Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
02-02-2013
William Rose Benét, Gostan Zarian, Ludwig Eichrodt, Johann Ch. Gottsched, Michael Öchsner
I press my hands on my eyes And will that you come to me. Your semblances shimmer and rise; Yet 'tis never your self I see, Never the exquisite grace And the bright, still flame of you. So, when I meet you face to face, Always I know you anew!
Faint visions I saw, instead Of your brows direct and wise, Of the little lilt of your head And your dark-lashed, sky-clear eyes, Of the soft brown braids demure, The poise as of quiet light, The perfect profile, sweet and pure,-- Never I dream you aright!
And new in endless ways, By your blessed heart unplanned, It is mine to surprise each sweeter phase, Adore you, and understand; For through every delicious change in you Truth burns with a clear still flame; And, though always I know you anew, Always I find you the same!
William Rose Benét (2 februari 1886 4 mei 1950)
De Armeense schrijver Gostan Zarianwerd geboren op 2 februari 1885 in Shemakha, voormalige hoofdstad van Azerbeidzjan. Zie ook alle tags voor Gostan Zarian op dit blog.
Uit:The Ship On The Mountain (Vertaald door Shant Norashkharian)
"The spirit is the essential thing. Every individual must remain connected with the center of his spirit. Events are around us, not within us. They come, roar, leave and, finally are subdued by that same spirit, if it is great and radiant. We, Armenians, have known this for centuries..."
"These fugitives make a very interesting scene", Haig Shoushan started again, after a brief pause. " I have been watching them since they arrived here. This mob is not merely composed of artists and poets. There are all kinds of elements among them...When they arrived, they looked pitiful. Pathetic, thin, malnourished...But they did not waste any time. Many of them, personalities with examining eyes and stubborn foreheads, immediately analyzed the situation, they smelled the environment and put themselves to work. Numerous shops were opened. They were selling and buying everything. They were exchanging money and collecting gold, silver and precious gems. Before long, many ladies came forward. Baronesses, duchesses, princesses with resonant, noble names. With vain looks and lovely smiles. They then started sponsoring artists and writers..."
"According to the tradition..."
"Yes! Under that pretense they opened nightclubs, where they received you with the noblest ways, formal greetings, compromising smiles, and where, you met famous names, about whom you had once read in the papers of Petersburg or Moscow." They were offering you the unavoidable cup of tea. One of the ladies sang with half a voice. Pastries and cakes were served. They discussed and argued about art.
Gostan Zarian (2 februari 1885 11 december 1969)
Gott mit uns, dem Bayernvolke, dass wir, unsrer Väter wert, fest in Eintracht und in Frieden bauen unsres Glückes Herd! Dass mit Deutschlands Bruderstämmen einig uns der Gegner schau' und den alten Ruhm bewähre unser Banner - Weiss und Blau!
Michael Öchsner (2 februari 1816 8 oktober 1893)
Hij boog zich over naar De Bree en fluisterde: Dat meisje [Marie], ik weet het niet zeker, maar ik dacht even dat ik die kende. Een beetje vervelende geschiedenis, destijds in Noyon of waar was het. Niks onbehoorlijks natuurlijk, alleen maar een kleine vrijage; maar ja ik moest verder met die Wapenstilstandscommissie, je begrijpt
Ik begrijp het, zei De Bree. Zn kraaloogjes draaiden. Maar toch geen echte moeilijkheden? vroeg hij nog snel, geen vaderschappen? Nou ja ik nóém maar wat.
Ben je gek geworden! riep Thomas. Alleen, nou ja, ik zou het vervelend vinden als die oudere vrouw iets wist of alsnog hoorde.
Onder de leeftijd toen zeker? vroeg De Bree nog bij vingergetrommel op de brede leren armleuning.
Een beetje misschien, zei Thomas.
( )
Hij herinnerde zich, met een ongeopend boek in zn armstoel bij de schouw, een verlaten loopgraaf in Noord-Frankrijk, gezien op een werkbezoek met de commissie. Er zat oud bloed aan een onderkomen. De dood was niet te vermijden. Eens zou zn eigen bloed, nu nog levend en dun, stollen en verkleuren in dezelfde aderen die hij nu ongewoon dik op zn handrug zag liggen.
Hiermit darf ich mich an die Deutsche Schillerstiftung wenden mit der ergebensten Bitte um Unterstützung durch eine Ihrer Ehrengaben.
Da meine Publikationen weit verstreut, meine Lebensdaten wenig bekannt sind, darf ich einige Punkte hervorheben, die für Ihren Entscheidungsprozess relevant sein könnten.
Ich, Johann Peter Lyser, 67, wohnhaft in Altona, Norderreihe Nr. 15, lebe, nein: vegetiere in einem Zustand unverdienter Armut, ja des Elends. Ich sehe mich gezwungen, dies gleich eingangs mit rückhaltloser Offenheit festzuhalten.
Meine gegenwärtige Bleibe befindet sich im Dachgeschoss eines desolaten Mietshauses. Was durchaus meiner Gesamtlage entspricht meine Einkünfte nähern sich dem Nullpunkt. Dies frank und frei einzugestehen fällt schwer. Ich habe mich an dieses Eingeständnis gleichsam herangearbeitet mit mehreren Entwürfen meines voraussichtlich umfangreichen Schreibens.Was in den Entwürfen noch am Schluss steht, muss hier an den Anfang gesetzt werden, um Ihnen die Notwendigkeit meiner Eingabe ad oculos zu demonstrieren.
Ich bin Maler. Doch damit lässt sich nichts mehr verdienen. Porträtmaler sind seit Erfindung der Fotografie obsolet geworden.
Gerne würde ich, wie seinerzeit in Wien, Wirtshaus- und Ladenschilder malen, jedoch: in Altona herrscht immer noch Zunftzwang. Mit dem Erteilen von Nachhilfeunterricht ist es hier ebenfalls schlecht bestellt die wirtschaftliche Lage verschlimmert sich von Woche zuWoche.
De Spaanse schrijver, humanist en econoom Jose
Luis Sampedro Sáez werd geboren op 1 februari 1917 in Barcelona en groeide
op in Tanger, Marokko. In 1936 werd hij aangeworven door het Republikeinse
Leger voor de Spaanse Burgeroorlog. Tijdens de oorlog was hij met zijn bataljon
in Melilla, Catalonië, Guadalajara en Huete, provincie Cuenca,gestationeerd. Na een
opleiding tot douanier in Santander verhuisde hij naar Madrid, waar hij economie
studeerde en in 1947 cum laude afstudeerde. Daarna kreeg hij een baan bij de Banco
Bilbao Vizcaya Argentaria. Vanaf 1955 werd hij hoogleraar economische
structuren aan de Complutense Universiteit van Madrid. Hij bleef dat tot 1969. Gedurende deze tijd was hij ook gasthoogleraar
aan de universiteiten in Liverpool en Salford en was hij mede-oprichter van het
Centro de Estudios e Investigaciones. Hij werkte als business consultant en
1977 - 1979 was hij senator in het eerste democratisch gekozen parlement. Parallel
met zijn werk als econoom publiceerde Sampedro al verschillende romans en korte
verhalen. Sinds zijn pensionering richtte hij zich helemaal op het schrijven.
Hij had eind jaren 1980 veel succes met Octubre, octubre, La Sonrisa Etrusca
en Lavieja sirena. In die tijd stierf ook zijn vrouw Isabel Pellice. In 1990
werd hij lid van de Real Academia Española. Als humanist uitte hij vaak kritiek
op het sociale en morele verval van de westerse samenleving, het neoliberalisme
en de donkere kant van het kapitalisme. In een interview met de Frankfurter
Allgemeine Zeitung bekritiseerde Sampedro het kapitalisme in Europa en
vergeleek dit met het einde van het Romeinse Rijk.
Uit: De Etruskische glimlach (Vertaald door Eugenie Schoolderman)
In Villa Giulia in
Rome vervolgt de suppoost van Afdeling Vijf zijn ronde. Nu de zomer voorbij is,
en het daarmee ook gedaan is met de drommen toeristen, slaat de sleur weer toe,
maar vandaag heeft een bepaalde bezoeker zijn aandacht getrokken en loopt hij
alsmaar nieuwsgieriger terug naar het zaaltje met De echtgenoten. Zou hij er
nog zijn? vraagt hij zich af, terwijl hij zijn pas versnelt tot hij
bij de deuropening
is.
Hij is er nog. Hij
zit nog steeds op het bankje voor de grote Etruskische sarcofaag van
terracotta, die midden onder het gewelf staat. Het pronkstuk van het museum,
als in een sieradendoosje tentoongesteld in de okerkleurige ruimte, die de
oorspronkelijke crypte moet nabootsen.
Ja, daar is hij. Al
een half uur zit hij daar, onbeweeglijk, alsof hij ook een door het vuur en de
tijd uitgedroogde figuur is. Het is net een buste, de bruine hoed en het verweerde
gezicht zo boven het witte overhemd zonder stropdas, zoals de oude mannen
daarginds, in de bergen in het zuiden, dat altijd dragen, in Apulië of
misschien eerder in Calabrië.
Wat zou hij zien
in dat beeld? vraagt de suppoost zich af.
Omdat hij het niet
begrijpt, blijft hij besluiteloos staan voor het geval er plotseling iets
gebeurt op deze morgen die begon als alle andere en toch zo anders is. Maar hij
durft ook niet naar binnen te gaan, weerhouden door een onverklaarbare schroom.
Dus blijft hij in de deuropening staan kijken naar de oude man die, zonder zijn
aanwezigheid op te merken, zijn blik strak gericht houdt op de sarcofaag met daarop
het paar.
De vrouw ligt
steunend op haar linkerelleboog, haar twee vlechten vallen over haar borsten.
Sierlijk buigt ze haar rechterhand richting haar volle lippen. Achter haar ligt
in dezelfde pose een man met een puntbaard en een fauneske mond; hij heeft zijn
rechterarm om haar schouder gelegd. De roodachtige tint van de beide terracotta
figuren verraadt een donkere ondergrond, waar de eeuwen amper vat op hebben
gekregen. Onder de smalle, schuin staande ogen straalt op beide gezichten
dezelfde onbeschrijflijke glimlach: wijs en raadselachtig, sereen en zinnelijk.
Die zilveren deinende schoot, mijn liefste, dit maagdelijk gave net, dit gruwelijk schone huwelijksbed, dit vangzeil van de dood - ik heb het gesponnen tussen de bomen en tussen de zon en de aarde en al waar ik ontwaarde je zoet-zoemende dolersdromen. Ik vang je op in mijn wiegelend bed O wond in mijn maagdelijk net O liefste verloren in mijn schoot O worsteling in liefdesnood - ik wikkel je in mijn zijden geweld ik houd je met duizend armen omkneld ik verstik je in een cocon van gloed ik drink je zachte blanke bloed dat rinnend gulpt en schreit -
en volgedronken op het kruis van mijn geschonden dodenhuis ik lig gebroken en bevrijd.
Monoloog in de nacht
Wij zijn, mijn lief, twee werelden zo ver uiteen als aarde en morgenster en zo tot eenheid omgedicht als twee profielen van een gezicht En samen zijn we van de kleine smarten tot in de zeldzame festijnen van ons beider leven wat valt er nog te geven?
Jij kent als ik dat panische gevoel jezelf te zijn en tevens doel van de geliefde, even verwant als vreemd, een zee aan strand Vaak zijn wij één in brandingslust van een tezaambewoonde kust ook is er ebbe, een ver wijken, een machteloos vertwijfeld reiken
Diep is de nacht. Ach waren wij haarzelve zodat wij konden uitwelven over elkander heel ons wezen - waren wij een en alleen en boven deze eenheid en alleenheid uit ons-beiden zodat wij zonder te schenden scheiden konden en zonder pijn alleen zijn
of, als je jong bent, eerst zus en dan zo, of omgekeerd.
Maar hoed vaak, met wie en hoe dan ook:
een stoombootje in de mist erna.
Feest
Ik moest de Hema in. Voor vruchtentaart. Goed en goedkoop. Want junior verjaart. Als je nou kijkt wat daar los loopt aan vrouw dan wil je wel naar huis. Naar die van jou.
gebäude mit lichthof vom dritten stock aus gefallener klartext die schuld hat jedes mass unendlich überschritten aufgelesen in meiner jackettasche splitter oder konfetti angesichts der umgehend denunzierten drei (ersten) jva stadelheim (johann reichhart rekordhenker) hieß es glaub' ich es lebe die freiheit & draußen auf dem gepflasterten platz: häufchen text den ich zusammensetze aus tausenderlei (mahnmal).
bora
mit der europastraße nach zagreb einen nachmittag aus der ebene gesägt nachts hob sie sich
morsch von gedankeneinschüssen & den salven der plastikplane über der vorvorgestrigen
grillkohle und MOSOR & KOZJAK alles gefallener abfall vom mond gebröckeltes licht und irgendwo
landet (der flughafen wiedereröffnet) im tv-verminten gelände der blick zurück ohne ziel
There has been really no excuse for coming, but he continues to sit on the box because it is cooler here, and the odor of the latrine, the brine, the chlorine, the clammy bland smell of wet metal is less oppressive than the heavy sweating fetor of the troop holds. The soldier remains for a long time, and then slowly he stands up, hoists his green fatigue pants, and thinks of the struggle to get back to his bunk. He knows he will lie there waiting for the dawn and he says to himself, I wish it was time already, I dont give a damn, I wish it was time already. And as he returns, he is thinking of an early morning in his childhood when he had lain awake because it was to be his birthday and his mother had promised him a party.
