cold, O marble form sublime!
An idol of some pagan lore As now no more is seen, Come down to us from times of yore, From times that long have been.
My worship was of ages gone, Sad eyes by faith beguiled, Each generation handed on From father unto child.
But now I very little care To walk along that lane, Nor heed the face I found so fair Looks out for me in vain;
For you are like them all today In bearing and in guise, And I but look on your display With cold and lifeless eyes.
You should have known to value right With wondering intent, And lit your "candela" at night To Love that God had sent.
Albert hatte es nicht ganz durch das Gymnasium geschafft; das war nicht sein Fehler; er konnte eindeutig beweisen, wie sehr er von einigen böswilligen Lehrern hereingelegt worden war. Doch litt er zutiefst unter dem Mitleid, das ihm diese Unvollendung einbrachte, hatte er einmal seine Geschichte erzählt. Albert war kein Adonis. In seinen dreiunddreißig Jahren hatte er sich ein rundes Bäuchlein angegessen, das ihm aber wegen seines runden Gesichts und ständig getragenen wohlwollenden Lächelns nicht übel stand. Er war trotz seines Erfolgs als Geschäftsmann immer noch unbeweibt. Eines Tages ging er wegen einer Lappalie zur Polizei. "Und Sie wollen uns totsächlich weismachen, daß Ihr Namme mit nur einem n geschrieben wird?" Die Sekretärin schüttelte geringschätzig den Kopf. "Wofir halten Sie uns denn, Herr 'Thiemans' mit einem n?" So kam es zum ersten Mal in Alberts Leben zu einem Konflikt mit den Autoritäten. Wegen einer dummen Gans von inquisitiver Sekretärin. Er war an diesem Abend zum Essen bei seinen Eltern eingeladen und erzählte ihnen von dem Zwischenfall. Der Vater legte die Gabel weg, stand auf und legte Albert den Arm um die Schulter. "Man derf sie durch sulche Sachen nit ausm Konzept bringen lossn", sagte er, "und des gilt auch fir Tich, mei Sonn." Mit solcher Würde hatte er lang nicht gesprochen. Albert ging denn auch wieder innerlich aufgerichtet nach Hause, wo ihn das Hündlein Albert freudig begrüßte. "Tu bist auch mei Freund", sagte Albert und streichelte dem Tiere gerührt das Fell. Er schämte sich nicht einmal der Tränen, denn es war niemand zugegen. "Tu bist halt immer do, wann ich die brauch." Und mangels anderer Bettgenossen ging Albert mit dem Hündlein zu Bett.
Johannes Beilharz (Oberndorf am Neckar, 15 januari 1956)
De Franse toneelschrijver en acteur Molière (pseudoniem van Jean-Baptiste Poquelin) werd geboren in Parijs op 15 januari 1622. Zie ook alle tags voor Molière op dit blog.
Uit: L'Avare
Au voleur, au voleur! à lassassin! au meurtrier ! Justice,
juste ciel ! je suis perdu, je suis assassiné, on ma coupé
la gorge, on ma dérobé mon argent. Qui peut-ce être ?
Quest-il devenu ? Où est-il ? Où se cache-t-il ? Que feraije
pour le trouver ? Où courir ? Où ne pas courir ? Nest-il
point là ? Nest-il point ici ? Qui est-ce ? Arrête. Rendsmoi
mon argent, coquin ! (Il se prend lui-même le bras.)
Ah ! Cest moi. . . Mon esprit est troublé, et jignore où je
suis, qui je suis, et ce que je fais. Hélas! Mon pauvre
argent, mon cher ami, on ma privé de toi, et puisque tu
mes enlevé, jai perdu mon support, ma consolation, ma
joie: tout est fini pour moi et je nai plus que faire au
monde. Sans toi, il mest impossible de vivre. Cen est fait,
je nen puis plus, je me meurs, je suis mort, je suis
enterré. Ny a-t-il personne qui veuille me ressusciter, en
me rendant mon cher argent, ou en mapprenant qui la
pris ? Euh ! Que dites-vous ? Ce nest personne. II faut,
qui que ce soit qui ait fait Ie coup, quavec beaucoup de
soin on ait épié lheure; et lon a choisi justement le temps
que je parlais à mon traître de fils. Sortons. Je veux aller
quérir la justice, et faire donner la question à toute ma
maison, à servantes, à valets, à fils, à fille, et à moi aussi.
Que de gens assemblés ! Je ne jette mes regards sur
personne qui ne me donne des soupçons ! et tout me
semble mon voleur. Hé ! de quoi est-ce quon parle là ?
de celui qui ma dérobé ? Quel bruit fait-on là-haut ? Estce
mon voleur qui y est ? De grâce, si Ion sait des
nouvelles de mon voleur, je supplie que lon men dise.
Nest-il point caché là parmi vous? Ils me regardent tous
et se mettent à rire. Vous verrez quils ont part, sans
doute, au vol que lon ma fait. Allons vite, des
commissaires, des archers, des prévôts, des juges, des
gênes, des potences et des bourreaux ! Je veux faire
pendre tout le monde; et si je ne retrouve mon argent. je
me pendrai moi-même après.
Molière (15 januari 1622 - 17 februari 1673)
Romain Duris als Molière in de film van Laurent Tirard uit 2007
Zögernd leise In des Dunkels nächt'ger Stille Sind wir hier; Und den Finger sanft gekrümmt, Leise, leise, Pochen wir An des Liebchens Kammerthür.
Doch nun steigend, Schwellend, schwellend, Mit vereinter Stimme, Laut Rufen aus wir hochvertraut; Schlaf du nicht, Wenn der Neigung Stimme spricht!
Sucht' ein Weiser nah und ferne Menschen einst mit der Laterne; Wieviel seltner dann als Gold Menschen, uns geneigt und hold? Drum, wenn Freundschaft, Liebe spricht Freundin, Liebchen, schlaf du nicht!
Aber was in allen Reichen Wär' dem Schlummer zu vergleichen? Drum statt Worten und statt Gaben Sollst du nun auch Ruhe haben. Noch ein Grüßchen, noch ein Wort, Es verstummt dir frohe Weise, Leise, leise, Schleichen wir uns, ja, schleichen wir uns wieder fort!
Franz Grillparzer (15 januari 1791 - 21 januari 1872)
J. Bernlef, Edward St Aubyn, Yukio Mishima, Anchee Min, Isaäc da Costa
De Nederlandse schrijver en dichter J. Bernlef werd geboren op 14 januari 1937 in Sint Pancras. Bernlef overleed op 29 oktober van het afgelopen jaar op 75-jarige leeftijd. Zie ook alle tags voor J. Bernlef op dit blog.
Schaduwtheater
De wijze die zei dat van alle schilderijen ooit gemaakt maar een klein deel bleef bewaard dat het werkelijk genie schuilgaat in wat voorgoed is zoekgeraakt.
Zo met alles. De doden, de gebeurtenissen die niemand onthield of net niet aan de oppervlakte kwamen, zij vormen ons schaduwtheater.
Met wortel en tak
Twee handen woelen in vochtige bosgrond
Een stem. 'Tien dagen geleden - hier - veertig of vijftig.'
Binnen de jaarringen is dit moment nog geen tiende milimeter dik.
't Graven stokt het licht druipt langs de stammen.
Twee handen de polsen gebonden steken zwart biddend uit de aarde omhoog.
Hazepad
Het zijden overhemd zakt door het geraamte het sjaaltje vat vlam zijn lach gist na op zijn lippen.
Nu wordt hij geïntoneerd, niet de vleugel.
Wie verliet daar zo schielings de woning zonder om te kijken naar het kind dat de man nazwaait die het werd?
Waarom kiest iemand voor vernietiging?
Zonder begeleiding koos hij voor een andere toestand: het hazepad der extase.
Uit: Eindelijk (Vertaald door Nicolette Hoekmeijer)
Had je me niet verwacht? zei Nicholas Pratt, terwijl hij zijn wandelstok in het tapijt van het crematorium priemde en Patrick strak aankeek, waarbij hij iets zinloos afwerends in zijn blik legde, een gewoonte die geen nut meer had, maar die niet meer viel af te leren. Ik loop tegenwoordig nogal wat begrafenissen af. Dat krijg je op mijn leeftijd. Het heeft geen zin om het thuis uit te schateren om de onnozele vergissingen van een jeugdige necroloog, of om je over te leveren aan het nogal eentonige genoegen te turven hoeveel leeftijdgenoten er die dag zijn overleden. Nee! Het leven dient gevierd te worden: daar gaat ze dan, de sloerie van de school.
Men zegt dat hij zich kranig heeft geweerd in de oorlog, maar ik weet wel beter! dat soort dingen, al die wapenfeiten in perspectief plaatsen. Begrijp me goed, het is allemaal heel
aangrijpend, dat zal ik niet ontkennen. Die laatste dagen hebben iets van een aanzwellend orkest. En aan verschrikkingen geen gebrek, natuurlijk. Op mijn dagelijkse gang van ziekenhuisbed naar uitvaartbankje en weer terug moet ik steeds denken aan die olietankers die zich zo ongeveer om de week op de rotsen te pletter voeren, en aan de zwermen vogels die op
het strand lagen te verkommeren, met verkleefde vleugels en een verbijsterde blik in hun knipperende, gelige ogen.
Nicholas keek om zich heen. Schamele opkomst, mompelde hij, alsof hij oefende om straks verslag uit te brengen.
Zijn dat de geloofsvrienden van je moeder? Hoogst curieus.
Hoe zou je de kleur van dat pak noemen? Aubergine? Aubergine a la crème doursin? Ik moet onmiddellijk naar Huntsmanom ook zoiets in elkaar te laten flansen. Hoezo hebt u geen
aubergine? Bij Eleanor Melrose liep iedereen erin. Bestel meteen een el of duizend!
Uit: The Temple of the Golden Pavilion (Vertaald door Ivan Morris)
It is no exaggeration to say that the first real problem I face in my life was that of beauty. At the thought that beauty should already have come into this world unknown to me, I could not help feeling a certain uneasiness and irritation. If beauty really did exist there, it meant that my own existence was a thing estranged from beauty.
( )
And that night, indeed, this young man with his stinging tongue, who usually seemed interested in beauty only in so far as he could defile it, showed me a truly delicate aspect of his nature. He had a far, far more accurate theory about beauty than I did. He did not tell it to me in words, but with his gestures and his eyes, with the music that he played on his flute, and with that forehead of his which emerged in the moonlight.
( )
Later, when I came to know Kashiwagi more intimately, I understood that he disliked lasting beauty. His likings were limited to things such as music, which vanished instantly, or flower arrangements, which faded in a matter of days; he loathed architecture and literature . . . Yet how strange a thing is the beauty of music! The brief beauty that the player brings into being transforms a given period of time into pure continuance; it is certain never to be repeated; like the existence of dayflies and other such short-lived creatures, beauty is a perfect abstraction and creation of life itself. Nothing is so similar to life as music . . .
