Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
03-03-2013
Heinz Knobloch, Alexandros Papadiamantis, Charles Sealsfield, William Godwin, Paul Guimard, Edmund Waller, Thomas Otway
Uit: The Seals Dirge (Vertaald door Peter Constantine)
Beneath the cliff where the waves spray and the path from Mamoyiannis's windmill descends lies the cemetery, and the area to the west, where the shore juts out and the village urchins swim from morning to night all summer long is called Kohili, "shell," as it has the shape of a shell. Toward evening old Loukena, a poor, death-singed woman, came down the path carrying a bundle of clothes under her arm, to wash the woolen blankets in the salty waves and then rinse them in the small fountain of the brackish waters that trickle from the slate rock face and empties calmly into the waves. She walked slowly, down the path, down the slope, singing a mournful dirge in a whispering voice, raising her hand to shade her eyes from the glare of the sun setting behind the mountain across the water, its rays caressing opposite her the small enclosure and the tombs, bleached, whitewashed, shining in the sun's last blaze. She thought of the five children she had buried one after the other in that threshing floor of death, that garden of decay, many years ago when she was still young. Two girls and three boys, all in their infancy. Ravenous death had scythed them down. Death finally seized her husband too, and she was left only two sons, who had moved to foreign lands. One, she had been told, had gone to Australia. He had not sent a letter in three years. She had no idea what had become of him. The other, the younger, traveled the Mediterranean on ships, and still remembered her from time to time. She was also left a daughter, married now with half a dozen children.
Alexandros Papadiamantis (3 maart 1851 3 januari 1911)
»Und warum soll es nicht?« fragte wieder eine Stimme.
»Ich gebe die Frage zurück, Sir! Warum soll es?«
»Es ist ein integrierender Teil Louisianas.«
»Um Vergebung! Seht den Bericht der Kommissäre bei Abschluß des Ankaufes Louisianas und der Zession Floridas an, und ihr werdet finden, daß Frankreich nie in den Sinn kam, den Rio del Norte anzusprechen, und daß Spanien, bloß um vor euch Ruhe zu haben, eure Ansprüche durch Florida befriedigte. Ihr seid in jeder Hinsicht vollkommen zufriedengestellt.«
»Er ist kein Bürger«, murmelten wieder die einen.
»Wer ist er?« die anderen.
»Ein kecker Bursche auf alle Fälle«, die dritten.
»Und wer«, schrie wieder die heftige Stimme, »und wer wer hat Texas bevölkert? Wem hat es seine Unabhängigkeit zu verdanken als uns, den südlichen Staaten, seinen Nachbarn?«
»Ah, das ist eine andere Frage, Oberst Oakley, aber ich glaube, Nachbarschaft und Konvenienz entscheiden hier doch nicht allein.«
»Und was entscheidet, General Burnslow?« fielen nun ein Dutzend Stimmen ein, »wer soll entscheiden? Wer? Der Norden? Sollen wir uns vom Norden vorschreiben lassen?«
»Vom alten Weibe Adams?« schrien die einen.
»Oder dem langweiligen Webster?«
»Oder dem pedantisch schulmeisterlichen Everett?«
»Weder von dem einen noch dem andern, sondern vom südländischen Gerechtigkeitssinne, der da sagt: Wir haben kein Recht auf Texas!« sprach der General.
Charles Sealsfield (3 maart 1793 26 mei 1864)
Beeld in het Národní park Podyjí bij Znojmo.
De Engelse schrijver, journalist, econoom en politiek filosoof. William Godwin werd geboren in Wisbech in Cambridgeshire op 3 maart 1756. Zie ook alle tags voor William Godwinop dit blog.
Uit: Italian Letters
The breast of my Rinaldo swells with a thousand virtuous sentiments. I am conscious of this, and I will not disgrace the confidence I ought to place in you. But your friend cannot but be also sensible, that you are full of the ardour of youth, that you are generous and unsuspecting, and that the happy gaiety of your disposition sometimes engages you with associates, that would abuse your confidence and betray your honour.
Remember, my dear lord, that you have the reputation of a long list of ancestors to sustain. Your house has been the support of the throne, and the boast of Italy. You are not placed in an obscure station, where little would be expected from you, and little would be the disappointment, though you should act in an imprudent or a vicious manner. The antiquity of your house fixes the eyes of your countrymen upon you. Your accession at so early a period to its honours and its emoluments, renders your situation particularly critical.
But if your situation be critical, you have also many advantages, to balance the temptations you may be called to encounter. Heaven has blessed you with an understanding solid, judicious, and penetrating. You cannot long be made the dupe of artifice, you are not to be misled by
the sophistry of vice. But you have received from the hands of the munificent creator a much more valuable gift than even this, a manly and a generous mind. I have been witness to many such benevolent acts of my Rinaldo as have made my fond heart overflow with rapture. I have traced
his goodness to its hiding place. I have discovered instances of his tenderness and charity, that were intended to be invisible to every human eye.
Uit: Les choses de ma vie mimportent plus que ma carriere (Interview met Jean-Paul Liegeois)
PAUL GUIMARD. Oui, un chapitre du « Mauvais Temps » est consacré à la mer. Mais dans tous mes romans précédents il n'en est pas question. On a vite fait de se faire coller une étiquette dans le dos. Quand j'ai publié « les Faux Frères», j'ai été l'écrivain du métro. Avec « Rue du Havre », je suis devenu l'écrivain de la gare Saint-Lazare. Avec « les Choses de la vie », l'écrivain de la route. Je ne suis rien de tout cela. Je suis écrivain, j'écris sur des sujets qui me passionnent. Je ne suis pas non plus un écrivain de la mer. C'est dans ma vie quotidienne que la mer a une grande place, pas dans mes livres. Pour la télévision, j'ai voulu faire ce qu' Evelyne Sullerot a appelé « une uvre-pont ». C'est-à-dire essayer de faire entrer des gens dans un monde qu'ils ne connaissent pas. Je connais par cur le monde de la pêche, j'ai beaucoup navigué avec des marins. Dans la marge étroite qui est concédée aux écrivains à la télévision, j'ai voulu faire découvrir aux téléspectateurs l'univers des pêcheurs au chalut, leur travail et leur vie. Six films d'une heure ont été tournés en Bretagne, sur un chalutier : quelle joie I J'espère avoir réussi à faire partager mon plaisir. Quant à « l'Empire des mers », c'est un livre sur une minorité, sur une dimension particulière de la vie de la mer. C'est le monde des gagneurs, de ceux qui veulent arriver avant les autres. Ils font leur course autour du monde sur un voilier, parce qu'ils ne connaissent que le bateau. Ils le font admirablement : c'est une aventure dingue, dangereuse à un point que le novice ne peut imaginer. En cela, ils sont plus près du pilote de « formule 1 » que du marin ou du plaisancier. Mais je n'ai jamais été tenté personnellement par une expérience aussi folle.
Venus her myrtle, Phoebus has her bays; Tea both excels, which she vouchsafes to praise. The best of Queens, and best of herbs, we owe To that bold nation, which the way did show To the fair region where the sun doth rise, Whose rich productions we so justly prize. The Muse's friend, tea does our fancy aid, Repress those vapors which the head invade, And keep the palace of the soul serene, Fit on her birthday to salute the Queen.
_Pri._ No more! I'll hear no more! Be gone and leave me.