Early that evening Wilson and Gallagher and Staff Sergeant Croft had started a game of seven card stud with a couple of orderlies from headquarters platoon. They had grabbed the only empty place on the hold deck where it was possible to see the cards once the lights were turned off. Even then they were forced to squint, for the only bulb still lit was a blue one near the ladder, and it was difficult to tell the red suits from the black. They had been playing for hours, and by now they were in a partial stupor. If the hands were unimportant, the betting was automatic, almost unconscious.
Wilsons luck had been fair from the very beginning, but after one series in which he had taken three pots in a row it had become phenomenal. He was feeling very good. There was a stack of Australian pound notes scattered sloppily and extravagantly under his crossed legs, and while he felt it was bad luck to count his money, he knew he must have won nearly a hundred pounds. It gave him a thick lustful sensation in his throat, the kind of excitement he received from any form of abundance. Ah tell ya, he announced to Croft in his soft southern voice, this kind of money is gonna be the ruination of me yet. Ah never will be able to figger out these goddam pounds. The Aussies work out everythin backwards.
Croft gave no answer. He was losing a little, but, more annoying, his hands had been drab all night.
Norman Mailer (31 januari 1923 10 november 2007)
Hält entscheidend länger als herkömmliche Zink-Kohle Batterien, und bei allen künftigen Besuchen im Elektrofachhandel las er dem Verkaufspersonal diesen Text vor. Das ging eine Weile gut. Aber mit der Zeit war seine Krankheit so weit fortgeschritten, daß er sich auch an die Bedeutung des Wortes Baden nicht mehr erinnerte. Er mußte immer mehr Worte durch andere Worte ersetzen. So übertrug er von Notizbuch zu Notizbuch seine Gebrauchsanleitungen für das tägliche Leben, und er umschrieb fast jeden Begriff durch die Verwendung des Wortes behandeln; er schachtelte zahllose Relativsätze ineinander, in deren Zentrum es immer etwas zu behandeln gab. Wenn er auf der Suche nach seinen Schlüsseln war, zog er seine Frau am Ärmel, deutete auf die Tür und sagte, ich muß etwas haben, um das zu behandeln. In der Sparkasse wollte er Geld abheben und sagte der Bankangestellten, er brauche das Gerät, das ihn immer gut behandele, und die Leute in den Geschäften fingen an, die Polizei zu rufen, wenn er auftauchte. Einmal saß er in einem Linienbus und fuhr von Endstation zu Endstation, weil er vergessen hatte, wo er aussteigen mußte. Plötzlich setzte sich seine Frau neben ihn. Sie war gerade vom Einkaufen gekommen und wollte nach Hause fahren. Sie sah ihn nicht an, und sie sagte auch nichts. Es war zwar ungewöhnlich, daß sie im Bus ihren Mann traf, aber sie hatte ihm schon lange nichts mehr zu sagen. Was die Gespräche anging, war mit ihm kaum noch was anzufangen.
De Nederlandse dichteres Anne Vegter is vandaag voor de komende vier jaar benoemd tot de nieuwe Dichter des Vaderlands. Zie ook alle tags voor Anne Vegter op dit blog. Zie ook alle tags voor Anne Vegter op dit blog.
Wisselende posities
Zijn de coördinaten waarop jij je bevindt veranderlijk, reis dan minder grillig. Zo krijg ik geen vlaggetje in de kaart.
Ik wilde je route volgen, je strategie: < nieuw is het allemaal niet > je komt terug om te gaan.
Je schrijft aan alles te merken dat je in het hoge noorden bent. Ondanks geringe hoogte liggen gletsjerdelen langs de weg.
Uitglijden zou rampzalig zijn, schrijf je, kranten kopten je vermissing. Ik schrijf zeur niet, vlucht voor je vertrek.
Die jou niet noemen slapen zoet, morgen willen ze best een tekening over je maken < niet langer lastigvallen met de eigen,
weinig kan al gezin zijn >. Tragische humor kan wonderen: je verzoek per sms om een opbeurend woordje. Ik raad je angst
verschijnsel na verloren samenhangen. Helpe iets dierbaars dat de weg smelt: een sneeuwkonijn. Nog beter: weten. Liefst:
goedzicht.
De nieuwe man
Er zijn mannen met het levensgevoel 'douchecabine'. Het woord spreekt ze direct aan. In een gesprekje achteraf blijkt vaak waarom.
Er zijn mannen die graag met hun tandenborstel gefotografeerd worden, niet voor een advertentie. Ze staan in het leven als krachten op wanden.
Er zijn er die niet kunnen kiezen, moe van hun mogelijkheden stellen ze zich bij douchecabine geen paradijs voor maar een stukadoor
die gaten dicht, een schilder die schimmels verjaagt, een aannemer: vormen van een man waaraan ze hadden kunnen denken.
Omdat lichaamsverzorging het taboe ontsteeg zijn er al mannen die zeggen: "Toen ik vanochtend wakker werd schudde ik mijn poriën los."
"Ik voelde me eigenlijk een beetje leeg, had geen gedachten van gewicht uit-in-adem maar ik genoot van mijn gebrek."
Ook dat kan een begin zijn. Een aantal liep deze week de stad in op zoek naar een nog ongebruikt cv. 'Iemand enig idee van wie?'
De VSB Poëzieprijs 2013 is toegekend aan de Nederlandse dichteres Ester Naomi Perquin. Perquin krijgt de jaarlijkseprijs voor de beste Nederlandstalige dichtbundel voor haar bundel "Celinspecties". Aan de prijs is een geldbedrag van 25.000 euro verbonden en een glaskunstwerk van kunstenares Maria Roosen. Perquin ontving de prijs op 30 januari tijdens een feestelijke avond uit handen van juryvoorzitter Saskia J. Stuiveling. Zie ook alle tags voor Ester Naomi Perquin op dit blog.
Over de minnaar
Je zou kunnen blijven, bijvoorbeeld morgen is een hele goede dag om te blijven, de zon schijnt en misschien
kunnen we regen spelen. En koffie onder de dekens, een zachtgekookt ei of een bord met zalm en muziek
of niets; alleen honger naar, verlangen naar, en vraag. Maar ook kun je weggaan, bijvoorbeeld vandaag.
Grote broer
Geen vader of moeder om ons uit de bomen te halen voor eten of slaap, de klimrijkste zomer in jaren.
Ik wilde geen staart, scheurde jurken aan flarden, raakt met haren in takken verward jij haalde een schaar en ik werd een soldaat maar het zwaard was zo zwaar en het schild kreeg ik niet van de grond.
Je schreeuwde me hoger ik klom dus en klom. Warmte trok in de bomen, tot diep in de nacht lag jij als een dier op de onderste tak.
Er konden geen leeuwen of moordenaars komen. Ik hield, voor een meisje, uitstekend de wacht.
Vanaf mijn middelbareschooltijd ben ik onder de indruk geweest van Kousbroeks Anathemas. Ik ben mede gevormd door de manier waarop hij en ook die andere geloofloze medewerker van NRC Handelsblad, Karel van het Reve over het christelijk geloof en de rooms-katholieke kerk schreef. Wie gelooft in de christelijke God troost zich met leugens, beweerde Kousbroek. Hijzelf zou dat onder geen beding willen. Toch zat de christelijke collage van teksten die in de loop der eeuwen was vervolmaakt, onmiskenbaar geraffineerd in elkaar. Aan iedereen was gedacht. Een gelovige was nooit eenzaam, want Hij was er altijd. Niemand hoefde zijn einde te vrezen, want na de dood begon het pas goed. En wie chronisch ziek was, onrechtvaardig behandeld, of straatarm, kon erop rekenen dat dit alles te zijner tijd zou worden rechtgezet. Op voorwaarde natuurlijk dat je je behoorlijk had gedragen en in deze God geloofde en niet in een andere, want dan belandde je al snel in shit creek. Een bijzonder kenmerk van dit vergevingsgezinde geloof was bovendien dat iedereen welkom was. Al was Kousbroek geen evolutionist, hij was wel een rationalist in de geest van Richard Dawkins, de lucide Britse auteur van een imponerend oeuvre op het terrein van de evolutiebiologie. Hij schreef onder veel meer het boek The God Delusion, over God, het geloof en de onwenselijkheid daarvan. Iets dergelijks deed zijn geestverwant de naturalistische filosoof Daniel Dennett Breaking the Spell. Religion as a Natural Phenomenon.
I was warnedas all are who pursue their dreamby those who define reality as a sequence of salutary disappointments that reality would soon set in. I was reminded that immemorial outsiders had followed that same cisalpine path. Yet we trusted to the private revelation. Of her time in Rome, Elizabeth Bowen wrote: If my discoveries are other peoples commonplaces I cannot help itfor me they retain a momentous freshness. And so, for most of us, it was and is.
I was fortunate when I first lived in Italy in being obliged to work for a year in Naples, a city that in its postwar dereliction had been virtually erased from the modern travel itinerary as arcane and insalubrious (and which for the same reasons remains little touched by tourism todaythe last great Italian city whose monuments retain their animate, authentic context). In an old seaside house, nineteenth century, Pompeian red, I had high, humid rooms and a view that swept the baycity and volcano, the long Sorrentine cape, and the island of Capri, which floated far or near according to the light. No expatriate English-speaking network existed to modify my ardor or palliate hard lessons. Then in my early twenties, I had lived around the world but had never previously seen Italy, never been there as a footloose tourist, and thus had no adjustment to make. To visit a beautiful country on holiday is a freedom, a suspension. To reside and work there is a commitment for which one must not only forfeit much of the indulgence that Italy extends to visitors but subdue, also, the visitor in oneself.
From other loved Italian places, the bay of Naples drew me backto white rooms on Capri long ago and also, of recent years, to another seabound house on the Neapolitan shore.
Ich erkannte gleich den Mann am Glanze seiner wohlbeleibten Selbstzufriedenheit. Er empfing mich sehr gut, wie ein Reicher einen armen Teufel, wandte sich sogar gegen mich, ohne sich jedoch von der übrigen Gesellschaft abzuwenden, und nahm mir den dargehaltenen Brief aus der Hand. »So, so! von meinem Bruder, ich habe lange nichts von ihm gehört. Er ist doch gesund? Dort«, fuhr er gegen die Gesellschaft fort, ohne die Antwort zu erwarten, und wies mit dem Brief auf einen Hügel, »dort laß ich das neue Gebäude aufführen.« Er brach das Siegel auf und das Gespräch nicht ab, das sich auf den Reichtum lenkte. »Wer nicht Herr ist wenigstens einer Million«, warf er hinein, »der ist, man verzeihe mir das Wort, ein Schuft!« »O wie wahr!« rief ich aus mit vollem überströmenden Gefühl. Das mußte ihm gefallen, er lächelte mich an und sagte: »Bleiben Sie hier, lieber Freund, nachher hab ich vielleicht Zeit, Ihnen zu sagen, was ich hiezu denke«, er deutete auf den Brief, den er sodann einsteckte, und wandte sich wieder zu der Gesellschaft. Er bot einer jungen Dame den Arm, andere Herren bemühten sich um andere Schönen, es fand sich, was sich paßte, und man wallte dem rosenumblühten Hügel zu.
Ich schlich hinterher, ohne jemandem beschwerlich zu fallen, denn keine Seele bekümmerte sich weiter um mich. Die Gesellschaft war sehr aufgeräumt, es ward getändelt und gescherzt, man sprach zuweilen von leichtsinnigen Dingen wichtig, von wichtigen öfters leichtsinnig, und gemächlich erging besonders der Witz über abwesende Freunde und deren Verhältnisse. Ich war da zu fremd, um von alle dem vieles zu verstehen, zu bekümmert und in mich gekehrt, um den Sinn auf solche Rätsel zu haben.