Yukio Mishima (14 januari 1925 - 25 november 1970)
She was in and out of bamboo groves and brick hallways, behind the hills and around ponds. Under the bright moonlight, NaiNai's long neck stretched. Her head seemed to become smaller. Her cheekbones sharpened. Her slanting eyes glowed as she scanned the temples. NaiNai appeared, disappeared, and reappeared like a ghost. But one night she stopped. In fact, she collapsed. I was aware that she had been ill. Tufts of hair had been falling from her head. There was a rotten smell to her breath. "Go and look for your father," she ordered. "Tell him that my end is near." Papa was a handsome man in his thirties. He had what a fortuneteller would describe as "the look of an ancient king" or "the matching energy of sky and earth," meaning he had a square forehead and a broad chin. He had a pair of sheep eyes, a garlic-shaped nose that sat on his face like a gentle hill, and a mouth that was always ready to smile. His hair was thick and silky black. Every morning, he combed and braided it with water to make his queue smooth and shining. He walked with his back straight and head up. Speaking Mandarin with an Imperial accent, Papa wore his voice like a costume. But when Papa lost his temper, his voice would slip. People were shocked when Mr. Yee suddenly took up a strange voice. Ignoring NaiNai's opinion that his ambitions would never be realized, Papa dreamed that one day he would work for the governor as an adviser. Papa attended teahouses where he showed off his talent in classic Chinese poems and verse. "I must keep my mind sharp and literary skills tuned," he often said to me. One would never guess from the way he presented himself that Papa was a seasonal coolie.
We lived in Chin-kiang, a small town far away from the capital, Peking, on the south side of the Yangtze River in Jiangsu province. Originally, our family was from Anhui province, a harsh region where survival depended on an endless round of crushing physical labor.
Neen, 'k was geen Zanger, stout en sterk, Wie eigen kracht naar 't ruime zwerk Op brede vleuglen uit deed schieten. Ik ben een wormke, zwak en klein, In eigen, in Gods oog onrein!
En, zo mijn zangen indruk lieten, Hij wete 't, wie dit ondervond, Dat, zo ik ooit als Dichter stond, De galm, geslaakt op deze grond, Een naadring was van hoger waarheid, Eerst dichterlijk mijn geest verkond, Maar op een onvergeetbre stond Uit d' eigen vaderlijke mond Mijn hart nabij gebracht met onweerstaanbre klaarheid.
Zo wens noch bied mij eer of lof, Mij, arme kruiper in het stof; Maar blijv', voor palm of erelover, Slechts deze naam van mij bestaan, (Zij ook mijn dichtervonk vergaan!) Slechts dit getuignis van mij over:
Zijn Dichtkunst had haar tijd - die van een lentebloem; - Maar Waarheid bleef zijn deel - de Levens boom zijn roem!
One of them had a clay pig, small enough to fit into his pocket; it whistled one dry, low note when blown on the snout. The other knew the names of stones but he was the hardest to understand. Someones youngest brother he called the Least One. If he doubted a story, he said, I dont confidence you. Windows he called lights and their hiding place in an oak bole he spoke of as the plunder room. Where the creek fanned out into a hundred rivulets, this child said, Thats where it turkey-tailed, and if a grown-up showed him special attention hed ask later, Why did he much me? Both of Gabriels companions spoke in doubled nouns (biscuit-bread, ham-meat, sulfur-match). Nor did they grasp what Gabriel meant when he said once, Have a nice weekend. After a while it turned out their families worked every day and the notion of a weekend was beyond their means.
( )
When Mathilda asked Mateo to bring Gabriel to his very first reception at her house, Mateo assumed she was merely being polite out of consideration for him, Mateo. More than once shed assured him she knew what it was like to be stuck with a child in their nearly childless world of artists and intellectuals; after all she (with Mateos distant if affectionate assistance) had raised a child, Daniel, who was now thirty and looked so nearly as though he were her brother that her maternity would have been suspect had not their celebrated, even infamous past together been so well documented. Nevertheless Mathilda was delighted when naïve or provincial people mistook Daniel for her brother or lover, and to increase the confusion she often referred to him coyly as the darling. This coyness was so unlike her that people expected to catch a sardonic smile and were shocked to see instead the sort of smile people wear when they speak of their pets. What few people knew was that an older child, a girl, had died when she was four. This loss had poisoned Mathildas joy in motherhood at the same time it had intensified her love for no longer my son but the darling.
Er wußte, daß jemand anderer sich nun sehr erregt hätte aber so etwas lag ihm nicht, er war nicht begabt darin. Er drückte die Auflegetaste.
Sekunden später läutete es wieder. «Ralf?» fragte ein Mann.
« Nein. »
« Was ? »
«Diese Nummer ist . . . Sie wurde aus Versehen . . . Sie haben sich verwählt.»
«Das ist Ralfs Nummer!»
Ebling legte auf und steckte das Telefon in die Jackentasche.
Die S-Bahn war wieder überfüllt, auch heute mußte er stehen. Von der einen Seite preßte sich eine fette Frau an ihn, von der anderen starrte ein schnurrbärtiger Mann ihn an wie einen verschworenen Feind. Es gab viel, das Ebling an seinem Leben nicht mochte. Es störte ihn, daß seine Frau so geistesabwesend war, daß sie so dumme Bücher las und daß sie so erbärmlich schlecht kochte. Es störte ihn, daß er keinen intelligenten Sohn hat te und daß seine Tochter ihm so fremd vorkam. Es störte ihn, daß er durch die zu dünnen Wände immer den Nachbarn schnarchen hörte. Besonders aber störten ihn die Bahnfahrten zur Stoßzeit. Immer so eng, immer voll, und gut gerochen hatte es noch nie.
Seine Arbeit aber mochte er. Er und Dutzende Kollegen saßen unter sehr hellen Lampen und untersuchten defekte Computer, die von Händlern aus dem ganzen Land eingeschickt wurden. Er wußte, wie fragil die kleinen denkenden Scheibchen waren, wie kompliziert und rätselhaft.
We would arrive Tuesday night from prep school or college, or on Wednesday night from New York, where we were working at a bank while writing a play, or from Vermont, where we were building a log cabin with our roommate from Middlebury before heading up to Stowe at first snow for a season of ski bumming. Dad would take the latter part of the week off, until he retired, which was when things really became dangerous. The riotous foliage that briefly enflamed the chaste New England hills was long gone, leaving the monochromatic landscape of winter: the gray stone walls of the early settlers, the silver trunks of the maples, the white columns of birch. Manly hugs were exchanged at the kitchen door. Cocktails were offered and accepted. Girlfriends and roommates were introduced. The year of the big snow, footwear was scraped on the blade of the cast-iron boot cleaner outside the door. Dad was particularly pleased with this implement, and always pointed it out to guests, not because he was particularly fastidious about mud and snow, but because it seemed to signify all the supposed charm and tradition of old New England (as opposed to, say, its intolerance of immigrants and its burning of young girls at the stake), although he'd bought this particular boot scraper once upon a time at the local True Value hardware store. But somehow Dad had convinced himself that it had been planted here by the early settlers of the Massachusetts Bay Colony, in between skirmishes with the Wampanoags and the Mohicans. He liked to think of himself as an old Yankee, despite the fact that when his grandfathers arrived in Boston, the windows were full of NO IRISH NEED APPLY signs and they weren't likely to be invited to scrape their boots at anybody's front door. A century and a half later, though, we lived in a big white house with green shutters, which Dad inevitably described as Colonial, though it was built in the 1920s to resemble something a hundred years older.
It's fitting that Christmas should degenerate to this, its barest bones. The family has begun to seem to Therese like a pack of thespians anyway; everyone arrives, performs for one another, catches early flights out, to Logan or O'Hare. Probably it's appropriate that a party game should literally appear and insert itself in the guise of a holiday tradition (which it isn't). Usually, no one in Therese's family expresses much genuine feeling anyway; everyone aims instead--though gamely!--for enactments. Each year now, the stage is a new one--their aging parents, in their restless old age, buying and selling town houses, moving steadily southward from Maine. The real estate is Therese's mother's idea. Since he's retired, Therese's father has focused more on bird feeders; he is learning how to build them. "Who knows what he'll do next?" Her mother sighs. "He'll probably start carving designs into the side of the house." This year, they are in Bethesda, Maryland, near where Andrew, Therese's brother, lives. Andrew works as an electrical engineer and is married to a sweet, pretty, part-time private detective named Pam. Pam is pixie-haired and smiley. Who would ever suspect her of discreetly gathering confidences and facts for one's adversaries? She freezes hams. She makes Jell-O salad days in advance. She and Andrew are the parents of a one-and-a-half-year-old named Winnie, who already reads.
Wherefore thy burden and thy toil, O Sun? Borne up the steep and hollow heavens afar Thy worlds retard thee, who wert else a star, Swift with white speed of many a lonelier one; And heaving mightily, thy pulses run, Swollen with fires of effort. Shall Mizar Not pass thee, or the suns of Algebar? And hopest thou to close with Procyon?
Howbeit, thou and these, thy starrier kin, Transcending thee, strain ever, tho apart And with unequal speed, within the same Black maze of night and Time, where all shall win, Tho with no path, nor clue, the hollow heart, Uncompassed and oblivious, whence they came.
The Call of the Wind
I hear the west wind's call through the window open flung: "Oh, come ye forth the budding woods and fields among. Your cares and worries fling like a worn-out cloak aside; And come ye swiftly forth where the vernal day is wide; Come ye out to the fields and the blue-pavilioned hills, Where the wakened earth to the sun's warm kisses thrills; And the songs of the birds are a rapturous paean of praise To the joy and the beauty of Spring's first perfect days." I hear the west wind's call, and I must arise and go Out where the day is fair and the joyous breezes blow.