_Jaf._ Not hear me! By my suffering, but you shall! My lord, my lord! I'm not that abject wretch You think me. Patience! where's the distance throws Me back so far, but I may boldly speak In right, though proud oppression will not hear me?
_Pri._ Have you not wrong'd me?
_Jaf._ Could my nature e'er Have brook'd injustice, or the doing wrongs, I need not now thus low have bent myself To gain a hearing from a cruel father.
Wrong'd you?
_Pri._ Yes, wrong'd me! In the nicest point, The honour of my house, you've done me wrong.
You may remember (for I now will speak, And urge its baseness) when you first came home
From travel, with such hopes as made you look'd on, By all men's eyes, a youth of expectation,
Pleas'd with your growing virtue, I receiv'd you; Courted, and sought to raise you to your merits: My house, my table, nay, my fortune too, My very self, was yours; you might have us'd me To your best service; like an open friend I treated, trusted you, and thought you mine:
When, in requital of my best endeavours, You treacherously practis'd to undo me.
Dit heb ik voorzeker met vele grote mannen gemeen: dat ik in Dordrecht geboren ben. De inwoners die ik vanaf deze plaats hartelijk groet kunnen u het eenvoudige huis aanwijzen: op de hoek van de Jan de Witstraat en het oude Muntplein. Zo van buiten gezien maakt
het niet de indruk dat een minister daar geboren is; dit was althans mijn indruk toen ik het jaren later bezocht. Wanneer ge de moeite wilt nemen het Muntplein over te steken en u tegenover de slagerij van Bos op te stellen, krijgt ge een goede kijk op het geheel. Het raam
links, met de ijzeren spijltjes ervoor, is de kamer waar ik geboren ben. De gedenksteen erboven is natuurlijk later aangebracht. De twee ramen daarnaast werpen het licht in een vertrek dat wij gewoonlijk het Kabinet noemden, vanwege het kleine eikenhouten bureau waaraan mijn vader te werken placht, wanneer zijn aanwezigheid niet op het stadhuis vereist werd. Hij vervulde daar de plaats van gemeentesecretaris, een woord dat wij moeilijk konden uitspreken. Zozeer waren wij destijds van zijn hoge positie en onmisbaarheid doordrongen, dat, toen hij een keer met verkoudheid in bed lag, wij verbaasd waren het verkeer op straat gewoon te zien doorgaan.
Naast het Kabinet, dat is dus het laatste raam rechts, bevond zich mijn slaapkamertje, sindsdien geheel verbouwd en veranderd; doch, naar ik hoor, zijn er reeds stappen gedaan alles in de vorige toestand te restaureren.
De dag dat ik het eerste licht zag, was een zeer bewogene. Het ministerie Brouwer-Kortenhoef was juist de vorige avond gevallen op een onderwijswet en s ochtends om acht uur kwam de mare hiervan tegelijk met het bericht van mijn geboorte het Kabinet binnen, het eerste door de krant, het tweede door de baker.
Mijn vader schijnt een ogenblik in beraad te hebben gestaan aan welke van de twee bronnen hij het eerste zijn nieuwsgierigheid zou bevredigen, doch ten slotte zegevierde de vader in hem over de ambtenaar en kwam hij naar mijn toestand informeren.
Het is een gezonde jongen, zei hij, zich over het bed van zijn vrouw buigend en haar kussend, het is een gezonde jongen en Kortenhoef is gewipt.
Godfried Bomans (2 maart 1913 - 22 december 1971)
De Nederlandse schrijver Multatuli (pseudoniem van Eduard Douwes Dekker werd geboren in Amsterdam op 2 maart 1820. Zie ook alle tags voor Multatuli op dit blog.
Uit: Max Havelaar
En dan komen later weer andere leugens. Een meisjen is een engel. Wie dit het eerst ontdekte, heeft nooit zusters gehad. Liefde is een zaligheid. Men vlucht met het een of ander voorwerp naar het einde der aarde. De aarde heeft geen einden, en die liefde is ook gekheid. Niemand kan zeggen dat ik niet goed leef met myn vrouw - zy is een dochter van Last & Co, makelaars in koffi - niemand kan iets op ons huwelyk aanmerken. Ik ben lid van Artis, zy heeft een sjaallong van twee-en-negentig gulden, en van zulk een malle liefde die volstrekt aan het einde der aarde wil wonen, is toch tusschen ons nooit spraak geweest. Toen we getrouwd zyn, hebben wy een toertje naar den Haag gemaakt - ze heeft daar flanel gekocht, waarvan ik nog borstrokken draag - en verder heeft ons de liefde nooit de wereld ingejaagd. Dus: alles gekheid en leugens!
En zou myn huwelyk nu minder gelukkig wezen, dan van de menschen die zich uit liefde de tering op den hals haalden, of de haren uit het hoofd? Of denkt ge dat myn huishouden iets minder wel geregeld is, dan het wezen zou als ik voor zeventien jaar myn meisjen in verzen gezegd had dat ik haar trouwen wilde? Gekheid! Ik had dit toch even goed kunnen doen als ieder ander, want verzenmaken is een ambacht, zeker minder moeielyk dan ivoordraaien. Hoe zouden anders de ulevellen met deviezen zoo goedkoop wezen? - Frits zegt: Uhlefeldjes ik weet niet, waarom? - En vraag eens naar den prys van een stel billardballen!
Ik heb niets tegen verzen op-zichzelf. Wil men de woorden in 't gelid zetten, goed! Maar zeg niets wat niet waar is. De lucht is guur, en 't is vier uur. Dit laat ik gelden, als het werkelyk guur en vier uur is. Maar als 't kwartier voor drieën is, kan ik, die myn woorden niet in 't gelid zet, zeggen: de lucht is guur, en 't is kwartier voor drieën. De verzenmaker is door de guurheid van den eersten regel aan een vol uur gebonden.
I'm going to begin by telling you about Miss Frost. While I say to everyone that I became a writer because I read a certain novel by Charles Dickens at the formative age of fifteen, the truth is I was younger than that when I first met Miss Frost and imagined having sex with her, and this moment of my sexual awakening also marked the fitful birth of my imagination. We are formed by what we desire. In less than a minute of excited, secretive longing, I desired to become a writer and to have sex with Miss Frost -- not necessarily in that order.
I met Miss Frost in a library. I like libraries, though I have difficulty pronouncing the word -- both the plural and the singular. It seems there are certain words I have considerable trouble pronouncing: nouns, for the most part -- people, places, and things that have caused me preternatural excitement, irresolvable conflict, or utter panic. Well, that is the opinion of various voice teachers and speech therapists and psychiatrists who've treated me -- alas, without success. In elementary school, I was held back a grade due to "severe speech impairments" -- an overstatement. I'm now in my late sixties, almost seventy; I've ceased to be interested in the cause of my mispronunciations . . .
It's all the more ironic that my first library was undistinguished. This was the public library in the small town of First Sister, Vermont -- a compact red-brick building on the same street where my grandparents lived. I lived in their house on River Street -- until I was fifteen, when my mom remarried. My mother met my stepfather in a play.
The town's amateur theatrical society was called the First Sister Players; for as far back as I can remember, I saw all the plays in our town's little theater.
John Irving (Exeter, 2 maart 1942)
De Amerikaanse schrijver en journalist Thom Wolfe werd geboren op 2 maart 1930 in Richmond, Virginia. Zie ook alle tags voor Thomas Wolfe op dit blog.
