Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
18-02-2013
Nick McDonell, Toni Morrison, Bart FM Droog, Huub Beurskens, Gaston Burssens
The city is a mess this time of year, this year especially. Madison Avenue is all chewed up with construction, and there are more bums on Lexington than White Mike remembers. It is crowded on the sidewalks, and the more snow, the worse it gets, and there has been plenty of snow. On some streets when the snowdrifts pile up there is only a salted corridor of frozen dog shit and concrete. Its been cold since Thanksgiving, very cold, coldest winter in decades says the TV, but White Mike doesnt mind the cold.
When White Mike first started dealing, it was summer and hot, and he tried to go as long as he could without sleep as a kind of experiment. White Mike already looked pale and scary to the kids he sold to, and then by the third day his jeans and white T-shirt were grimed out and he looked like some refugee James Dean, and the last hours were just a blur and the cars on the street flew past so close to him that people who saw flinched, but he had the cadences of the city down so tight that he was fine.
At Lexington and Eighty-sixth, his friend Hunter saw him and said, Mike, are you feeling okay, and White Mike turned to him and there was a smear of dirt on his face and his eyes were glowing in the neon light from the Papaya King juice/hot dog place. White Mike smiled at him and said watch this and took off running, just running so fucking fast up the block toward Park Avenue. There were a bunch of private school kids walking the same direction, and when they saw White Mike running past them, one of them said, loud enough for White Mike to hear, Madman running. And White Mike turned and walked back to them saying, Madman, madman, madman, madman, and the kids got scared, and then White Mike ran full into them, and they scattered, and they didnt think it was funny at all, and then White Mike started barking at them, howling, and they all ran.
As a result, Lina says, my feet are useless, will always be too tender for life and never have the strong soles, tougher than leather, that life requires. Lina is correct. Florens, she says, it's 1690. Who else these days has the hands of a slave and the feet of a Portuguese lady? So when I set out to find you, she and Mistress give me Sir's boots that fit a man not a girl. They stuff them with hay and oily corn husks and tell me to hide the letter inside my stocking no matter the itch of the sealing wax. I am lettered but I do not read what Mistress writes and Lina and Sorrow cannot. But I know what it means to say to any who stop me. My head is light with the confusion of two things, hunger for you and scare if I am lost. Nothing frights me more than this errand and nothing is more temptation. From the day you disappear I dream and plot. To learn where you are and how to be there. I want to run across the trail through the beech and white pine but I am asking myself which way? Who will tell me? Who lives in the wilderness between this farm and you and will they help me or harm me? What about the boneless bears in the valley? Remember? How when they move their pelts sway as though there is nothing underneath? Their smell belying their beauty, their eyes knowing us from when we are beasts also. You telling me that is why it is fatal to look them in the eye. They will approach, run to us to love and play which we misread and give back fear and anger. Giant birds also are nesting out there bigger than cows, Lina says, and not all natives are like her, she says, so watch out. A praying savage, neighbors call her, because she is once churchgoing yet she bathes herself every day and Christians never do. Underneath she wears bright blue beads and dances in secret at first light when the moon is small. More than fear of loving bears or birds bigger than cows, I fear pathless night. How, I wonder, can I find you in the dark? Now at last there is a way. I have orders. It is arranged. I will see your mouth and trail my fingers down. You will rest your chin in my hair again while I breathe into your shoulder in and out, in and out. I am happy the world is breaking open for us, yet its newness trembles me.
De schemerlamp scheen op je handen koralen vingertoppen branden doorheen de spiegel van het tafelblad en door een onzichtbarekat werd een gezelligheid gesponnen vande wanden tot de vergeelde vleugel aan zijn zwarte tanden maar die muziek is mij te laf zei ik als ik alleen maar jou bedoelde en toen was de gezelligheid er af
Je was zoveel gevoeliger dan ik het voelde
Er hingen gordijnen
Er hingen gordijnen aan t venster Van Brugse kant een penduul empire sloeg met kristallen gensters Middernacht uit de wand Een stilte hing haar suizen Eerst buiten eenmaal boven de vergeten huizen en binnen in je hand en in mijn hand en tweemaal aan de pluizen Van d uitgeplozen nacht
Je was toen mooier dan ik dacht
Gaston Burssens (18 februari 1896 29 januari 1965)
De Nederlandse schrijver Robbert Welagen werd geboren in Dordrecht op 18 februari 1981. Hij volgde de kunstacademie in Den Bosch en studeerde kunstgeschiedenis in Utrecht. Welagen publiceerde verhalen in onder andere Hollands Maandblad, Bunker Hill en HP/De Tijd. Zijn eerste roman “Lipari“(2006) werd bekroond met de Selexyz Debuutprijs. In 2008 verscheen zijn tweede boek “Philippes middagen” en in datzelfde jaar ontving hij het Charlotte Köhler Stipendium, een prijs voor veelbelovend schrijftalent. In 2009 verscheen Welagens derde roman “Verre vrienden” die voor de BNG Literatuurprijs werd genomineerd, gevolgd door “Porta Romana in 2011”. Voor De Groene Amsterdammer schreef hij over beeldende kunst en interviewde hij Françoise Hardy.
Uit: Porta Romana
“In zijn hotelkamer markeerde Emilio met een pen op de stadsplattegrond de twee routes die hij als kind zeker moest hebben afgelegd. De ene route ging van het huis naar zijn lagere school. De andere route ging van het huis naar de kerk San Miniato al Monte. Allebei de routes bleven onder de Arno. Zijn jeugd moest zich vooral ten zuiden van de rivier hebben afgespeeld. Halverwege de tweede route lag zijn middelbare school, maar daar was hij minder nieuwsgierig naar. Hij wilde verder terug in de tijd. Emilio besloot deze dag te beginnen met het afleggen van de eerste route. Een taxi zette hem weer af voor Viale Torricelli 3. Zijn lagere school was vanuit het hotel dichterbij en de taxi had hem daar kunnen afzetten, maar hij wilde de route bovenop de heuvel beginnen, in de ochtend, zoals hij dat als kind ook gedaan had. Vijf keer per week, twee keer per dag wandelde hij de Viale del Poggio Imperiale af en op. Nu hing er een milde geur van rook. Iemand was bladeren aan het verbranden achter een tuinmuur. De door boomwortels omhoog geduwde trottoirstenen. Voor zijn voeten schoot een hagedisje weg. Hij bereikte de rotonde voor de Porta Romana en stak de weg over via het zebrapad. Het wit was bijna niet meer zichtbaar. De laan, geflankeerd door een stenen leeuw en een wolf, liet Emilio rechts liggen. Een pleintje vol met geparkeerde auto’s. De Porta Romana onderdoor, langs mensen die bij de bushalte stonden te wachten. Zij bezetten het trottoir, dus hij liep een stukje over de straat. Het zonlicht werd in de Via Romana tegengehouden door de huizen. De gevels waren vuil. Het trottoir smal. Auto’s reden rakelings voorbij. Tussen deze grauwheid viel zijn oog op een lange muur waarachter een tuin schuilging. De takken van de bomen in die tuin hingen ver over de straat. Droge bladeren lagen opgehoopt tegen de ruitenwissers van de auto’s die eronder geparkeerd stonden.”
"Wake Up You Lazy Boy" door Florence A. Saltmer, 1907
Lazy
Some men enjoy the constant strife Of days with work and worry rife, But that is not my dream of life: I think such men are crazy. For me, a life with worries few, A job of nothing much to do, Just pelf enough to see me through: I fear that I am lazy.
On winter mornings cold and drear, When six o'clock alarms I hear, 'Tis then I love to shift my ear, And hug my downy pillows. When in the shade it's ninety-three, No job in town looks good to me, I'd rather loaf down by the sea, And watch the foaming billows.
Some people think the world's a school, Where labor is the only rule; But I'll not make myself a mule, And don't you ever doubt it. I know that work may have its use, But still I feel that's no excuse For turning it into abuse; What do you think about it?
Let others fume and sweat and boil, And scratch and dig for golden spoil, And live the life of work and toil, Their lives to labor giving. But what is gold when life is sped, And life is short, as has been said, And we are such a long time dead, I'll spend my life in living.
Voetjie vir voetjie word mens immigrant... Toevallig uit, toevallig tuis, gestrand op hierdie teennatuurlike terras sonder om ooit onloenbaar aan te land.
Ter sake
Die eerste (ná ontswagtling)
wat Lasarus nodig het
om die wonderkuur te keur
is 'n nuwe alfabet
Half-tuis nog in die grotland
waaruit ek tastend keer
moet ek van jou 'n huistaal
vir hierdie lewe leer.
Jy sal die dinge opnoem,
die pasmuntname sê
en wat op die punt van jou tong is
my tussen die lippe lê.
Elisabeth Eybers (16 februari 1915 1 december 2007)
De Surinaams-Nederlandse schrijver,columnist, essayist, programmamaker en presentator Anil Ramdas werd geboren in Paramaribo op 16 februari 1958 Zie ook alle tags voor Anil Randas op dit blog.
Uit: Doktor Murke
Het zou onzinnig zijn om oorlog voor de vrijheid van meningsuiting te voeren door te zwijgen.
Toen ik dit zinnetje had gelezen legde ik de krant neer. Het was een artikel van Salman Rushdie, zijn verhaal van vier jaar gevangenschap, dat in verschillende kranten in de wereld is verschenen. Hoe zou ik het zinnetje hebben geformuleerd, dacht ik. Het is nu al een goede, heldere zin en de waarheid ervan raakt mij diep. Net als alle verstandige mensen sta ik onvoorwaardelijk achter Rushdie. Maar ik was afgeleid. Hoe zou ik het zeggen: Het recht om te spreken krijg je niet door te zwijgen, zou dat niet beter hebben geklonken? Zwijgen, mijn gedachten dwarrelden voort op dat ene woord: zwijgen. Ik zou graag eens een stukje willen schrijven over het zwijgen, en ineens dacht ik aan schlagers.
Ik kan het uitleggen. Ik was zeventien toen mijn lerares Duits op de middelbare school probeerde uit te leggen wat schlagers waren. Ze was net uit Europa gekomen, en met groot enthousiasme was ze aan haar taak begonnen: zwarte kindertjes Duits leren lezen en spreken. Dat was ook al zoiets. Waarom kiest een jongen in een land dat omringd wordt door het Frans, het Engels, het Portugees en het Spaans, juist Duits op de middelbare school? Omdat we een vreemde taal mochten kiezen - en wat was nou vreemder dan Duits - en omdat mijn vader van mening was dat het de taal was van wetenschap en filosofie. Ik was op het atheneum in de grote stad terecht gekomen, in plaats van op de plaatselijke mulo, waar al mijn medeleerlingetjes van de landelijke lagere school naar toe waren gestuurd. Voor mij lag de geleerdheid in het verschiet, na het atheneum de universiteit, wat wil zeggen: Europa. Mijn vader keek vooruit, en hij besliste dat ik Duits zou leren.
Voor mezelf was er een belangrijker argument: de lerares Duits was mooi. En eigenlijk is dat niet helemaal het woord. Ze had een Europees soort vrouwelijkheid, vanwege haar Europese kleren - ze droeg altijd zachtgrijze tinten - en haar Europese manieren: in de pauze at ze bruin brood met kaas, uit een bakje, dat was heel bijzonder. En ze wist, met haar hese stem, prachtige verhalen te vertellen over dat verre continent waar we ons op voorbereidden.
Kijk, we waren met zijn tienen: daar is Hanco die wou bidden voor het eten. Ik sta links naast Merel die de grootste had en TCS ging doen. Daar is Sem, die heimwee kreeg, en Alma
die voortdurend met haar vriendje liep te bellen. Die boom daarnaast is Jelle, die stond maandag al te zoenen met Manon. Toen gaf hij over op haar nieuwe schoenen. En daar heb je Fleur,
die gaat bij de Club. Het meisje naast haar zijn we ergens in de kroeg vergeten. Daar weer naast, met ogen als meren, staat Julie. Ze sliep vanaf de eerste nacht bij mentor Frank.
Negen nieuwe vrienden die ik nooit meer zie. Ik kan niet wachten op de eerste reünie.
Air mail
Vannacht lag ik iedereen brieven te schrijven op luchtpostpapier. Het ging over rozen, trombones, de maan. Beter bewijs dat ik droomde bestaat niet: ze zweefden als vliegtuigjes weg door de kamer en kwamen in dromen van anderen aan.
Testament
Ik heb een oude ster ontmoet die valt wanneer ik sterven ga. Soms, als ik naar de hemel staar, knikken we even naar elkaar.
Ik heb een afspraak met een boom dat hij zich over mij ontfermt en witte bloesems bloeien laat wanneer ik in zijn wortels slaap.
Ik heb een zwarte kaars gekocht die dooft als ik mijn ogen sluit en fluister in het verste duister 'samen thuis en samen uit.'
She heard one of them say this, only ten or so metres away in the darkness. Even over her fear, the sheer naked terror of being hunted, she felt a shiver of excitement, of something like triumph, when she realised they were talking about her. Yes, she thought, she would be trouble, she already was trouble. And they were worried too; the hunters experienced their own fears during the chase. Well, at least one of them did. The man who'd spoken was Jasken; Veppers' principal bodyguard and chief of security. Jasken. Of course; who else?