Clark Ashton Smith (13 januari 1893 14 augustus 1961)
Im here now, here, while above Bekeas hill that broad cloud goes on hanging, surely frozen already into a sole, hardened like a gray block of cementit has now, out of what was once pure drops of rain, turned into a prophet of corporeal disaster; while I go to you, ignoring not just the cold, but the despair, the late hour, the blind man with dark glasses standing by the bridges railing; no longer seeing the bridge, I step into the foaming, raging water and, slipping on the polished stones, I clamber up to your, Tūlas, shore, and it seems to me that a huge lilac bush gleams blue above my head,I pick them, and in each hand hold a lavender bouquet as fluffy as spotless white cloudsintoxicating, curly, overflowing with life, dripping in silver streamsand, swaying from exhaustion, I go in the white two-hinged door, on which hangs a modest, worm-eaten, blue mail box, and now I am, Tūla, just a few steps away from you, from your husky voice, your bodys fibers, your most secret little corners... Speak softly, breathe so I can hardly hear it as I fly in through the air vent, opened just barely for the night, clasping both enormous bouquets of lilac, as I now swoop under the vaulta soundless batwithout a sound, without a rustle; all the words of love and despair hermetically sealed within the skull of a tiny, flying, nocturnal beast, careful not to startle the other spirits hiding within your crumpled soul, body, mind, your most secret thoughts, your dignity, tears, your tiny breasts trembling like a ripple in a stream, all of you, Tūla; I fly in, and with my tiny feet clinging to slanting vault of your room I listen to you breathe, to the hoarfrost melting on your alveoli, to the blood turning one more cycle of circulation inside your sleepy body, to you, not realizing it yourself, speaking to the bread molding in the picture, to the boxes full of memories; in the moonlight I see your long bones, pelvic bones, the pearly skull under the short hair; I see how a small, brightly shining bug walks over your stomach, falls into the hollow of your belly button and cant crawl out of itthats how small it is...
Jurgis Kunčinas (13 januari 1947 13 december 2002)
My early unforgettable years I lived them Close to the sea, There by the shallow and calm sea, There by the open and boundless sea.
And every time that my budding, early life Comes back to me, And I see the dreams and hear the voices Of my early life there by the sea,
You, oh my heart, feel the same old yearning: If I could live again, Close to the shallow and calm sea, There by the open and boundless sea.
Was it really my destiny, was it my fortune, I haven't met another A sea within me as shallow as a lake, And like an ocean boundless and big.
And, lo! In my sleep a dream brought her Close again to me, The same there shallow and calm sea, The same there boundless and open sea.
Yet, thrice be alas! A grief was poisoning me, A powerful grief, A grief that you did not lighten, my dream Of my great early love, my home by the sea.
What storm, I wonder, was raging in me, And what whirlwind, That couldn't put it to rest, or lull it to sleep My wonderful dream of my home by the sea.
A grief that is unspoken, an unexplained grief, A powerful grief, A grief not quenched even within the paradise Of our early life close to the boundless sea.
Vertaald door Alex Moskios
Kostís Palamás (13 januari 1859 - 27 februari 1943)
'De dichters' door Georgios Roilos, ca 1919
Dichters van de generatie 1880, in het midden, leunend op zijn hand, Palamás
»Hören Sie, junger Mann, solch« dreisten Antworten müssen Sie sich abgewöhnen. Das riecht nach vorlautem Berlinertum, in der Alma mater Göttingen ist man nicht auf solcher Höhe. Menschen und Hunde sind Ihnen nachgelaufen und dabei haben Sie noch allerlei Faxen gemacht, um Ihr provokantes Auftreten zu verschlimmern. Aus Ihrer Wohnung warfen Sie eine Flasche aus dem Fenster, so daß drunten in der Straße die Scherben herumflogen.«
»Das ging so zu: als ich hier ankam, traf ich einen oberflächlich Bekannten von Berlin her, einen Herrn v. Dronthahn, der hat mich verschleppt unter lauter Mecklenburger. Denen gab ich ein Frühstück, und da ist die Flasche man so rausgekollert.«
»Ach Gott, ist Ihnen wohl aus der Hand gerutscht? Machen Sie mir das vor? Den Tatbestand!« Der Angeklagte setzte sich in Positur und zeigte sich bereit, des Richters Wißbegier zu befriedigen, indem er ein Lineal ergriff. »Halt, halt! Wollen Sie wohl liegen lassen! Warum nicht gar das Tintenfaß! Bitte, nur die Muskelbewegung!« Dies veranschaulichte der Berliner mit entsprechendem Schwung. » Bene, Optime! Also freier Wille zum Wurf vorhanden.« Die wissenschaftliche Gründlichkeit der Untersuchung vertiefte sich. »Vorhin, junger Mann, hetzten Sie mir einen Riesenköter auf den Leib. Ich hätte das Biest passieren müssen, als ich aufstand.«
»Rief ihn doch gleich an der Schwelle zurück, das gute Tier«, verteidigte der gesegnete Besitzer sein Kleinod.
»Über die Güte läßt sich streiten, über die Bissigkeit kaum, der Maulkorb fehlt. Solche Ungesetzlichkeit pöne ich mit fünf Talern Ordnungsstrafe. Überhaupt Sie wollen wohl Aufsehen erregen? Schmeckt nach revolutionärer Gesinnung.
Karl Bleibtreu (13 januari 1859 30 januari 1928)
Von Strand zu Strand, von Wald zu Wäldern bin ich gerannt, schier übermannt vom Fiebertraum; ein Leben, welches grade fällt vom Baum, ein Strohhalm, das es fortträgt, wird es windig.
Zwei Götter leiten mich, der eine blind; Ein Kind macht sich vergebens auf den Weg. Der andre: eine Frau, rein wie die See und sie ist heiterer als ein Delphin.
Unglücklich ist der Mann, der nur versteht, daß er die Samen in die Winde säet, doch doppelt unglücklich wohl jene sind, denen ein innrer Kampf zerreißt den Leib, die durch das Feuer gehen für ein Weib; Bleib blind und lerne leben wie ein Kind.
Vertaald door Zaunkönig
Mark Alexander Boyd (13 januari 1562 10 april 1601)
After German we caught a bus to Shinjuku and went to an underground bar called DUG behind the Kinokuniya bookstore. We each started with two vodka and tonics. "I come here once in a while," she said. "They don't embarrass you about drinking in the afternoon." "Do you drink in the afternoon a lot?" "Sometimes," she said, rattling the ice in her glass. "Sometimes, when the world gets hard to live in, I come here for a vodka and tonic." "Does the world get hard to live in?" "Sometimes," said Midori. "I've got my own special little problems." "Like what?" "Like family, like boyfriends, like irregular periods. Stuff." "So have another drink." "I will." I waved the waiter over and ordered two more vodka and tonics. "Remember how, when you came over that Sunday, you kissed me?" Midori asked. "I've been thinking about it. That was nice. Really nice." "That's nice." "'That's nice,'" she mimicked me. "The way you talk is so weird!" "It is?" "Anyhow, I was thinking, that time. I was thinking how great it would be if that had been the first time in my life a boy had kissed me. If I could switch around the order of my life, I would absolutely absolutely make that my first kiss. And then I would live the rest of my life thinking stuff like, Hey, I wonder whatever happened to that boy named Watanabe I gave my first kiss to on the laundry deck, now that he's fifty-eight? Wouldn't that be great?" "Yeah, really," I said, cracking open a pistachio nut. "Hey, what is it with you? Why are you so spaced out? You still haven't answered me."
Haruki Murakami (Kioto, 12 januari 1949)
De Nederlandse dichter, schrijver en schilder Alain Teister (eig. Jacob Martinus Boersma werd geboren in Amsterdam op 12 januari 1932. Zie ook alle tags voor Alan Teister op dit blog.
Correspondentie
Mijn zoon schreef: papa, dat jullie gescheiden zijn vind ik niet erg, of wel, maar ik ben er ook aan gewend, ik ben bijna elf, maar dat mama niet een keer gehuild heeft nu jij in het ziekenhuis ligt, en dat ze steeds eigen schuld zegt, dat vind ik niet lekker, jij?
Ik telegrafeerde: jawel, eigen schuld is goud waard stop drink een cola op mijn gezondheid stop en stuur als je zin hebt een leuke tekening stop.
Zo ken ik je weer, schreef hij terug. Dag papa. In de envelop zat een kleurige viltstift-tekening van een doodskop stop.
Uit: Ein europäischer Traum (Vertaald door Joachim Roehm)
Nun, nach diesen paradoxen Vorbemerkungen, wird es Zeit, dass ich zum Thema komme und berichte, wie und unter welchen Umständen es zu meinen Begegnungen mit Al Pacino und Kawabata kam, während der Express seine Bahn durch Europa zog. Wegen einer geradezu unglaublichen Denkblockade befand ich mich intellektuell am Nullpunkt: ich war zu nichts im Stande, konnte weder lesen noch schreiben, wünschte mir nichts, und am wenigsten hatte ich den Nerv, mich Debatten mit meinen Kollegen zu stellen. Dafür begann ich mich hingebungsvoll den Dingen des Alltags zu widmen. Ich hatte die Reise mit zwei Taschen mittlerer Größe angetreten, zu denen sich in Paris eine dritte gesellte. Ich sah mich gezwungen, diese relativ große neue Tasche zu kaufen, um all die Begleitmaterialien des Literaturexpress unterzubringen, die von Stadt zu Stadt umfangreicher wurden, und von denen ich mich nicht trennen konnte. Das heißt, ich schaffte es nicht, sie einfach in den Papierkorb zu werfen, immerhin handelte es sich um Geschenke. Dazu kamen noch die neuen Hemden und Unterkleider. Es war nämlich günstiger, Hemden und Unterwäsche neu zu kaufen, als das Gebrauchte zu deutlich höheren Preisen im Hotel waschen zu lassen. Das Ein- und Auspacken, das meistens in großer Hast und im letzten Augenblick erfolgte, und das sorgsame Anbringen des immer anders gefärbten Pappschilds für den Transport ins nächste Hotel am Griff eines jeden Gepäckstücks bereiteten mir Befriedigung.
"The thing is this." She moves her hands carefully before her as if describing an invisible object about the size of a box-file. "This is the thing. I have to think of myself. I have to think of the future. I'll be thirty in January. Which is meaningless, of course. But I would like, one day, to have children." Anna is home early because she's been visiting a friend who has recently had a baby. "How was Polly's baby?" "Like a baby. This isn't about that." "Yes, it is." "All right, it is, then. The thing is this. For a baby, one needs a man. And one hasn't got one." She makes a comic-sad face as she says this, which makes me laugh. Also she's making me nervous. "I don't know what to tell you, Anna. This is how it is these days. Everyone free to be with who they like, and everyone alone." "Well, I've decided to do something about it." Anna is small, slightly built, with a friendly, puzzled sort of face and short hair of that colour that has no name, between brown and blond. She's quick-thinking and funny and honest, and has no luck with men. There was a man called Rory who was part of her life for years and we all assumed they would get married, until he went to Johannesburg and married someone else. This in the apartheid era. Anna knew she was better off without him, but she still cried every night for weeks. She calls me her walker. We have what is in some senses the perfect relationship, because the sex is behind us. There was a clumsy fumbling sort of affair at college, which went through what are for me the usual phases of eagerness, gratified vanity, claustrophobia, guilt, evasion, and disappearance. "Bron doesn't do breakups," Anna says. "He does vanishings."