Adelbert von Chamisso (30 januari 1781 - 21 augustus 1838)
De Duitse dichter en theoloog en Karl Friedrich von Gerok werd geboren op 30 januari 1815 in Vaihingen an der Enz. Als zoon van de minister Christoph Friedrich Gerok bezocht Karl Gerok het Eberhard-Ludwigs-Gymnasium in Stuttgart, waar Gustav Schwab zijn poëtische talenten aanmoedigde. In 1832 begon hij te studeren aan het Evangelische Stift Tübingen, in 1837 begon hij als vervangend predikant van zijn vader in Stuttgart. Vanaf 1844 Gerok werkte hij als diaken in Böblingen en Stuttgart. Van 1852 tot 1862 was hij o.a aartsdiaken van de collegiale kerk en decaan van het bisdom. In 1868 werd hij hofpredikant en lid van de kerkenraad met de titel en de rang van prelaat. Gerok trouwde in 1844 met Sophie Kapff. Geroks kleindochter Therese Köstlin werd een bekende religieuze dichteres.Kleinzoon Karl Ludwig Gerok was een bekende organist en auteur van een standaardwerk over improvisaties op de orgel. In 1866 werd Gerok ereburger van Stuttgart. Ook zijn een straat in Stuttgart, een straat in zijn geboorteplaats Vaihingen en een uitkijkpunt, Geroksruhe, naar hem gernoemd In 1880 werd aan Karel Gerok werd het Kommenturkreuz van de Orde van de Württembergse Kroon verleend en daarmee werd hij in de adelstand verheven.
Auf stillen Wegen
Ein öder Weg durchs Feld, nur hier am Ackersaum Mit regenfeuchtem Laub ein alter Apfelbaum.
Der Himmel graubewölkt und weich die feuchte Luft, Aus dem erquickten Feld ein kräft'ger Bodenduft.
Ein Streifen Abendroth am Horizonte fern Und aus dem Wolkenflor ein Strahl vom Abendstern.
Kein Prachtstück der Natur, kein Wonnenüberschwang Und doch für Leib und Seel‘ friedselig ist der Gang.
So schleicht im Stillen hin manch dürftiges Geschick, Doch glänzt auch über ihm des Himmels Gnadenblick.
Winterlied
In dieser strengen Winterzeit Wie traurig liegt das Land, Wie schläft die Welt so tief verschneit, Als wie im Sterbgewand!
Kein Vöglein singt den Frühgesang Und zirpt sein Schlafgebet; Kanm daß es unterm Schnee sich bang Sein kärglich Korn erspäht.
Kein Blümlein blüht im grünen Gras Mit bunter Farbenpracht, Der Frost nur malt ans Fensterglas Eisblumen über Nacht.
Kein Büchlein kommt mit muntrer Hast Vom Berg ins Thal gehüpft, Kaum daß es unter Eiseslast Geduckt vorüber schlüpft.
Und doch — so öde Wald und Feld, So trübe Flur und Au: Da droben glänzt das Himmelszelt In unverblichnem Blau.
Und Morgenrot und Abendrot Erblühn am Firmament, Daß, rings von Flammen überloht, Der weite Himmel brennt.
Und nächtlich glänzt der Himmelsraum Mit Sternen übersät, Als wär der Welt ein Weihnachtsbaum Von Gottes Hand erhöht.
Erhöht von eines Vaters Hand, Die große Dinge thut In Winterfrost und Sommerbrand, Und meint es allzeit gut.
Drum küsse sie, o Menschenkind, Des großen Vaters Hand, Und sei nicht kalt und stumm und blind Wie ein erfrornes Land!
Und wenn, verscheucht von Schnee und Eis, Kein Vöglein Lieder singt: Was hindert's, daß zu Gottes Preis Dein Lied sich aufwärts schwingt?
Und wenn der muntre Wiesenquell Zu Stein und Bein gefror: Was schadet's, stammt nur warm und hell Dein Herz zu Gott empor! Und mag, umsaust vom rauhen Nord, Im Feld kein Blümlein blühn: Was thut's, blüht nur im Herzen fort Der Andacht Immergrün!
Begrub im Schnee der Winterwind Die Straßen weit und breit: Nie wird der Weg, o Gotteskind, Zum Vater dir verschneit!
O woekerwentelende worm van woede, uit welke afgrond in mij kom je omhoog? Ik loog als ik zou schrijven dat ik niet bang ben. Maar wat kan ik doen? Ik draag het model schoen dat mijn moeder uitzoekt, o rotschoen vervloekt. Zoals mijn ouders me dromen durf ik niet bij mijn meisje te komen Johannes Calvijn ik spring onder de trein als je niet ophoudt mijn ouders in jouw naam zo slecht te laten zijn
Als ik uit mijn droomland
Als ik uit mijn droomland de wereld bezoek, bedek ik mijn lichaam met jas en met broek.
Daar mag je niet naakt zijn en niet zonder geld. Gebroken de wil, gekruisigd de held. Je dagen geteld.
Als ik uit mijn droomland de wereld bezoek, bedek ik mijn geest met de vacht van een beest.
Het uitzicht is ook op de begane grond, achter de vervaarlijke hekken met waarschuwingen inzake asbest en dergelijke, nooit hetzelfde. Er gebeurt van alles. Wat het allemaal voorstelt, weet ik niet. Ik ben terzake niet deskundig. Nu heeft het torentje van Teylers Museum weer een aparte witte muts op, als antwoord op de mannen in witte pakken die je soms in de verte ziet rondscharrelen. En sinds kort is er een interessante stalen toren verrezen, met schijnwerpers die in het donker de chaos verlichten, alsof er een griezelige film wordt opgenomen. Verleden week zaten we met z'n allen gebiologeerd te kijken hoe de wagen van een Duits bedrijf voor 'Geophysische Messungen' of iets dergelijks achter de hekken werd gemanoeuvreerd. Waarom dat in het donker moest? Als ze denken dat we niks door hebben, zitten ze er mooi naast. Dan hebben ze buiten de kijkers van Koops gerekend. Wie zich niets aantrekken van alle afzettingen en hekken, zijn de eendjes, die ik af en toe snaterend zie rondzwemmen in het zwaar vervuilde water achter het traliewerk dat de Damstraat afsluit en waar een speelse geest een bordje 'Melden bij Havendienst' aan heeft bevestigd. Evenmin als de katten uit de buurt. Achter het hek begint het poezenparadijs, asbest of niet. Katten gaan nu eenmaal hun gangetje. Niet gehinderd door enig protocol. Ze laten zich niet temmen. Zou Claus van katten hebben gehouden, vraag ik me ineens af. Ik heb er nergens iets over kunnen vinden. Ach, nee. Vorstenhuizen hebben sinds oeroude tijden nu eenmaal meer met honden. Honden gehoorzamen en laten zich aan het lijntje houden, ten voorbeeld aan het lagere volk. In gedachten zie ik Claus weer z'n stropdas af doen. Hij zal wel geen poes gehad hebben - het zal wel niet gemógen hebben van Hogerhand. Wat een kwaadaardig idee van mij. Vaarwel, mijn prins. Slaap zacht. Ik hoop, nee, ik weet zeker dat er daarboven geen verschil meer gemaakt wordt tussen hondentrouw en kattenliefde.
Lennaert Nijgh (29 januari 1945 - 28 november 2002)
MASJA: Vroeger waren mijn voeten kleiner. Mijn knieën zaten hier. En mijn hoofd zat hier. Nee, hier. Ik weet het eigenlijk niet meer zo precies. [...] Hoe groot was papa? OLGA: Groot, Masja. Groot. MASJA: Ja. Hier zat mijn hoofd. Als hij voor me stond, keek ik zo naar hem op. OLGA: Als hij voor je stond, Masja, keek hij zo op je neer. MASJA: Wij deden maar weinig goed. OLGA: Je weet het niet meer zo precies: we deden niets goed. Zijn mond kon spreken, maar zijn handen konden er ook wat van. 'Vooruit!' MASJA: En zijn voeten dan. 'Vooruit!' OLGA: Het is dat we het verdienden. MASJA: Dat weet ik niet meer, Olga, dat weet ik niet meer. OLGA: Ik anders wel. IRINA: Het is mijn feest. OLGA: Je zou een beetje minder aan jezelf moeten denken, Irina. MASJA: Ondanks het feit dat we hier zo vrolijk samen zitten, moeten we ook aan onze vader denken. Hij draait zich om in zijn graf als we het niet doen. OLGA: We gedenken hem. IRINA: En we vieren mij. Het is mijn naamdag. OLGA: Het is zijn sterfdag. IRINA: Jullie zijn mijn dienaren. OLGA: Kind, kind, dat jaartje ouder doet je geen goed.
Anton Tsjechov (29 januari 1860 15 juli 1904)
De jonge Tsjechov (links) met zijn broer Nikolai in 1882
Jai un ami !... Douceur davoir trouvé une âme, où se blottir au milieu de la tourmente, un abri tendre et sûr où lon respire enfin, attendant que sapaisent les battements dun coeur haletant ! Nêtre plus seul, ne devoir plus rester armé toujours, les yeux toujours ouverts et brûlés par les veilles, jusquà ce que la fatigue vous livre à lennemi ! Avoir le cher compagnon, entre les mains duquel on a remis tout son être qui a remis en vos mains tout son être. Boire enfin le repos, dormir tandis quil veille, veiller tandis quil dort. Connaître la joie de protéger celui quon aime et qui se confie à vous comme un petit enfant. Connaître la joie plus grande de sabandonner à lui, de sentir quil tient vos secrets, quil dispose de vous. Vieilli, usé, lassé de porter depuis tant dannées la vie, renaître jeune et frais dans le corps de lami, goûter avec ses yeux le monde renouvelé, étreindre avec ses sens les belles choses passagères, jouir avec son coeur de la splendeur de vivre... Souffrir même avec lui... Ah ! même la souffrance est joie, pourvu quon soit ensemble !
Jai un ami ! Loin de moi, près de moi, toujours en moi. Je lai, je suis à lui. Mon ami maime. Mon ami ma. Lamour a nos âmes en une âme mêlées.
Romain Rolland (29 januari 1866 30 december 1944)
De Vlaamse schrijfster Saskia de Costerwerd geboren in Leuven op 29 januari 1976. Op haar achttiende ging De Coster naar Leuven om aan de KU Leuven Germaanse Talen te studeren (1994-1998). Ze rondde de studie succesvol af in 1998, om onmiddellijk opnieuw te beginnen aan een master in de literatuurwetenschap (1998-1999). De Coster debuteerde in 2000 met het verhaal “Onder elkaar” in het Nieuw Wereldtijdschrift. In 2002 verscheen De Costers romandebuut met de novelle “Vrije val”. Ook in 2002 werd De Coster door de redactie van Brakke Hond geselecteerd voor Mooie jonge honden, nieuw Vlaams literair talent. Vrij snel volgden “Jeuk”, “Eeuwige Roem”, “Held” en “Dit is van mij”. Aan haar zesde roman “Wij en ik”, heeft de schrijfster langer gewerkt. De Coster houdt zich ook bezig met videokunst (met werk in Z33 te Hasselt) en het schrijven voor theater (toneelgezelschap Crew en tg Stan) en voorziet muzikanten als Daan Stuyven en Dez Mona van lyrics. Ze is ook kernredactielid van het literaire tijdschrift DWB (Dietsche Warande & Belfort). De Coster werkt ook geregeld samen met beeldende kunstenaars, onder andere met Arno Geens Sinds 2002 nam Saskia De Coster veelvuldige deel aan festivaloptredens in Vlaanderen en Nederland. Ook nam zij deel aan verschillende tournees. Ze reisde doorheen Zuid-Afrika, Stellenbosch en Kaapstad in 2005. In 2009 toerde ze doorheen Tsjechië en vertegenwoordigde ze België op de International Book Fair.
Uit: Eeuwige roem
“De winter schijnt het appartement van Alex niet op te merken. De koude slaagt er niet in door te dringen tot de flat vol verse orchideeën, grasgroene gordijnen en lederen fauteuils. Het appartement is als een onderzeeër die in een donkere zeestraat ligt. In het vizier liggen andere appartementen en verlichte huizen die tekens van bewoning vertonen. Babs ziet vaders roeren in grote braadpannen, kinderen zitten gebogen over huiswerk, huismoeders zitten verdiept in computerspellen onder een zieltogende sfeerlamp, een vrouw telt de suikerkorrels in haar suikerpot opdat de poetsvrouw ze niet ongemerkt kan stelen, een bejaarde man drinkt een gat in de zwarte nacht, een man warmt zijn handen aan het droomverhaal van zijn zoontje. Er wordt geleefd, en wel zorgeloos, vanzelfsprekend en geruststellend. Sinds haar overhaaste vlucht van Ruben en de Sterfelijken een maand geleden leeft Babs bij Alex, de drieëndertigjarige zoon van een oude studievriendin van Katrien. Wij weten dat die haar zoon onder lichte dwang tot deze gunst heeft aangezet. Aangezien Alex alles voor zijn moeder doet, kon hij niet weigeren. Zijn moeder bewondert haar jongen om zijn verstand, zijn grote verantwoordelijkheidsgevoel en zijn onvervalste levenslust. Over acht maanden wordt Alex vierendertig. De vierendertig flessen champagne voor het grootse feest heeft hij al lang besteld. En dan willen wij even terloops de vraag opwerpen of de wereld niet van de bestellingen aaneenhangt. Hoe kan anders een oude vrouw vermoord worden op het kerkhof van Vetersberg, vlak bij het graf van haar zoontje? Heeft zij een huurmoordenaar betaald om haar op die plaats om te brengen?”