"You think so ... do you?" said a second man. That was Veppers himself. It felt as though something curdled inside her when she heard his deep, perfectly modulated voice, right now attenuated to something just above a whisper. "But then ... they're all trouble." He sounded out of breath. "Can't you see ... anything with those?" He must be talking about Jasken's Enhancing Oculenses; a fabulously expensive piece of hardware like heavyduty sunglasses. They turned night to day, made heat visible and could see radio waves, allegedly. Jasken tended to wear them all the time, which she had always thought was just showing off, or betrayed some deep insecurity. Wonderful though they might be, they had yet to deliver her into Veppers' exquisitely manicured hands.
Eine kleine Gruppe bahnte sich durch das Gewühl den Weg zum Podium, wo acht Soldaten in Reihe vor den Richterstühlen standen und mit ausdruckslosen Mienen über die Menschen hinweg starrten. Annius las die Anspannung aus ihren Zügen und ihrer Haltung. Er wusste, was es bedeutet, einen solchen Volkshaufen vor sich zu haben, der sich binnen eines Wimpernschlags in eine reißende, alles zermalmende Bestie verwandeln konnte. Das Echo von Schlachtenlärm, das aus den Tiefen seiner Erinnerung empordrang, mischte sich in die fordernden Rufe einiger Barbaren auf dem Platz. Annius spürte das sachte Ziehen im Knie, die Narbe, die ein Fremdkörper geblieben war, als steckte noch ein Stück Holz oder Eisen darin. Die Verletzung hatte ihm immerhin ein Paar Armreifen, eine üppige Sonderzahlung und, weil man zu nächst angenommen hatte, dass er zum Kämpfen nicht mehr tauge, den Posten eines Schreibers mit doppeltem Sold eingebracht. Hätte ihm dieser dreimal verfluchte Wilde nicht den Spieß ins Bein gerammt, säße er jetzt mit seinen Kameraden von der Vierzehnten Legion in Mogontiacum beim Würfelspiel. Zwei Lictoren betraten das Podium, über den Schultern die Rutenbündel, aus denen ein Beil ragte, und verkündeten lauthals das Eintreffen des noblen Publius Quinctilius Varus, Legat des Augustus im Range eines Praetors. Annius straffte sich unwillkürlich. Die Menschen auf dem Gerichtsplatz verstummten, reckten die Hälse, riefen einander den Namen des Statthalters zu, riefen ihn an, ihre Stimmen schwollen zu einem gellenden Heulen, bis die Lictoren sie mit einem scharfen Zischen zur Ruhe brachten.
1962 hat Wolfgang Bauer sein erstes kurzes Gedicht in den manuskripten veröffentlicht er ist bis zu seinem letzten Stück Foyer unser Autor geblieben, sein schriftstellerisches Leben lang.
Dieses Leben: ein anarchisches, oft bitteres Spiel zugleich ein arbeitsreiches Leben. Es war auf seine Weise auch geordnet.
Das Theater müsste jetzt darüber nachdenken, wen es verloren hat. Wir, die wir weniger mit dem Theater beschäftigt sind, wissen allerdings, dass das Theater oft Stücke, bloße Texte, Sprache überhaupt, neu erfinden, verwandeln, gestalten und auferstehen lassen kann. Ebenso selbstmächtig unachtsam betreibt es aber auch das Gegenteil, es übersieht, will übersehen, lässt in die Versenkung verschwinden, befreit sich von der Verantwortung, macht es sich leicht, - den Autor zum Sündenbock und lässt ihn fallen. Fast allen Dramatikern ist es einmal so ergangen. Die Inspiration kann auch das Theater verlassen, nicht unbedingt immer den Autor.
Wolfgang Bauers frühe Stücke haben aufgedeckt: die Wirklichkeit, auf die sie zielten, mit Phantasie durchtränkt, sie zeichenhaft gemacht. Aus dem Alltag haben sie das Alltägliche als besonderes, fast gnadenloses Phänomen herausgearbeitet. Und in dieser Werkstatt seines Kopfes hat er alle anderen Stücke geschrieben, mit souveräner Phantasie, und wenn es mitunter schien, als ginge es ihm um die Darstellung sozialer Zustände der Außenseiter, der anders leben Wollenden, dann ist aber sein Engagement ohne Ideologie, seine Kritik höchstens eine aufzeigende, eine fast lustvolle Teilhabe am Tragischen, am anarchisch organisierten Spieltisch des Lebens. Er übersteigt die eindimensional zurechtgemachte Welt
After a week of displacements, Otto stopped pestering her. He slept and barely poked his head out of his coat. Blanca was upset: perhaps his dreams were showing him what she wanted to keep from his sight. She thought that despite her efforts he had figured something out, and that the dream would turn his guess into a certaintythe thought disturbed her. She buried her face in her hands, the way her mother had done when headaches assailed her. Otto sank ever deeper into sleep, and his face was relaxed. What she would do, and where the trains would lead them, Blanca still didnt know. The summer light was full. The sky was blue, and the fields were yellow and spread out over the low hills. The bright view brought to mind the long vacations she had taken with her parents. They were so far away now, it was as if those vacations had never taken place. When Otto woke from his sleep he was pale, and he immediately started vomiting. In his infancy he used to vomit, but since then he hadnt complained about stomachaches or vomited. Now he shuddered in her arms as if fleeing from a nightmare. Well get off here, said Blanca, and they got off right away. It was a small village, with wooden houses scattered amid greenery. This is it, she said, as if they had reached a safe haven.
Door de babyfoon komt nog steeds geen geluid. Alles is volledig onder controle. Als hij weer naar de boekenkast loopt, ziet hij pas het Afrikaanse masker. Enorme tanden grijnzen in de brede kaken. In de bolle ogen heerst een moordzuchtige blik, die speurt naar een slachtoffer. Snel draait Sjoerd zijn hoofd weg. Er hangen nog drie andere maskers aan de muur. Twee lieve hoofdjes van vrouwen die met een mooie schelpenrand versierd zijn. Er hangt ook een dierenkop met een lange snavel. Die ziet er eveneens vriendelijk uit. Of Sjoerd wil of niet, zijn ogen gaan weer naar die afgrijselijke kop. Dit voorspelt niets goeds. Sjoerd schudt die gedachte af. Vreemde lui, die familie Marsman. Wie hangt zoiets voor de sier aan de muur? Hij schudt zijn hoofd. Bij de boekenkast valt zijn oog op een paar beeldjes die vast ook uit Afrika komen of uit een ander ver werelddeel. Kleine beeldjes waar naalden en spijkers in geprikt zijn. Voodoopoppen zijn het. Hij heeft erover gelezen. Het gaat heel simpel. Als je een vijand hebt, maak je er een beeldje van. Daar ga je dan lekker in prikken. Op de plekken waar je het raakt, wordt je vijand ziek. Meestal gaat hij nog dood ook. Handig toch? Sjoerd grinnikt. Even maar, tot hij het briefje ziet dat met een knopspeld op de buik van een poppetje is geprikt. De letters zijn geschreven door een kind. 'Oppas Sjoerd' staat erop. Ineens vindt hij het niet grappig meer. Hij heeft Suzanne nog nooit gezien, maar hij weet zeker dat ze helemaal geen leuk kind is. Vaag voelt hij buikpijn opkomen. Verbeelding!
A drive across the coastal incline back to Haddam is not at all unusual for me. Despite my last decade spent happily on the Shore, despite a new wife, new house, a new professional addressRealty-Wise Associatesdespite a wholly reframed life, Ive kept my Haddam affiliations alive and relatively thriving. A town you used to live in signifies somethingpossibly interestingabout you: what you were once. And what you were always has its private allures and comforts. I still, for instance, keep my Haddam Realty license current and do some referrals and appraisals for United Jersey, where I know most of the officers. For a time, I owned (and expensively maintained) two rental houses, though I sold them in the late-nineties gentrification boom. And for several years, I sat on the Governors Board of the Theological Institutethat is, until fanatical Fresh Light Koreans bought the whole damn school, changed the name to the Fresh Light Seminary (salvation through studied acts of discipline) and I was invited to retire. Ive also kept my human infrastructure (medical- dental) centered in Haddam, where professional standards are indexed to the tax base. And quite frankly, I often just find solace in the leaf-shaded streets, making note of this change or that improvement, whats been turned into condos, whats on the market at what astronomical price, where historical streets have been revectored, buildings torn down, dressed up, revisaged, as well as silently viewing (mostly from my car window) the familiar pale faces of neighbors Ive known since the seventies, grown softened now and re- charactered by times passage.
Uit: Die alten Soldaten Der Arzt in Tirschenreuth hatte lange nicht erkannt, dass die Mutter Krebs hatte. Er hatte nicht einmal den Darmverschluss mit seinen drohenden Konsequenzen diagnostiziert. Caspers wusste damals noch nichts darüber. Der Arzt kam zweimal in dieser entscheidenden Woche, meinte, das Fieber sei schon etwas zurückgegangen, und ging. Um einen möglichen Darmverschluss hatte er sich nicht gekümmert, obwohl er von den Bauchbeschwerden wusste. Das Fieber blieb, auch ihr Gesicht behielt die rosige Färbung. Sie klagte nicht, sie lächelte, wenn Caspers ins Schlafzimmer kam. Caspers ahnte zum ersten Male, dass sie diesmal sterben würde. Gedanken, die er vorher nie gehabt hatte, stellten sich zwischen den Augenblicken der Verzweiflung ein. Sie hat das Recht, zu sterben. Du darfst dich schon um ihretwillen nicht an sie klammern. Es ist nichts Ungewöhnliches, was da geschehen wird, es ist das Gleiche, was auch eines Tages mit dir passieren wird, auch du wirst sterben. Unerwartet brachte dieser Gedanke Trost, die Katastrophe wurde überschaubarer. Für Caspers war es dennoch immer noch unmöglich zu glauben, was da geschah. Schließlich veranlasste der Arzt die Einweisung ins Krankenhaus. Das geschah am Morgen. Als sie dort in ihr Zimmer gefahren worden war, traten ihr Mann und ihr Sohn zu ihr. Wieder lächelte sie. Sie war den Ärzten dankbar. "Hier fühle ich mich sicher", sagte sie zufrieden. Mittags wurde sie operiert. Vater und Sohn warteten in der Nähe des Operationssaales, bis sie herausgefahren wurde. Während man sie über den Gang schob, trat der Arzt zu den beiden Männern.
Sie umklammert den Fenstergriff und schließt für einen Moment die Augen, wartet, bis sie wieder festen Boden unter ihren Füßen spürt. Dann blickt sie erneut hinunter auf die Straße. Tobias hebt gerade den schweren Karton mit Wochenendeinkäufen von der Rückbank des Autos. Da, wo eigentlich die Babyschale hätte sein sollen. Hätte sein müssen. Lukas kam in der siebenundzwanzigsten Woche zur Welt. Ende Mai hatten die Wehen eingesetzt, viel zu früh, aber auf dem Weg ins Krankenhaus war sie noch sicher gewesen, dass ihr Kind gesund sei. »So was kommt vor«, hatte auch Tobias gemeint, »wahrscheinlich geben sie dir einen Wehenhemmer oder so, bestimmt musst du nicht mal über Nacht bleiben. Mach dir keine Sorgen, es wird schon alles gut.« Aber es wurde nicht gut. Nicht mal tausend Gramm wog ihr Sohn, ein kleines Kerlchen mit winzigen Händen und Füßen. Die Schwester legte ihn ihr auf die Brust; sein Körper, weich und vom Mutterleib noch warm, duftete nach Zuhause und Glück, nach Sommertagen am Meer, nach Vanille und süßen Äpfeln. Ganz friedlich sah er aus, als würde er sich nur von den Strapazen der Geburt erholen und bloß ein wenig schlafen. Dabei war er vermutlich bereits eine Woche zuvor gestorben. Das hatten die Ärzte ihr gesagt. Lukas' Herz hatte einfach aufgehört zu schlagen und sein Leben beendet, bevor es hatte beginnen können. Und sie hatte es nicht einmal bemerkt. Tobias saß neben ihr am Bett, sprachlos, und streichelte immer wieder über Lukas' Köpfchen, das schon mit dem ersten dunklen Flaum überzogen war. Wie sein Vater hätte er später ausgesehen, die gleichen schwarzen Locken, die morgens in alle Himmelsrichtungen abstehen und die nur durch konsequentes Kurzschneiden zu bändigen sind.
Ma famille habitait, à lextrémité du pays, en face de léglise, très ancienne et branlante, une vieille et curieuse maison quon appelait le Prieuré, - dépendance dune abbaye qui fut détruite par la Révolution et dont il ne restait que deux ou trois pans de murs croulants, couverts de lierre. Je revois sans attendrissement, mais avec netteté, les moindres détails de ces lieux où mon enfance sécoula. Je revois la grille toute déjetée qui souvrait, en grinçant, sur une grande cour quornaient une pelouse teigneuse, deux sorbiers chétifs, hantés des merles, des marronniers très vieux et si gros de tronc que les bras de quatre hommes - disait orgueilleusement mon père, à chaque visiteur - neussent point suffi à les embrasser. Je revois la maison, avec ses murs de brique, moroses, renfrognés, son perron en demi-cercle où sétiolaient des géraniums, ses fenêtres inégales qui ressemblaient à des trous, son toit très en pente, terminé par une girouette qui ululait à la brise comme un hibou. Derrière la maison, je revois le bassin où baignaient des arums bourbeux, où se jouaient des carpes maigres, aux écailles blanches ; je revois le sombre rideau de sapins qui cachait les communs, la basse-cour, létude que mon père avait fait bâtir en bordure dun chemin longeant la propriété, de façon que le va-et-vient des clients et des clercs ne troublât point le silence de lhabitation.Je revois le parc, ses arbres énormes, bizarrement tordus, mangés de polypes et de mousses, que reliaient entre eux les lianes enchevêtrées, et les allées, jamais ratissées, où des bancs de pierre effritée se dressaient, de place en place, comme de vieilles tombes.