William Nicholson (Tunbridge Wells, 12 januari 1948)
Und dann, so die Legende weiter, habe der Pfarrer in seiner Predigt gegen die Leute gewettert,
die nicht an Gott glauben und nur aus einem auserlichen, einem gesellschaft lichen Grund in die Kirche kommen, und ganz Grabow, so die Legende, habe gewust, wer mit dieser allgemein gehaltenen Philippika gemeint gewesen sei: der bekennende Atheist Havemann, der wohlbetuchte Saathandler Havemann. Und da ist er dann aufgestanden, der Saathandler Havemann, mitten in der Predigt, und hat demonstrativ und von allen begafft die Kirche verlassen. Hat laut und fur alle vernehmlich die Kirchentur hinter sich zugeworfen. Und das ist dann doch schon Havemann.
Das ist der Dissident Havemann. Das bin ich, der die Kirche Sozialismus verlast. Die demonstrative Abkehr, die Flucht, weil einem Havemann das sehr schnell doch zu blod wird, auf was er sich da eingelassen hat. Und das ist auch mein Grosvater, der Nazi, der Chefredakteur einer Provinzzeitung, der Schrift leiter, der eines Tages beschliest, Geologe zu werden. Das ist Havemann: eines Tages wegzugehen. Aus Grunden der Ehre, der Selbstachtung, um der eigenen Uberzeugungen willen.
Weil einem etwas doch zu blod wird. Weil man auch etwas anderes tun konnte, etwas vielleicht Besseres. Das ist nicht nichts, das ist nicht wenig. Havemann, das ist etwas. Havemann, das ist, sich als etwas Besseres zu dunken als die anderen.
Florian Havemann (Oost-Berlijn,12 januari 1952)
De Amerikaanse schrijver Jack London (eig. John Griffith Chaney) werd geboren op 12 januari 1876 in San Francisco, Californië. Zie ook alle tags voor Jack London op dit blog.
Uit: The Call of the Wild
In the days that followed, as Dawson grew closer and closer, Buck still continued to interfere between Spitz and the culprits; but he did it craftily, when Francois was not around. With the covert mutiny of Buck, a general insubordination sprang up and increased. Dave and Sol-leks were unaffected, but the rest of the team went from bad to worse. Things no longer went right. There was continual bickering and jangling. Trouble was always afoot, and at the bottom of it was Buck. He kept Francois busy, for the dog-driver was in constant apprehension of the life-and-death struggle between the two which he knew must take place sooner or later; and on more than one night the sounds of quarrels and strife among the other dogs turned him out of his sleeping robe, fearful that Buck and Spitz were at it.
But the opportunity did not present itself, and they pulled into Dawson one dreary afternoon with the great fight still to come. Here were many men, and countless dogs, and Buck found them all at work. It seemed the ordained order of things that dogs should work. All day they swung up and down the main street in long teams, and in the night the jingling bells still went by. They hauled cabin logs and firewood, freighted up to the mines, and did all manner of work that horses did in the Santa Clara Valley. Here and there Buck met Southland dogs, but in the main they were the wild wolf husky breed. Every night, regularly, at nine, at twelve, at three, they lifted a nocturnal song, a weird and eerie chant, in which it was Bucks delight to join.
Jack London (12 januari 1876 - 22 november 1916)
De Hongaarse schrijver Ferenc Molnár werd op 12 januari 1878 in een burgerlijk-joods gezin van Duitse afkomst geboren. Zie ook alle tags voor Ferenc Molnár op dit blog.
Uit: A Matter Of Husbands
FAMOUS ACTRESS: If you weren't such a very foolish young woman I should be very angry with you. Wherever did you get the idea that I have taken your husband from you?
EARNEST YOUNG WOMAN: He sends you flowers all the time.
FAMOUS ACTRESS: That's not true.
EARNEST YOUNG WOMAN: It is!
FAMOUS ACTRESS: It isn't. He never sent me a flower in all his life. Did he tell you he did?
EARNEST YOUNG WOMAN: No. I found out at the florist's. The flowers are sent to your dressing room twice a week and charged to him.
FAMOUS ACTRESS: That's a lie.
EARNEST YOUNG WOMAN: Do you mean to say that I am lying?
FAMOUS ACTRESS: I mean to say that someone is lying to you.
EARNEST YOUNG WOMAN: [Fumbles in her bag for a letter] And what about this letter?
FAMOUS ACTRESS: Letter?
EARNEST YOUNG WOMAN: He wrote it to you. And he said--
« Daar waren eens een koning en eene koningin. Ze woonden in een groot slot, en daarbij was een mooie tuin vol bloemen. Ze waren heel rijk, maar gelukkig waren ze niet, want ze hadden geen kinderen. En iederen dag zeiden ze: Och, hadden we toch maar een lief klein kindje!
Op een dag zat de koningin in den tuin bij den vijver en toen was ze zoo bedroefd, dat ze begon te schreien. Schrei niet langer, zei op eens een fijn stemmetje. De koningin keek op en zag een groene kikvorsch voor hare voeten zitten. Die keek haar met zijne grappige ronde oogen aan en zei: Schrei niet langer, als weer de Lente in het land komt, krijgt ge een lief klein kindje. Toen plonste de kikvorsch in den vijver en verdween. Wat was de koningin blij en hoe verlangde ze naar de Lente. Eindelijk - daar was de Lente en kijk: op 'n mooien dag lag daar een allerliefst klein blond meisje in het gouden wiegje, dat de koningin al lang had klaar gezet. Dat was een vreugde in het slot! Dadelijk werden alle klokken geluid en boden te paard uitgestuurd om het aan iedereen te vertellen; maar de kinderen, die wisten het al, want de vlugge vogels uit den slottuin hadden het hun verteld en van pleizier dansten de kinderen hand in hand op het gras en vlochten kransen van madelieven en gele botertjes voor het prinsesje. »
"That one?" replied Mary without emotion. "Never. Its plastic."
"Im a policeman," he said unhappily, "not a sodding gardener."
And he walked off, mumbling darkly to himself.
She turned from the window, approached Briggs's closed door and paused. She gathered her thoughts, took a deep breath and stood up straight. Reading wouldn't have been everyone's choice for a transfer, but for Mary, Reading had one thing that no other city possessed: DCI Friedland Chymes. He was a veritable powerhouse of a sleuth whose career was a catalog of inspired police work, and his unparalleled detection skills had filled the newspaper columns for over two decades. Chymes was the reason Mary had joined the police force in the first place. Ever since her father had bought her a subscription to Amazing Crime Stories when she was nine, she'd been hooked. She had thrilled at "The Mystery of the Wrong Nose," been galvanised by "The Poisoned Shoe" and inspired by "The Sign of Three and a Half." Twenty-one years further on, Friedland was still a serious international player in the world of competitive detecting, and Mary had never missed an issue. Chymes was currently ranked by Amazing Crime second in their annual league rating, just behind Oxford's ever-popular Inspector Moose.
"Hmm," murmured Superintendent Briggs, eyeing Mary's job application carefully as she sat uncomfortably on a plastic chair in an office that was empty apart from a desk, two chairs, them- and a trombone lying on a tattered chaise longue.
"Your application is mostly very good, Mary," he said approvingly. "I see you were with Detective Inspector Hebden Flowwe. How did that go?"
It hadnt gone very well at all, but she didnt think shed say so.
"We had a fairly good clear-up rate, sir."
"Ive no doubt you did. But more important, anything published?"
It was a question that was asked more and more in front of promotion boards and transfer interviews and listed in performance reports. It wasn't enough to be a conscientious and invaluable assistant to one's allotted inspectoryou had to be able to write up a readable account for the magazines that the public loved to read. Preferably Amazing Crime Stories, but, failing that, Sleuth Illustrated.
What do I mean? What do you think I mean? It just keeps on happening, and there'll be no end to it. It's not as if you'll be the last.
The last what? The last person to blunder into me, wake me up, have nothing better to do than blindly plant his feet down just where I'm sitting. As if the world weren't a big enough place. As if there weren't enough people one could barge into and disturb. Now for goodness sake don't knock my bottle of wine over as well. I've had enough to drink, have I? And how would you know, might I ask? Drink myself into the grave? Well, that's what I've been trying to do for the past two and a half thousand years. No, nothing, forget it. Anyway, I expect you're in a hurry. I mean, I don't suppose you're here at the station just for fun. Hasn't arrived? You came to meet someone and they didn't turn up? Well, I suggest you go back home then.
No, I'm not in a bad mood, I haven't felt a louse running over my liver, as you put it. For one thing I rather doubt if I have a liver. For another, vermin steer clear of me. They have a good nose-lice, I mean, and fleas too-just like dogs. The other day that Alsatian, the one over there with the policeman, practically climbed on top of me while I was asleep. It was scratching and pawing at me, and when I woke up with a start it set up a howling as if the ground had suddenly opened up at its feet. You should have seen that policeman's face! He yelled at the cur and gave it such a kick in the ribs that it skidded a yard along the floor, squealing like one of Circe's swine. That noise-first thing on waking, too!-revolting. I made myself scarce, otherwise I'd have been next. With that squealing in my ears. You think time's passing, you keep hoping for a bit of a change, but no. The same ugly mugs, the identical noises and irritations.
Katharina Hacker (Frankfurt am Main, 11 januari 1967)
De Amerikaanse schrijver en columnist Marc Acito werd geboren op 11 januari 1966 in Bayonne, New Jersey. Zie ook alle tags voor Marc Acito op dit blog.
Uit: Commencement Address at Whidbey Writers Workshop
Let me tell you one last story. It occurred the first time I came up to Whidbey. I was on the ferry. Being summer, the day was cold and gray, Puget Sound was unsound, cresting silver and rocking the boat. So I was the only idiot outside on deck enjoying the rough, temperamental beauty that is the Pacific Northwest. As the ferry lurched, I turned and saw Id been joined by a kid of about sixteenall floppy hair and skinny limbshis face alive with wonder as he gazed into the wind. Pretty astonishing, I said, gesturing to the elements. He nodded. This your first crossing? I asked. No, I do it all the time, he said. I live on Whidbey. In an instant, I liked this kid, because I saw that he was the kind of person who takes the time to notice something spectacular on a routine journey. I glanced down and noted that he was carrying a copy of The Great Gatsby in his arms. Which, I hasten to remind you, did not make the bestseller list in its day. How are you liking Gatsby? I asked. I love it, he said, smiling. Sincere. Why? I asked, being pedagogical. What do you love about it? He didnt hesitate. Fitzgeralds descriptions are so vivid. Theres this scene where two windows are open and a breeze blows through and he describes the women on the couch as being buoyed up. Its amazing.
I'll take communion with sea water, distilled from your body drop by drop, in an ancient copper cup from Algiers, as done by pirates of old before the fight.
Where are you coming from? From Babylon. Where are you going? To the eye of the cyclone. Whom do you love? A Gypsy maid. What is her name? Fata Morgana*.