Uit: Back To Blood
It was December, which in Miami Beach had only the most boring meteorological significance. Imagine a picture book with the same photograph on every page every page high noon beneath a flawless cloudless bright-blue sky on every page a tropical sun that turns those rare old birds, pedestrians, into stumpy abstract black shadows on the sidewalk on every page unending views of the Atlantic Ocean, unending meaning that every couple of blocks, if you squint at a certain angle between the gleaming pinkish butter-colored condominium towers that wall off the shining sea from clueless gawkers who come to Miami Beach thinking they can just drive down to the shore and see the beaches and the indolent recliner & umbrella people and the lapping waves and the ocean sparkling and glistening and stretching out to the horizon in a perfect 180-degree arc if you squint just right, every couple of blocks you can get a skinny, thin-as-a-ballpoint-refill, vertical glimpse of the oceanblipand its gone on every page glimpseblipand its gone on every page on every page
Fidel Castro playing jazz guitar at Birdland in New York City on April 26, 2006 his acoustic guitar made by a Japanese man living in Brazil where the mahogany for the neck of the instrument grew fingerboard crafted from imported Indian ebony the front Oregon cedar back and sides the wood of trumpet shaped blue flowered jacaranda tree the machinehead ivory tipped peg and gear assembly holding eight strings in tune precision fabricated in Japan by computer numerical controlled lathe and Fidel Castro is singing in Portuguese laughing at his own lyrics his left hand crab crawling up and down the frets his right bouncing about the strings as if he were counting the notes on an adding machine back up guitar and bass players nod and crack jokes behind his back and Fidel Castro sings about love and he sings about losing love and he sings about finding another love and he sings about the love he thought hed lost but was merely hibernating in places he had failed to look til this very instant Fidel Castro spits a bit when he sings droplets backlit by blue stage light reminiscent of time lapsed film of dogwood flower shooting pollen into the air all the while drummer accentuating downbeats on cowbell muted with duct tape and we sit at our manhole sized table exorbitantly priced drinks soaking semi circles into white linen and we listen to this Fidel Castro this Fidel Castro who in 1945 while a law student at the university of Havana followed the black spike-heeled blonde wearing that blue sequined dress into the Tropicana Club where he listened to Dizzy Gillespie completely forgetting about his date with the redhead at the communist party meeting this Fidel Castro for whom music is the revolution.
'He took in one hand an enormous rail and pointed at the road to Buda.' Ilosvai
The sun shrivels up the sparse alkali flats, parched herds of grasshoppers are grazing about - not a new blade in all the the stubble, not a handbreadth in green in all the broad meadows. A dozen laborers or so are snoring under the stack - all their work is going fine, but the big haywagons loiter there, empty or only half loaded with hay.
A lanky sweep dandles its skinny neck into the well and spies for water - imagine a giant gnat sucking the blood of old earth. Thirsty oxen mill around the through, making war on an armyt of flies. But lazybone Laczkó hangs on the hands, and who's to scoop the water up?
As far as the eye can see on bleak earth and sky, one workman alone on his feet. A whopping side- rail sways on his browny shoulder ligthly, and still not a trace of beard on his chin. He stares far, far down the road as though to depart this village and land for other fields. A live warning, you would have thought him, planted at the crossroad on a shallow hill.
Dear little brother, why stand in the blazing sun? Look, others are snoring under the hay. The kuvasz, too, is lolling there his tounge dangling out, not for all the world would he go a-mousing. Or have you never seen a whirlwind like this? It kicks up the dust for a fight, lickd the road at breakneck speed, a smoke-stack belching on the run.
Chattanooga... Pitchipoï... Le train souffle et ahane, les étincelles font des étoiles dans la nuit qui a tué les siennes. J'en ai connu des trains de nuit, de Boston à San Francisco, de Paris à Moscou, des avions, des bateaux, des limousines blanches... et la caravane du cirque de Pa', traînée par des chevaux, puis par de vieilles voitures retirées de la casse... Chattanooga... Pitchipoï... Mes souvenirs s'embrument et je voudrais dormir. Il fait froid, sur ces planches. Je ne peux pas dormir, mes voisines me gênent, ronflent, claquent des dents, me labourent les côtes. Ma' passe une main dans mes cheveux bouclés. Au loin, le train mugit son rythme de fox-trot. Je voudrais bien dormir, mais je ne le peux pas. Pourquoi suis-je si morte ? Je suis morte deux fois, sous les coups, les brimades, le travail et la faim, et je suis oubliée. Rappelez-vous de moi. Chattanooga... Pitchipoï... Le train dansait le jitterburg dans les Smoky Mountains, il est devenu fou dans les plaines de Silésie.
It is not good to be an only child, fussed over by ones parents. From seven, only one remains. Heredont stand. Theredont go. Thisdont eat. Thatdont drink. Your headcover. Your neckwrap. Your handsput away. Your nosewipe.
Oy, its no good, no good to be an only son. And the son of a rich man besides! My dad is rich. He is a moneychanger. He goes about with a sack of small change to all the shops. He changes silver into small change and small change into silver. Thats why his fingers always look black and his fingernails are broken. He toils very hard. Each day, when he comes home he is exhausted and broken. No feet, he complains to Mama, No feet, not a sign of feet.
No feet, perhaps. But he does have a fine parnuseh ["job" or "living"]. So everyone says. They envy us because we have parnuseh and more parnuseh. My mother is pleased. Me too. Paysach at my home this year for all good Jews, Ribono shel Oylum. So Mama says and thanks God that we should have such a Paysach. I do too. But when will we see it already, this Paysach?
We scarcely could wait to see Paysach, lovely dear Paysach. They dressed me in kingly raiment as is fitting for a rich mans son. But what did I get out of it? I must not leap about in the outdoors lest I catch cold. I must not fly about with all the beggars children for I am a rich mans son. Such fine clothing but with no one before whom I could show it off. A pocket full of nuts but no one with whom to play.
Its no good to be an only son, fussed over, the sole survivor from seven and a rich mans son besides.
Less than a month ago. Youd find it much changed, I think. Changed for the better, I mean.
While Wheeler, with knotted brows, concentrated on the task of getting the car-key off the ring, Sir Brian talked in a leisurely way of a new sense of comradeship which he said was breaking down class-consciousness in England and drawing people together. Your secretary calls you Brian and the liftman says: Were all in it together. I like it. I like it very much. Once or twice, while talking, he gave a slightly mischievous side-glance at Wheeler, so the others warmed to him, feeling he was one of them and on their side against the established prejudices of the Legation.
Wheeler, not listening, gave a sigh. The key had come off the ring. He gazed at it, perplexed, then set himself the more difficult task of getting it on again.
After the war we shall see a new world, Sir Brian said and smiled at the three young people, each of whom watched him with rapt, nostalgic gaze. A classless world, I should like to think.
Harriet thought how odd it was to be standing in this melancholy light, listening to this important person who had flown in that afternoon and would fly out again that nightan unreal visitant to a situation that must seem unreal to him. Yet, real or not, the other men would be left to the risk of imprisonment, torture and death.
Sir Brian suddenly interrupted his talk about England to say: So its all over here, eh? Geography defeated us. The dice were loaded against us. No one to blame. These things cant be helped.
Beweging zit er niet in: het zijn stills uit een movie; meestal stom, soms met geluid, kreten van vogels bijvoorbeeld, zelden een stem. Ze komen terug, steeds vaker: Er komen er ook wel bij.