Octave Mirbeau (16 februari 1848 - 16 februari 1917)
We sensed, too, that adults were playing games about this, and we admired that young, anonymous man of the people--inimitable, alas--who protested so radically as to attack the very fundamentals of our society, Family and Religion....
( )
A man's personality is made of two strata: on top, lie the superficial wounds in Italian, French, Latin, or whatever; down below, the older wounds that, healing, made scars of the words in dialect. Touch one and it sets off a chain reaction, very difficult to explain to someone who has no dialect. There's an indestructible core of material that has been apprehended, picked up with the prehensile shoots of the senses. The dialect word is eternally pegged to reality because the word is the thing itself, perceived even before we begin to reason, and its power doesn't diminish with time, given that we've been taught to reason in another language. This is true above all for the names of things.
Luigi Meneghello (16 februari 1922 26 juni 2007)
Uit: The Steel Flea (Vertaald door Isabel F. Hapgood)
And no sooner had he uttered these words to himself than the Emperor said to him: "Thus and so. To-morrow you and I will go to inspect their arsenal museum. There," says he, "exist such perfections of nature, that when you look upon them you will no longer dispute the fact that we Russians, in spite of all our self-importance, are of no account whatever."
Platoff made no reply, but merely buried his hooked nose in his shaggy felt cloak, retired to his quarters, commanded his orderly to fetch a flask of Caucasian brandykizlyarikifrom the cellaret, tossed off a bumper, prayed to God before a holy picture which folded up for travelling, wrapped himself in his thick felt mantle, and began to snore so that not a single Englishman in all the house was able to sleep.
He said to himself: "The morning is wiser than the evening."
II
On the following day the Emperor and Platoff went to the museum. The Emperor took none of the other Russians with him, because he had been provided only with a two-seated carriage.
They drive up to a smallish buildingthe entrance indescribable, corridors stretching out interminably, and a row of chambers one after another, and, at last, in the chief hall of all, divers huge busts, and in the centre, under a canopy, stands the Abolo Polveder.[7]
The Emperor casts a glance at Platoff, to see whether he is much amazed, and what he is gazing at, but Platoff is walking along with downcast eyes as though he beholds nothing, and is merely twisting his mustaches into rings.
Richard Blanco, Elke Heidenreich, Chrystine Brouillet, Hans Kruppa, Douglas Hofstadter
De Amerikaanse dichter Richard Blanco werd geboren op 15 februari 1968 in Madrid. Richard Blanco was uitgenodigd om een gedicht voor te dragen tijdens de inaugurele rede van Barack Obama op 21 januari jongstleden. Zie ook alle tags voor Richard Blanco op dit blog.
MAYBE
for Craig
Maybe it was the billboards promising paradise, maybe those fifty-nine miles with your hand in mine, maybe my sexy roadster, the top down, maybe the wind fingering your hair, sun on your thighs and bare chest, maybe it was just the ride over the sea split in two by the highway to Key Largo, or the idea of Key Largo. Maybe I was finally in the right place at the right time with the right person. Maybe there'd finally be a house, a dog named Chu, a lawn to mow, neighbors, dinner parties, and you forever obsessed with crossword puzzles and Carl Young, reading in the dark by the moonlight, at my bedside every night. Maybe. Maybe it was the clouds paused at the horizon, the blinding fields of golden sawgrass, the mangrove islands tangled, inseparable as we might be. Maybe I should've said something, promised you something, asked you to stay a while, maybe.
SOMEWHERE TO PARIS
The sole cause of a man's unhappiness is that he does not know how to stay quietly in his room. --Pascal,Pensées
The vias of Italy turn to memory with each turn and clack of the train's wheels, with every stitch of track we leave behind, the duomos return again to my imagination, already imagining Paris-- a fantasy of lights and marble that may end when the train stops at Gare de l'Est and I step into the daylight. In this space between cities, between the dreamed and the dreaming, there is no map--no legend, no ancient street names or arrows to follow, no red dot assuring me: you are here--and no place else. If I don't know where I am, then I am only these heartbeats, my breaths, the mountains rising and falling like a wave scrolling across the train's window. I am alone with the moon on its path, staring like a blank page, shear and white as the snow on the peaks echoing back its light. I am this solitude, never more beautiful, the arc of space I travel through for a few hours, touching nothing and keeping nothing, with nothing to deny the night, the dark pines pointing to the stars, this life, always moving and still.
Richard Blanco (Madrid, 15 februari 1968)
De Duitse schrijfster, critica en presentatrice Elke Heidenreich werd geboren op 15 februari 1943 in Korbach. Elke Heidenreich viert vandaag haar 70e verjaardag. Zie ook alle tags voor Elke Heidenreich op dit blog.
Uit:Die Liebe
Eines Nachmittags im April 1955 ging Irmas Mutter mit uns ins Kino. Es war ein Mittwoch, es war sechzehn Uhr, das Kino hieß Lichtburg und der Film «Jenseits von Eden». In dem Film kämpften zwei Brüder um die Liebe ihres Vaters und um die Liebe eines Mädchens namens Abra. Der eine der beiden Brüder hieß Cal, und wir hielten zwei Stunden lang die Luft an. Hier war sie, endlich, hier war die Liebe: Cal hatte ein Gesicht, weich und hochmütig, verletzlich, reizbar, mürrisch, sensibel, er konnte weinen und war doch ein Mann, der schönste Mann, den wir je gesellen hatten, und auch der erste neben all den Jungen, die wir küssten und kannten. Als wir aus dem Kino kamen, waren wir keine kleinen Mädchen mehr, und Irmas Mutter wischte sich die Augen, atmete tief und sagte: «Das war James Dean.» An diesem Abend ging ich nicht nach Hause. Ich saß mit Irma in der dunklen Küche, während ihre Mutter längst schlief, und wir redeten über Cal, wir wollten einen Bruder, einen Liebsten, einen Freund, einen Vater wie ihn. Wir weinten und liefen hin und her, wir entwarfen einen Brief an ihn, wir verfluchten Aron und den Vater, der nichts, nichts verstand, wir waren erschüttert, überwältigt, verliebt, getröstet: Das, wonach wir immer gesucht hatten, gab es, gleichgültig, ob auf einer Kinoleinwand oder irgendwo in Amerika - es gab diesen James Dean, und er stand vielleicht gerade an eine Wand gelehnt, hatte die Augen geschlossen und fühlte und dachte dasselbe wie wir. Ab sofort interessierten uns die Jungen aus der Schule, aus der Eisdiele, aus der Tanzstunde nicht mehr, die wie eckige Kälber um uns herumstanden, und als mein derzeitiger Freund Christian mir einen selbstgehämmerten flachen Kupferring mit seinen Initialen schenkte, trug ich ihn zwar, ritzte aber innen mit einer Nagelschere J. D. ein und erzählte das nur Irma. Irma wurde immer stiller.
Elle se rappelait encore le premier récit quelle avait lu dans ce magazine: Caroline chérie ! Elle sétait dit alors quelle voulait ressembler à lhéroïne, être aussi audacieuse, aussi vivante, toujours prête à laventure. Cétait dailleurs la seule qualité quelle avait accordée au Survenant quand une voisine avait prêté le roman à sa mère. Elle lavait lu rapidement et avait préféré le texte à ladaptation radiophonique.
Mais non ! sétait écriée Lucile. Cest plus le fun dentendre la voix de Jean Coutu.
On peut imaginer qui on veut quand on lit.
Elle navait pas dit à sa mère quelle pensait à Bobby quand il était question dun héros. Elle sétonnait quun garçon aussi convoité sintéresse à elle. Est-ce que France aurait accepté de suivre Bobby à Limoilou ? Non, sûrement pas. Mais Jacinthe Ou Évelyne ? Elles trouvaient Bobby à leur goût et nattendaient quun faux pas dIrène pour lui faire des avances. Elles sétaient montrées aimablesà son anniversaire mais Irène nétait pas dupe; elles se moquaient pas mal de ses dix-huit ans, elles nétaient venues au bar que pour Bobby Lamothe. Mais lui, heureusement, ne leur avait prêté aucune attention. Il avait offert un Southern Comfort à Irène et trinqué à sa santé. « À la plus belle blonde du monde !» avait-il dit avant dajouter quil avait des projets pour elle. Il avait pourtant mis plus dun mois avant de lui parler du cambriolage.
Chrystine Brouillet (Loretteville, 15 februari 1958)
Wie schön es ist im Irrgarten deiner Illusionen, wie gut es duftet nach Phantasie und Sehnsucht, die sich nicht begnügt mit dem Möglichen. Noch hat die Hitze der Entbehrung sein üppiges Gras nicht verbrannt, noch hat der Hagel der Enttäuschung seine bunten Blumen nicht geknickt, noch können die Bäume flüstern, und ihre Früchte schmecken nach ewiger Freude.
Laß sie nicht ein, die ernsten, forschen Gärtner mit den Sicheln und Heckenscheren, den Sägen und Äxten, die gerade Wege anlegen wollen, damit niemand sich mehr in dir verirrt. Sie wissen nicht, was Schönheit ist.
Laß nur jene in dein Labyrinth, die Hoffnung in den Händen tragen und Zärtlichkeit in ihren Augen, die Tage nicht nach Stunden messen und ihr Herz öffnen dem Zauber hinter den Erscheinungen und dabei ganz vergessen, den Ausgang zu suchen.
Chickadee was Carols sole foray into Marot territory. She was uncertain whether she could do a job that would meet my approval, and hence put off doing it for ages. This drove me crazy and in my heavy-handed way, I kept on prodding her to try and that of course made her less inclined to do it, rather than more so. A typical marital interaction.
But one pretty spring day, not long after I had written Carol Dear for her in the hospital, I went into her study in Bloomington and chanced to see a lined notebook lying open on her desk, with a penciled-in poem on the page. I read the poem and was enormously touched: it was called My Chickadee and was very beautifully rendered. Carol was out of the house at the time, but as soon as she got back I told her what I had seen, and how beautiful I thought it was. She couldnt believe I liked it so well, and I assured her I was sincere. My only critical comment was that she might improve it a little by thinning it down from four syllables to three, which she immediately did, and having done so, she agreed with me that that way it was better.
Chickadee is a lovely exploration of the bird conceit, from beginning to end. The idea of replacing the metaphorical prison by a cage, for example, is charming and elegant, as is the transfer of the loss of color from skin to feathers. The bird swooping along, picking up bits of food in midcourse, is another pretty image, a frame blend par excellence, and it reminds me of a similar image she once suggested..
Ich liebe dich...(Friedrich Rückert), Ischa Meijer, Alexander Kluge, Piet Paaltjens, Robert Shea, Frank Harris
Bij Valentijnsdag
Sint Valentijn van Terni trouwt Sabino en Serapia
Glas-in-lood raam, Basilica di San Valentino, Terni
Ich liebe dich ...
Ich liebe dich, weil ich dich lieben muss ... Ich liebe dich, weil ich nicht anders kann; Ich liebe dich nach einem Himmelsschluss; Ich liebe dich durch einen Zauberbann.
Dich liebe ich, wie die Rose ihren Strauch; Dich liebe ich, wie die Sonne ihren Schein; Dich liebe ich, weil du bist mein Lebenshauch; Dich liebe ich, weil dich lieben ist mein Sein.
Friedrich Rückert (16 mei 1788 31 januari 1866)
Rückert monument in Schweinfurt
De Nederlandse journalist, toneelschrijver, filmacteur en televisiepresentator Ischa Meijer werd geboren in Amsterdam op 14 februari 1943. Zie ook alle tags voor Ischa Meijer op dit blog.
De interviewer en de schrijvers (Hugo Claus)
Het belangrijkste lijkt de vraag: hóe breng je een bepaald boek in de publiciteit; een roman die gekoppeld is aan de sensatie die een zeker privé-leven (Bekend Auteur Plus Bekend Actrice) bij de massa kan wekken?
Claus: Ja, die dingen lopen door elkaar. Je kunt in dit land doen wat je wilt, maar je kunt 't blijkbaar niet in De Telegraaf doen. Iemand uit Onze Club gaat niet met De Telegraaf om, dat hoort blijkbaar niet. Nou, ik heb een boel geschreven en geen van de andere kranten heeft mij gevraagd. De Telegraaf heeft mij gevraagd, niet andersom; zie je mij met m'n manuscript onder de arm naar De Telegraaf gaan?