Bij de aankondiging van de troonsafstand van koningin Beatrix
An meine Königin
Bin ich ein König? - Als ich Knabe war, da träumte mir von einem goldnen Throne, von einem Volk in heller Jubelschaar, von einem Purpurmantel, einer Krone.
Ich wurde Jüngling, und der irdne Glanz verblich im Geisterlicht des Ewig Schönen; da träumte mir von einem Strahlenkranz, mit dem ein andres Volk mich sollte krönen.
Jetzt träum ich nicht mehr Kronen, nicht mehr Kränze, kein Ziel der Sehnsucht, das der Stolz gebar; mich lockt kein Volk, kein Reich mehr, keine Grenze, nur meiner Kraft glühn muß ich immerdar.
Nur immer schweben, wie der Adler schweben, den es hinauf ins Unbegrenzte reißt; ich kann nicht wie die Lerche mich bestreben, die flatternd ihre Ackerfurche preist.
Ich weiß kein Ziel. Gestalten aus dem Vollen erheben sich, zerreißen die Umhüllung. Nun ihnen nach, die nichts als Dasein wollen! Mein Sehnen ging durch Dich mir in Erfüllung.
Du gabst mir solch ein Reich voll Glanz zu eigen, daß meine ganze Sprache mir zu wenig all dieses Reichtums Herrlichkeit zu zeigen, und dankbar knie ich hin: - ich bin ein König.
Richard Dehmel (18 november 1863 8 februari 1920)
Ramsey Nasr, Peter Verhelst, Maik Lippert, Ismail Kadare, Wies Moens
De Palestijns-Nederlandse dichter, schrijver en acteur Ramsey Nasr werd geboren in Rotterdam op 28 januari 1974. Zie ook alle tags voor Ramsey Nasr op dit blog.Op 31 januari 2013 (Gedichtendag) treedt Nasr af als Dichter des Vaderlands.
Ik wou dat ik twee burgers was (dan kon ik samenleven)
en dit is mijn gedicht, komt u binnen let niet op de galm, wees niet bang laat ons beginnen in leegte welkom in mijn krater van licht
ooit kwamen wij samen, u en ik, weet u nog koel leefden wij op in de glans van een roemer onze schaduwen als helder kristal onze roem even terloops als de lichtval op de brief van een windstille vrouw
goudbestoft waren wij bleek, bijna doorschijnend van liefde waren wij wij loken de ogen voor de ander
en wij hielden van boetedoen vroeg iemand hoe het met ons ging dan zeiden we naar waarheid we schamen ons kapot, meneer wij waren er heilig van overtuigd dat wij ooit onze bloedeigen heer zelf met gesels ineengeslagen en op eigen houtje gekruisigd hadden de apocalyps stond bij voorbaat als straf op ons netvlies gebrand
en wat is er gebeurd in die paar eeuwen dat wij even de andere kant opkeken?
ik wilde u graag een vaderland tonen vormvast, zuiver en met volgehouden metaforen een gedicht kneden over ons, maar toen ik begon moest ik toezien hoe hier het ene volk het andere spontaan begon te vagen als twee onverenigbare republieken
hoe kwamen wij zo snel van nietig tot lomp van weerschijn tot alomaanwezige schreeuwhomp? hoe kon uit zuinige rupsen dit hummervolk opstaan?
ze zeggen: omdat god verdween - onze vader had besloten nog wat onzichtbaarder te worden dan hij al was, kijken of dat kon, nee dat kon niet weg was god en in dit stilleven met grote afwezige stonden nu de verbijsterde nederlanden hun monden nog vol van vergankelijkheid vol wuftheid en alom gewaardeerd doodsverlangen
al hun ijdelheid was ijdelheid gebleken al hun schijn, hun gekoesterde slijk, heel dit spiegelpaleis dat men ooit voor oneindigheid hield werd nu voorgoed onbewoonbaar verklaard je hoorde de rijp op hun zielen kraken
en uit dat gat daar werden wij geboren kevin, ramsey, dunya, dagmar, roman en charity als bij toverslag kwamen wij tevoorschijn bungeejumpend, met oranje opblaashamers gillend en krijsend en antidepressief of zwijgend voor een breezer gegangbangd welkom in nederland vakantieland
ja dat krijg je ervan, dit volk houdt men over wanneer je de schuld uit ons lijf ramt we vullen de holte met glimmende leegte
tussen psalmenzangers en pillenslikkers tussen het goud en het blingbling vond ik een land dat werd opgeheven
dit land is de wraak van de voorvaderen als een beeldenstorm razen zij in ons voort maar het bestaat zoals ook het verband tussen kinderstring en boerka bestaat tussen karnemelk en comazuipen: hol en bol schuiven wij onze eeuwen ineen
elkaar opheffen is onze kracht wij streven van nature naar leegte zoals een cycloop naar diepte snakt
ziet u, een vaderland wilde ik u tonen niet deze woestijn van oneindige vrijheid maar hier wonen wij, en hoe mooi zou het zijn als iemand ooit als een tweedehands godheid rijm voor rijm een land zou bouwen voor dit volk dat zijn volk mist
hier, in de open kuil van onze ziel juist hier zou iets groots kunnen worden verricht laat ons beginnen met een gedicht
Op bed kijken we elkaar uit de kleren op de vloer een jurk een hemd, meer valt niet
uit te trekken; hoe we op handen en knieën bijenwas in de vloer wrijven tot het hout was opgeeft
terwijl we elkaar op bed liggen te bekijken op de vloer, glad als een tafelblad waarover dingen uit eigen beweging beginnen te schuiven
tegen elkaar aan, van elkaar weg, traag over de was glijdend, het lijkt ze geen moeite te kosten, de magneet onder tafel onzichtbaar
ademend; een tepel uit een borst, een borst uit een jurk, een hoofd uit een hemd, het hoofd in de nek
zo graag had ik me aan haar mond totaal opengesneden.
Hemelbed (het mijne)
Gent. Een wijnglas stukslaan van verveling en Leven in bed waar hij als een paar bloem omhoogschiet Langs mijn vingers. Ik kan hem doden maar ik giet Hem in de vorm van een zoon in mijn schoot. Tweelingen
Aan één navelstreng, die elkaar bijten, ik en mijn golem. Hem het bloed van onder de nagels pesten tot hij krom Van razernij naar mijn zweepje danst. Dat is waar het om Gaat: God zijn en weten wat te doen met hem;
Zijn vissebloed drinken tot hij ligt te happen naar lucht, Die lege pop misbruiken, vuile ziektes tekenen op dat ruwe Vel, de tong uit zijn mond zuigen als een vrucht,
Hem laten eten van de haat op mijn vuist als een valk? Nee, hij was altijd het zonnetje, laat hem gensters spuwen en daarna met rozen en al zijn bed in van ongebluste kalk.
Roi
Haren in de vorm van een kroontje liegen zoals kersen
op een hoed; toch kwam ze op ons af,
wurmde zich tusen onze vingers - de rug van een greyhound.
We hadden maar te snijden en ze lag als trijp over de stoel.
Haar zwaluwstemmetje weerhield ons; Heer, (als hostie wit)
open mij voor u de mond, (Het melkblauw in haar hals
glansde over ons uit.) en mijn lippen zingen u ter ere.
erstmals hörte ich wohl als achtklässler von rästelhaftem fischsterben im hochsommer verbotener gülleeinleitung aus schweinemastanlagen der nachbarorte ich sah risse und vogelspuren im fäulnisschlamm um das austrocknende auge des stausees in einer pfütze eine tote karausche mit freigelegten kiemen ich lief den stangenweg heimwärts mit diesem bild vor augen
vom anblick ausgerissener kiemen erwache ich noch heute höre dich neben mir im schlaf zetern auch du träumt noch immer von der schule von endlosprüfungen ich weiß und beruhige mich damit dass uns um die augen jahresringe wachsen ohne botox-injektionen
The cataracts cascade downwards Like spirited white horses, Their manes full of foam and a rainbow of hues.
But suddenly, at the edge of the gorge, They fall on their forelegs, They break, oh, their white legs,
And die at the foot of the rocks. Now in their lifeless eyes The frozen sky reflects.
Train timetables
I love those train timetables at little railway stations, Standing on the wet platform and contemplating the infinity of the tracks. The distant howl of a locomotive. What, what? (No one understands the nebulous language of steam engines)
Passenger trains. Tank cars. Freight cars full of ore Endlessly pass by. Thus pass the days of your life through the station of your being, Filled with voices, noise, signals And the heavy ore of memory.
Vertaald door Robert Elsie
Ismail Kadare (Gjirokastër, 28 januari 1936)
De Vlaamse dichter en schrijver Wies Moens werd geboren in Sint-Gillis-bij-Dendermonde op 28 januari 1898. Zie ook alle tags voor Wies Moens op dit blog.
Wir fuhren aus der Kreisstadt Kolomea auf das Land. Es war Abend und am Freitag. Der Pole sagt: »Der Freitag ist ein guter Anfang,« aber mein deutscher Kutscher, ein Colonist aus Mariahilf, behauptete, der Freitag sei ein Unglückstag, denn an diesem Tage sei unser Herr am Kreuze gestorben und habe das Christenthum angefangen.
Diesmal behielt der Deutsche Recht, denn eine halbe Stunde von Kolomea wurden wir von einer Bauernwache angehalten.
»Steh! den Paß!«
Wir standen. Aber der Paß! Meine Papiere waren freilich in Ordnung, aber wer hatte an meinen Schwaben gedacht. Der saß auf seinem Kutschbock, als wenn die Erfindung des Passes noch zu machen wäre, schnalzte mit der Peitsche und legte frischen Schwamm in seine kurze Pfeife. Der konnte freilich ein Verschwörer sein. Sein unverschämt behagliches Gesicht forderte meine russischen Bauern heraus. Paß hatte er keinen, das war richtig; nun zuckten sie die Achseln, das war ebenso richtig.
»Ein Verschwörer,« hieß es.
»Aber Freunde bedenkt doch!« Alles umsonst.
»Ein Verschwörer!«
Mein Schwabe rückt verlegen auf seinem Brett und maltraitirt fruchtlos die russische Sprache. Alles umsonst. Die Bauernwache kennt ihre Pflichten. Wer wagt ihr eine Banknote anzubieten? Ich nicht. So werden wir denn zusammengepackt und einige hundert Schritte weit zu der nächsten Schenke geführt.
Von weitem schien es vor derselben von Zeit zu Zeit aufzublitzen. Es war die aufwärts genagelte Sense eines Bauers, der vor der Thüre Wache hielt, und gerade über dem Rauchfang der Schenke stand der Mond und blickte auf den Bauer und seine Sense. Er blickte durch das kleine Fenster der Schenke und warf seine Lichter wie Silbermünzen hinein, und füllte die Pfützen vor dem Hause mit Silber, um den geizigen Juden zu ärgern. Ich meine den Schenkwirth, der uns auf der Schwelle empfing und seine lebhafte Freude über die vornehmen Gäste dadurch ausdrückte, daß er eine Art monotones Jammergeschrei ausstieß.
Er wackelte mit dem Körper auf und ab wie eine Ente, küßte auf meinen rechten Aermel einen Schmutzfleck, und der Symmetrie wegen auch auf den linken, und schalt dabei die Bauern, daß sie »einen solchen Herren,« »einen solchen« er wußte keine bezeichnendere Eigenschaft an mir zu finden »einen solchen Herren arretirt, und einen solchen durch und durch schwarzgelben Herren, einen Herren, dessen Gesicht schon ganz schwarzgelb sei und dessen Seele ganz schwarzgelb sei, das möchte er auf die Thora beschwören«, und schalt und gebärdete sich, als hätten sie ihm das ärgste Unrecht zugefügt.
Leopold von Sacher-Masoch (27 januari 1836 9 maart 1895)
Was wir wissen sollen, wissen viele recht genau. Deshalb wird es einem auch dauernd einkaufszettelartig zusammengefasst. Aristoteles, Humboldt, Mozart, Einstein, Billy Wilder kann man nichts gegen sagen. Sie zu kennen schadet gewiss nicht, aber der Charakter eines
Schülers zeigt und formt sich daran, was er in der Pause macht. In diesem Buch geht es nicht um die so genannte Allgemeinbildung, sondern um die allgemeine Bildung, das tatsächlich Gewusste. Natürlich nur um einen Ausschnitt daraus. Das ist ja das Schöne am Buch, die Hinsicht, in der es dem Internet überlegen ist. Dass es ein Ende hat.