Duizenden plaatjes in een o zo zwaartillend hoofd. Je zit er maar mee op de achterste rij van je eigen theater.
Een uit de hand gelopen haiku
Maansikkel, koud schoudertje tegen haast donkerblauw van zonnige wintermorgen.
Te klein om er mijn hoofd moe tegenaan te vlijen.
Eerder geschikt om er een hand zorgzaam omheen te leggen.
Gesteld dan dat ik groter was tot kosmische proporties uit kon dijen.
Ik zie daar, schurkend in mijn jas en trouwens onderweg naar jou, voorlopig nog van af.
Dit Eiland
Heden voelen mijn voeten zich goed in hun sokken en die weer in hun ruime maar nog niet sloffende schoenen.
Waarom dan niet de paden op, de bergen in, de velden over bij deze stad vandaan waar stegen uitlopen op steigers
niet meer door boten gebruikt. Wel kan men daar gaan staan uitkijken over het eeuwig veranderlijk zichzelf blijvende water,
ervaren dat tussen benauwenis en ruimtezucht een afgepaald maar onbeklemd domein kan liggen: dit met een dagmars af te ronden
eiland.
Jan Eijkelboom (1 maart 1926 28 februari 2008)
De Oostenrijkse schrijver, dichter en schilder Franzobel werd geboren op 1 maart 1967 in Vöcklabruck. Zie ook alle tags voor Franznobel op dit blog.
Ode auf Mailand
Mailand, meine Lieben, hat etwas Kurioses.
Schon daß es einzig ist, unwiederholbar,
macht so schnell ihm keiner nach.
Mailand, meine Lieben, hat etwas Furioses,
leicht perverses, weil es so x-beliebig kommt.
So krummbeinig. So rundherum daher.
Es schmeckt nach Marzipan und Knoblauchbrot,
nach lauen Lüftchen, Huschhuschhusch,
nach Jetzt-will-ich-nicht-alleine-sein.
Kalt ist es wie Leberkäse, ausgeraucht,
und warm wie Spucke da im Mund.
Es grinst, wenn es die Gänsehäute
die Rücken runterlaufen sieht, und weint,
wenn man ihm ungerührt entgegentritt.
Mailand, es bringt nichts, nimmt nichts mit,
ist einfach da, macht sichs bequem.
Mailand, meine Lieben, ist etwas Kurioses.
Schon daß es einzig ist, unwiederholbar,
macht so schnell ihm keiner nach.
Liebe 06
Wie ein Füller und ein Bleistift in der Schub-
Lade, liegen wir Dreissigjährigen im Hotelzimmerbett
Umschlugen, warten auf den großen Ladenöffner.
Ein Fernseher im Eck des Zimmers statt
Des Kruzifixes meint: Die Wahrheit liegt schon aufm Platz
Und grölt:
Cupblamage, Cupblamage, Cupblamage
Ball am Kappel unterm Arm, nein, Arsch
Krems an der Donau, Fladnitz Süd,
Ist rund, ist rund, ist rund, ist dreissig,
rund und frägt:
Sind Sie Epileptiker? Ja, vier Dioptrien,
ich verwechsle Hinz und Hechts,
Uben und Onten, Horn und Finten,
Dreissig und Schleissig und Ei
darum war ich Mittelstürmer jahrelang,
aber egal, das Spiel dauert 06 Minuten,
nur für den Goalie [Torhüter] ist es umgekehrt.
.
[Drehtür]
Wenn er nichts verhütet. Häusltor.
Franzobel (Vöcklabruck, 1 maart 1967)
De Engelse schrijver Jim Crace werd geboren op 1 maart 1946 in St. Albans, Hertfordshire. Zie ook alle tags voor Jim Crace op dit blog.
Uit:Quarantine
Miri's husband was shouting in his sleep, not words that she could recognize but simple, blurting fanfares of distress. When, at last, she lit a lamp to discover what was tormenting him, she saw his tongue was black scorched and sooty. Miri smelled the devil's eggy dinner roasting on his breath; she heard the snapping of the devil's kindling in his cough. She put her hand on to his chest; it was soft, damp and hot, like fresh bread. Her husband, Musa, was being baked alive. Good news.
Miri was as dutiful as she could be. She sat cross-legged inside their tent with Musa's neck resting on the pillow of her swollen ankles, his head pushed up against the new distension of her stomach, and tried to lure the fever out with incense and songs. He received the treatment that she five months pregnant, and in some discomfort deserved for herself. She wiped her husband's forehead with a dampened cloth. She rubbed his eyelids and his lips with honey water. She kept the flies away. She sang her litanies all night. But the fever was deaf. Or, perhaps, its hearing was so sharp that it had eavesdropped on Miri's deepest prayers and knew that Musa's death would not be unbearable. His death would rescue her.
In the morning Musa was as numb and dry as leather, but cussed to the last was gripping thinly on to life. His family and the other, older men from the caravan came in to kiss his forehead and mumble their regrets that they had not treated him with greater patience while he was healthy. When they had smelled and tasted the sourness of his skin and seen the ashy blackness of his mouth, they shook their heads and dabbed their eyes and calculated the extra profits they would make from selling Musa's merchandise on the sly.
Jim Crace (St. Albans, 1 maart 1946)
De Zwitserse dichter, schrijver, cabaretier en liedjesmaker Franz Hohler werd geboren op 1 maart 1943 in Biel. Zie ook alle tags voor Franz Hohler op dit blog.
Some of these qualities are already distinctly visible in the earliest French works which have come down to us the Chansons de Geste. These poems consist of several groups or cycles of narrative verse, cast in the epic mould. It is probable that they first came into existence in the eleventh and twelfth centuries; and they continued to be produced in various forms of repetition, rearrangement, and at last degradation, throughout the Middle Ages. Originally they were not written, but recited. Their authors were the wandering minstrels, who found, in the crowds collected together at the great fairs and places of pilgrimage of those early days, an audience for long narratives of romance and adventure drawn from the Latin chronicles and the monkish traditions of a still more remote past. The earliest, the most famous, and the finest of these poems is the Chanson de Roland, which recounts the mythical incidents of a battle between Charlemagne, with all his peerage, and the hosts of the Saracens. Apart from some touches of the marvellous such as the two hundred years of Charlemagne and the intervention of angels the whole atmosphere of the work is that of eleventh-century France, with its aristocratic society, its barbaric vigour, its brutality, and its high sentiments of piety and honour. The beauty of the poem lies in the grand simplicity of its style. Without a trace of the delicacy and variety of a Homer, farther still from the consummate literary power of a Virgil or a Dante, the unknown minstrel who composed the Chanson de Roland possessed nevertheless a very real gift of art. He worked on a large scale with a bold confidence. Discarding absolutely the aids of ornament and the rhetorical elaboration of words, he has succeeded in evoking with an extraordinary, naked vividness the scenes of strife and heroism which he describes.