Kijk, ik praat hier uit een soort luxe hoor, ik ben niet van plan me hier te verantwoorden. Goed, als de grootste krant van Nederland mij vraagt, dan zeer graag. Hoe ze van 't boek wisten? De Telegraaf weet toch alles. Ik was toch met dat boek in de rubriek Privé gekomen, ook wanneer ik helemaal niets had gedaan. Gisteren stonden Henk Hofland en Harry Mulisch ook in die krant en onder de foto: Zij poseerden voor onze bladen. Nou, dan kun je 't beter in eigen hand houden.
Ik heb tegen dat interview, noch tegen de voorpublicatie enig bezwaar. Omdat ik wil dat dit boek in tegenstelling tot mijn vorige roman Schaamte, die maniëristisch, duister, ontoegankelijk is, door meer mensen gelezen wordt. En wie ben ik om de grote massa dit boek te onthouden? Dat de grote massa er op de beste manier kennis van kan nemen, namelijk door tóch op de tekst te kunnen oordelen, en ze kunnen oordelen over wat ik vind van parallelle problemen zoals de liefde, enzovoorts.
Ischa Meijer (14 februari 1943 14 februari 1995)
Uit:Alexander Kluge - Facts & Fakes 5 - Einar Schleef - der Feuerkopf spricht
Kluge: Ihr Programm heißt 20 Opern, 80 Chorwerke und der Gesamtzyklus von Schiller, Hochhuth, usw. Wer sind Ihre Lieblingsautoren?
Schleef: Mein Lieblingsautor bin ich selber.
Kluge: Worin besteht eine dramatische Qualität? Was ist ein Drama?
Schleef: Wenn zwei sich kloppen, das ist Drama.
Kluge: Was ist eine Tragödie? Was ist tragisch?
Schleef: Wenn einer auf der Strecke bleibt, ist es eine Tragödie. Tragisch ist es, wenn wie bei Orpheus bei beiden Figuren die Beweggründe des Sterbens verschlossen sind. Da berührt sich Glucks Ehe- oder Paarszene mit Bergmann, denn Orpheus wie Eurydike ist verschlossen, warum sie da sind. Sie können darüber nicht diskutieren, wenn sie es tun und sich ansehen, sind sie des Todes und das wird von der Frau bei Gluck erbarmungslos gegen den Mann geführt und plötzlich bekommt man Mitleid mit dem Mann, weil der so unter der Fuchtel dieser Frau steht, aber natürlich geht voraus, daß Orpheus zugelassen hat, daß sie stirbt. Das kann man überhaupt nicht getrennt sehen, zumindest in der Endszene ist die Frau furchtbar, denn sie kapiert ja nicht, was der Typ will. Sie schreit immer: du liebst mich nicht, du liebst mich nicht, dreh dich um, dreh dich um.
Kluge: Das sagt sie?
Schleef: Ja, ununterbrochen. Dann dreht er sich um und weiß: wenn es die Götter gibt, ist das ihr Tod. Er weiß aber schon, daß es die Götter gibt und er weiß auch, daß sein Leben dann auch am Ende ist. Das wird zweimal im Text behauptet, er bringt sich um oder er stirbt, aber praktisch hört man es gar nicht. Fakt ist, nachdem er das Tabu gebrochen hat, ist sein Leben beendet, und dann kommt bei Gluck Amor und sagt, das ist alles anders, wir fangen von vorne an. Zumindest gibt es zwei Personen, die aneinander sterben, die nichts Positives entwickeln können, sondern zugrunde gehen.
Wie zit daar op die vieze bank In het hoekje van die vunze kroeg En drinkt er zijn borrels uit en de na En drinkt er toch - lijkt het wel - nooit genoeg?
Zijn hoed ziet rood - maar roder nog ziet De punt van zijn neus, de kraag van zijn rok Glimt smerig, - doch smeriger glans nog glimt Zijn ogen uit bij iedere slok.
Niet altijd zag die hoed zo rood Niet altijd was die kraag zo glad. Ook die neus heeft eenmaal een andere kleur Ook dat oog eens een andere gloed gehad.
Wat boze geest kwam over die mens En wierp hem zijn schaduw op het gewaad. Wat monster uit het diepste der hel Sloeg hem de klauwen in 't bloeiend gelaat?
Wat monster? Ha! als de lente zo schoon Was zij die de schande bracht over zijn hoofd, Als het dons van de zwaan zo blank en zo zacht Was de hand die voor eeuwig zijn eer heeft geroofd.
Romance
Ik min u teer, o lief, o aanvallig wezen! Vond naar mijn hart bij U ook wedermin! Dan was de wond daarbinnen dra genezen: Nu bloed ik dood, om U, mijn zielsvriendin!
En evenwel, ik wil daarom niet treuren: Voor u te sterven, engel, is zo zoet! Zo gij slechts nu en dan mij op woudt beuren Met éne blik, wanneer ik u ontmoet.
Eén blik van medelij uit Uw bruine ogen, En in die blik één enkle zilte traan! - Hierbij een doek, om die dan af te drogen. - Droog af, Margot, en laat mij stil vergaan!
Als ik een bidder zie lopen
Als ik een bidder zie lopen, Dan slaat mij t hart zo blij, Dan denk ik, hoe hij weldra Uit bidden zal gaan voor mij.
Piet Paaltjens (14 februari 1835 19 januari 1894)
The ground shook as a second Cathar boulder landed somewhere inside the fort. He heard splintering wood and shrieks of pain and terror. Then came another massive thump, this time a counterweight of the crusaders, sending a huge stone screaming overhead to answer the heretic missiles. Behind him rose the clamor of the French knights struggling into hauberks, buckling on swords, shouting names of their patron saints and their crusader war cry, God wills it!
A cruel God, if He wills this, Roland thought.
The Cathars had to cross a rock-strewn ridge, barely wide enough for two men abreast, that connected their stronghold on the main peak of Mont Segur to the lower peak, where the crusaders had their hastily built siege fort. If any Cathars had spied Roland coming out, by the time they got to this spot, he would be hidden among the boulders farther down the slope. Having no intention of fighting the Cathars, he sheathed his sword. He took his sword belt off and buckled it across his shoulder and chest, so that sword and dagger hung down his back.
With the tips of his fingers Roland touched the red silk cross on the left breast of his black surcoat, wishing he could tear away the symbol he hated. But only by joining the crusaders had he been able to get here. And this night he would bring Diane out safely, or he would die.
He stood in the darkness breathing deeply, gathering himself for the effort. Despite his chain mail and his helmet, he felt vulnerable, frightened.
Crouching, he slipped away to the left. Beyond the narrow rim of the ridge, the slope fell steeply. A misstep would send him hurtling to the rocks below. He made his way down carefully, painstakingly, over the large boulders for long minutes until he arrived at a narrow ledge about thirty feet below the top of the ridge. He took cover behind a row of charred huts where Cathar hermits had dwelt before the siege began. This whole mountain stank of burnt wood. As he began to work his way around to the other peak, from behind him issued shouts in the dialect of Languedoc: the Cathars, raising their war cries. They must have reached the crusader fort. How wonderful if they managed to drive the crusaders off the mountaintop!
Robert Shea (14 februari 1933 10 maart 1994)
Cover
De Iers-Engelse schrijver, publicist, uitgever en redacteur Frank Harris werd geboren op 14 februari 1856 in Galway, Ierland Zie ook alle tags voor Frank Harris op dit blog
Uit: Oscar Wilde, His Life and Confessions
He was always generous, kindly, good-tempered. I remember he and myself were on one occasion mounted as opposing jockeys on the backs of two bigger boys in what we called a 'tournament,' held in one of the class‑rooms. Oscar and his horse were thrown, and the result was a broken arm for Wilde. Knowing that it was an accident, he did not let it make any difference in our friendship.
He had, I think, no very special chums while at school. I was perhaps as friendly with him all through as anybody, though his junior in class by a year....
Willie Wilde was never very familiar with him, treating him always, in those days, as a younger brother....
When in the head class together, we with two other boys were in the town of Enniskillen one afternoon and formed part of an audience who were listening to a street orator. One of us, for the fun of the thing, got near the speaker and with a stick knocked his hat off and then ran for home followed by the other three. Several of the listeners, resenting the impertinence, gave chase, and Oscar in his hurry collided with an aged cripple and threw him down - a fact which was duly reported to the boys when we got safely back. Oscar was afterwards heard telling how he found his way barred by an angry giant with whom he fought through many rounds and whom he eventually left for dead in the road after accomplishing prodigies of valour on his redoubtable opponent. Romantic imagination was strong in him even in those schoolboy days; but there was always something in his telling of such a tale to suggest that he felt his hearers were not really being taken in; it was merely the romancing indulged in so humorously by the two principal male characters in 'The Importance of Being Earnest.'...
Frank Harris (14 februari 1856 27 augustus 1931)
De Nederlandse schrijfster, journaliste en columnisteHanna
Marleen Bervoets werd geboren ion
Amsterdam op 14 februari 1984.Bervoets
behaalde in 2002 haar diploma aan het Barlaeus Gymnasium. Daarna volgde zij een
bacheloropleiding Media en Cultuur aan de Universiteit van Amsterdam, met als
specialisatie Televisie en Populaire Cultuur. In 2008 voltooide zij daarnaast
een duale Master Journalistiek en Research, eveneens aan de Universiteit van
Amsterdam.
Tijdens haar studie schreef Hanna Bervoets filmrecensies
en korte columns over het Amsterdamse uitgaansleven voor stadsmagazine NL20.
Daarnaast was zij werkzaam als freelance journaliste voor verschillende kranten
en tijdschriften, waaronder Marie Claire, Elsevier Thema, Nrc.next, CJP
Magazine en Volkskrant Magazine. Sinds 2009 heeft ze een vaste column in
Volkskrant Magazine en sinds 2011 een wekelijkse duo-column in
"Viva", samen met Anna Drijver. In 2011 werd een bundel van haar
columns in Volkskrant Magazine uitgegeven onder de titel Leuk zeg doei. In 2009
verscheen Bervoets debuutroman Of Hoe Waarom, waarvoor ze in datzelfde jaar
de ScriptPlus HvA Debutant van het Jaar-prijs won. In 2010 schreef Hanna
Bervoets in opdracht van de Haagse toneelgroep Firma MES haar eerste
toneelstuk: Roes. In 2011 publiceerde Bervoets haar tweede roman Lieve Céline.
Daarmee won ze de Opzij Literatuurprijs 2012. Ook schreef zij het scenario voor
de televisiefilm Bowy is binnen. Haar nieuwe roman Alles Wat Er Was
verscheen januari 2013.
Uit: Lieve Céline
Schiphol, 11:03
uur
Lieve Céline,
Dit is niet mijn 1e
brief. Ik heb je al 3 dingen geschreven. Maar ik heb nog geen antwoord van jou.
Misschien is het niet goed aangekomen of iets? De eerste 2 brieven stuurde ik
naar het adres van op je site.
Maar op de
valentijnskaart voor jou en René het adres van je agent. Had ik van een meisje
van het forum. KateGirl heet zij. Van Kate Winslet. Dus eigenlijk is ze geen
echte fan.
Ze is van NA
Titanic: van na My Heart Will Go On zeg maar. KateGirl zei dat jouw agent haar
post aan jou had gegeven. En dat jij haar toen een foto had gestuurd met
handtekening. Kan zijn dat ze liegt. Ja echt wel dat ze liegt. Anders had ik
toch ook allang iets van je gekregen?
Dus ga ik je deze
brief zelf geven. Want ik kom naar je toeCéline!
Eindelijk. Ik zou
al eerder naar je show. Ik had genoeg gespaard met mijn baan. Er kwam alleen
iets tussen. Maar dat is nu opgelost.
Morgen zijn we
samen. Dan zie ik voor het eerst je show! Of nou ja: ik heb em natuurlijk al
HEEL vaak gezien. Allebei de dvds heb ik en de filmpjes van YouTube ken ik uit
mn hoofd. Ik weet al wat mijn
lievelingsstukje
is. Niet die met vuur en elfen. Dat vind ik echt wel heel goed maar dat vindt
iedereen. I Surrender is mijn lievelingsstukje.
Omdat het begint
met een donkere zaal: even zie je niets. Dan gaat er een groene laser aan. Rook
over het podium en op een blok staat een man. Je ziet alleen zijn rug maar hij
danst: gooit zijn armen
omhoog en een been
in de lucht. Pas als de man zich omdraait zie je dat hij een masker op heeft.
Natuurlijk best raar. Maar ik vind het dus mooi Céline. Dat je zn gezicht niet
ziet.
Oh ik heb zo een
ZIN! Ik heb al 3 jaar zoooon zin.
Am Aschermittwoch (Annette von Droste-Hülshoff), Karol Wojtyla
Bij Aswoensdag
Aswoensdag door Franz Everhard Bourel, 1839
Am Aschermittwoch
Auf meiner Stirn dies Kreuz Von Asche grau: O schnöder Lebensreiz, Wie bist du schlau Uns zu betrügen! Mit Farben hell und bunt, Mit Weiß und Rot Deckst du des Moders Grund; Dann kömmt der Tod Und straft dich Lügen.
Und wer es nicht bedacht Und wohl gewußt, Sein Leben hingelacht In eitler Lust, Der muß dann weinen; Er achtet nicht was lieb; Und was ihm wert, Das flieht ihn wie ein Dieb, Fällt ab zu Erd' Und zu Gebeinen.