Um das Gewusste zu zeigen, kann man nicht alle fragen. Ein repräsentativer Anblick des Wissens ist aber zugänglich durch die Phrasen, in denen es auftritt. Phrasen deshalb, weil sie Schlüssel sind zu den unterschiedlichsten Menschen, Orten und Bedingungen. «Die Phrase und die Sache sind eins», hat Karl Kraus gesagt, behauptet das Internet.
Was weiß ich? Dies zum Beispiel: Das Wort «wissen» geht zurück auf die indoeuropäische Wurzel ueid (gesehen, erkundet haben). Das habe ich gelesen. Im Internet. Das weiß ich jetzt.
Benjamin von Stuckrad-Barre (Bremen, 27 januari 1975)
Mr. Swyteck, Im calling from Judge Matthews chambers.
Jack gripped his smartphone a little tighter. The judges assistant was on the line. Jack was on verdict watch at his Coconut Grove law office, eating lunch with his best friend, Theo Knight.
Is there a verdict?
Yes, sir. There is a verdict.
The words hit him like a 5-iron. This is it.
Criminal Case No. 2010-48-CF, State of Florida v. Sydney Louise Bennett, had spanned twentynine court days, plus two weeks of jury selection. Fifty-nine witnesses over eighteen days for the prosecution. Another forty-seven witnesses for the defense. The jury had been drawn from a pool in the Vero Beach area, a hundred miles away from the Miami Justice Building, after three years of intense pretrial publicity. The twelve selected to serve had been sequestered since day one, the week before Memorial Day. Deliberations had started on the Fourth of July, despite the holiday. The jury had been out for ten hours. Six hours longer than the jury in the O. J. Simpson trialthe trial of the other century.
The verdict will be announced at two fifteen p.m., the assistant said.
Jack thanked her and hung up. He wanted to speak to his client, but she was in the detention center across the streetlucky Thirteenth Street, as it was knownfrom the courtroom where Jack had last seen her, where Judge Matthews had released the jury at nine a.m. to begin day two of deliberations. Jack wondered if Sydney had been biting her nails again. It was a nervous habit shed started before the trial, sometime after her twenty-fourth birthday, the third shed spent behind bars without bail. Her chestnut hair was two feet longer than when theyd first met, her prison pallor a few shades whiter.
There seemed to be no use in waiting by the little door, so she went back to the table, half hoping she might find another key on it, or at any rate a book of rules for shutting people up like telescopes: this time she found a little bottle on it, ("which certainly was not here before," said Alice), and tied round the neck of the bottle was a paper label, with the words "DRINK ME" beautifully printed on it in large letters. It was all very well to say "Drink me," but the wise little Alice was not going to do that in a hurry. "No, I'll look first," she said, "and see whether it's marked 'poison' or not"; for she had read several nice little stories about children who had got burnt, and eaten up by wild beasts, and other unpleasant things, all because they would not remember the simple rules their friends had taught them: such as, that a red-hot poker will burn you if you hold it too long; and that, if you cut your finger very deeply with a knife, it usually bleeds; and she had never forgotten that, if you drink much from a bottle marked "poison," it is almost certain to disagree with you, sooner or later.However, this bottle was not marked "poison," so Alice ventured to taste it, and, finding it very nice (it had, in fact, a sort of mixed flavour of cherry-tart, custard, pine-apple, roast turkey, toffy, and hot buttered toast), she very soon finished it off.
"What a curious feeling!" said Alice. "I must be shutting up like a telescope!"
And so it was indeed: she was now only ten inches high, and her face brightened up at the thought that she was now the right size for going through the little door into that lovely garden.
So when John Imboden apologizes down the phone that he has to pee because he has trouble controlling his bladder--and then stays on the line talking, while I hear the flow of his urine into the toilet bowl--it feels more normal than all the neon Deco, million-dollar homes and giant Jetsons signs in Florida could ever do. And when I edge into the question of death and ask how he deals with that, I hear the absolute truth and clarity and hard-earned resignation in his voice, and sense that this is one of those conversations that goes beyond any immediate or casual purpose.
"Lately I've been thinking about dying," he says, "and it's been kind of scary, because I don't want to suffer. I've had the same nurse for about four years and we've talked about it, and she said, 'I'm not going to let you suffer.' I have a plan," he goes on, even-voiced. "I thought, if I came to it I'd O.D."
He pauses and there are some muffled noises while he moves about, then he says, "I don't have a problem with death. I've had enough friends die from this disease, and you want to let them go, because you're so fucking sick. It's freedom....I have spiritual beliefs, but I'm not a Christian. My main problem is I've been having a lot of pain lately. I have a port--a tube into my chest--and they've been giving me Demerol, but I got addicted to it. The problem with all these drugs is they're addictive. They were supposed to give me this experimental drug this morning, but I was in so much pain when I woke up that I called and canceled."
Et moi, jétais Ary, le lion, le Messie des esséniens, et mon cur, tel loiseau qui a perdu son nid, soupirait, languissait après le parvis du Temple. Je ne cessais de tourner mes prières vers Jérusalem. En ma grande prière du matin, de midi et du soir, je faisais des supplications pour le retour des exilés et la restauration de la Cité de la Paix. Mes jours de jeûne et mes jours de deuil étaient des anniversaires de nos désastres nationaux, et les services les plus solennels de notre rituel concluaient par linvocation : lan prochain à Jérusalem.
( )
Ô mes amis, vous qui me suivez, ô vous qui savez. Comment vous dire ? Comment trouver les mots pour exprimer ce que jai ressenti ? Je navais jamais connu telle force, telle intensité, telle joie, telle unité que celle-ci, il ne mavait jamais été donné de contempler une telle beauté, une telle immensité, une telle grandeur, sublime entre toutes, réelle et irréelle, terrestre et surhumaine, antique et actuelle, évanescente et éternelle, profonde et céleste, immense et minuscule, ordinaire et extraordinaire. Comment dire ? Comment le comprendre ?
Yes, carbon paper, if any of you out there are old enough to remember what that was. Why, in those days we not only used carbon paper, but when you phoned somebody you actually got an answer from a human being on the other end, not an answering machine with a ho, ho, ho message. In those olden times you didnt have to be a space scientist to manage the gadget that flicked your TV on and off, that ridiculous thingamabob that now comes with twenty push buttons, God knows what for. Doctors made house calls. Rabbis were guys. Kids were raised by their moms instead of in child-care pens like piglets. Software meant haberdashery. There wasnt a different dentist for gums, molars, fillings, and extractions one nerd managed the lot. If a waiter spilled hot soup on your date, the manager offered to pay her cleaning bill and sent over drinks, and she didnt sue for a kazillion dollars, claiming loss of enjoyment of life. If the restaurant was Italian it still served something called spaghetti, often with meatballs. It was not yet pasta with smoked salmon, or linguini in all the colours of the rainbow, or penne topped with a vegeterian steaming pile that looked like dog sick. Im ranting again. Digressing. Sorry about that.
Mordecai Richler(27 januari 1931 3 juli 2001)
Scene uit de film Barney's version uit 2010 metPaul Giamatti en Dustin Hoffman,
Uit: Love Song. The Lives of Kurt Weill and Lotte Lenya
She was born first, about a year and a half before him, in Vienna, on October 18, 1898. Karoline Wilhelmine Charlotte Blamauer was the daughter of a coachman, Franz Blamauer, and a laundress, the former Johanna Teuschl. If young Linnerla standard nickname for Karolinewas to captivate men, as her mother predicted, it may have been one of those traits acquired by imitation, for her mother was a pet of the local lads. Frau Blamauer sees pants on a clothesline, the neighbors would carol, and shes pregnant. But of her many gestations only five children were born alive, three girls and two boys. The firstborn, Karoline, died at the age of four, and the future Lotte Lenya was named after her. There were as well her older brother, Franz; her younger brother, Max; and her younger sister, Maria. It was Linnerl who attracted their fathers particular attention, for he had loved his dead Karoline and hated the one who replaced her. Young Linnerl lived in terror in the Blamauers small apartment, in a five-storey block of masonry way out to the southwest of Viennas inner city, on the southern edge of the district of Penzing, where it borders Hietzing. The area was so distant from Viennas core area around St. Stephens Cathedral that from the window of the Blamauers kitchen one could see Schönbrunn, the summer palace of Austrias royal house, the Hapsburgs. It is an odd trick of the abusive parent to select one child in particular to destroy. The others are ignored or even favored, and Franz singled out the surviving Linnerl for intimidation with the constant and very real threat of violence. If he wanted a stein of beer from the corner tavern, it was always Linnerl who was sent to collect it and slapped if he suspected that she had spilled any of it. When he barged into the apartment after a night of carousing and demanded a song, it was Linnerl who was pulled out of beda wooden box with a removable cover for use as an ironing board or in preparing dough for noodlesand forced to sing for him.
Ethan Mordden (Pennsylvania, 27 januari 1947)
De Belgische, Franstalige, schrijver Guy Vaes werd geboren op 27 januari 1927 in Antwerpen. Zie ook alle tags voor Guy Vaes op dit blog. Guy Vaes overleed op 27 februari van het afgelopen jaar op 85-jarige leeftijd.
Uit : Une descente aux Enfers. À propos de Hugo von Hofmannsthal
Lunivers des poèmes du jeune Hofmannsthal se partageait encore entre un Haut et un Bas sans compromis. Y succéda, tel ladulte émergeant de ladolescent, lapprentissage de ce qui apparaît à lécrivain comme étant le réel, autrement dit ce qui est contrainte, opacité mauvaise, objet de désarroi et de cruauté. Sans doute doit-il cette vue dont le pessimisme rejoint laversion, à son expérience militaire à Göding, « une morne garnison de Marovie ». Lennui et la vulgarité qui y règnent, le souvenir des « grandes cours vides des casernes » imprègnent le Conte de la 672enuit, ainsi que la correspondance. Le passage de Hofmannsthal à la prose, davantage en prise directe avec sa part autobiographique, toujours ébranlée de tempêtes intimes, dantagonismes que commandent le Haut et le Bas, réclamera de lui lenracinement en des Märchen initiatiques et des souvenirs de voyages.
Dans ces derniers on voit, par moment, comment léloignement suscite son contraire : la proximité. Si le temps ne nous était pas mesuré, on pourrait établir une relation entre ce phénomène et le refus dOdilon-Jean Périer de sapproprier lobjet de son amour.
Ce que la Grèce impartira à Hofmannsthal, cest une lumière que joserais appeler définitive, et qui visite également la Provence à laquelle Cézanne doit son génie. Et cette lumière pérenne ne peut que renvoyer à lintemporel, à cet état pour concevoir cette opération, il faudra que lamateur de tableaux que fut Hofmannsthal nest-ce pas leur opacité qui le détourna du miroir, abîme où se
noie le regard ? franchisse dabord des échelons intermédiaires.
Die Frühe sprang auf die Beine wie ein Lamm Und sah mich am Boden, auf allen vieren.
Uit:Die Neugründung des Literaturinstituts war eine Steißgeburt. (Bernd Jentzsch im Gespräch mit André Hille)
B. Jentzsch: Es gab einen öffentlichen Druck aus dem alten Literaturinstitut, aus, sagen wir es mal wertfrei, politisch linken Gruppen, Muschg in der Schweiz, Mayer in Tübingen, dann gab es eine Gruppe in Frankreich und so weiter. Und diese Konstellation hat dazu geführt, dass in Dresden ein Beschluss durchgegangen ist: Ja, es wird ein neues Institut geben. Aber die regierende CDU war wieder zu einem Teil dagegen, so dass das nur mit den Stimmen der Oppositions-SPD zustande kam, also das allein war schon eine knirschende Lage. Die Universität hat gesagt: Herr Gott, was sollen wir mit den Schreiberlingen? Die Kunst wurde dazwischen aufgerieben, die war für die Universität nicht interessant. Ich war im höchsten Gremium der Universität, da ging es um die Pferde der Veterinärmediziner und nicht um die Belange des Literaturinstituts. Die Neugründung des Literaturinstituts war eine Steißgeburt, ich will nicht sagen Missgeburt, das ist kein gutes Wort, aber es ist nicht das, was ich mir darunter vorgestellt habe. Es konnte auch nicht die Wiederbelebung des Becher-Instituts sein, in vieler Hinsicht nicht. Das Paradoxe ist, dass das alte Institut in der hochdurchorganisierten DDR wahrscheinlich mehr Spielraum hatte, als wir in der Nachwendezeit.
God, zegt men, na vier jaar terug in Rome op het Forum Romanum. Er is hier ook werkelijk niets veranderd.
En het lijkt zelfs of de steenmassa's nog zijn toegenomen.