Lytton Strachey (1 maart 1880 21 januari 1932)
Lytton Strachey, de schilder Duncan Grant en de criticus (Arthur) Clive Bell in 1922
Auf dem kurzen Weg von der Tramstation bis zur Theodorstraße 94 wurde Andrea von einem Junkie angebettelt, von einem Dealer angehauen und von einem Autofahrer angemacht. Für den Rückweg würde sie ein Taxi bestellen, auch wenn es früh am Abend war. Und es würde früh sein, das hatte sie sich fest vorgenommen. Gleich beim Betreten seiner Wohnung würde sie sagen, sie wäre beinahe nicht gekommen, so krank fühle sie sich. Im Treppenhaus roch es, wie es eben in Mietshäusern riecht um diese Zeit. Nur nicht nach Hackbraten, sondern nach Curry. Im ersten Stock standen zwei Tamilinnen in ihren halboenen Wohnungstüren und schwatzten. Im dritten wartete ein kleiner Junge auf dem Treppenabsatz und verschwand enttäuscht in der Wohnung, als er Andrea sah. Maravan erwartete sie vor seiner Wohnungstür. Er trug ein buntes Hemd und eine dunkle Hose, war frisch rasiert und frisch geduscht, gab ihr seine lange schmale Hand und sagte: »Willkommen in Maravans Curry Palace.« Er führte sie herein, nahm ihr den Wein ab und half ihr aus dem Mantel. Überall brannten Kerzen, nur da und dort sorgten ein paar Spots für eine etwas nüchterne Beleuchtung. »Die Wohnung erträgt nicht viel Licht«, erklärte er in seinem Schweizerhochdeutsch mit tamilischem Zungenschlag. Auf dem Wohnzimmerboden, keine zwanzig Zentimeter erhöht, war ein Tisch für zwei Personen gedeckt. Kissen und Tücher dienten als Sitzgelegenheit. An der Wand stand ein Hausaltar mit einer brennenden Deepam. In dessen Zentrum die Statue einer vierarmigen Göttin, die in einer Lotusblüte saß. »Lakshmi«, sagte Maravan mit einer Handbewegung, als stelle er einen weiteren Gast vor. »Weshalb hat sie vier Arme?« »Dharma, Kama, Artha und Moksha. Rechtschaenheit, Lust, Wohlstand und Erlösung.
And yet we should consider how we go forward. To feel is not enough, nor to think, nor to move nor to put your body in danger in front of an old loophole when scalding oil and molten lead furrow the walls.
And yet we should consider towards what we go forward, not as our pain would have it, and our hungry children and the chasm between us and the companions calling from the opposite shore; nor as the bluish light whispers it in an improvised hospital, the pharmaceutic glimmer on the pillow of the youth operated on at noon; but it should be in some other way, I would say like the long river that emerges from the great lakes enclosed deep in Africa, that was once a god and then became a road and a benefactor, a judge and a delta; that is never the same, as the ancient wise men taught, and yet always remains the same body, the same bed, and the same Sign, the same orientation.
I want nothing more than to speak simply, to be granted that grace. Because we've loaded even our song with so much music that it's slowly sinking and we've decorated our art so much that its features have been eaten away by gold and it's time to say our few words because tomorrow our soul sets sail.
If pain is human we are not human beings merely to suffer pain; that's why I think so much these days about the great river, this meaning that moves forward among herbs and greenery and beasts that graze and drink, men who sow and harvest, great tombs even and small habitations of the dead. This current that goes its way and that is not so different from the blood of men, from the eyes of men when they look straight ahead without fear in their hearts, without the daily tremor for trivialities or even for important things; when they look straight ahead like the traveller who is used to gauging his way by the stars, not like us, the other day, gazing at the enclosed garden of a sleepy Arab house, behind the lattices the cool garden changing shape, growing larger and smaller, we too changing, as we gazed, the shape of our desire and our hearts, at noon's precipitation, we the patient dough of a world that throws us out and kneads us, caught in the embroidered nets of a life that was as it should be and then became dust and sank into the sands leaving behind it only that vague dizzying sway of a tall palm tree
Yórgos Seféris (29 februari 1900 - 20 september 1971)
Theyd been living together a long time And were beginning to repeat each other: He was her And she was him, She was her And he was her as well, She was, she wasnt, And he was them, Or something like that.
Especially in the morning, Until theyd sorted out Who was who, From where to where, Why this was and not that, A lot of time elapsed, Time poured away like water.
Occasionally they wanted to kiss each other But realised, at some point, That they were both her Easier just to repeat.
Then theyd start yawning with fear, A yawn like soft wool, Which could even be crocheted This way: One was yawning very carefully The other was holding the ball.
Vertaald door Ted Hughes en Ioanna Russell-Gebbett
Marin Sorescu (29 februari 1936 8 december 1996)
The Author to His Body on Their Fifteenth Birthday, 29 ii 80
Theres never a dull moment in the human body. The Insight Lady Dear old equivocal and closest friend, Grand Vizier to a weak bewildered king, Now we approach The Ecclesiastean Age Where the heart is like to go off inside your chest Like a party favor, or the brain blow a fuse And the comic-book light-bulb of Idea black out Forever, the idiot balloon of speech Go blank, and we shall know, if it be knowing, The world as it was before language once again;
Mighty Fortress, maybe already mined And readying to blow up grievances About the lifetime of your servitude, The body of this death one talkative saint Wanted to be delivered of (not yet!), Aggressively asserting your ancient right To our humiliation by the bowel Or the rough justice of the elderly lechers Retiring from this incontinence to that;
Dark horse, its you weve put the money on Regardless, the parody and satire and The nevertheless forgiveness of the soul Or mind, self, spirit, will or whatever else The ever-unknowable unknown is calling itself This time aroundshall we renew our vows? How should we know by now how we might do Divorced? Homely animal, in sickness and health, For the duration; buddy, you know the drill.
Nor Steel, nor Flint alone produces fire; No spark arises till they both conspire: Nor Faith alone, nor work without is right; Salvation rises, when they both unite.
Epigram II
Zeal without Meekness, like a ship at sea, To rising storms may soon become a prey; And Meekness without Zeal is still the same, When a dead calm stops ev'ry sailor's aim.
Whereas, breakbeats have been the missing link connecting the diasporic community to its drum woven past Whereas the quantised drum has allowed the whirling mathematicians to calculate the ever changing distance between rock and stardom. Whereas the velocity of the spinning vinyl, cross-faded, spun backwards, and re-released at the same given moment of recorded history , yet at a different moment in time's continuum has allowed history to catch up with the present. We do hereby declare reality unkempt by the changing standards of dialogue. Statements, such as, "keep it real", especially when punctuating or anticipating modes of ultra-violence inflicted psychologically or physically or depicting an unchanging rule of events will hence forth be seen as retro-active and not representative of the individually determined is. Furthermore, as determined by the collective consciousness of this state of being and the lessened distance between thought patterns and their secular manifestations, the role of men as listening receptacles is to be increased by a number no less than 70 percent of the current enlisted as vocal aggressors.
Motherfuckers better realize, now is the time to self-actualize We have found evidence that hip hops standard 85 rpm when increased by a number as least half the rate of it's standard or decreased at ¾ of it's speed may be a determining factor in heightening consciousness. Studies show that when a given norm is changed in the face of the unchanging, the remaining contradictions will parallel the truth.
My parents kept me from children who were rough and who threw words like stones and who wore torn clothes. Their thighs showed through rags. They ran in the street And climbed cliffs and stripped by the country streams.
I feared more than tigers their muscles like iron And their jerking hands and their knees tight on my arms. I feared the salt coarse pointing of those boys Who copied my lisp behind me on the road.
They were lithe, they sprang out behind hedges Like dogs to bark at our world. They threw mud And I looked another way, pretending to smile, I longed to forgive them, yet they never smiled.
The Room Above the Square
The light in the window seemed perpetual When you stayed in the high room for me; It glowed above the trees through leaves Like my certainty.