Was schmückt sich denn so hold In bunter Seid'? Was tritt einher in Gold Und Perlgeschmeid'? O Herr! ich hasche Nach Allem, was nicht gut, Nach Wahn und Traum, Und hänge Erd' und Blut Und Meeresschaum Um bunte Asche.
Was wird so heiß geliebt? Was legt in Band, Ob's gleich nur Schmerzen gibt, Sinn und Verstand? O Herr, verzeihe! Die Seele minnt man nicht, Die edle Braut, Und wagt um ein Gesicht, Aus Staub gebaut, Die ew'ge Reue!
Stellt ein Geripp' sich dar Vor meinem Blick, So sträubt sich mir das Haar; Ich fahr' zurück Vor dem, was ich einst bleibe, Und werd' es selber noch, Und weiß es schon, Und trag' es selber doch Zu bitterm Hohn Im eignen Leibe!
Fühl' ich des Pulses Schlag In meiner Hand, Worüber sinn ich nach? O leerer Tand: Ob ich gesunde! Und denke nicht betört, Daß für und für Ein jeder Pulsschlag zehrt Am Leben mir, Schlägt Todeswunde!
Du schnöder Körper, der Mich oft verführt, Mit Welt und Sünde schwer Mein Herz gerührt, Noch hast du Leben! Bald liegst du starr wie Eis, Der Würmer Spott, Den Elementen preis; O möge Gott Die Seele heben!
Annette von Droste-Hülshoff (10 januari 1797 24 mei 1848)
Meersburg: Fürstenhäusle met Droste-Museum
Bij het aftreden van Benedictus XVI
Fra Angelico: Altaarstuk, Johannes en Maria (rechter paneel), 1447/48
John Beseeches Her
Don't lower the wave of my heart, it swells to your eyes, mother; don't alter love, but bring the wave to me in your translucent hands. He asked for this. I am John the fisherman. There isn't much in me to love. I feel I am still on that lake shore, gravel crunching under my feet-- and, suddenly--Him. You will embrace his mystery in me no more, yet quietly I spread round your thoughts like myrtle. And calling you Mother--His wish-- I beseech you: may this word never grow less for you. True, it's not easy to measure the meaning of the words he breathed into us both so that all earlier love in those words should be concealed.
M. Vasalis, Jan Arend, Georges Simenon, Nynke van Hichtum
De Nederlandse dichteres en psychiater M. Vasalis werd geboren in Den Haag op 13 februari 1909. Zie ook alle tags voor M. Vasalis op dit blog.
Regressie in de supermarkt, bij de kassa
Diep uit mijn jeugd, waarover nooit een doodsbericht gekomen is, maar die is zoekgeraakt, vermist komt dit gevoel: ik zou haar brede rug willen omhelzen, haar stevige, onopgesmukte hand, nu op mijn hoofd of in mijn nek af willen smeken - en in een vlaag van onbeheerste en jaloerse pijn begeer ik heftig weer als een kindje in haar zo hoog gevulde, met overleg gepakte, kalm bestuurde hemelse boodschappenwagentje te zijn.
Is het vandaag of gistren, vraagt mijn moeder
Is het vandaag of gistren, vraagt mijn moeder, bladstil, gewichtloos drijvend op haar witte bed. Altijd vandaag, zeg ik. Ze glimlacht vaag en zegt: zijn we in Roden of Den Haag ? Wat later: kindje ik word veel te oud. Ik troost haar, dierbare sneeuwwitte astronaut zo ver al van de aarde weggedreven, zo moedig uitgestapt en in de ruimte zwevend zonder bestek en her en der. Zij zoekt - het is een s.o.s. - haar herkomst en haar zijn als kind en niemand niemand, die haar vindt zoals zij was. Haar franse les herhaalt zij: van haar 8e jaar: 'bijou, chou, croup, trou, clou, pou, òu, die eerste juffrouw, weet je wel die valse ouwe mademoiselle hoe heet ze nou. Ik ben zo moe.' Had ik je maar als kind gekend, die nu mijn moeder bent
Op een recht, zwart kousenbeen
Op een recht, zwart kousenbeen dunne rokjes opgeheven, dansend in de vroege regen en de tuin voor zich alleen,
staan twee jonge appelbomen, 't witte bloed omhoog gestegen, vlinder-hoofden wijd omgeven door hun allereerste dromen.
Ik ben een arme man en ik verdien mijn dagelijks brood in schande.
Ik haal dat is mij opgedragen met emmers water uit de regenput en voel mij schuldig omdat ik modder op de bodem zie. En zo begint de dag nog voor het kwaad ontwaakt is.
Een hand voor mij is witter dan een bloem en het is waar dat woorden mij vreesachtig maken.
Ik leef zo. Ik ben zo.
Mijn dag verstrijkt in regelmaat van schande. Ik ben een arme man en alle leven doet mij zeer.
Verdreven ben ik
Verdreven ben ik uit de baarmoeder Gods.
Verstoten uit weeshuizen en daklozenkolonies.
Klaprozen langs de weg. Boeren en de honger.
Hoog en licht is boven mij wat ik de lucht zou willen noemen maar dat in waarheid de toegang is tot Hem die mij verdreven heeft.
Zondig zijn wij allen.
Maar Hij heeft een baarmoeder Hij is de goede God.
Tout en parlant, il avait la bille de sa poche et il la faisait rouler sur la nappe. - Qu'est-ce que c'est? - Une bille. Le Toubib en possédait trois. Elle regardait son mari avec attention. - Tu l'aimes bien, non? - Je crois que je commence à le comprendre. - Tu comprends qu'un hommme comme lui devienne clochard? - Peut-être. Il a vécu en Afrique, seul blanc, éloigné des villes et des grand-routes. Là aussi il a été déçu. - Pourquoi? N'était-il difficile d'expliquer ça à Mme Maigret qui avait passé sa vie dans l'ordre et la propreté? - Ce que je cherche à deviner, continuait-il sur un ton léger, c'est en quoi il pouvait être coupable. Elle avait l'air de ne pas comprendre. - Coupable? Que veux-tu dire? C'est lui qu'on a attaqué et jeté dans la Seine, non? - Il est la victime, c'est vrai. Mais souvent, dans un crime, la victime partage dans un large mesure la responsabilité de l'assassin.
Georges Simenon (13 februari 1903 - 4 september 1989)
't Was heel stil in de anders zoo drukke kamer. Poes lag te spinnen tusschen de geraniums op de vensterbank. Oude Saapke, de baker, zat half te dutten bij de tafel.
Daar klonk een héél fijn, klagend stemmetje uit een hoek van de kamer: E-ê-lê-lê! en meteen verscheen er een magere hand tusschen de dichtgeschoven gordijnen van een hooge bedstee, waarvan de deuren openstonden.
Saapke, de kleine jongen is wakker. Toe, laat me hem eens zien!
Saapke stond langzaam op en waggelde naar den hoek, vanwaar het stemmetje zich liet hooren. 't Kwam uit een kist, die in een hoek bij 't bed stond, en die door moeder-zelf keurig bespijkerd was met blauwe stof, met een laag oude lappen er onder. Haar tiende kindje moest toch een lekker zacht nestje hebben, 't arme kleine ding, al schoot er geen echt wiegje voor hem over! De oude nane toch was totaal versleten, en voor een nieuwe had moeder geen geld. 't Was al moeilijk genoeg om rond te komen en al die hongerige mondjes elken dag, zoo goed als 't ging, te verzadigen!
En zoo had moeder Afke dan van die oude houten kist een nestje gemaakt, zóó zacht en zóó lekker als 't kindje maar wenschen kon, en dat 't er van buiten minder mooi uitzag, daar had het kleine schepseltje nog geen weet van.
Daar haalde Saapke de pop te voorschijn; - elk klein kindje heet in Friesland de pop of de kleine pop, moet je weten - en bracht hem zegevierend bij zijn moeder.
Nynke van Hichtum (13 februari 1860 - 9 januari 1939)
Irgendwann tat mir der Hintern vom Auf-der-Stange-Fahren weh, gefährlich war es zwar nicht, aber sehr bequem war es auch nicht gerade. A. begleitete mich nach Hause in meine Kniprode-Straße, gleich hinter dem Friedrichshain, die gerade in Arthur-Becker-Straße umbenannt worden war, darüber regten sich die Leute in meinem Haus noch lange auf, wozu denn das nun noch!Arthur Becker war ein kommunistischer Antifaschist, der während des Spanienkrieges in den internationalen Brigaden gekämpft hatte und dann erschossen worden war, diese Geschichte kannte aber kein Mensch, und sie interessierte auch keinen Menschen in meinem Haus, es reichte schon, daß der kleine Park neben der S-Bahn-Station jetzt nach einem hingerichteten Antifaschisten Anton-Saefkow-Park hieß und daß es im ganzen Umkreis noch mindestens fünfzehn andere Antifa-Kämpfer-Straßen gab. Die Leute wollten ihre Kniprode-Straße wiederhaben, wer immer der Herr Kniprode gewesen sein mag, er war bestimmt kein Antifaschist, und die Straße habe doch schon immer so geheißen, noch in Friedenszeiten, zeterten die Leute. Heute wohnen sie, wenn sie noch leben, wieder in der Kniprode-Straße. Der Radfahrer, das erste Bild von A. also. Ich malte es auf ein Brett, das ich aus meinem Bücherregal nahm, auf diese Weise entstand dort gleichzeitig eine höhere Abteilung für Kunstbücher. Der Radfahrer ist längs auf das Regalbrett gemalt, en face, er fährt direkt auf den Betrachter zu; ein Mann en face auf einem Fahrrad verliert jeden Raum, jedes Volumen. A. hält seine rechte Hand an die Stirn, er hat, wie so oft, Kopfschmerzen. Der Hintergrund ist changierend in Lila-Grau-Gelb mit starker Wolkenbildung gehalten, dramatisch. Das Längsformat war für die Abbildung von A.s langen Beinen nötig, die er mit allen Fluchttieren gemeinsam hatte, Gazellen, Giraffen, Antilopen. Entflohen ist er seit langem.
Barbara Honigmann (Oost-Berlijn, 12 februari 1949)
Du heller Himmel über mir, Dir will ich mich vertrauen: Laß nicht von Lust und Leiden hier Den Aufblick mir verbauen!
Du, der sich über alles dehnt, Durch Weiten und durch Winde, Zeig mir den Weg, so heiß ersehnt, Wo ich Dich wiederfinde.
Von Lust will ich ein Endchen kaum Und will kein Leiden fliehen; Ich will nur eins: nur Raum - nur Raum, Um unter Dir zu knieen.
Durch Dich
Was nur das Leben faßt an Allgewalten - Durch Dich allein ergriff es mein Gemüt, Zugleich in Leidenschaft und Händefalten, Hab ich in Dir vor Gott gekniet.
Durch Dich allein auch ist die tiefste Wunde Auf immer meinem Leben eingebrannt, Da ich, in vergeßlich dunkler Stunde, Im Gott das Menschenbild erkannt.
Hab Dank für alles, was Du mir gegeben! Das Höchst' und Tiefste, das wir Menschen haben - Durch Dich ward's mein in schweigendem Erleben: Den Gott zu schau'n - und zu begraben.
Lou Andreas-Salomé (12 februari 1861 5 februari 1937)
Hier met Paul Rée en Friedrich Nietzsche, rond 1882
Onafhankelijk van geboortedata:
De Amerikaanse dichter John Hennessywerd geboren in 1965 en groeide op inNew Jersey. Hij kon aanPrinceton University studeren middels eenCaneScholarship.Hij woondein New York, Amsterdam, en Austin, en rondde zijn studies afaan de Universiteit vanTexasen de Universiteit vanArkansas.Zijn gedichtenverschijnen inThe New Republic, The Yale Review, New Letters, Ontario Review, Fulcrum Annual, Harvard Review, Salt (UK), Notre Dame Review, Jacket (Australia), The Sewanee Review, en Best New Poets 2005. In.In2007was hijResidentFellow aan hetAmyClampittHouse. Tegenwoordigwoont hijmet zijn gezin inAmhersten doceert aan deUniversiteit van Massachusetts.
The Green Man In April
Theres no shade in this New World like the hemlock for settling the liver, uncoiling fish-shaped pancreas or just forgetting. I trample paths through burdock, groom myself with crows wing, to cool my night-sweats.
When sunlight fixes me in place for daytimes lapse, I like to ground my limbs under the live oak tree outside my wifes new office, branch above the stacks of papers there. Slow surgeI spread to see her stately
hips and bum, long, round thighs, her downward dog to cobra pose, the arc of sweat, ecstatic drops splattering on her yoga mat. After her evening jog, she rubs my trunk, stretches like ivy. She stops
to sort me like a jolt of chlorophyll, her entire elegant fist stuck in my knothole, a secret place for keys and notes, old rings and diaphragm, wax figure of what I've become, photos of my younger face.
Maskenball (Heinrich Heine), Maryse Condé, Else Lasker-Schüler, Kazys Bradūnas
Bij Carnaval
Bal Masqué door August Willem van Voorden, ca 1910
Maskenball
Gib her die Larv, ich will mich jetzt maskieren In einen Lumpenkerl, damit Halunken, Die prächtig in Charaktermasken prunken, Nicht wähnen, ich sei einer von den ihren.