A leather sail, all smeared with wax, smelling of cedar-wood, of incense and of varnish, like the smell of the hold in an aging ship built in olden times on Euphrates in Phoenicia.
Where are you coming from? From Babylon. Where are you going? To the eye of the cyclone. Whom do you love? A Gypsy maid. What is her name? Fata Morgana.
Fire-hued rust in the mines of Sina, the capes of Gerakini and Stratoni. That ship-coating, that old blessed rust ages us, It feeds us, feeds on us, and then it kill us!
Where are you coming from? From Babylon. Where are you going? To the eye of the cyclone. Whom do you love? A Gypsy maid. What is her name? Fata Morgana.
Vertaald door Arthur Altman
Nikos Kavvadias (11 januari 1910 10 februari 1975)
Niet lang geleden schreef ik Het laatste geel, een boek over de Tour van 1989. Ik vroeg, gericht en zonder sensationele bijbedoeling, aan de 28 renners die ik interviewde of zij in die dagen al van epo hadden gehoord en of zij ermee in aanraking waren gekomen.
Er was een renner die ruiterlijk toegaf en zijn verhaal onomslachtig vertelde. Na lezing van het concept (volgens afspraak) kwam hij bij me terug. Of het gewraakte stukje eruit kon. Hij zou op staande voet ontslagen worden bij zijn nieuwe werkgever als zijn eerlijke antwoord naar buiten zou komen. Ik stemde toe, want doorzag vooral zijn sociale problemen die opdoemden. Verlies van baan, inkomen, toekomst, hypotheek toestanden dus.
Andere renners ontkenden, een paar gaven ruiterlijk toe. Het maakte toen niets los bij officials. Het passeerde, als een lauwe zomerwind. Zoals ik ooit, in Parijs, in een rechtstreekse televisie-uitzending aan Eddy Merckx vroeg of hij wel eens
Hij antwoordde, zeer tot mijn verbazing, dat hij dat wel eens gedaan had. Niets of niemand reageerde; de mededeling passeerde. Andere tijd, andere moraal?
Misschien. Jans Koerts zei, ook live tijdens de uitzending waar de schermutselingen rond Michael Rasmussen in Pau prachtig in beeld kwamen, dat hij aan de epo was gegaan. Dat hij wel moest om mee te blijven doen. De dappere renner was blij het juk van zijn schouders gegooid te hebben. Reactie: niets, nihil.
Koerts werd er wel eens bij de kruidenier over aangesproken. Geen enkele instantie reageerde; geen UCI, geen KNWU, geen mensen van welke dopingautoriteit. Het passeerde.
Uit:De stad der wonderen (Vertaald door F. Mendelaar, H. Peteri, Harriët Peteri)
Ze woonden in hutten van blik, hout en karton op het strand. [...] Honderden vrouwen en kinderen wemelden rond in dit kamp dat opgetrokken was op een steenworp afstand van de funderingen en skeletten die reeds de silhouetten tekenden van wat binnenkort paleizen en paviljoenen zouden zijn. [...] De vrouwen brachten hun tijd door met het ophangen van vochtige kleren aan touwen die gespannen waren tussen in het zand gestoken rietstengels om de kleren in de zachte zeebries en de brandende zon te luchten. Ook kookten ze voor de deuren van de hutten op vuren [...]. Ondertussen hielden ze een oogje op de kinderen die zo vuil waren dat ze nauwelijks meer herkenbaar waren. Ze hadden een opgeblazen buik, liepen naakt rond en bekogelden iedereen met stenen. [...] De vrouwen maakten onderling doorlopend ruzie en scholden elkaar uit. Dikwijls kwam het tot een handgemeen.
Uit:Sepharad (Vertaald door Margaret Sayers Peden)
We had been away from our homes and our city for long, long months, but the smell and taste of them offered the same consolation as a letter, the same profound happiness and melancholy we felt after talking on the phone with our mothers or sweethearts. Our children, who spend the whole day glued to the telephone, talking for hours with someone they've seen only a short while before, can't believe that for us, not only in our childhood but our early teens as well, the telephone was still a novelty, at least in ordinary families, and because the system wasn't as yet automated, calling from one city to another-ringing someone up, as we said then-was a rather difficult undertaking that often meant standing in line for hours, waiting your turn in a public telephone office crammed with people. I'm not exactly an old man (although at times my wife says I seem ancient enough), but I remember when I had to call my mother at a neighbor's house and wait until they went to get her, all the while hearing footsteps in the wooden booth at the telephone company on the Gran Vía. Finally I would hear her voice and be overcome by an anguish I have felt only rarely since, a sensation of being far away and of having left my mother to grow old alone. We both would be nearly tongue-tied, because we used that exotic instrument so seldom that it made us very nervous, and we were consumed by the thought of how much we were paying for a conversation in which we barely managed to exchange a few formalities as trite as those in our letters: Are you well? Have you been behaving? Don't forget to wear your overcoat when you go out in the morning, it's getting cold. You had to swallow hard to work up the nerve to ask the person you were talking with to send a food package, or a money order. You hung up the telephone and suddenly all that distance was real again, and with that, besides the desolation of going outside on a Sunday evening, there was the contemptible relief of having put behind you an uncomfortable conversation in which you had nothing to say.
Auf der Burg haus' ich am Berge, Unter mir der blaue See, Höre nächtlich Koboldzwerge, Täglich Adler aus der Höh', Und die grauen Ahnenbilder Sind mir Stubenkameraden, Wappentruh' und Eisenschilder Sofa mir und Kleiderladen.
Schreit' ich über die Terrasse Wie ein Geist am Runenstein, Sehe unter mir die blasse Alte Stadt im Mondenschein, Und am Walle pfeift es weidlich, - Sind es Käuze oder Knaben? - Ist mir selber oft nicht deutlich, Ob ich lebend, ob begraben!
Mir genüber gähnt die Halle, Grauen Tores, hohl und lang, Drin mit wunderlichem Schalle O Langsam dröhnt ein schwerer Gang; Mir zur Seite Riegelzüge, Ha, ich öffne, laß die Lampe Scheinen auf der Wendelstiege Lose modergrüne Rampe,
Die mich lockt wie ein Verhängnis, Zu dem unbekannten Grund; Ob ein Brunnen? ob Gefängnis? Keinem Lebenden ist's kund; Denn zerfallen sind die Stufen, Und der Steinwurf hat nicht Bahn, Doch als ich hinab gerufen, Donnert's fort wie ein Orkan.
Ja, wird mir nicht baldigst fade Dieses Schlosses Romantik, In den Trümmern, ohne Gnade, Brech' ich Glieder und Genick; Denn, wie trotzig sich die Düne Mag am flachen Strande heben, Fühl' ich stark mich wie ein Hüne, Von Zerfallendem umgeben.
Die rechte Stunde
Im heitern Saal beim Kerzenlicht, Wenn alle Lippen sprühen Funken; - Und gar vom Sonnenscheine trunken, Wenn jeder Finger Blumen bricht; - Und vollends an geliebtem Munde, Wenn die Natur in Flammen schwimmt, - Das ist sie nicht die rechte Stunde, Die dir der Genius bestimmt.
Doch wenn so Tag als Lust versank, Dann wirst du schon ein Plätzchen wissen, Vielleicht in deines Sofas Kissen, Vielleicht auf einer Gartenbank: Dann klingt's wie halb verstandne Weise, Wie halb verwischter Farben Guß Verrinnt's um dich, und leise, leise Berührt dich dann dein Genius.
Annette von Droste-Hülshoff (10 januari 1797 24 mei 1848)
Portretfoto uit 1870 door Ernst Hader naar een schilderij van Johannes Sprick
After Rand died, I was drunk for a month, even at school. People I didn't already know thought it was tragic, and left me alone. The things with Tran and Pete started then. It had been building, and I'd just let anything happen. Tran was a bug who kept looking at me, and Pete was a popular guy who'd turned into a drunk for some reason. I thought drunkenness would be my life. I thought not questioning things before I said them was telling the truth. I thought if someone was nice to me when I was drunk, he was gay. I thought if I liked someone when I was drunk, I was gay. When I was drunk, I'd do anything not to have hit Rand.
School tends to go one of two ways in the mornings. People's hatred for me is still vague and wearing off, unless I push it. That's one way. Or it's just about the teachers and me, and preparing for what's going to happen at lunch, and maybe something with Jude after school. Today I just want to find Pete, and avoid Gilman Crowe in the halls. That's my major worry, but he's nowhere around. No one brings up the boy's empty desks in the classes we shared. He's just some black shit in the ground, and that was happening with or without me. Or that's what I've decided his notebook is really about.
I put my arm around Jude. Most students eat lunch in groups of two up to eight on the grass. It's like a park. Otherwise, you eat on benches around the park's edge facing them like an audience. That's just safer.
"You allright?"
"Jesus, Larry," she says. 'No, for a million reasons."
"Check this out
"I can't take it," she says, and shrugs until I've taken my arm off her shoulders.
"I'm not gay."
"What?" she says, and laughs. She's started to look to her left and my right.
"I know it now. And you want to know why?"
"You're so fucked up," she says. "It scares me."
Gilman's talking to Pete, who looks drunk. It's the wobble. When he gets drunk enough, he'll say or do anything. That's the rumor. They're standing next to the wall where the school's insignia is painted. It's gigantic and very bleached out. It is or was a bulldog.
"It's just Jim. That's all."
"What?" Jude says. She was busy with Pete. "What are you talking about?"
"Jim's the one who's gay."
"Yeah," she says sarcastically. "That's got to be it."
leipzig, die verstreuten häuser auf der flucht. die türen ver nagelt. die frauen in schwarz (mit vanilleduft). bis zur polizeikontrolle halten wir dicht wie die nacht aus granulat. dann das lachen über gefeilte biographien, die aus den ärmeln winken.
rheinische nacht
unter den schuhen ein glas und nächtens fragtest du was? wir gingen untergehakt wie freunde auf dem weg. nie
hast du mich geküßt, zuviel gesagt. dein blick, sei still in das wasser gesunken. der rhein, der rhein ist trunken.
Weet gij de reis nog door de regen, de thuisreis nog, de regenreis? hoe diep was ons de nacht genegen, hoe dicht-nabij het paradijs.
Toen vielen wij als snelle vissen bij waterval en draaikolk neer, en gleden tot waar gele lissen zich bogen tot een windstil meer.
En wij die als het water blonken en geurden als het kruizemunt, wij dreven, dreven droomverzonken het meer af, naar het verste punt.
O stroom, die immer moet verzanden, o meer, vermalen tot moeras, o dwaze vis aan droge stranden, o regen, ruis hoe schoon het was.