The light is fallen and you are hidden In sunbright peninsulas of the sword: Torn like leaves through Europe is the peace That through us flowed.
Now I climb up alone to the high room Above the darkened square Where among stones and roots, the other Unshattered lovers are.
O Night O Trembling Night
O night O trembling night O night of sighs O night when my body was a rod O night When my mouth was a vague animal cry Pasturing on her flesh O night When the close darkness was a nest Made of her hair and filled with my eyes
(O stars impenetrable above The fragile tent poled with our thighs Among the petals falling fields of time O night revolving all our dark away)
O day O gradual day O sheeted light Covering her body as with dews Until I brushed her sealing sleep away To read once more in the uncurtained day Her naked love, my great good news.
Stephen Spender (28 februari 1909 16 juli 1995)
Cover
De Vlaamse schrijver Bart Koubaa (pseudoniem van Bart van den Bossche) werd geboren op 28 februari 1968 in Eeklo. Zie ook alle tags voor Bart Koubaa op dit blog.
Uit: De leraar
Mijn aandacht werd getrokken door een klein artikel waarin stond dat jongeren die een kracht- of vechtsport beoefenen meer dan anderen betrokken zijn bij vechtpartijen. Nee maar. Ze gebruiken ook meer wapens, spijbelen vaker en vernielen meer. Kijk eens aan. Maar kom, het is ook bewezen, althans zo blijkt uit een onderzoek waarvoor vijfhonderd jongeren tussen de elf en zeventien gedurende twee jaar gevolgd werden. Een derde van onze leerlingen is aangesloten bij een populaire kickboksclub
( )
Gisteren stond in de krant dat industriële sponsors enkel geld geven aan studies die hun goed uitkomen en dat onderzoekers hun stellingen formuleren conform de financiële belangen van de sponsor. Negatieve uitkomsten zien het licht niet. Vooral de farmaceutische industrie is een meesterfoefelaar. Als er vijftien jaar geleden in de klas één tussen zat die af en toe de boel op stelten zette, werd hij bestempeld als een kwajongen of een haantje/de/voorste, tegenwoordig is de diagnose ADHD. De pillen zijn zo licht geworden dat zowat de helft van onze leerlingen Ritaline slikt, interessant voor de economie, en die moet tot elke prijs draaien, anders komt onze sociale zekerheid op de helling en kunnen we de pillen niet terugbetaald krijgen. Verlaag met andere woorden de drempel voor de diagnose- ieder kind dat tegenspreekt of een raam aan diggelen gooit, heeft per definitie ADHD . Verlicht vervolgens de dosis van de pillen en schrijf ze voor.
Bart Koubaa (Eeklo, 28 februari 1968)
De Belgische-Franse dichter, schrijver, essayist, dramaturg en scenarioschrijver Luc Dellisse werd geboren op 28 februari 1953 in Brussel. Zie ook alle tags voor Luc Delisse op dit blog.
My daughter, Úna, wanders off to play in the forest, unafraid, her new rag doll clutched under one arm: a small fairy queen, trail- ed by her elderly knight.
At the centre, I find her beneath black hemlock, red cedar, halted on a carpet, a compost of fallen leaves, rusty haws and snowberries, knobbly chestnuts: decays autumnal weft.
She has found a dead bird which she holds up in her other hand; eyes, bright beads, but the long beak spiky, cold, twig legs crisped inwards. Why not fly? she demands
And as I kneel to explain (taking the retted corpse away) dead, she repeats, puzzled. So we bury the scant body under a mound of damp leaves, a gnomes pyre, a short barrow:
Her first funeral ceremony. Home now, I nudge gently, past the slapping branches, the shallow Pacific rain pools she loves ploutering through in her diminutive wellingtons.
Beyond the tall woods, lights of Victoria are flickering on: yellow flares of sodium under dark coastal clouds crossing Vancouver Island; dream cattle swaying home.
The summer sun drove it underground. It was not a fine river at all, but it was the only one we had and so we boasted about ithow dangerous it was in a wet winter and how dry it was in a dry summer. You can boast about anything if it's all you have. Maybe the less you have, the more you are required to boast.
The floor of the Salinas Valley, between the ranges and below the foothills, is level because this valley used to be the bottom of a hundred-mile inlet from the sea. The river mouth at Moss Landing was centuries ago the entrance to this long inland water. Once, fifty miles down the valley, my father bored a well. The drill came up first with topsoil and then with gravel and then with white sea sand full of shells and even pieces of whalebone. There were twenty feet of sand and then black earth again, and even a piece of redwood, that imperishable wood that does not rot. Before the inland sea the valley must have been a forest. And those things had happened right under our feet. And it seemed to me sometimes at night that I could feel both the sea and the redwood forest before it.
James Dean, Richard Davalos en Julie Harris in de film van Elias Kazan, 1955
On the wide level acres of the valley the topsoil lay deep and fertile. It required only a rich winter of rain to make it break forth in grass and flowers. The spring flowers in a wet year were unbelievable. The whole valley floor, and the foothills too, would be carpeted with lupins and poppies. Once a woman told me that colored flowers would seem more bright if you added a few white flowers to give the colors definition. Every petal of blue lupin is edged with white, so that a field of lupins is more blue than you can imagine. And mixed with these were splashes of California poppies. These too are of a burning colornot orange, not gold, but if pure gold were liquid and could raise a cream, that golden cream might be like the color of the poppies. When their season was over the yellow mustard came up and grew to a great height. When my grandfather came into the valley the mustard was so tall that a man on horseback showed only his head above the yellow flowers. On the uplands the grass would be strewn with buttercups, with hen-and-chickens, with black-centered yellow violets. And a little later in the season there would be red and yellow stands of Indian paintbrush. These were the flowers of the open places exposed to the sun.
John Steinbeck (27 februari 1902 - 20 december 1968)
In an island of bitter lemons Where the moons cool fevers burn From the dark globes of the fruit,
And the dry grass underfoot Tortures memory and revises Habits half a lifetime dead
Better leave the rest unsaid, Beauty, darkness, vehemence Let the old sea-nurses keep
Their memorials of sleep And the Greek seas curly head Keep its calms like tears unshed
Keep its calms like tears unshed.
Sarajevo
Bosnia. November. And the mountain roads Earthbound but matching perfectly these long And passionate self-communings counter-march, Balanced on scarps of trap, ramble or blunder Over traverses of cloud: and here they move, Mule-teams like insects harnessed by a bell Upon the leaf-edge of a winter sky,
And down at last into this lap of stone Between four cataracts of rock: a town Peopled by sleepy eagles, whispering only Of the sunburnt herdsmans hopeless ploy: A sterile earth quickened by shards of rock Where nothing grows, not even in his sleep,
Where minarets have twisted up like sugar And a river, curdled with blond ice, drives on Tinkling among the mule-teams and the mountaineers, Under the bridges and the wooden trellises Which tame the air and promise us a peace Harmless with nightingales. None are singing now.
No history much? Perhaps. Only this ominous Dark beauty flowering under veils, Trapped in the spectrum of a dying style: A village like an instinct left to rust, Composed around the echo of a pistol-shot.
Lawrence Durrell (27 februari 1912 7 november 1990)
Quelque chose en avant comme la ville la peau parcourue à lombre des buildings attendre quant aux géographies amoureuses que ce texte du savoir et des saveurs ne cache jamais ou trop le désordre des cerveaux cigarettes précises ou drague inconsolable que la ville inédite rend mon corps périlleux puisque émeute dâmes quelque chose dans lété lisse le début de lamour car klaxonnements et bruissements : cest la perte de mon identité.