Gib her gemeine Worte und Manieren, Ich zeige mich in Pöbelart versunken, Verleugne all die schönen Geistesfunken, Womit jetzt fade Schlingel kokettieren.
So tanz ich auf dem großen Maskenballe, Umschwärmt von deutschen Rittern, Mönchen, Köngen, Von Harlekin gegrüßt, erkannt von wengen.
Mit ihrem Holzschwert prügeln sie mich alle. Das ist der Spaß. Denn wollt ich mich entmummen, So müßte all das Galgenpack verstummen.
Heinrich Heine (13 december 1797 17 februari 1856)
Il emplissait à nouveau son verre quand la sonnerie de l'entrée retentit avec violence, pressée par une main fiévreuse.
Babakar sortit sur la galerie et, malgré la pluie, traversa en courant la pelouse, ses pieds nus s'enfonçant dans la gadoue puis s'en arrachant avec un bruit de succion. Un homme se tenait derrière la grille, s'abritant d'une feuille de bananier. Il était jeune. Beau. L'air craintif. Noir. Très noir. Habillé de hardes, curieusement chaussé de conver- ses rouges qui prenaient l'eau de toutes parts. Il s'agissait visiblement d'un Haïtien, innombrables dans la région malgré les arrestations et les reconduites aux frontières de plus en plus féroces de la police. Il balbutia :
- Fô li vini kounye-a. Li pral mouri !
Babakar ne s'était pas trompé : il reconnut le créole haïtien qu'il ne comprenait pas plus que le guadeloupéen et interrogea en français : - De qui s'agit-il ? D'une de mes patientes ?
L'homme se borna à répéter avec plus de force :
- Li pral mouri !
Babakar retourna à l'intérieur de la maison pour s'habiller et prendre sa trousse. Puis, il rejoignit l'Haïtien qui, la tête entre les mains, s'était accroupi dans un coin du garage. Ils prirent place dans la vieille Mercedes, achetée pour une bouchée de pain à un VAT qui retournait à Angoulême, son contrat terminé. C'était une de ces nuits où ne peuvent germer que l'étrange ou l'insolite. Par une nuit semblable, Dieu avait dû créer l'homme avec tous les déboires que cela avait entraînés.
Carnaval in Rome door Johannes Lingelbach (1622-1674)
Karneval
Auch uns, in Ehren sei's gesagt, Hat einst der Karneval behagt, Besonders und zu allermeist In einer Stadt, die München heißt.
Wie reizend fand man dazumal Ein menschenwarmes Festlokal, Wie fleißig wurde über Nacht Das Glas gefüllt und leer gemacht,
Und gingen wir im Schnee nach Haus, War grad die frühe Messe aus, Dann können gleich die frömmsten Frau'n Sich negativ an uns erbau'n.
Die Zeit verging, das Alter kam, Wir wurden sittsam, wurden zahm. Nun sehn wir zwar noch ziemlich gern Die Sach' uns an, doch nur von fern (Ein Auge zu, Mundwinkel schief) Durchs umgekehrte Perspektiv.
Uit: Buzz Aldrin, What Happened to You in All the Confusion?(Vertaald door Deborah Dawkin)
The person you love is 72,8 percent water and theres been no rain for weeks. Im standing out here, in the middle of the garden, my feetfirmly planted on the ground. I bend over the tulips, gloves on my hands,boots on my feet,small pruning shears between my fingers,itsextremely early,one April morning in and its beginning to growwarmer,Ive noticed it recently,a certain something has begun to stir,I noticed it as I got out of the car this morning,in the gray light,as Iopened the gates into the nursery, the air had grown softer, morerounded at the edges,Id even considered changing out of my winterboots and putting my sneakers on.I stand here in the nursery garden,by the flowers so laboriously planted and grown side by side in theirbeds, in their boxes, the entire earth seeming to lift, billowing green,and I tilt my head upward,theres been sunshine in the last few days,a high sun pouring down, but clouds have moved in from the NorthSea somewhere now, Sellafield radiation clouds, and in short inter- vals the sun vanishes, for seconds at first, until eventually more andmore time passes before the sunlight is allowed through the cumulusclouds again.I lean my head back,face turned up,eyes squinting,withthe sun being so strong as it forces its way through the layers of cloud.I wait.Stand and wait.And then I see it,somewhere up there,a thou-sand, perhaps three thousand feet above, the first drop takes shapeand falls, releases hold, hurtles toward me, and I stand there, faceturned up,its about to start raining,in a few seconds it will pour,and never stop, at least thats how it will seem, as though a balloon hadfinally burst,and I stare up,a single drop on its way down toward me,heading straight,its pace increases and the water is forced to changeshape with the speed, the first drop falls and there I stand motion-less, until I feel it hit me in the center of my forehead, exploding outward and splitting into fragments that land on my jacket, on theflowers beneath me, my boots, my gardening gloves. I bow my head.And it begins to rain.
Uit: The Bookseller of Kabul (Vertaald door Ingrid Christophersen)
"A friend of mine would like to marry Sonya," he told the parents. It was not the first time someone had asked for their daughter's hand. She was beautiful and diligent, but they thought she was still a bit young. Sonya's father was no longer able to work. During a brawl a knife had severed some of the nerves in his back. His beautiful daughter could be used as a bargaining chip in the marriage stakes, and he and his wife were always expecting the next bid to be even higher. "He is rich," said Sultan. "He's in the same business as I am. He is well educated and has three sons. But his wife is starting to grow old." "What's the state of his teeth?" the parents asked immediately, alluding to the friend's age. "About like mine," said Sultan. "You be the judge." Old, the parents thought. But that was not necessarily a disadvantage. The older the man, the higher the price for their daughter. A bride's price is calculated according to age, beauty, and skill and according to the status of the family. When Sultan Khan had delivered his message, the parents said, as could be expected, "She is too young." Anything else would be to sell short to this rich, unknown suitor whom Sultan recommended so warmly. It would not do to appear too eager. But they knew Sultan would return; Sonya was young and beautiful. He returned the next day and repeated the proposal. The same conversation, the same answers. But this time he got to meet Sonya, whom he had not seen since she was a young girl.
Graf drückte, friedlich gestimmt, auf die Taste mit der Lucky-Strike-Marke. Iv saß schon im Auto und hörte aufmerksam Nachrichten. Also denn, sagte sie. Es ging zu Vivian, die ihre Mutter zu einem Abrisshaus bestellt hatte. Felix war im Spätdienst, deshalb hatte Iv Graf gebeten mitzukommen. Im Kofferraum lag eine monströse Ziehharmonika-Liege, nach der Vivian verlangte. Die steht doch sowieso nur bei euch im Schuppen rum. Wir kriegen sie am Wohlstandshaken, hatte Iv gesagt. Sie ist ein verwöhntes Einzelkind, das verzichtet doch nicht auf das, was ihr das Leben ganz automatisch anbietet. Sie revoltiert, das ist ganz normal, dass ein Kind in ihrem Alter gegen die Eltern revoltiert, sagte Graf. Weil wir so schreckliche Eltern sind, Iv gab Gas. Und was ist mit deinen Kindern, weißt du, ob sie nicht gerade auf der Straße leben und sich fragen, wo ihr Vater ist? Graf sah geradeaus. Ich weiß es nicht.
Galilei akademisch, die Hände über dem Bauch gefaltet: In meinen freien Stunden, deren ich viele habe, bin ich meinen Fall durchgegangen und habe darüber nachgedacht, wie die Welt der Wissenschaft, zu der ich mich selber nicht mehr zähle, ihn zu beurteilen haben wird. ( )
Der Verfolg der Wissenschaft scheint mir diesbezüglich besondere Tapferkeit zu erheischen. Sie handelt mit Wissen, gewonnen durch Zweifel. Wissen verschaffend über alles für alle, trachtet sie, Zweifler zu machen aus allen. Nun wird der Großteil der Bevölkerung von ihren Fürsten, Grundbesitzern und Geistlichen in einem perlmutternen Dunst von Aberglauben und alten Wörtern gehalten, welcher die Machinationen3 dieser Leute verdeckt. ( ) Diese selbstischen und gewalttätigen Männer, die sich die Früchte der Wissenschaft gierig zunutze gemacht haben, fühlten zugleich das kalte Auge der Wissenschaft auf ein tausendjähriges, aber künstliches Elend gerichtet, das deutlich beseitigt werden konnte, indem sie beseitigt wurden. Sie überschütteten uns mit Drohungen und Bestechungen, unwiderstehlich für schwache Seelen. Aber können wir uns der Menge verweigern und doch Wissenschaftler bleiben? ( ) Wofür arbeitet ihr? Ich halte dafür, daß das einzige Ziel der Wissenschaft darin besteht, die Mühseligkeit der menschlichen Existenz zu erleichtern. Wenn Wissenschaftler, eingeschüchtert durch selbstsüchtige Machthaber, sich damit begnügen, Wissen um des Wissens willen aufzuhäufen, kann die Wissenschaft zum Krüppel gemacht werden, und eure neuen Maschinen mögen nur neue Drangsale bedeuten.
Bertolt Brecht (10 februari 1898 14 augustus 1956)
Scene uit Das Leben des Galilei,Landesbühne Rheinland-Pfalz, 2010
I dreamt of autumn in the window's twilight, And you, a tipsy jesters' throng amidst. ' And like a falcon, having stooped to slaughter, My heart returned to settle on your wrist.
But time went on, grew old and deaf. Like thawing Soft ice old silk decayed on easy chairs. A bloated sunset from the garden painted The glass with bloody red September tears.
But time grew old and deaf. And you, the loud one, Quite suddenly were still. This broke a spell. The dreaming ceased at once, as though in answer To an abruptly silenced bell.
And I awakened. Dismal as the autumn The dawn was dark. A stronger wind arose To chase the racing birchtrees on the skyline, As from a running cart the streams of straws.
March
The sun is hotter than the top ledge in a steam bath; The ravine, crazed, is rampaging below. Spring -- that corn-fed, husky milkmaid -- Is busy at her chores with never a letup.
The snow is wasting (pernicious anemia -- See those branching veinlets of impotent blue?) Yet in the cowbarn life is burbling, steaming, And the tines of pitchforks simply glow with health.
These days -- these days, and these nights also! With eavesdrop thrumming its tattoos at noon, With icicles (cachectic!) hanging on to gables, And with the chattering of rills that never sleep!
All doors are flung open -- in stable and in cowbarn; Pigeons peck at oats fallen in the snow; And the culprit of all this and its life-begetter-- The pile of manure -- is pungent with ozone.
Boris Pasternak (10 februari 1890 - 30 mei 1960)
De Joods-Oostenrijks-Britse schrijver Jakov Lind (pseudoniem van Heinz Landwirth) werd geboren in Wenen op 10 februari 1927. Zie ook alle tags voor Jakov Lind dit blog.
Uit: Ergo (Vertaald door Ralph Manheim)
Slowly and heavily, a hippopotamus rising from the Nile, he rose from the paper mountain, beat the nightmare of virginal lewdness out of his clothes and stood there, a squat man of sixty with short gray hair and swollen lips, crossing his hands over his forehead, and looked around him darkly. Have you been watching me again while I was asleep? Have you been spying on me, you scum? Youre living by my sufferance, remember that. Tomorrow it will be all up with you. Ill throw you both out. Both of you.
What time is it?
Nine oclock, Father. Aslan called him Father because of the difference in their ages and in token of devotion and gratitude. Nine oclock, eh? Wacholder was now able to shout, so he shouted.
Yes, nine oclock, Father.
What about my tea?
Leo jumped out of bed again (has he gone plumb crazy?) and picked at his molar with satisfaction as Aslan obediently brought down his own tea. Aslan can do what he likes, Im here to work.
Wacholder warmed his hands on the lukewarm tea. Theyve been here again, Aslan, the big black ones, do you hear. Theyve visited me again, Aslan, as big as gothic letters, up and down the wall of my heart, Aslan, up and down, and the Latin letters too, as green and thick as creepers. A whole bellyful, Aslan, it turned my stomach, Aslan.
And then the rats, as big as big steamships, back and forth, back and forth. What do you think, Aslan, should I call the doctor?
Call the doctor, Father.
No, I wont call the doctor. Ive changed my mind. Let them crawl, let them bob up and down, let them gnaw and creep and root about. Let them hollow me out. Man is a pipe.
Een herfstblad dwarrelt van de boom gekleurd in vroege ochtendzon het leven is een vage droom verweven in de nevelen die nu je geest omgeven zo was het vroeger niet toen je nog jong en onbevangen aan de reis begon die nu ten einde kwam in al die jaren heb je wat je had gegeven aan wie je lief was, ongevraagd verwachtte je nooit iets terug
Ach tante France, je zachte stem klinkt als een verre echo in mijn ziel en ik ruik nog een vleugje van de bloemengeur die je omgaf pastelkleur uit verbleekt boeket van ouderwetse bloemen in kristallen vaas ooit naast je bed gezet
Carry-Ann Tjong-Ayong (Paramaribo, 10 februari 1941)
Hier met de Surinaamse schrijver André Pakosie (l)
A snail is climbing up the window-sill Into your room, after a night of rain. You call me in to see and I explain That it would be unkind to leave it there: It might crawl to the floor; we must take care That no one squashes it. You understand, And carry it outside, with careful hand, To eat a daffodil.