Op de Palatijn blijkt dat laatste overigens niet juist: naast de Casa di Livia is een zona periculosa waar een nieuw brok oudheid zichtbaar wordt gemaakt.
Terugkeer naar de eerste waarneming: terwijl ik ouder word, theoretisch verder af moet raken van deze geschiedenis, kom ik er desondanks dichterbij. Er is wel iets veranderd. Het zal nog generaties lang dichterbij komen. Als nu een generatie x, na ons, ertoe mocht komen om ons uit te graven (want wie weet of wij niet onder steen bedolven zullen raken), zal hem dan een zelfde geluksgevoel bevangen? Een soort heimwee, een snipper van het onbereikbare in handen te hebben? De eeuwige tijd één brokstuk te slim af te zijn?
Overstekend naar het Colosseum word ik bijna door een Amerikaan overreden. Ik tik op mijn hoofd. Hij wuift. Zo gaat het, en niet anders, in Vietnam. Ook binnen de geschiedenis raakt men zijn heden niet kwijt.
It was a quite day like that of every Fall. I could have written or not written: Nobody, now, will care to find their way into my heart, and the quietest of quiet, and the smoothest of peace. The trees are naked and black On this my eyes, on that window, Just like my attempts at deciphering a formula, yet it's all been deciphered long ago. And then with a scared gust of wind, the dead leaves flew up, already trampled over, profaned, but still, completely pure -- like love. Big, yellow and red, and even with a happy green, they didn't finish living, didn't survive, and now they're flying before me. But is it possible to be so clean? And not a word out of place. They live, but they aren't written, They flew up, but they are silent.
Ilja Ehrenburg (27 januari 1891 31 augustus 1967)
"Well, Your Excellency, how went it? Did you find anything?"
"Nothing but an old number of the Moscow Gazette, not another thing."
The Officials lay down to sleep again, but their empty stomachs gave them no rest They were partly robbed of their sleep by the thought of who was now enjoying their pension, and partly by the recollection of the fruit, fishes, partridges, grouse and hares that they had seen during the day.
"The human pabulum in its original form flies, swims and grows on trees. Who would have thought it your Excellency?" said the one Official.
"To be sure," rejoined the other Official. "I, too, must admit that I had imagined that our breakfast rolls, came into the world just as they appear on the table."
"From which it is to be deduced that if we want to eat a pheasant, we must catch it first, kill it, pull its feathers and roast it. But how's that to be done?"
"Yes, how's that to be done?" repeated the other Official.
They turned silent and tried again to fall asleep, but their hunger scared sleep away. Before their eyes swarmed flocks of pheasants and ducks, herds of porklings, and they were all so juicy, done so tenderly and garnished so deliciously with olives, capers and pickles.
"I believe I could devour my own boots now," said the one Official.
"Gloves, are not bad either, especially if they have been born quite mellow," said the other Official.
Mikhail Saltykov-Shchedrin (27 januari 1826 10 mei 1889)
Portret door Nikolaj Jarosjenko, 1886
De Franstalige, maar oorspronkelijk Nederlandse schrijfster Neel Doff werd geboren in Buggenum op 27 januari 1858. Zie ook alle tags voor Neel Doff op dit blog.
Uit: Keetje Tippel
Moeder was de hele morgen bezig geweest ons te wassen en aan te kleden en had geen tijd gehad om aardappels te koken; wij aten wat brood en dronken koffie. Om twee uur kwam ouwe Dientje, een buurvrouw, ons ophalen voor de kermis op de Nieuwmarkt. Wij gingen op stap, moeder met de baby en Dientje met Naatje op de arm; de groten - twee jongens en twee meisjes - liepen hand in hand voorop.
Hoe wij naar de Nieuwmarkt kwamen, die een heel eind van ons huis lag, herinner ik mij niet meer. Zoveel weet ik nog wel, dat wij ons onverhoeds midden in de menigte bevonden; dat voor de kermistenten dames in engelenjurken boven op paarden in geborduurde stroken zijde zaten; dat een man die in de meel was rondgerold met een schorre zangstem stond te lachen; dat de draaimolens, rondom versierd met bebloemde stoffen, ronddraaiden terwijl mannen en vrouwen arm in arm hosten en zongen bij het orgel, dat door trompetjes een wijsje uitschetterde: Hopla met de benen, het zijn geen molenstenen!
Scene uit de film Keetje Tippel met Monique van de Ven en Rutger Hauer, 1975
Hele troepen dienstmeisjes, met hun hoed over hun mutsje gestolpt en een omslagdoek over de schouders, liepen gearmd met werklui te zingen en te springen van hossen, hossen, hossen. Wit van angst stompte moeder mij voor zich uit: Hier blijven lopen, lelijke meid, als je niet oppast lopen ze ons nog onder de voet! Tenslotte deed ze zo lelijk tegen me, dat ik de hand van Hein losliet en langs een gracht wegrende. Maar opeens besefte ik in paniek dat ik daar alleen stond en de weg naar huis niet wist. Ik klampte een voorbijganger aan.
Als je hier langs de gracht blijft lopen, kom je bij de Amstel. Daar moet je linksaf en dan vind je je straat wel.
Mit einem schwermüthigen Lächeln erfüllte Johannes die Bedingung, und dann schritten die beiden jungen Leute längere Zeit schweigend auf dem Sommerwege der Chaussee dahin. Sie schritten dahin ernst und sinnend, wie es wohl gerechtfertigt ist, wenn Jugendgespielen, die stets mit herzlicher Liebe an einander gehangen haben, von dem Geschick getrennt und in Sphären geschleudert werden, welche sie, der nothwendigen Trennung wegen, als ihnen feindlich zu betrachten geneigt sind; sie schritten dahin, nur von dem Gedanken an den bevorstehenden Abschied beseelt: Anna mit anmuthigen, leichten und elastischen Bewegungen, ihr Gefährte dagegen, als ob des Lebens Last ihn unendlich schwer bedrücke und er nur noch mit Mühe sich vorwärts bewege.
Erstere hatte kaum das sechszehnte Jahr erreicht, stand also in dem Alter, in welchem bei ihrer hohen natürlichen Bevorzugung holde Kindheit und schüchtern erwachende Jungfräulichkeit sich zu einem überaus lieblichen Bilde vereinigten. Ihre zarte Gestalt zeigte eben noch kindliche Formen, welchen indessen eine gewisse, das schönste Ebenmaß herstellende Fülle nicht mangelte.
Balduin Möllhausen (27 januari 1825 28 mei 1905)
Het was behaaglijk in de klas; buiten de zon, die voorbij, gelukkig niet in het lokaal scheen, binnen schriftelijk werk, lichte zuchten van schrijvende wezens, die hun pen niet goed vasthouden en zich al werkende vervelen. Een enkele maal vroeg iemand iets, om iets te vragen. In de verte sloeg de torenklok. Twintig minuten voorbij, constateerde Dumay tevreden, hoewel de aangename temperatuur van de omgeving hem eigenlijk niet naar andere dingen deed verlangen. Over een half uur zou het tijd zijn om koffie te gaan drinken, zonder haast; er volgde een vrije middag.
Hij liep met over de borst gekruiste armen heen en weer en telde zijn passen. Niet om het tellen, maar omdat hij zich daaraan gewend had; ondertusschen hield hij de jongens, die verdachte bewegingen maakten, in het oog. Bij het open raam gekomen zag hij naar buiten. Over het plein, waaraan het gymnasium gebouwd was, bewogen zich hier en daar menschen; de lucht was scherp, de menschen waren duidelijk als op de schilderijen van de primitieven; een werkman schoor het plantsoen kaal; zijn pet had hij op een paaltje gehangen. Het is een amusante tijd, de lente; de leeraren beginnen het land te krijgen, maar de groote vacantie is in het zicht, daarover spreken zij met warmte in hun stem. Zij leven op de vacanties, zij weten precies: over zooveel weken en zooveel dagen, dan is het zoover, dan trekken we de deur achter ons dicht voor zooveel weken en zooveel dagen, en pas dan en dan, 's morgens zóó laat, moeten we weer vroeg opstaan en elkaar een hand geven en vragen, waar we alzoo geweest zijn, of we ook zulk beroerd weer hebben gehad, en zeggen, dat er weer een nieuwe cursus begint.
Dumay voelde neiging om een klein sprongetje te maken, een heel klein sprongetje, meer niet; maar hij liet het na, voor zijn prestige, en hervatte zijn teloefening. Vijf passen tot den bordewisscher. Toen bedacht hij, dat Marie dien middag kwam theedrinken. Marie was slank en geestig, maar dat was zij nu al drie jaar lang, en zij kwam, onafwendbaar; het was trouwens gezellig, dat zij kwam. Echt iemand, om Marie te heeten; niet Maria, of Mary, maar Marie; een magere, lange naam, niet zoo lang als Margriet weliswaar, maar langer dan Maria en minder mollig dan Mary.... Nog achttien thema's te corrigeeren over de trappen van vergelijking.
An hour before he shot himself, my best friendPhilip Strayhorn called to talk about thumbs.Ever noticed when you wash your handshow you dont really do your thumbs?What do you mean?Its your most important finger, but becauseit sticks out, away from the rest, you dont reallywash it. A little dip and rub, maybe, but not nearlyenough attention for all the work it does. Its probably the finger that gets dirtiest, too.Thats what you called to tell me, Phil?Its very symbolic. Think about it. Whatare you reading these days?Plays. Im still trying to find the right ones.I have to tell you I bumped into Lee Onaxthe other day. Said hell still give you half amillion if you direct for him.I dont want to direct films anymore, Phil.You know how I feel.Sure, but five hundred thousand dollarswould help your theater a lot.
Five
dollars would help a lot. But if I went back and did a film now, itd be fun and seductiveand Id probably want to direct movies again.Remember in the
Aeneid
the hundred andforty thousand different kinds of pain? I wonder what number yours would be? I dont want to be a famous Hollywood director anymore becauseitd make me confused. Pain number 1387.Where are you calling from, Phil?LA. Were still cutting the film.Whats the title?
Midnight Kills.
I grinned. Terrific. Whats the most horriblething you do in it?The telephone line hissed over the threethousand miles.Are you still there, Phil?Yeah. The most horrible thing is what I
didnt
do.You were making a movie, man. Bad thingshappen sometimes.Uh-huh. How are
you
doing, Weber?Good. One of my main actors is really sick, but youve got to expect that when youre workinghere. I looked at the small Xeroxed poster tackedto the board above my desk,
THE NEW YORK CANCER PLAYERS PRESENT FRIEDRICHDÜRRENMATTS THE VISIT.
De boten, waarop Slauerhoff voer, brachten hem naar landen die voor een deel nog bestuurd werden door Europese moederlanden. In zijn werk laat hij zich meer dan eens negatief uit over de koloniale situatie zoals hij die aantreft. Zijn afwijzing heeft zowel betrekking op het proces van acculturatie, zoals hij die in kustgebieden onder ogen krijgt, als op het lot van de tropenblanke. Wat hem in Afrika en West-Indië vooral tegenstaat, zijn de negers van het altijd licht potsierlijke, christelijke en beschaafde soort. De zogenaamde broeknegers dus, zoals de Afrika-reiziger en etnoloog Leo Frobenius hen noemde. In het Ghanese Accra en het Braziliaanse Bahia staart de scheepsdokter gefascineerd en verbijsterd naar de extatische processies van bekeerde zwarten, die draaien en springen alsof op deze heilige dag de charleston weer zal worden geboren. En op Barbados, zo schrijft hij, hebben de Engelse puriteinen zich aan hun gebruiksaanwijzing voor negers gehouden, die luidt dat de laatsten wel een beetje Engels mogen lijken, maar dat ze zich minderwaardig moeten blijven voelen. De blanken zullen zich in de koloniën echter niet staande kunnen houden, want tegen de tropische natuur en de vruchtbaarheid van de ingeboren bevolking kunnen zij toch niet op. In Afrika kwijnen ze aan de randen van de zee, in China gaan ze in de menigte verloren. Over de levenssfeer van de tropenblanke schreef Slauerhoff een verhaal - Such is life in China - en enige gedichten. In Afrikaansche elegie staan de regels die de dichteres Vasalis zo graag mag citeren:
Vanavond danst de dronken varensgast
Met zijn barmeid, tot hij is volgebrast,
Terwijl ik hier zit voor een slecht glas toddy,
Moeheid van zes jaar tropen in mijn body.
Ik heb al sinds verleden week geen zin
In de omhelzing van mijn negerin.
Zo tussen de regels door belijdt Slauerhoff wel zijn voorkeur voor de fiere en toch kinderlijke bewoners van Afrika's oerwouden en savannen, maar hij doet dat eigenlijk alleen in anekdotische zin. Van een hang naar primitieve culturen, of een idealisering van het leven van de edele wilde, is bij hem geen sprake.