"Out on the coast these days, business clubs and fraternal organizations are doing some novel fighting against the bogey of Old Man Depression. And is it fun, boys! I'll say it is!"
As the announcer spoke, the camera flashed a view of business men shouting jubilantly as they pelted each other with eggs like a crowd of school boys in a snow fight. The next shot presented the sight of huge piles of eggs guarded by shapely girls in bathing suits who filled baskets and knapsacks with eggs for ammunition. A blonde girl splattered an egg against the back of a departing warrior.
"Hot stuff," Pat whispered to Studs, while many in the theater laughed.
"Boy, that would be great fun," Ike whispered.
The laughter in the theater increased at the sight of a wobbling fat man, surrounded by enemies who subjected him to a merciless fire of eggs, spluttering and staining his white clothing.
"That's a shampoo, what's a shampoo," the announcer called with formalized enthusiasm as a detachment closed in on the fat man and broke his own basket of eggs over his head.
In a close-up, the fat man bawled like a baby, his hair matted, egg shells clinging to his face, his double chins dripping egg yolks.
"And watch this charge of the light brigade!" the announcer called as a crowd swept over the field of stricken eggs into the maw of a heavy fire. "We can't say that's not fun, and all in a novel manner which reduces the surplus of eggs, making it profitable for those who sell them. A new way of scrambling eggs, if you ask me."
Studs leaned forward, laughing. Wished he was in a fight like that.
James T. Farrell (27 februari 1904 22 augustus 1979)
Uit: The Elementary Particles (Vertaald door Frank Wynne)
Young people in France were particularly repressed, a time bomb of resentment under the legacy of Gaullist patriarchy, which, according to Jane, a single spark would be enough to detonate. For some years now, Francesco's sole pleasure had been to smoke marijuana cigarettes with very young girls attracted by the spiritual aura of the movement and then fuck them among the mandalas and the smell of incense. The girls who arrived at Big Sur were, for the most part, stupid little WASP bitches, at least half of whom were virgins. Toward the end of the sixties the flow began to dwindle and he thought that perhaps it was time to go back to Europe. He found it strange that he thought of it as "going back," since he had left Italy when he was no more than five years old. If his father had been a militant revolutionary, he was also a cultivated man, an aesthete who loved his mother tongue. This had undoubtedly left its mark on Francesco. In truth, he had always thought of Americans as idiots. He was still a handsome man, with a tanned, chiseled face and long, thick, wavy hair, but his cells had begun to reproduce in a haphazard fashion, damaging the DNA of neighboring cells and secreting toxins into the body. The specialists he consulted differed on most points, but on one they were agreed: he was dying. The cancer was inoperable and would continue inexorably to metastasize.Overall his consultants were of the opinion that he would die peacefully and, with medication, probably would not suffer any physical pain; and to date he had experienced only a general tiredness. However, he refused to accept the diagnosis; he could not even imagine accepting it. In contemporary Western soiety, death is like white noise to a man in good health; it fills his mind when his dreams and plans fade. With age, the noise becomes increasingly insistent, like a dull roar with the occasional clang. In another age it was the expectant sound of the kingdom of God, it is now an anticipation of death. Such is life.
Michel Houellebecq (Réunion, 26 februari 1958)
De Franse dichter en schrijver Victor Hugowerd geboren in Besançon (Franche-Comté) op 26 februari 1802. Zie ook alle tags voor Victor Hugo op dit blog.
En hiver la terre pleure
En hiver la terre pleure ; Le soleil froid, pâle et doux, Vient tard, et part de bonne heure, Ennuyé du rendez-vous.
Leurs idylles sont moroses. - Soleil ! aimons ! - Essayons. O terre, où donc sont tes roses ? - Astre, où donc sont tes rayons ?
Il prend un prétexte, grêle, Vent, nuage noir ou blanc, Et dit : - C'est la nuit, ma belle ! - Et la fait en s'en allant ;
Comme un amant qui retire Chaque jour son coeur du noeud, Et, ne sachant plus que dire, S'en va le plus tôt qu'il peut.
Printemps
Voici donc les longs jours, lumière, amour, délire ! Voici le printemps ! mars, avril au doux sourire, Mai fleuri, juin brûlant, tous les beaux mois amis ! Les peupliers, au bord des fleuves endormis, Se courbent mollement comme de grandes palmes ; L'oiseau palpite au fond des bois tièdes et calmes ; Il semble que tout rit, et que les arbres verts Sont joyeux d'être ensemble et se disent des vers. Le jour naît couronné d'une aube fraîche et tendre ; Le soir est plein d'amour ; la nuit, on croit entendre, A travers l'ombre immense et sous le ciel béni, Quelque chose d'heureux chanter dans l'infini.
Nuits de juin
L'été, lorsque le jour a fui, de fleurs couverte La plaine verse au loin un parfum enivrant ; Les yeux fermés, l'oreille aux rumeurs entrouverte, On ne dort qu'à demi d'un sommeil transparent.
Les astres sont plus purs, l'ombre paraît meilleure ; Un vague demi-jour teint le dôme éternel ; Et l'aube douce et pâle, en attendant son heure, Semble toute la nuit errer au bas du ciel.
't Is regen, - 't regent aan mijn ruit De regen wist mijn dromen uit En draagt mij in de droom van 't leven; Een beeld gaat om een beeld beklijft, Beeld van een lied - dat blijft, dat blijft: Het zacht en zegenend geluid Van droppelende regen.
't Is regen, - 't regent aan mijn huis - Ik luister, sprakeloos en kuis, Naar 't lied van 't ledig leven, Dat dromend van de hemel leekt En dromend weder leven kweekt Dat mild en murmelend geruis Van droppelende regen.
't Is regen, - 't regent aan mijn geest - De regen wist wat is geweest En laat maar een gerucht van leven: Een zucht, een zweem van wat muziek, De donzen vlucht van een wiek Voorbij, voorbij mijn stille geest 0 zo te mogen sterven!
Kindje
Kindje! Dat zacht met je vlasblonde popje Speelt, je rein stemmetje kan nog niet schreien, 't Lacht nu en zingt in moederlijk verblijen Tederlijk voor popje een liedje, - je kopje
Wiegt als een bloemetje, dat bij het glijen 's Avonds van de avondwind, 't zijige knopje Deint, en vleiende van de zon nog 'n dropje Krijgt van haar wijn, om welig te gedijen.
Kindje! Nu wiegt het leven je in zijn Brede armen, als een popje zo zacht, je Ogen zijn bloemen, het daglicht dat lacht je Moederlijk toe - het sterke leven wacht je,
Mocht eenmaal - o! Kindje moge altijd mijn Liefde als 'n krans muziek om je hoofdje zijn!
Adama van Scheltema (26 februari 1877 - 6 mei 1924)
1 Meandering abroad in the Lincolnshire meadows day Day and day a month perhaps, lying at night lonely, The early September evening administering a mystery, The moon executing its wavering sleight of hand, I sense the Advent of the extraordinary event, the calamiterror, Turn and encounter the mountain descending upon me The moment of terror flashes like dead powder Revealing the features of the mass as mine.
2 Time like a mountain made of my own shadow Collapsing on me, buries me in my life. It is the future, undermined by present, Failing appallingly backward. I bring The cracked escarpments hurling down, I catch The agonised glint of years in a fall of Rubble, the time clatters down with branches I hear the broken life scream and sob like me.