Mies Bouhuys (10 januari 1927 30 juni 2008)
In 1949
De Nederlandse schrijver, dichter, tekenaar, illustrator, regisseur, animator, en vertaler Harrie Geelen werd geboren in Heerlen op 10 januari 1939. Zie ook alle tags voor Harrie Geelen op dit blog.
Papa papa (Fragment)
Ik weet wel dat ik in de klas / Mmmm De sommen zelden snap / Mmmm Maar iemand met een computer / Mmmm Lijkt automatisch knap / Mmmm Je kan er samen over praten / Mmmm Dus ben je niet zo alleen / Mmmm Nou ja, die stomme spelletjes / Mmmm 'k Bijt me er best doorheen / Mmmm
Papa, papa, papa, papa Ik wil een computer Papa, papa, papa, papa 'k Ben verliefd op Bob En Bob is weer verliefd Op zijn computer Dus 'k moet er óók een, papa Of 'k raak achterop!
Bas Heijne, Benjamin Lebert, Simone de Beauvoir, Theodor Holman, Danny Morrison, Kurt Tucholsky
DeNederlandse schrijver, essayist, columnist en vertalerBas Heijne werd geboren op 9 januari 1960 in Nijmegen. Zie ook alle tags voor Bas Heijne op dit blog.
Uit: Turk (Hollandse toestanden)
Je hebt de oude en de nieuwe multiculturele samenleving. De oude liet zich weer eens gelden door een actie van columnist Mohammed Benzakour, die de gemeente Zwijndrecht wilde bewegen de straatnaam Turk (vernoemd naar een lokaal tuiniersbedrijf) van de bordjes te verwijderen, vanwege het woord alleen al. Benzakour werd weggehoond, door de gemeente, door Gerrit Komrij, en door Turken met als adres Turk, Zwijndrecht.
Einde actie - maar wat een nostalgisch gevoel riep het bij mij op! Het quasi-engagement van de columnist deed denken aan tijden toen de multiculturele samenleving nog een levende illusie was, toen er slechts twee gemeenschappelijke vijanden waren, Racisme, en zijn kleine broer Discriminatie. Wanneer je het racisme bij zijn nekvel had gegrepen, stond niets een verdere verbroedering van oude en nieuwe Nederlanders meer in de weg. Echt veel virulente rassenhaat viel er in Nederland niet te ontdekken: de partij van Janmaat wilde maar niet groot worden. Verbeten antiracisten vielen dan ook al snel terug op wat zij uit armoede alledaags racisme noemden, en verborgen discriminatie - minstens zo erg! Voor de querulanten van het antiracisme was er gelukkig altijd nog de dikke Van Dale, waarin tot op de dag van vandaag lelijke dingen over negers, Turken, homo's en joden staan; en dan had je natuurlijk nog de jaarlijkse verontwaardigde ingezonden stukken tegen Zwarte Piet.
Nu lijkt het bijna onschuldig - want hoewel de antiracisten toentertijd bijkans struikelden over gevallen van discriminatie en blanke onnadenkendheid, was er toch een diepgeworteld geloof in de maakbaarheid van die multiculturele samenleving. De verongelijktheid over het alledaagse racisme ging namelijk hand in hand met een eigenaardig soort exotisme, dat vooral de linkse politiek parten speelde: blijf jezelf, pas je niet aan ons aan, wij zijn saai, jullie zijn kleurrijk, geef ons leven ook een beetje kleur. Nederland zelf had geen noemenswaardige cultuur - wanneer een van die weinige extreme nationalisten het over de Nederlandse Cultuur had, begonnen de Hollandse cabaretiers honend met windmolens en langspeelplaten van bzn te zwaaien. Het was een eigenaardige zelfhaat, die goed samenging met een stuitend soort betutteling. Niet alleen was het vanzelfsprekend dat nieuwkomers hun cultuur moesten behouden, er was ook een wijdverbreide multiculturele dweepzucht, een soort verliefdheid op wat voor de ander doorging.
Wenn mich also tiefe Traurigkeit überkommt, denke ich daran, dass natürlich auch ich unzählige Fotos besitze, auf denen Leute zu sehen sind, mit denen ich nicht das Geringste zu tun habe, von denen ich nicht weiß, durch was für ein Leben sie gehen. Ob der eine vorübergehend, weil es gerade nicht anders geht, bei den Eltern seiner Freundin leben muss und jetzt mit ihnen durch die Innenstadt spaziert. Ob eine gerade durch ihr Wirtschaftsexamen
gefallen ist und jetzt verzweifelt nach Hause geht. Ob einer, der in seinem Heimatland ein Experte für die Fischart Rotauge ist, jetzt gerade mit seinen deutschen Bekannten in einem Café sitzt und sie in die Welt der Rotaugen einweiht. Plötzlich befindet sich diese Person mit ihrem kleinen, um sie kreisenden Universum in unmittelbarer Nähe von mir und meinem kleinen, um mich kreisenden Universum, just in dem Augenblick, in dem der Auslöser eines Fotoapparats betätigt wird. Sicher sind auch wir fotografiert worden. Zusammen. Irgendwo in einer Schachtel befindet sich ein Foto von Tanja und mir, auf unserer merkwürdigen Reise in den Norden.
Ich weiß nicht genau warum, aber ich habe die Vorstellung, dass solche Fotos existieren, immer als sehr tröstlich empfunden. Wo immer man auch ist auf dieser Erde, man kann unmöglich verloren gehen.
Tanja kam an einem Juniabend in Berlin an.
Gegen sechs Uhr sollte ich sie vom Bahnhof abholen. Ich stand gegen einen Getränkeautomaten gelehnt. Leute eilten an mir vorbei, Getrappel, Bahnhofslärm, Durchsagen. Auf einmal war sie da.
»Tim!«
Das war der Anfang.
Sie schlang ihre Arme um meinen Hals und küsste mich.
Wir fuhren mit der S-Bahn zu mir.
Da ich noch nie Interrail gemacht hatte und sie als Pfadfinderin eine Expertin war, hatte sie die Reise organisiert. Sie hatte mir am Telefon durchgegeben, welche Route wir nehmen würden, was alles sehenswert sei, und ich sagte immer: »Jaja, genauso machen wirs!« Sie hatte sogar ein Zelt mitgenommen und einen Rucksack für mich. Einen riesigen roten Wanderrucksack.
Benjamin Lebert (Freiburg im Breisgau, 9 januari 1982)
Uit: Marcelle, Chantal, Lisa (Vertaald door Uli Aumüller)
Eine Großtante von Marcelle unterhielt in der Rue Saint- Sulpice ein Lesekabinett. Sie war eine alte Frau mit brüchiger Stimme, die immer ein Band um den Hals trug. Für Marcelle gab es nichts Schöneres, als einen Tag bei Mademoiselle Olivier zu verbringen. Sie suchte sich unter den Büchern für die Jugend (bei denen im Katalog ein J hinter dem Titel stand) ein paar aus, dann setzte sie sich in einem dunklen Gang, der von oben bis unten mit schwarz eingebundenen Büchern bedeckt war, an ein Tischchen. Beim Schein einer Kerze verschlang sie Schmidts Erzählungen, die Romane von Reynes Montlaur oder von Madame Carette gesäuberte historische Memoiren.
Der Kundschaft war der Zutritt zu den Gängen verboten. Nur eine Angestellte in hochgeschlossenem Mieder huschte manchmal wie eine Maus durch das Dunkel; sie kletterte auf eine Leiter, wobei sie sich in ihren langen Röcken verfing, und leuchtete mit einer Taschenlampe die Bücherreihen ab. Dann wusste Marcelle, dass ein neuer Besucher gekommen war und sich still auf einen Lederstuhl gesetzt hatte. Sie warf einen neugierigen Blick in den Laden: Sie entdeckte vor allem alte Damen und Priester. Auf einer Art Katheder sitzend, überwachte Mademoiselle Olivier den Raum mit strengem Blick. Vor ihr lag aufgeschlagen ein großes schwarz-grünes Verzeichnis, und bevor sie den Kunden die Bücher reichte, deren Rücken bei Romanen ein rotes, bei ernster Literatur ein gelbes Etikett schmückte, trug sie mit runder Schrift Titel und Namen des Autors ein.
Simone de Beauvoir (9 januari 1908 14 april 1986)
De Nederlandse schrijver, columnist, scenarioschrijver en radiopresentator Theodor Holman werd geboren in Amsterdam op 9 januari 1953. Zie ook alle tags voor Theodor Holman op dit blog.
Uit:Zwarte Piet (Column)
Hoe erg moet je gekwetst zijn om tijdens de feestelijke intocht van Sint Nicolaas tegen racisme te demonstreren op het Leidseplein, waar honderden kinderen op de goedheilig man en zijn pietermannen wachten? Ikzelf heb in mijn jeugd alleen maar heel domme Pieten gezien, die krom spraken, je in de zak stopten als je iets slechts had gedaan, en voor het schoolbord het antwoord niet wisten op de vraag: 'Piet, hoeveel is één plus één?' 'Dat is drie, Sinterklaas.' Hilariteit. Ik durf te zweren dat ik noch mijn klasgenootjes daar in hun latere leven racistische gedachten aan hebben overgehouden. Eigenlijk ken ik niemand die, als ze op latere leeftijd een neger zagen, zeiden: 'Tja, het is een Zwarte Piet; die zal waarschijnlijk niet weten hoeveel één plus één is.' Goed, die zullen er ongetwijfeld zijn. Maar dan nóg. Zijn er echt zwarten die, als ze een Piet zien, in zo'n rare pofbroek en met zo'n hoedje met een veer, zich zwaar beledigd en gekwetst voelen? Wat voelen ze dan? Wilt u mij dat mailen? Ik weet het niet. Bent u gekwetst omdat een relatie wordt gelegd tussen zwart en dom? Dat heb ik eigenlijk sinds mijn kindertijd nooit meer gezien of gehoord, maar stel dat het zo is, dan nóg zie ik de generalisering niet. Zwarte Pieten zijn misschien dom, maar zwarten toch niet?
Our women hated the tent, imagined an invasion of snakes and tarantulas and only the bribe of a half bottle of brandy each night could persuade them not to desert us for a B & B. In Galway when Chrissie phoned home to find out how her three kids were, I went into a shop and bought a cassette tape of Schuberts Fifth Symphony. We decided to head south-east - to the fleadh in Kilkenny. My three exhausted companions - we had almost been swept away in gale-force winds in Tulla Cross the night before - fell asleep as I drove. An abbreviated version of the second movement of Schuberts Fifth was once used as the theme for a film or childrens TV programme about these kids who find a secret door in the wall surrounding a mysterious garden, through which they enter and have great adventures before they go home. But one day they cant find the secret passage and they feel desolated, and are conscious that something has changed or been lost forever. As I drove, the music filled me with immense pleasure and I stole a glance at my girlfriend, head tilted back, in dreamland, and appreciated how lucky I was, how peaceful and kind those few days had been, even with the storm. Later, we were all agreed that we had such a great time that we would make the same trip again, but other things intervened and we never did, and probably never will. But for a few moments, at the wheel of my car, driving out of Galway and through the Irish countryside, I felt I had found that secret door in the wall and glimpsed the various gardens of innocent adventure I had once known, felt that I was once again watching that lone beam strike the ocean, telling me how alive and lucky I was.