Gerrit Jan Zwier (Leeuwarden, 26 januari 1947) Op de foto: Jan Slauerhoff
Bhai, Rudolf Alexander Schröder, François Coppée, Eugène Sue, Jochen Missfeldt
De Surinaamse dichter Bhai (eig.James Ramlall) werd geboren op 26 januari 1935 in het toenmalige district Suriname. Zie ook alle tags voor Bhai op dit blog.
Het gordijn
Van de stilte
Hangt
Tussen ons in
En houdt
De tijd
Van toen en nu
Gescheiden
Onhoorbaar
Is de pijn
Van het heden
En onmerkbaar
Het verdriet
Zo ligt
De tijd
Van toen en nu
Gescheiden
Ook straks
Wordt nu
Dan toen
Bied bloemen
Bied bloemen Aan het open graf De tijd staat stil Nu de eeuwigheid begint Dit leven is niets meer Dan ritselen Dwarrelen En dan voorgoed verdorren
Uit: The Mysteries of Paris (Vertaald door Henry C. Deming)
Scarcely is my back turned, than there he is, in the twinkling of an eye, worrying and tormenting my poor old dear of a husband, who is as helpless and frightened[Pg 13] as a babby. Only last night, when I had just stepped out as far as M. Ferrand's the notary'sAh, there's pretty work there, too!"
"But Cecily?" said Rodolph, with some little impatience. "I called to know"
"Hold hard, my king of lodgers! Don't be in such a hurry, or you'll put me out. And I've such a deal to tell you, I don't know when I shall have done; and if once I'm interrupted in a story, I never know when to begin again."
"There now, go on as fast as you can; I'm listening."
"Well, then, first and foremost, what do you think has happened in the house? Ah, you'll never guess, so I'll tell you. Only imagine, old Mother Burette's being taken up!"
"What, the female pawnbroker?"
"Oh, Lord, she seems to have had a curious mixture of trades: for besides being a money-lender, she was a receiver of stolen goods, a melter of gold and silver, a fortune-teller, a cheat, a dealer in second-hand clothes, and any sort of contraband articles. The worst of the story is that M. Bras-Rouge, her old sweetheart and our principal lodger, is also arrested. I tell you the house is thoroughly upset with these strange doings."
Der U-Boot-Fahrer grüßte noch einmal unvorschriftsmäßig mit der Hand an der Mütze und nahm diesen Gruß, zusammen mit der Flagge, ins Seemannsgrab. Vorschriftsmäßig wäre der deutsche Gruß gewesen, der ausgestreckte rechte Arm mit der ausgestreckten Hand; er galt ja noch. Aus den hinterlassenen Papieren des Marinesoldaten weiß man: Er wollte mit seinem
Boot untergehen und sterben. Er hatte Frau, Kinder, Eltern und Schwiegereltern verloren und erwartete nichts Besseres als den Tod.
Heißt es nicht bei den Bremer Stadtmusikanten: Etwas Besseres als den Tod fi ndest du immer und überall? Hätte nicht ein Schaulustiger das dem armen U-Boot-Fahrer übers Wasser zurufen können? Des Menschen Wille ist sein Himmelreich, mag der Schaulustige gedacht haben. Oder: Wohl ein Scherz. Oder: Schade um den jungen Menschen. Oder: Blödsinn, der Krieg ist doch aus.
Auch ein vierjähriges Kind stand an der Hand eines Erwachsenen oben auf der Steilküste. Beide hatten den mit Flagge und Boot untergehenden Soldaten beobachtet. Hans Hörgebar
war der Erwachsene, und das Kind war ich. Hörgebar wusste nicht, dass der Soldat ein Selbstmörder war, und verstand das Geschehen als bunte Einlage einer Flaggenparade zum Kriegsende. Der U-Boot-Fahrer, sagte er, werde das Boot unter Wasser schon wieder verlassen, auftauchen und zu den Kameraden schwimmen.
The satellite had kept track of the Operator and the Ethicals, except for himself, and the agents in The Rivervalley, beaming its messages to the grail which was more than a grail. Then the map had faded from the gray surface, and X had known that something had malfunctioned in the satellite. From now on he could be surprised by the Operator, by the agents, and by the other Ethical.
Long ago, X had made arrangements to track all those from the tower and the underground chambers. He had secretly installed the mechanism in the satellite. The others would have put in a device to track him, of course. But his aura-distorter had fooled the mechanism. The distorter had also enabled him to lie to the council of twelve.
Now, he was as ignorant and helpless as the others.
However, if anybody on this world would be taken aboard by Clemens, even if the complement was full, it would be the Operator. One look at him, and Clemens would stop the boat and hail him aboard.
And when the Mark Twain came along, and he, X, managed to become a crew member, he would have to avoid the Operator until he could take him by surprise.
The disguise, good enough to fool even the other stranded Ethical, would not deceive that great intelligence. He would recognize X instantly, and then he, X, would have no chance. Strong and quick as he was, the Operator was stronger and quicker.
Philip José Farmer (26 januari 1918 - 25 februari 2009)
In den weeken Septembernamiddag lagen de jongens op den Oosterweelschen dijk.
Zij waren vermoeid door het spel en de wandeling en keken nu maar naar het water en naar de lucht. Op den ebbenden stroom lei de zon schitterende schilfers. Diepblauw was de hemel en groen waren de schorren en de dijk aan den Vlaanderschen oever. Een stoomer joeg een donkere rookpluim op, liet de stoomfluit brommen.
- Met zoo'n schip ga ik nu ook naar zee, verklaarde een jongen met een hazenlip.
Hij zoog gewichtig aan een lange, donkere sigaar en spuwde met saamgeknepen lippen naar een steen beneden aan den dijk.
- Ik mag niet van mijn moeder, zuchtte een tweede terwijl hij achteloos graspijltjes uittrok, maar barbier zal ik toch ook niet worden.
- En als Marcus van de reis komt, meende een mager baasken, dan gaan wij hem samen afhalen.
- Ikke gaan naar mijn moeder in 't Walenland, verklaarde een blozerd, hij zal niet weinig blij zijn.
- We moesten samen een maatschappij stichten, bepeinsde een snuggere.
- Ja, steunde Marcus de zeeman.
- En wat zullen we in die maatschappij aanvangen? vroeg het mager baasken.
- Comedie spelen, oordeelde de jongen die geen barbier wou worden.
- Bijlange niet, verwierp de Snuggere.
- Zingen?
- Dan leeren trommelen?
- Maar neen.
- Sparen, opperde de Waal.
- Maar neen...
- Het onderwijs verdedigen, bedacht de bleeke Willem met warmte.
- Dat is goed, erkende de Snuggere die schoolmeester zou worden, we kunnen verder gezellige uitstapjes inrichten...
- en vergaderen, en samen Marcus afhalen als hij van zee komt, vulde het mager baasken aan.
There are two kinds of friendship. The first is a friendship of animal attraction; you like your friend not for any particular qualities or gifts, but simply because you are drawn to him. C'est mon ami parce que je l'aime parce que c'est mon ami'. It is unreasoning and unreasonable; and by the irony of things it is probable that you will have this feeling for someone quite unworthy of it. This kind of friendship, though sex has no active part in it, is really akin to love: it arises in the same way, and it is not improbable that it declines in the same way. The second kind of friendship is intellectual. You are attracted by the gifts of your new acquaintance. His ideas are unfamiliar; he has seen sides of life of which you are ignorant; his experience is impressive. But every well has a bottom and finally your friend will come to the end of what he has to tell you: this is the moment decisive for the continuation of your friendship. If he has nothing more in him than his experience and his reading have taught him, he can no longer interest or amuse you. The well is empty, and when you let the bucket down, nothing comes up. This explains why one so quickly makes warm friendships with new acquaintances and as quickly breaks them: also the dislike one feels for these persons afterwards, for the disappointment one experiences on discovering that one's admiration was misplaced turns into contempt and aversion. Sometimes, for one reason or another, however, you continue to frequent these people. The way to profit by their society then is to make them yield you the advantages of new friends; by seeing them only at sufficiently long intervals to allow them to acquire fresh experiences and new thoughts. Gradually, the disappointment you experienced at the discovery of their shallowness will wear off, habit brings with it an indulgence for their defects and you may keep up a pleasant friendship with them for many years. But if, having got to the end of your friend's acquired knowledge, you find that he has something more, character, sensibility and a restless mind, then your friendship will grow stronger, and you will have a relationship as delightful in its way as the other friendship of physical attraction.
William Somerset Maugham (25 januari 1874 16 december 1965)
"But," said his father, stopping in front of the drawing-room window, "it won't be fine."
Had there been an axe handy, or a poker, any weapon that would have gashed a hole in his father's breast and killed him, there and then, James would have seized it. Such were the extremes of emotion that Mr. Ramsay excited in his children's breasts by his mere presence; standing, as now, lean as a knife, narrow as the blade of one, grinning sarcastically, not only with the pleasure of disillusioning his son and casting ridicule upon his wife, who was ten thousand times better in every way than he was (James thought), but also with some secret conceit at his own accuracy of judgement. What he said was true. It was always true. He was incapable of untruth; never tampered with a fact; never altered a disagreeable word to suit the pleasure or convenience of any mortal being, least of all of his own children, who, sprung from his loins, should be aware from childhood that life is difficult; facts uncompromising; and the passage to that fabled land where our brightest hopes are extinguished, our frail barks founder in darkness (here Mr. Ramsay would straighten his back and narrow his little blue eyes upon the horizon), one that needs, above all, courage, truth, and the power to endure.
"But it may be fine-I expect it will be fine," said Mrs. Ramsay, making some little twist of the reddish-brown stocking she was knitting, impatiently. If she finished it tonight, if they did go to the Lighthouse after all, it was to be given to the Lighthouse keeper for his little boy, who was threatened with a tuberculous hip; together with a pile of old magazines, and some tobacco, indeed, whatever she could find lying about, not really wanted, but only littering the room, to give those poor fellows, who must be bored to death sitting all day with nothing to do but polish the lamp and trim the wick and rake about on their scrap of garden, something to amuse them. For how would you like to be shut up for a whole month at a time, and possibly more in stormy weather, upon a rock the size of a tennis lawn? she would ask; and to have no letters or newspapers, and to see nobody; if you were married, not to see your wife, not to know how your children were,-if they were ill, if they had fallen down and broken their legs or arms; to see the same dreary waves breaking week after week, and then a dreadful storm coming, and the windows covered with spray, and birds dashed against the lamp, and the whole place rocking, and not be able to put your nose out of doors for fear of being swept into the sea? How would you like that? she asked, addressing herself particularly to her daughters. So she added, rather differently, one must take them whatever comforts one can.
Schuimige witte wolkjes drijven langs de strakblauwe hemel, nevel dampt rond de bergtoppen en de zee glinstert alsof zij elk moment juwelen zal prijsgeven die ze ooit heeft buitgemaakt. Een ochtend die Ah! doet zeggen, als een teug champagne. Een ochtend als een klaroenstoot.
Agnes knippert met haar ogen tegen het licht terwijl ze de dekens van zich af slaat en met stramme benen uit bed stapt. Ze zal eindelijk een zomers bloesje kunnen aantrekken en met haar oude blote voeten in een paar sandalen kunnen stappen. Eerst vlug boterhammen smeren, en dan meteen de zon in.
Maar als ze beneden komt blijkt Bazooka, die in werkelijkheid Christine Jansen heet, in de keuken bezig de tafel te dekken. Messen, vorken, theelepeltjes, zelfs roodgeblokte servetjes: aan alles is gedacht. Wil je koffie of thee? vraagt ze gedienstig aan Agnes, onderwijl een mandje met brood op tafel zettend. Het water kookt al. Op het zonbeschenen aanrecht staan de thee- en de koffiepot klaar.
Nee maar. Thee, graag, zegt Agnes. Het is altijd haar uitgangspunt geweest dat kinderen niet tot huishoudelijke karweitjes moeten worden aangespoord. Ze kunnen later nog genoeg tafels dekken en vaat doen.
Op haar tenen bij het aanrecht staand, schenkt Christine het theewater op. Ze draagt een schoon, lichtblauw trainingspak dat ze in een van de kasten moet hebben gevonden. Ze heeft haar haren gewassen en die nat en wel in een keurige paardestaart gebonden. Haar wangen glimmen alsof ze langdurig zijn geboend. Zal ik brood in de rooster doen? Je hoeft heus niet ineens een modelkind te zijn, denkt Agnes, plotseling neerslachtig. Ik stuur je echt niet weg. Ze zegt: Ja, lekker. Ze gaat zitten.
I had been writing for a long time. I had made a movie. I had worked for Hollywood studios. But this was different. This was my book and my main character, Charlie, who meant the world to me. This was a singular wish. And someone out there had said yes.