I see, then, that a kind of faith prevails: Your gentleness is moulded still by words From me, who have trapped mice and shot wild birds, Your closest relatives and who purveyed The harshest kind of truth to many another, But that is how things are: I am your mother, And we are kind to snails.
The sheets have been laundered clean of our joint essence - a compound, not a mixture; but here are still
your forgotten pipe and tobacco, your books open on my table, your voice speaking in my poems.
Fleur Adcock (Papakura, 10 februari 1934)
De Franse schrijver, journalist en avonturier Joseph Kessel werd geboren op 10 februari 1898 in Clara, Entre Rios, Argentinië. Zie ook alle tags voor Joseph Kessel op dit blog.
Uit: Les cavaliers
Devant son regard, un plateau s'ouvrait à l'infini. La surface en était poudrée, comme d'une cendre au grain dur et grossier. Sur elle régnait la mort éblouissante des frigides soleils. Lumineuse au point de rendre toute lumière épaisse et aveugle, plus stérile que la nudité des laves noires, plus triste que les larmes des anges et plus belle que la beauté, cette plaine étalée à quinze mille pieds d'altitude n'était plus la terre des hommes. Des montagnes bordaient cet univers de steppe astrale. Elle était si près du ciel que seule la ligne des crêtes en dépassait le niveau. A cause de cela, il semblait que des dieux dont aucune religion n'avait jamais conçu la forme ni deviné les noms aient érigé contre le firmament glacé une enceinte à la mesure et à l'image de ce plateau effrayant et sublime. La muraille, il l'avaient pétrie de roche et de lumière. Dans cette substance, ils avaient forgé les repères, les instruments, les signes destinés à des voyageurs fabuleux. Vaisseaux géants de porphyre ancrés dans la neige des âges. Radeaux en corail suspendus sur l'azur. Aiguilles pareilles à des phares démesurés qui avaient pour feux, à l'usage des astres, les rayons du soleil. Parfois des dragons monstrueux et des idoles colossales surgissaient sur une écume rose pétrifiée.
As when a child on some long winter's night Affrighted clinging to its Grandam's knees With eager wond'ring and perturbed delight Listens strange tales of fearful dark decrees Muttered to wretch by necromantic spell; Or of those hags, who at the witching time Of murky midnight ride the air sublime, And mingle foul embrace with fiends of Hell: Cold Horror drinks its blood! Anon the tear More gentle starts, to hear the Beldame tell Of pretty babes, that loved each other dear, Murdered by cruel Uncle's mandate fell: Ev'n such the shiv'ring joys thy tones impart, Ev'n so thou, Siddons! meltest my sad heart!
Charles Lamb (10 februari 1775 - 27 december 1834)
Der todkranke Habicht und die leichtgläubigen Tauben
Ein Habicht lag in den letzten Zügen, Und rief, es geht mir herzlich nah, Dass ich, die Tauben zu betrügen, Im Leben stets nach Mitteln sah; Drum such ich ihnen abzubitten, Was sie bisher von mir erlitten.
Die Tauben wurden hergebeten; Es kamen ihrer auch ein Paar. Doch als sie, sicher vor Gefahr, Dem Kranken allzu nah getreten, Ihn, zur Versöhnung, selbst zu küssen, Da hat er sie noch tot gebissen.
Lernt klüger sein, ihr albern Tauben, Und seid ihn Zukunft nicht so blind, Merkt, dass den Feinden nicht zu glauben, So lange sie am Leben sind.
Sprach sy: Du bist mier nit überlägen; alein verdrüßt mich, das du so hin und wider schlumpest, an zwifell nütt lernest; lartest du werchen, wie din vatter sälig ouch than hatt! Du wirst doch kein priester; ich bin nit so sälig, das ich ein priester erzieche. Bleib also 2 oder 3 tag by iren. An eim morgent was ein grosser ryff, als man laß, uff trübell gfallen; do halff ich iren läsen und aaß der gefrornen trübell, das mich das krimmen an kam, das ich alle fiere von mier strakt, meint, ich mießte zersprungen sin. Do stůnd sy vor mier und lachet, sprach: Wilt gären, so zerspring; worumb hastz gessen? Andre vill stuken mer mecht ich an zeigen irer rüchin; sunst was sy ein erlich, redlich, from wib; das hatt iederman von iren gesagt und sy gelobet. Do ich nun mit minen zwei briedren hinweg zoch und wier über den Letschenberg giengen gägend Gastren, satztend sich mine brieder in den stozenden orten uff den schnee und fůren den berg ab.
Thomas Platter (10 februari 1499 26 januari 1582) Cover
Well, He say, real slow, I can't let you have Nettie. She too young. Don't know nothing but what you tell her. Sides, I want her to git some more schooling. Make a schoolteacher out of her. But I can let you have Celie. She the oldest anyway. She ought to marry first. She ain't fresh tho, but I spect you know that. She spoiled. Twice. But you don't need a fresh woman no how. I got a fresh one in there myself and she sick all the time. He spit, over the railing. The children git on her nerve, she not much of a cook. And she big already. Mr. ______ he don't say nothing. I stop crying I'm so surprise. She ugly. He say. But she ain't no stranger to hard work. And she clean. And God done fixed her. You can do everything just like you want to and she ain't gonna make you feed it or clothe it.
Scene uit de film van Steven Spielberg uit 1985
Mr. ______ still don't say nothing. I take out the picture of Shug Avery. I look into her eyes. Her eyes say Yeah, it bees that way sometime. Fact is, he say, I got to git rid of her. She too old to be living here at home. And she a bad influence on my other girls. She'd come with her own linen. She can take that cow she raise down there back of the crib. But Nettie you flat out can't have. Not now. Not never. Mr. ______ finally speak. Clearing his throat. I ain't never really look at that one, he say. Well, next time you come you can look at her. She ugly. Don't even look like she kin to Nettie. But she'll make the better wife. She ain't smart either, and I'll just be fair, you have to watch her or she'll give away everything you own. But she can work like a man. Mr. ______ say How old she is? He say, She near twenty. And another thing-She tell lies.
Alice Walker (Eatonton, 9 februari 1944)
De Franse schrijfster Alina Reyes (pseudoniem van Aline Patricia Nardone) werd geboren op 9 februari 1956 in Bruges. Zie ook alle tags voor Alina Reyesop dit blog.
Uit: Le boucher
Cest lautomne, il pleut, je suis une petite fille, je marche dans le parc et la tête me tourne à cause des odeurs, de leau sur ma peau et sur mes habits, là-bas sur le banc je vois un gros monsieur qui me regarde, qui me regarde si fort que je fais pipi, toute debout, je marche et je fais pipi, cest moi qui pleus tout chaud sur le parc, sur la terre, dans ma culotte, je pleus, je plais Il menleva ma robe, lentement. Puis il métendit sur le carrelage chaud et, laissant toujours couler la douche, se mit à déposer des baisers sur tout mon corps. Ses mains puissantes me soulevaient et me tournaient avec une délicatesse extrême. Ni la dureté du sol ni la force de ses doigts ne me meurtrissaient. Je me relâchai complètement. Et il me mit la pulpe de ses lèvres, lhumidité de sa langue au creux des bras, sous les seins, dans le cou, derrière les genoux, entre les fesses, il me mit sa bouche partout, dun bout à lautre du dos, à lintérieur des jambes, jusquà la racine des cheveux. Il me posa sur le dos, par terre sur les petits carreaux chauds et glissants, souleva mes reins des deux mains, les doigts fermement plaqués dans le creux, jusquà la colonne vertébrale, les pouces sur le ventre ; il mit mes jambes sur ses épaules, et porta sa langue à ma vulve. Je me cambrai brusquement. Leau de la douche me frappait des milliers de fois, tout doucement, sur le ventre et les seins. Il me léchait du vagin au clitoris, régulièrement, la bouche collée aux grandes lèvres. Mon sexe devint une surface ravinée doù ruisselait le plaisir, le monde disparut, je nétais plus que cette chair à vif, doù giclèrent bientôt de gigantesques cascades, les unes après les autres, continuellement, lune après lautre, infiniment.
Alina Reyes (Bruges, 9 februari 1956)
De Amerikaanse dichteres Amy Lowell werd geboren op 9 februari 1874 in Brookline, Massachusetts. Zie ook alle tags voor Amy Lowell op dit blog.
Dreams
I do not care to talk to you although Your speech evokes a thousand sympathies, And all my being's silent harmonies Wake trembling into music. When you go It is as if some sudden, dreadful blow Had severed all the strings with savage ease. No, do not talk; but let us rather seize This intimate gift of silence which we know. Others may guess your thoughts from what you say, As storms are guessed from clouds where darkness broods. To me the very essence of the day Reveals its inner purpose and its moods; As poplars feel the rain and then straightway Reverse their leaves and shimmer through the woods.
Before Dawn
Life! Austere arbiter of each man's fate, By whom he learns that Nature's steadfast laws Are as decrees immutable; O pause Your even forward march! Not yet too late Teach me the needed lesson, when to wait Inactive as a ship when no wind draws To stretch the loosened cordage. One implores Thy clemency, whose wilfulness innate Has gone uncurbed and roughshod while the years Have lengthened into decades; now distressed He knows no rule by which to move or stay, And teased with restlessness and desperate fears He dares not watch in silence thy wise way Bringing about results none could have guessed.
My inn was in a rather out-of-the-way district of Kamakura, and if one wished to indulge in such fashionable pastimes as playing billiards and eating ice cream, one had to walk a long way across rice fields. If one went by rickshaw, it cost twenty sen. Remote as the district was, however, many rich families had built their villas there. It was quite near the sea also, which was convenient for swimmers such as myself.
I walked to the sea every day, between thatched cottages that were old and smoke-blackened. The beach was always crowded with men and women, and at times the sea, like a public bath, would be covered with a mass of black heads. I never ceased to wonder how so many city holiday-makers could squeeze themselves into so small a town. Alone in thisnoisy and happy crowd, I managed to enjoy myself, dozing on the beach or splashing about in the water.
It was in the midst of this confusion that I found Sensei. In those days, there were two tea houses on the beach. For no particular reason, I had come to patronize one of them. Unlike those people with their great villas in the Hase area who had their own bathing huts, we in our part of the beach were obliged to make use of these tea houses which served also as communal changing rooms. In them the bathers would drink tea, rest, have their bathing suits rinsed, wash the salt from their bodies, and leave their hats and sunshades for safe-keeping. I owned no bathing suit to change into, but I was afraid of being robbed, and so I regularly left my things in the tea house before going into the water.
Natsume Sōseki (9 februari 1867 9 december 1916)
Toen de dag ten avond kwam en de goede koelte dauwig uit de aarde en de riekende kruiden opsteeg, trad het oude pastorken in zijn lochting om er in genoeglijke peinzerij den slapenstijd te verbeiden.
Het zongeweld had zijn kracht verloren. De lichtglans werd te zwak om op den mossig-verweerden zonnewijzer in 't graspleintje het verloop der uren nog aan te teekenen. De tijd zelf scheen hier een lange pooze te verademen.
Het pastorken was welgeluimd en rustig, want zijn huisplaag, de oude maarte Fiete, zou zijn stille fantazijen nu zeker niet als brekespel komen storen. Ze had het binnen te druk met de kokernage voor de Schaerdycksche kermis, die morgen gevierd zou worden, ter eere van Sint Donaas, patroon der heerlijkheid.
Blij-ontvankelijk genoot het pastorken de vredige weelde van zijn bloeiende lapken gronds, en uit de doening van de bloemekens en eenige late kerfdierkens er om heen leidde zijn goedig bespiegelende geest, als uit een boek vol zinrijke exempelen, allerlei gelijkenissen af, waarin heel de kleine wereld van zijn parochianen, met al hun deugden en zondige zwakheden, heropleefde.
Venushartekens menigerhande, rozigrood; muurklokskens, die de oogen sloegen met schelle oranjevlekken; vingerhoeden van gloeiend karmozijn; en kullekenskruid met zotskappekens lieten in schetterende kleurenkrioeling hun bengelkelken en beier-bellen op het dartel avondwindeken ijdel-tuitig dansen, terwijl, even overvloedig, de genoffelkens en de Spaansche jennettekens, bloemekens van wereldschen lust, lonkten en pronkten als dochterkens van Babylon, bestoven en besprenkeld met welriekende poederkens en gedistilleerde waterkens.
Maurits Sabbe (9 februari 1873 12 februari 1938)
It is three o'clock on a Saturday afternoon. He has been in the Reading Room since opening time, reading Ford's Mr Humpty Dumpty, a novel so tedious that he has to fight to stay awake. In a short while the Reading Room will close for the day, the whole great Museum will close. On Sundays the Reading Room does not open; between now and next Saturday, reading will be a matter of an hour snatched here and there of an evening. Should he soldier on until closing time, though he is racked with yawns? What is the point of this enterprise anyway?
What is the good to a computer programmer, if computer programming is to be his life, to have an MA in English literature? And where are the unrecognised masterpieces that he was going to uncover? Mr Humpty Dumpty is certainly not one of them. He shuts the book, packs up.