Uit: De laatste middagen met Teresa (Vertaald door Mariolein Sabarte Belacortu)
Maruja mompelde een verontschuldiging en wilde juist naar binnen gaan, toen de Piechemapart zich omdraaide en haar met zijn handen in zijn zakken, een brutale uitdrukking op zijn gezicht en een hooghartige blik in zijn ogen, beval even te wachten. De jongen liep langzaam naar het hek, bleef daar staan, sloeg de dikke sjaal die hij al om had met een soort klap nog een keer om zijn nek, en keek Teresa aan. Nou, vroeg hij, waar was al die haast helemaal voor nodig, staat het huis soms in brand? Meteen hierna maakte hij zijn eerste vergissing: als ze zon haast hadden, zei hij, moest de kokkin het eten maar opdienen. De zelfverzekerdheid, die licht was aangezet door mannelijke trots waardoor het nog duidelijker was dat het nergens op sloeg, en de ernst waarmee hij dit zei maakte dat Teresa in lachen uitbarstte. Het was een heldere, lieve, spontane, totaal niet spottende, eerder solidaire lach, maar wel een die zoals hij zelf ook besefte verschrikkelijk groot gelijk had. Met een verward gezicht wendde de Murciaan zijn blik van Teresa af en mompelde: Ik zou weleens willen weten waarom dat stomme mens zo moet lachen.
( )
Misschien kwam het doordat hij, zoals elk jaar wanneer de zomer aanbrak, met zijn bijzonder gevoelige neus de wijdverbreide, collectieve geluksneurose registreerde, evenals de schitterende faam van het geld, die zich als goudkleurige honing overal verspreidt tot in de meest afgesloten terreinen langs onze Middellandse Zeekust, en die in het zonnegeweld zweeft als een kiem van waarachtig leven, en soms, in bijzondere warme nachten waar geen einde aan lijkt te komen, doordringt in het bloed, zoals alcohol.
Ich bin das einzige Kind des Kalifen Muhammad des Dritten, des vorletzten Herrschers aus jenem Geschlecht, das Cordoba zweihundert Jahre lang mit allen Segnungen des Friedens, mit Wohlstand, Glück und Lebensfreude, mit schöner Lebensart, mit Wissenschaften und Künsten beschenkt hat.
Sollte ich mich nicht damit zufrieden geben?
In dieser meiner Stadt, in Cordoba, gibt es keine Person, die so frei und so geachtet ist wie ich Nachkommin großer Ahnen.
Vor dreihundert Jahren, also genau im Jahr 134 nach der Hedschra des Propheten, dem Gesegneten Allahs, wurde mein nobler Ahnherr, ein Nachfahre Mohammeds und somit der rechtmäßige Kalif, in dies gesegnete Land Al Andalus verschlagen der einzige Überlebende unserer stolzen Dynastie, der
Omayaden, nachdem alle anderen Mitglieder meines Hauses von unseren Rivalen, den Abbasiden, in Bagdad niedergemetzelt worden waren. Man lud sie zu einem Versöhnungsfest ein und ermordete sie dort.
Diesem meinem Vorfahren, Prinz Abd Al Rahman, gelang es, dem Blutbad zu entkommen. Er flüchtete über Syrien nach Afrika, scharte Anhänger um sich und gelangte von dort in dieses Land. Sogleich wurde er mit Jubel von allen Muslimen empfangen, die sich seit einem halben Jahrhundert hier angesiedelt hatten, denn jeder war sich bewusst, dass er die alleinige Leuchte des Islam war und die Abbasiden in Bagdad nur erbärmliche und anmaßende Usurpatoren, widerrechtlich auf dem Thron der Omayaden.
Waldtraut Lewin (Wernigerode, 8 januari 1937)
De Franstalige, Canadese dichter, schrijver en uitgever Gaston Miron werd geboren op 8 januari 1928 in Sainte-Agathe-des-Monts. Zie ook alle tags voor Gaston Miron op dit blog.
The Damned Canuck
We are numerous, silent, rough, jagged and planed down
under the fog of raw sorrows
going to trouble to dive at the stump of woes,
a manger fire in the guts
and the head, good lord,
the head a little at loss at regaining both our hands,
we, by freeze and extreme lassitude caught
lifes burning itself out through dead-end tiredness,
life softly toned down, cherishing its lament
with eyes of anguish disguised as naive confidence
with pure water retina on the native mountain
life always at the edge of air
always at the waterline
of world consciousness,
the door knob pulled out
jingle, burst open, jingling bells of your entrails,
laugh and celebrate at the cup of your privileges,
great men, maskerading class, who made out of me
that sub-human, suffering grimace of the cro-magnon
that cheap way man, the cheap work man
the damned Canuck
only knees, only some jerking move, pour dire
Vertaald door H. L. Sinclair
Gaston Miron (8. Januar 1928 14. Dezember 1996)
De Zuidkoreaanse dichter Ko Un werd op 8 januari 1933 (volgens anderen op 1 augustus 1933) in Kunsan geboren. Zie ook alle tags voor Ko Un op dit blog.
Arrows
Transformed into arrows let's all go, body and soul! Piercing the air let's go, body and soul, with no way of return, transfixed there, rotting with the pain of striking home, never to return.
One last breath! Now, let's quit the string, throwing away like rags all we've had for decades all we've enjoyed for decades all we've piled up for decades, happiness, the lot. Transformed into arrows let's all go, body and soul!
The air is shouting! Piercing the air let's go, body, and soul! In dark daylight the target is rushing towards us. Finally, as the target topples in a shower of blood, let's all just once as arrows bleed.
Never to return! Never to return!
Hail, arrows, our nation's arrows! Hail, Warriors! Spirits of the fallen!
Indangsu sea, shine dark blue
Indangsu sea, shine dark blue, come rising as a cloudlike drumbeat. The waters, the sailors who know the waters, may know the dark fate of the world beyond that lies past the path that sometimes appears, the weeping of children born into this world, and the sailors may know my daughter's path. How can the waters exist without the world beyond? Full-bodied fear has now become the most yearned-for thing in the world, and my daughter's whimpering stillness in the lotus bud will be such; might love be a bright world and my eyes be plunged in utter darkness? Daughter, already now the waters' own mother, advance over the waters, advance over the waters like the mists that come dropping over the waters. My daughter, advance and travel through every world. Shine dark blue, Indangsu. Weep dark blue.
Vertaald door Brother Anthony
Ko Un (Kunsan, 8 januari 1933)
De Hongaarse schrijver Béla Zsolt werd op 8 januari 1895 geboren in Komárom in het noorden van Hongarije. Zie ook alle tags voor Béla Zsolt op dit blog.
Uit: Neun Koffer(Vertaald door Angelika Máté)
Sie war früher einmal eine sehr schöne Frau, wie die Mütter in der Erinnerung ihrer Söhne so oft. Gefühlsmäßig war sie schamhaft und naiv, doch klug und kritisch, mir gegenüber jedoch gutgläubig, frei von Illusionen, aber was mich betraf, voller Träume. Sie war für mich die Beständigkeit und das kontinuierliche und erprobte Zentrum meiner Gefühlswelt.
( )
Nein von meiner menschlichen Würde habe ich nichts eingebüßt. Wenn Kannibalen zivilisierte Menschen fressen, kann das nur körperlich schmerzen kann denn der Biß des Stoßzahnes eines Wilden moralischen Schmerz verursachen? Seit sie mich daheim als Juden auf neidische und gierig-tölpelhafte Weise peinigten zuerst mit ihren Gesetzen, die es auf unser Geld und unsere Freuden der Zivilisation abgesehen hatten, mit Denunzianten und Ermittlern, die sie auf uns ansetzten, und mit ihrer aufgeblasenen, großmäuligen Pressekampagne, dann draußen in Rußland mit Kabeldrähten und Knüppeln haben mich immer nur die physischen und materiellen Unannehmlichkeiten und Kränkungen gestört und gequält, moralisch oder emotional konnten sie mich nie verletzen.
Béla Zsolt (8 januari 1895 6 februari 1949) Komárom
Een brein lijkt evenzeer op een bibliotheek. Zoals dit een opbergplaats is voor taal, is de taal zelf weer een opbergplaats voor gewaarwordingen. [...] Klip klap klip klap klip klap, gaat het jakobsladdertje. Een brein in een brein om een brein is hij, een bibliotheek in een bibliotheek om een bibliotheek, een ondoordringbaar solipsistisch systeem, een huiveringwekkende parodie op Plato's grot, waar de schimmen die je ziet door jezelf geworpen worden, waar niets verwijst naar de zekerheid van transcendente ideeën, noch van de knie die over een straatsteen schaaft, de tong die, uitgesproken, in een kus een andere tong ontmoet. Inderdaad, Van Uffel, er is geen grotere eenzaamheid dan die van de taal.
( )
Mandaat ziet zijn cycloop met teleurgestelde schokjes, snikkend als het ware, ineenkrimpen tot een dwerg, terwijl in het enige oog van de voormalige reus een dikke, heldere traan opwelt, een traan waarin het troosteloze hok een ogenblik binnenstebuiten wordt gekeerd, de tegelwanden de buitenmuren worden van een futuristisch bol gebouwtje, dat dan wordt uitgerekt tot een lange, ijle, naalddunne minaret.
( )
Het [geheugen] is onverstoorbaar in de weer geweest met het schuurpapier der vergetelheid, met plamuur en beits, en wanneer zijn gedachten afdwalen naar al die mensen die hij nooit meer zal zien, tweeënhalf uur nadat hij voor het laatst zijn stoel onder zijn bureau heeft geschoven, merkt hij dat ze getransfigureerd zijn. Ze zijn verheerlijkt. Hij ziet ze als het ware in een kring zitten. Ze houden elkaar hun gezichten toegewend en Mandaat begrijpt dat ze iets met elkaar hebben, iets waar hij nooit bij zal kunnen en dat zich veruiterlijkt in een glimlach die niet slechts in elk van hen is, maar ook tussen en boven hen allen te zamen. [...] Ze vormen een Gemeenschap der Heiligen. Ze maken allen deel uit van hetzelfde Mystieke Lichaam.