I finished my work that afternoon. I put a rib dinner on American Express that night. And everything was right in the world. Ten months later, after another dinner, I went with my sister Stacy into a bookstore, and for the first time, I saw my book on the shelves. That green cover and picture of the boy's legs, my name, and the title. All I could say was, "There it is." I didn't know what would happen to it. I didn't know if anybody would read it. All I knew was that it was out there, and as long as it was out there, there was a possibility.
So, when Greer Kessel Hendricks, who is my editor and dear friend, asked me to write an introduction to this collection, all I could think about were the fifteen young authors whose stories appear in this book walking into their local bookstores with their friends and families and saying: "There it is."
Then, I thought about the possibility for them. And for you. And I congratulate all persons involved. Because whether you picked up this book because you love short stories, are interested in young authors, thought the cover looked good, or want to hate it, you have it. It's in your hands right now. And there is a possibility that somewhere in these pages, you may discover something special. Something honest. Well-crafted. Messy.
When I was eight years old, my father suggested that I read Sholem Aleichems Adventures of Mottel, the Cantors Son. Father himself had been a child in the Galician shtetl of Dynow, just a few miles from Lemberg, otherwise known as Lvov. Like Mottel, he had lost his father at a young age and lived with his brothers and sisters and hardworking widowed mother.
Father, who immigrated to Palestine in 1936, did not talk much about his childhood. Only rarely was the curtain drawn to reveal a strange, enchanting, intangible world, almost like a shadow theater. Then I could see my father as a little boy, sitting in the cheder opposite a stern teacher who used to fix broken china during class, binding the pieces together with wire. I could see Father at the age of four, walking home from the cheder in the dark, lighting his way with a candle stuck inside half a radishnatures candlestick. I could see the doctor bringing a precious remedy for my grandfathers ailment as he lay on his deathbed: a paper-thin slice of watermelon. And I could see my father looking out the window.
Father handed me Adventures of Mottel, the Cantors Son (in Y. D. Berkowitzs Hebrew translation), and I read the title of the first chapter while he held the book in his hands"Todays a HolidayWeeping Is Forbidden! " and then the following words: "I bet no one was so delighted with the warm sunny days following Passover as I, Mottel, the son of Peissi the Cantor, and as the neighbors calf, Menie (as I, Mottel, have named him)."
I did not understand a word of what I read, and yet there was something there. I took the book from my fathers hands and climbed up onto the windowsill, my favorite reading place. Outside was Beit Mazmil, where the residents were trying to accustom themselves to the neighborhoods newly ordained Hebrew name, Kiryat Yovel. It was a cluster of apartment buildings whose occupants had made their way from seventy exiles and who argued in seventy languages. The dwellers of the tinshack neighborhood, whom we called asbestonim, looked on enviously at those who were lucky enough to get a tiny apartment in one of the buildings. There were young couples who confronted life with determined optimism, and Holocaust survivors who walked the streets like shadows and whom we children feared. "
Op Hemelvaartsdag, s middags om drie uur, holde een jonge man in Dresden de Zwarte Poort door en kwam midden in een korf met appelen en koeken terecht, die een oud, leelijk wijf te koop bood, zoodat alles wat ongekneusd bleef eruit werd geslingerd en de straatjongens leutig den buit gingen verdeelen, die hun de haastige heer had toegeworpen. Op de jammerklachten, die de oude vrouw aanstemde, verlieten de geburen haar koek- en brandewijnstalletjes, omringden den jongen man en scholden op hem los met grove heftigheid, zoodat hij, sprakeloos van ergernis en schaamte, haar zijn kleinen, niet bijster gevulden geldbuidel toestak, welken de oude begeerig aangreep en haastig wegborg. Nu opende zich de vastgesloten kring, en terwijl de jonge man eruit schoot riep de oude
hem na: Ja, ren maar, ren maar door, Satanskind -- in t kristal kom je ten val, in t kristal.
De schelle, krijschende stem van het wijf had zoo iets ontzettends, dat voorbijgangers verwonderd staan bleven en het gelach, dat zich eerst verbreid had, op eens verstomde. De student Anselmus (niemand anders was de jonge man) werd, ofschoon hij de wonderlijke woorden der oude gansch
niet begreep, door een huivering bevangen en nog meer verhaastte hij zijn tred om zich aan de op hem gerichte blikken der nieuwsgierige menigte te onttrekken. En terwijl hij zich door het gewoel der fraai-uitgedoste menschen heenwerkte, hoorde hij rondom mompelen: die arme jongen, hè, om zoon vervloekt wijf. Want op wonderdadige wijze hadden de geheim-zware woorden der oude aan het belachelijk avontuur een zekere dramatische wending gegeven, waardoor men den van tevoren gansch onopgemerkte nu met deelneming nazag. En de vrouwen vergaven om zijn goedgevormd gezicht, waarvan het expressieve nog verhoogd werd door innerlijke woede, zoowel als om zijn krachtigen bouw, den jongeling alle onhandigheid en het zich buiten t gebied van elke mode bevinden zijner kleedij.
E. Th. A. Hoffmann(24 januari 1776 - 25 juni 1822)
"Your wife's tired, Bobbie," Frank said at intervals.
"She can go to the devil," Bobbie replied each time.
Frank looked at Helen; she smiled gaily at him, unapproachable and unmoved. Her hair was smooth and shining under the silk of her hat, the maize-yellow dress was without a crease, and her skin looked perfectly fresh. Like fruit, Frank Taylor thought thirstily.
On they went - to the White Chrysanthemums, a Japanese place far out in Chapei, to the Dragon's Cave, where there was only an electrical piano, and to the Flower Boat, a Chinese brothel, where landscapes of the Bavarian Alps hung on the walls, where children turned cartwheels, where there was not a girl over sixteen and not a man was sober.
Towards three o'clock in the morning they rose again from the depths and arrived at Delmonico's, where at this time of day the whole of Shanghai went for scrambled eggs or onion soup. Every shade of race, elegance and intoxication was to be met there.
It was at Delmonico's that Bobble began to storm. At first he sat mute for some time, staring into vacancy over his soup with a fixed smile. "Bobbie," Helen said, touching his sleeve. Suddenly he got up and walked stiffly and in a beeline to a distant table and said to a lean, gray-haired Chinese in a dress coat: "I forbid you to stare at my wife, you Chinese swine."
The Chinese pretended not to have heard and went on talking with the Frenchman at his table. Everybody in the place knew the gentleman in evening dress: he was a man of great importance in the government.
Vicky Baum (24 januari 1888 - 29 augustus 1960)
De Joegoslavische schrijver, vertaler, diplomaat en journalist Ivan Ivanji werd geboren op 24 januari 1929 in Zrenjanin. Zie ook alle tags voor Ivan Ivanji op dit blog.
Uit: Buchstaben von Feuer
Die Tatsache, dass Walter Wahrlich wegen seines Dienstes im Gasthof nicht am Sterbebett seiner jungen Frau hatte sein dürfen, löste bei seinen Vorgesetzten eine gewisse Verlegenheit aus, sogar der Herr Direktor, Paul Leutert, der sich gerne schlicht als Gastwirt ansprechen ließ, freilich nur von den verehrten Gästen, sicher nicht vom Personal, erfuhr von der traurigen Geschichte und murmelte etwas von tief empfundener Anteilnahme, das brachte Walter Wahrlich eine merkliche Gehaltserhöhung und über die Jahre hinweg sogar eine Vorzugsbehandlung ein. Er wurde endlich Kellner mit seinem eigenen Revier, die Trinkgelder steckte allerdings auch weiterhin Herr Klement, der Oberkellner, ein. Als alleinerziehender Vater und auch weil sich die Hoteldirektion für ihn einsetzte, weil die Herren Offiziere auf Urlaub das Anrecht hatten, richtig bedient zu werden man könne einem Haus diesen Ranges doch nicht einfach alle guten Leute wegnehmen , wurde er vom Militärdienst freigestellt und musste nicht einmal in den Krieg ziehen. Direktor Leutert beeilte sich seinerseits dem Vaterland zu dienen, was bedeutete, dass er jetzt in Uniform nach dem Rechten sehen konnte. Am ersten Schultag fiel der Junge mit seinem blonden Schopf dem Schulmeister auf: »Siegfried Wahrlich!« Er stand auf, hielt sich gerade, sah dem Erwachsenen direkt ins Gesicht. »Jawohl Herr Lehrer!« »Stramm! Brav! Guter Name! Was ist der Vater? Deutschnationaler?« »Nein. Kellner beim Elephanten.« Brüllendes Gelächter. Die Spielkameraden hänselten: »Mensch, Siegfried, du schaust aber gar nicht wie ein Drachentöter aus!« Das duldete er nicht. Mit seinem harten Kopf rannte er, anstatt sich mit den Fäusten zu schlagen, auf andere Jungen los, [14]Kopf schlug auf Kopf, Stirn auf Stirn.
Ein Mensch, zur Arbeit wild entschlossen, Ist durch den Umstand sehr verdrossen, Daß ihm die Sonne seine Pflicht Und Lust zum Fleißigsein zersticht. Er sitzt und schwitzt und stöhnt und jammert, Weil sich die Hitze an ihn klammert. Von seinem Wunsch herbeigemolken, Erscheinen alsbald dunkle Wolken, Der Regen rauscht, die Traufen rinnen. Jetzt, denkt der Mensch, kann ich beginnen! Doch bleibt er tatenlos und sitzt, Horcht, wie es donnert, schaut, wie´s blitzt, Und wartet, dumpf und hirnvernagelt, Ob´s nicht am Ende gar noch hagelt. Doch rasch zerfällt das Wettertoben - Der Mensch sitzt wieder: Siehe oben!
Kunst
Ein Mensch malt, von Begeisterung wild, Drei Jahre lang an einem Bild. Dann legt er stolz den Pinsel hin Und sagt: "Da steckt viel Arbeit drin." Doch damit was´s auch leider aus: Die Arbeit kam nicht mehr heraus.
Ein Jahr später war in der Funk-Uhr endlich der gesuchte Fandango von Boccherini angekündigt, aufHR 2. Ich lebte auf den Tag hin, reiste extra 50 km an, um mit dem elterlichen Gerätepark das Stück aufnehmen zu können. Ich hörte das ganze Konzert, um Boccherini keinesfalls zu verpassen. Vorher kam allerlei Cembalo da klingelte das Telefon. Keiner wußte, daß ich hier war. Es konnte nicht für mich sein. Ich nahm ab, da wars die Maus. Ich war baff. Wie hatte sie die Nummer meiner Eltern rausgefunden? Da hörte ich die Ansagerin Vivaldi absagen. Ich stammelte, ob das von Österreich aus nicht zu teuer sei. Die Maus meinte nein. Boccherini wurde angesagt. Ich stammelte, wir müßten aufhören. Sie stutzte, schwieg, selber hilflos, ich legte auf und stürzte an den Anknopf, drückte auf On hätt ich doch nur auf den Anfang verzichtet! Hätt ich wenigstens gesagt: Sekunde mal! oder: Ruf gleich nochmal an! Statt dessen hatte sich mein Gestammel für die Maus so anhören müssen, als sei mir ihr Anruf unangenehm und als verweigere ich ein Gespräch. Weswegen hatte sie überhaupt angerufen? Vielleicht wollte sie eine Reise ankündigen oder war sie verzweifelt und ich eine letzte Adresse? Ich suchte mich dusselig nach Tonis Adresse, befragte umsonst mein Hirn nach Tonis Nachnamen. Ich graste in der Spalte M von Telefonbüchern herum; ich hörte nie wieder Boccherini; ich besuchte oft meine Eltern, stürzte bei jedem Klingeln ans Telefon.
She smiled assentingly, and then made a slight grimace. "So many people come up to town on a Monday--one is sure to meet a lot of bores. I'm as old as the hills, of course, and it ought not to make any difference; but if I'm old enough, you're not," she objected gaily. "I'm dying for tea--but isn't there a quieter place?" He answered her smile, which rested on him vividly. Her discretions interested him almost as much as her imprudences: he was so sure that both were part of the same carefully-elaborated plan. In judging Miss Bart, he had always made use of the "argument from design." "The resources of New York are rather meagre," he said; "but I'll find a hansom first, and then we'll invent something."He led her through the throng of returning holiday-makers, past sallow-faced girls in preposterous hats, and flat-chested women struggling with paper bundles and palm-leaf fans. Was it possible that she belonged to the same race? The dinginess, the crudity of this average section of womanhood made him feel how highly specialized she was. A rapid shower had cooled the air, and clouds still hung refreshingly over the moist street. "How delicious! Let us walk a little," she said as they emerged from the station. They turned into Madison Avenue and began to stroll northward. As she moved beside him, with her long light step, Selden was conscious of taking a luxurious pleasure in her nearness: in the modelling of her little ear, the crisp upward wave of her hair--was it ever so slightly brightened by art?--and the thick planting of her straight black lashes.
Edith Wharton (24 januari 1862 11 augustus 1937)