Outside the daylight is already waning. Along Great Russell Street he trudges to Tottenham Court Road, then south toward Charing Cross. Of the throng on the sidewalks, most are young people. Strictly speaking he is their contemporary, but he does not feel like that. He feels middle-aged, prematurely middle-aged: one of those bloodless, high-domed, exhausted scholars whose skin flakes at the merest touch. Deeper than that he is still a child ignorant of his place in the world, frightened, indecisive. What is he doing in this huge, cold city where merely to stay alive means holding tight all the time, trying not to fall?
The bookshops on Charing Cross Road stay open until six. Until six he has somewhere to go. After that he will be adrift amid the Saturday-night fun-seekers. For a while he can follow the flow, pretending he too is seeking fun, pretending he has somewhere to go, someone to meet; but in the end he will have to give up and catch the train back to Archway station and the solitude of his room.
Verleumdung, Lüge, Heuchelei entgegen, muß er sich während der Niederschrift dieser Andeutung sagen, daß diese Stadt, die sein ganzes Wesen durchsetzt und seinen Verstand bestimmt hat, ihm immer und vor allem in Kindheit und Jugend, in der zwei Jahrzehnte in ihr durchexistierten und durchexerzierten Verzweiflungs- als Reifezeit, eine mehr den Geist und das Gemüt verletzende, ja immer nur Geist und Gemüt mißhandelnde gewesen ist, eine ihn ununterbrochen direkt oder indirekt für nicht begangene
Vergehen und Verbrechen strafende und bestrafende und die Empfindsamkeit und Empfindlichkeit, gleich welcher Natur, in ihm niederschlagende, nicht die seinen Schöpfungsgaben förderliche. Er hat in dieser Studierzeit, die zweifellos seine entsetzlichste Zeit gewesen ist, und von dieser seiner
Studierzeit und den Empfindungen, die er in dieser Studierzeit gehabt hat, ist hier die Rede, für den Rest seines Lebens einen hohen Preis und wahrscheinlich die Höchstsumme zahlen müssen. Diese Stadt hat die ihm von seinen Vorfahren überkommene Zuneigung und Liebe als Vorauszuneigung und
Vorausliebe seinerseits nicht verdient und ihn immer und zu allen Zeiten und in allen Fällen bis zum heutigen Tage zurückgewiesen, abgestoßen, ihn jedenfalls vor den schutzlosen Kopf gestoßen. Hätte ich nicht diese letzten Endes den schöpferischen Menschen von jeher verletzende und verhetzende und am Ende immer vernichtende Stadt, die mir durch meine Eltern gleichzeitig Mutter- und Vaterstadt ist, von einem Augenblick auf den ändern, und zwar in dem entscheidenden lebensrettenden Augenblick der äußersten Nervenanspannung und größtmöglichen Geistesverletzunghinter mich lassen können, ich hätte, wie so viele andere schöpferische Menschen in ihr und wie so viele, die mir
verbundene und vertraute gewesen sind, diese für diese Stadt einzige bezeichnende Probe auf das Exempel gemacht und hätte mich urplötzlich umgebracht, wie sich viele in ihr urplötzlich umgebracht haben, oder ich wäre langsam und elendig in ihren Mauern und in ihrer das Ersticken und nichts
als das Ersticken betreibenden unmenschlichen Luft zugrunde gegangen, wie viele in ihr langsam und elendig zugrunde gegangen sind.
Thomas Bernhard (9 februari 1931 12 februari 1989)
That week of famed renown, When the boys in green went out to fight
The forces of the Crown.
With Mausers bold and hearts of gold
And the Countess dressed in green
And high above the G.F.O. The rebel flag was seen.
Then came ten thousand khaki coats
Our rebel boys to kill, Before they reached O'Connell Street,
Of fight they got their fill.
They'd Maxim guns and cavalry
And cannon in galore; But it's not our fault that e'er a one
Got back to England's shore.
They shot our leaders in a gaol Without a trial, they say; They murdered women and children too
Who in their cellars lay.
They dug their grave with gun and spade
To hide them from our view Because they could neither kill nor catch
The Rebels so bold and true.
May the Lord have mercy on three men
Who faced the murderous foe, There was Dixon, Sheehy-Skeffington
And McIntyre also.
'Twas in a dismal barrack cell They met their fate so cruel, Yes, they were shot with no clergy got
To prepare them for their doom.
Brendan Behan (9 februari 1923 20 maart 1964)
De Nederlandse dichter, essayist, historicus en politicus Geerten Gossaert (eig. Frederik Carel Gerretson) werd geboren in Kralingen op 9 februari 1884. Zie ook alle tags voor Geerten Gossaert op dit blog.
Thalassa
De nacht was in de eikebossen Tussen de heuv'len klaar en koel; En statig stapten onze rossen Naar 't oosten en 't verlangde doel.
Toen woei een windje in onze oren Een vreemd gemurmel, ver en veeg . . . En briesend sprong mijn ros naar voren, In onbevolen draf en steeg,
En stond ter kruine. Onbewogen, Onder de koperrode maan, Aanschouwden onze ontroerde ogen, Onmetelijk, de Oceaan!
Ista ferenda
Ach, in dit wreed bestel, Zóo ver en zóo nabij, Lief mij en lijfsgezel, Wat tusschen u en mij?
Elk hart zijn eigen pijn, Elk huis zijn eigen strijd;- Tusschen òns zal niet zijn Dan weedom en eenzaamheid.
Geerten Gossaert (9 februari 1884 - 27 oktober 1958)
Het was een rijzige figuur met kalkwitte krullen tot op de schouders die recht als een paaschkaars tusschen dag en avond te lezen stond in zijn brevier. U krijgt een goed pastoor, had de bisschop
mij gezegd en deze vaderlijke waardeering was eene voor mij niet geringe geruststelling geweest na den goedmoedigen scherts waarop een jongere generatie mijne benoeming onthaald had.
Mijn pastoor stond bekend als een der merkwaardigste typen van een schijnbaar volkomen onaardsch soort van geestelijken met sterken franschen inslag uit de laatste helft der vorige eeuw: een groot seigneur, hooghartig, onaangedaan en eenzaam; een bijna legendarischfiguur,,waarover de meestonwaarschijnlijke verhalen gingen. Het is een Bonhomme, en daar is alles mee gezegd, had
Paulus Lumens gezinspeeld, een buurtkapelaan bij wien ik mijn licht was gaan opsteken. Ik bevond mij dus in het hol van den leeuw (heb ik dat goed gezegd?) aan wien ik misschien voorjaren
door een raadselachtige lotsbeschikking gekoppeld geworden was, en eerbiedig bleef ik staan bij de deur die door de kleine, voorname huishoudster geruischloos achter mij werd dichtgedaan.De
leeuwenkop keerde zich een oogenblik naar mij toe; een sierlijk wuivende hand wees mij een zetel. Eén moment; ik ben zoo klaar zeide hij. Merci!
Zoo was de ontvangst.
Jacques Schreurs (9 februari 1893 31 januari 1966)
Gedenkplaat op de plaats van het geboortehuis in Sittard
Rahel Sanzara, Anthony Hope, Vasily Zhukovsky, Karoline Brachmann
De Duitse schrijfster, actrice en danseres Rahel Sanzara (eig. Johanna Bleschke) werd geboren op 9 februari 1894 in Jena. Zie ook alle tags voor Rahel Sanzara op dit blog.
Uit: Das verlorene Kind
Christian B. lebte in der zweiten Hälfte des vorigen Jahrhunderts als Domänenpächter auf dem Gute Treuen bei L. im nördlichen Deutschland. Er war das jüngste Kind eines wohlhabenden Bauern, und seine Heimat war im Bezirke M. des gleichen Landkreises, einige Tagereisen von Treuen entfernt. Er hatte sie schon früh verlassen.
Bei seiner Geburt waren seine beiden Brüder bereits erwachsen gewesen und hatten mit dem Vater den elterlichen Hof beherrscht. Die Mutter starb früh, er hatte sie nie gekannt.
Sein Vater hatte beschlossen, daß der jüngste Sohn studieren, Geistlicher oder Lehrer werden sollte. So kam Christian als zehnjähriges Kind in die Kreisstadt und besuchte die Schule. Er war der fleißigste Schüler von allen, das Lernen fiel ihm leicht. Er war ein ernstes, ruhiges Kind, voll Güte und Bescheidenheit, und gewann alle Menschen zu Freunden. Es war ihm gegeben, daß sein Lachen rein, seine Handlungen gut und seine Tränen freudige sein konnten. Kein Leid, keine Bitterkeit, keine Enttäuschung, die das Leben selbst für ein Kind schon birgt, traf ihn. Sein Glück war keines andern Leid. Er hatte nie Verlangen nach der Heimat, seinen Fleiß stachelte kein quälender Ehrgeiz, sein Leben war ruhig, ohne Ziel. Er war fromm, im festen Glauben seiner Zeit erzogen, und betete in Demut, aber auch in einem unbedingten Vertrauen zu Gott.
Well thenand I must premise that I am going, perforce, to rake up the very scandal which my dear Lady Burlesdon wishes forgottenin the year 1733, George II. sitting then on the throne, peace reigning for the moment, and the King and the Prince of Wales being not yet at loggerheads, there came on a visit to the English Court a certain prince, who was afterwards known to history as Rudolf the Third of Ruritania. The prince was a tall, handsome young fellow, marked (maybe marred, it is not for me to say) by a somewhat unusually long, sharp and straight nose, and a mass of dark-red hairin fact, the nose and the hair which have stamped the Elphbergs time out of mind. He stayed some months in England, where he was most courteously received; yet, in the end, he left rather under a cloud. For he fought a duel (it was considered highly well bred of him to waive all question of his rank) with a nobleman, well known in the society of the day, not only for his own merits, but as the husband of a very beautiful wife. In that duel Prince Rudolf received a severe wound, and, recovering therefrom, was adroitly smuggled off by the Ruritanian ambassador, who had found him a pretty handful.
Scene uit de film van Richard Quine met Peter Sellers en Britt Ekland, 1979
The nobleman was not wounded in the duel; but the morning being raw and damp on the occasion of the meeting, he contracted a severe chill, and, failing to throw it off, he died some six months after the departure of Prince Rudolf, without having found leisure to adjust his relations with his wifewho, after another two months, bore an heir to the title and estates of the family of Burlesdon. This lady was the Countess Amelia, whose picture my sister-in-law wished to remove from the drawing-room in Park Lane; and her husband was James, fifth Earl of Burlesdon and twenty-second Baron Rassendyll, both in the peerage of England, and a Knight of the Garter. As for Rudolf, he went back to Ruritania, married a wife, and ascended the throne, whereon his progeny in the direct line have sat from then till this very hourwith one short interval. And, finally, if you walk through the picture galleries at Burlesdon, among the fifty portraits or so of the last century and a half, you will find five or six, including that of the sixth earl, distinguished by long, sharp, straight noses and a quantity of dark-red hair; these five or six have also blue eyes, whereas among the Rassendylls dark eyes are the commoner.
Reveal yourself, anonymous enchanter! What heaven hastens you to me? Why draw me to that promised land again That I gave up so long ago?
Was it not you who in my youth Enchanted me with such sweet dreams, Did you not whisper, long ago, Dear hopes of a guests ethereal?
Was it not you through whom all lived In golden days, in happy lands Of fragrant meadows, waters bright, Where days were merry ?neath clear skies?
Was it not you who breathed into my vernal breast Some melancholy mysteries Tormenting it with keen desire Exciting it to anxious joy?
Was it not you who bore my soul aloft Upon the inspiration of your sacred verse, Who flamed before me like a holy vision, Initiating me into life's beauty?
In hours lost, hours of secret grief, Did you not always murmur to my heart, With happy comfort soothe it And nurture it with quiet hope?
Did not my soul forever heed you In all the purest moments of my life When'ere it glimpsed fate's sacred essence With only God to witness it?
What news bring you, O, my enchantress? Or will you once more call in dreams Awaken futile thoughts of old, Whisper of joy and then fall silent?
O spirit, bide with me awhile; O, faithful friend, haste not away; Stay, please become my earthly life, O, Guardian angel of my soul.
Vasily Zhukovsky (9 februari 1783 - 12 april 1852)
Sympathie Seelig, wenn aus des Geliebten Blicken Die verwandte Seele wiederstrahlt! Wenn sich unser Kummer und Entzücken Spiegelnd in des Freundes Auge malt;
O wie süß! wenn uns des Herzens Regung Im geliebten Auge flammenhell Aufblitzt, sympathetisch die Bewegung Durch die Pulse flieget heiß und schnell!
Wie in einem Meer voll süßer Wonne Untergeht im theuren Aug' der Blick, Und es glänzt ihm eine schöne Sonne Von der lichten Spiegelfluth zurück.
Wunderbar doch schlang die ew'ge Liebe Jenes Band, das unser Loos versüßt, Das mit mächt'gen, unaufhaltbar'n Triebe Unsre Herzen aneinander schließt!
Jeder strebt, das eigne Glück zu finden, Jeder sucht den Urquell eigner Lust; Und wo fließt er? In den heil'gen Gründen, In den Tiefen der geliebten Brust!
Karoline Brachmann (9 februari 1777 17 september 1822)