Frans Kellendonk (7 januari 1951 15 februari 1990)
Sorry dat ik uw nest verstoor. Bent u alleen thuis? U kunt beter even gaan zitten. Er heeft vanochtend een ongeval plaatsgevonden waarbij iemand betrokken was die mogelijk van uw familie is. Hij droeg dit briefje bij zich. Kent u het zangschrift? Zou u nu met ons mee kunnen, om te kijken of de veren her en der, misschien- Nee het lijfje , nee, maar wel een vleugel, of dat, wat vliegen mogelijk maakte.
II
Zeer tot onze spijt. Dit gebeurt nu dagelijks. Ze kijken niet meer uit waar ze vliegen, zien ze een vertrouwde vlucht aan overkant, dan vergeten ze jachtige broodmensen. Wat wij nu graag zouden willen weten of spreeuwtje met ruzie is weggevlogen, of hij misschien ongelukkig was, het zou namelijk ook een wanhoopsduik geweest kunnen zijn. Ik zeg met nadruk kunnen zijn. Al hebben we een licht vermoeden dat hij slachtoffer is geworden van metalen pletvogel.
Wel, kop op vrouwtje, er is nog lente genoeg, laat uw vleugels niet hangen, u kunt toch aan nieuw nest beginnen?
Henk van Zuiden (Apeldoorn, 7 januari 1951)
De Indiase schrijfster en columniste Shobhaa Dé werd geboren op 7 januari 1947 in Maharashtra. Zie ook alle tags voorShobhaa Dé op dit blog.
Uit:Sethji
Amrita swiftly shut the door behind her after making sure the room was empty. Sethji looked at his beautiful daughter-in-law and touched her upper arm lightly. She reminded him of the lotus blossoms that she daily offered to the marble goddesses in the family temple in the courtyard. Amrita had obviously left her puja halfway this morning. Sethji inhaled deeply. Amrita exuded such a special fragrance, he could recognise it anywhere. He shut his eyes briefly and the image of her naked body flashed before him. He didnt want her to break the spell. Sethji reached out in an attempt to enfold her in his arms. The heady aroma of sandalwood paste, rose petals, joss sticks, pure ghee, incense and kumkum filled the room. Amrita looked like the goddesses she worshipped so faithfully at dawn each day.
She was clad in a freshly starched white sari with tiny embroidered rosebuds scattered over it. As always, the neckline of her choli was low and deep. The cut so impeccable she didnt require a bra to hold her shapely breasts in position. Sethji yearned to pull her on to the bed in the corner of the room. She appeared so chaste with her long and lustrous hair covering half her back, the parting in her hair filled with sindoor, the keys to various cupboards and the heavy iron tijori of the house anchored at her narrow waist in a heavy silver bunch. Sethji imagined Amritas ankles which were always hidden from his view. The soft tinkle of the gold anklets she wore always alerted him that she was approaching. He loved the way the ankle bone jutted out provocatively. He loved the arrangement of her toesespecially the way the smallest one looked all twisted up and out of alignment.
Shobhaa Dé (Maharashtra, 7 januari 1947)
De Franse schrijver, historicus en politicus Max Gallo werd geboren in Nice op 7 januari 1932. Zie ook alle tags voor Max Gallo op dit blog.
Uit:Napoleon (Vertaald door Manfred Flügge)
Am Dienstag, dem 15. September, wacht er im Morgengrauen nicht minder wütend und besorgt auf. Während er sich ankleidet, hört er sich die Rapporte über die nächtlichen Ereignisse an. Der Basar hat gegen elf Uhr Feuer gefangen. Der von lauter Galerien mit Läden umgebene große Platz ist vollständig zerstört worden, ohne daß man in der Nacht den Brand bekämpfen konnte.Er befragt ausführlich Marschall Mortier und General Durosnel. Ihre Mienen sind von Erschöpfung gezeichnet. Ihre Gesichter und Hände sind noch immer verrußt. Sie hätten keine Pumpen gefunden, erzählen sie. Einwohner und Soldaten hätten die Läden und Häuser geplündert. Zwei weitere Feuersbrünste seien in entlegenen Vororten ausgebrochen.Sollten die Russen es wagen, Moskau in Asche zu legen? Er malt sich einen Augenblick lang diese Möglichkeit aus, weist sie aber von sich. Gewiß haben die Biwakfeuer der Soldaten die Holzhäuser in Brand gesetzt. Neue Patrouillen müssen ausgesandt werden. Marschall Mortier, der die Junge Garde befehligt, wird Durosnel als Gouverneur der Stadt ablösen.Napoleon kann es kaum erwarten, die Stadt zu besichtigen. Aber gleich in den ersten Straßen lassen ihn die Stille und Leere ungehalten und ängstlich werden. Er sieht nur einige Silhouetten hinter den Fensterkreuzen mancher Häuser und torkelnde Männer, die sich beim Nahen der Kavalkade auf und davon machen. Wo sind die Menschenmengen von Mailand, Wien, Berlin?Von ferne sieht er den Kreml. Er gibt seinem Pferd die Sporen, um schneller dorthin zu gelangen. Zum ersten Mal, seit er in Rußland ist, empfindet er ein Gefühl der Befriedigung. Er reitet den Festungsgürtel ab. Er betritt diese Stadt im Herzen der Stadt. Er betrachtet lange die Kirchtürme mit ihren Kuppeln. Er könnte mit der Armee hier im Zentrum des russischen Reiches bleiben.
De Finse schrijfster.Sofi
Oskanen werd geboren in Jyväskylä op 7 januari 1977. Haar vader is van
beroep elektricien, haar moeder - een Estische - ingenieur. Oksanen heeft tot
nu toe vier romans en twee toneelstukken gepubliceerd. Haar eerste roman
Stalinin lehmät (Stalins koeien) is vertaald in het Estisch en Zweeds. Haar
derde en bekendste roman Puhdistus (Zuivering) is gebaseerd op haar
gelijknamige toneelstuk. Met deze roman won ze in 2008 de Finlandiaprijs, in
2009 de Runebergprijs en in 2010 de Literatuurprijs van de Noordse Raad en de
Prix du roman FNAC. Evenals Zuivering speelt haar vierde roman, Kun kyyhkyset
katosivat (Als de duiven verdwijnen), zich af in Estland. Beide laatste romans
werden ook in het Nederlands vertaald, respectievelijk in 2009 en 2013.
Zuivering is medio 2013 inmiddels in 38 talen verschenen. Oksanen noemt
zichzelf biseksueel en heeft eetstoornissen gehad.
Uit: Zuivering (Vertaald door Marja-Leena Hellings)
Aliide Truu
staarde naar de vlieg en de vlieg staarde terug. Zijn ogen puilden uit en
Aliide walgde van hem. Een aasvlieg. Zeldzaam groot en luidruchtig en er
voornamelijk op uit om eieren te leggen. Hij wachtte de gelegenheid af om naar
de keuken te kunnen vliegen en wreef zijn vleugels en poten aan het gordijn van
de kamer alsof hij zich gereed maakte voor de maaltijd. Op vlees was hij uit,
op vlees en op niets anders. De marmelades en alle andere geconserveerde
etenswaren waren veilig voor hem, maar het vlees niet. De keukendeur was dicht.
De vlieg wachtte. Hij wachtte net zo lang tot Aliide er genoeg van had om in de
kamer jacht op hem te maken, weg zou gaan en de keukendeur zou openen. De
vliegenmepper klapte op het gordijn van de kamer. Het gordijn bewoog, de
kantbloemen kreukelden en de winteranjers flitsten op achter het glas, maar de
vlieg ontkwam en landde op de vensterruit om daar op de juiste hoogte boven
Aliides hoofd te trippelen. Geduld! Dat had Aliide nu nodig om de vlieg op zijn
plek te houden.
De vlieg had haar die ochtend gewekt door achteloos over haar voorhoofdsrimpels
te wandelen alsof hij op een weg liep, arrogant en provocerend. Ze had de deken
opzij gesmeten en was snel opgestaan om de keukendeur dicht te doen; de vlieg
was nog niet zo slim geweest om daardoorheen te ontsnappen. Stom was hij. Stom
en weerzinwekkend.
Aliide had de houten steel van de mepper, die glad geworden was, stevig vast en
haalde opnieuw uit. Het gescheurde leer van de vliegenmepper klapte tegen het
glas, dat trilde, de gordijnklemmen rinkelden en de katoenen draad die de
gordijnen achter de plank bij elkaar hield bewoog heen en weer, maar de vlieg
ontkwam en het was alsof hij haar uitlachte. Ondanks dat ze al meer dan een uur
bezig was om op hem te jagen, was hij haar steeds te slim af geweest, en nu
vloog hij vettig zoemend in de buurt van het plafond. Een walgelijke, op de
vuilnishoop groot geworden aasvlieg. Ze zou hem nog wel krijgen.
Aanbidding door de Heilige Drie Koningen, Bartholomäus Bruyn de Oude, rond 1501/1550
Die heiligen drei Könige
Legende
Einst als am Saum der Wüsten sich auftat die Hand des Herrn wie eine Frucht, die sommerlich verkündet ihren Kern, da war ein Wunder: Fern erkannten und begrüßten sich drei Könige und ein Stern.
Drei Könige von Unterwegs und der Stern Überall, die zogen alle (überlegs!) so rechts ein Rex und links ein Rex zu einem stillen Stall.
Was brachten die nicht alles mit zum Stall von Bethlehem! Weithin erklirrte jeder Schritt, und der auf einem Rappen ritt, saß samten und bequem. Und der zu seiner Rechten ging, der war ein goldner Mann, und der zu seiner Linken fing mit Schwung und Schwing und Klang und Kling aus einem runden Silberding, das wiegend und in Ringen hing, ganz blau zu rauchen an. Da lachte der Stern Überall so seltsam über sie, und lief voraus und stand am Stall und sagte zu Marie:
Da bring ich eine Wanderschaft aus vieler Fremde her. Drei Könige mit Magenkraft
von Gold und Topas schwer und dunkel, tumb und heidenhaft, - erschrick mir nicht zu sehr. Sie haben alle drei zuhaus zwölf Töchter, keinen Sohn, so bitten sie sich deinen aus als Sonne ihres Himmelblaus und Trost für ihren Thron. Doch musst du nicht gleich glauben: bloß ein Funkelfürst und Heidenscheich sei deines Sohnes Los. Bedenk, der Weg ist groß. Sie wandern lange, Hirten gleich, inzwischen fällt ihr reifes Reich weiß Gott wem in den Schoß. Und während hier, wie Westwind warm, der Ochs ihr Ohr umschnaubt, sind sie vielleicht schon alle arm und so wie ohne Haupt. Drum mach mit deinem Lächeln licht die Wirrnis, die sie sind, und wende du dein Angesicht nach Aufgang und dein Kind; dort liegt in blauen Linien, was jeder dir verließ: Smaragda und Rubinien und die Tale von Türkis.
Rainer Maria Rilke (4 december 1875 29 december 1926)