George Barker (26 februari 1913 27 oktober 1991)
Il va bientôt devenir le héros d'une épopée célèbre, intitulée précisément la Geste du roi Danishmend, qui décrit la conquête de Malatya, une ville arménienne située au sud-est d'Ankara, et dont la chute est considérée par les auteurs du récit comme le tournant décisif de l'islamisation de la future Turquie. Aux premiers mois de 1097, lorsque l'arrivée à Constantinople d'une nouvelle expédition franque est signalée à Kilij Arslan, la bataille de Malatya est déjà engagée. Danishmend assiège la ville, et le jeune sultan refuse l'idée que ce rival, qui a profité de la mort de son père pour occuper tout le nord-est de lAnatolie, puisse remporter une victoire aussi prestigieuse. Déterminé à l'en empêcher, il se dirige, à la tête de ses cavaliers, vers les environs de Malatya et installe son camp à proximité de celui de Danishmend pour l'intimider. La tension monte, les escarmouches se multiplient, de plus en plus meurtrières.
( )
Ensuite, c'est grâce aux conseils des émirs de l'armée qu'il a pu, par la guerre, par le meurtre ou par la ruse, récupérer une partie de l'héritage paternel. Aujourd'hui, il peut se vanter d'avoir passé plus de temps sur la selle de son cheval que dans son palais. Pourtant, à l'arrivée des Franj, rien n'est encore joué. En Asie Mineure, ses rivaux restent puissants, même si, fort heureusement pour lui, ses cousins seldjoukides de Syrie et de Perse sont absorbés par leurs propres querelles.
Amin Maalouf (Beiroet, 25 februari 1949)
De Italiaanse schrijver en vertaler Aldo Busi werd geboren op 25 februari 1948 in Montichiari, Brescia. Zie ook alle tags voor Aldo Busi op dit blog.
Uit: Standard Life of a Temporary Pantyhose Salesman (Vertaald door Ercole Guidi)
And the setting: the afternoon light darting from sky to rock to olive trees to splinters of floating steel keels; and in here, in this stagnant aquarium where nothing ever makes your blood stir, the frank smile of he of whom you are fond.
Angelo, step after step, cautious not to slip, realized that in those four days he had done nothing but follow out of the corner of his eye this withdrawn figure of a disdainful man, even when he thought he had been watching the promontory of Manerba on the shoreline down there or the hydrofoil dashing off.
He accosted him looking away, continuing to fancy him for what, effortlessly, all about him soberly soared back to his memory, which had registered full lips, long and slightly asymmetric nose, hairless chest, sticking-out ears stretching out over pulled-back hair, and the red and white colors every other day of his shorts.
Angelo struggled to conceal his general unhappiness which vortically entwined into a sense of euphoria several suddenly stirred senses.
Even on his fingertips did he perceive a notion of futurity, of that very evening.
"Oh" goes the man laconically, "I thought you were someone else."
Angelo's eyes linger upon those beautiful lips now directly regarded, and revealing teeth just yellowed by the tartar.
One more justification and the narrowing crown pokes into the gums, leaving between tooth and tooth interstices through which pass hisses of condescension, glitters of second thoughts, the expeditiousness of the «I'm sorry».
He is fascinated by that set of teeth that incinerate him word after word; it reminds him of a school trip to the Solferino- San Martino's Risorgimento Ossuary, the neutrality of the skulls not expecting all that much from the end of the world anymore.
The stereo was on and you got the idea that the singer's goloss was moving from one part of the bar to another, flying up to the ceiling and then swooping down again and whizzing from wall to wall. It was Berti Laski rasping a real starry oldie called 'You Blister My Paint'. One of the three ptitsas at the counter, the one with the green wig, kept pushing her belly out and pulling it in in time to what they called the music. I could feel the knives in the old moloko starting to prick, and now I was ready for a bit of twenty-to-one. So I yelped: 'Out out out out!' like a doggie, and then I cracked this veck who was sitting next to me and well away and burbling a horrorshow crack on the ooko or earhole, but he didn't feel it and went on with his 'Telephonic hardware and when the farfarculule gets rubadubdub'. He'd feel it all right when he came to, out of the land.
'Where out?' said Georgie.
'Oh, just to keep walking,' I said, 'and viddy what turns up, O my little brothers.'
So we scatted out into the big winter nochy and walked down Marghanita Boulevard and then turned into Boothby Avenue, and there we found what we were pretty well looking for, a malenky jest to start off the evening with. There was a doddery starry schoolmaster type veck, glasses on and his rot open to the cold nochy air. He had books under his arm and a crappy umbrella and was coming round the corner from the Public Biblio, which not many lewdies used those days. You never really saw many of the older bourgeois type out after nightfall those days, what with the shortage of police and we fine young malchickiwicks about, and this prof type chelloveck was the only one walking in the whole of the street. So we goolied up to him, very polite, and I said: 'Pardon me, brother.'
Anthony Burgess (25 februari 1917 22 november 1993)
Scene uit de voorstelling door Alexandra Spencer-Jones, The Soho Theatre, Londen, 2012
Lespace des voûtes oxygénées se poursuit au réveil des objets Cette poignée de fenêtre est une arme pendue au plafond comme les trottoirs et les mayonnaises sont anonymes Jaspire aux routes du sommeil Avec la fleur et toute la vie dun homme
Un dé court parallèlement aux oiseaux des rues jusquà ce que le soleil vieillissant tourne sept fois la langue dans sa bouche avant de parler
Le nuage poursuit toujours mon désir au fil des ufs jai erré tout un sommeil autour darbres renversés leur chair a tracé leur vie à lencre de lune
Ma paupière est fermée aux cheveux des moulins à vent
Robert Rius (25 februari 1914 - 21 juli 1944)
Rius hier helemaal links. Pyreneeën, 1933. Naast hem Charles Trenet.
De Duitse schrijver Karl May werd geboren op 25 februari 1842 in Hohenstein-Ernstthal. Zie ook alle tags voor Karl May op dit blog.
Uit: Von Bagdad nach Stambul
Im Süden von den großen syrischen und mesopotamischen Wüsteneinöden liegt, vom rothen Meere und von dem persischen Golfe umgeben, die Halbinsel Arabien, welche ihre äußerste Kante weit in das stürmereiche arabisch-indische Meer hinein erstreckt.
An drei Seiten ist dieses Land von einem zwar schmalen, aber außerordentlich fruchtbaren Küstensaume eingefaßt, welcher nach innen zu einer weiten, wüsten Hochebene emporsteigt, deren theils trübselige, theils groteske Landschaftsbilder besonders im Osten durch hohe, unwegsame Gebirgsstöcke abgeschlossen werden, zu denen ganz hauptsächlich die öden Berge von Schammar zu zählen sind.
Dieses Land, dessen Quadratmeilenzahl man heut noch nicht genau anzugeben vermag, wurde im Alterthum eingetheilt in Arabia peträa, in Arabia deserta und in Arabia felix, zu Deutsch: in das peträische, wüste und glückliche Arabien. Wenn noch öfters jetzt gewisse Geographen der Ansicht sind, daß der Ausdruck peträa abzuleiten sei von dem griechisch-lateinischen Worte, das Stein, Fels bedeutet, und deßhalb diesen Theil des Landes das steinichte Arabien nennen, so beruht das auf einer irrthümlichen Auffassung; dieser Name ist vielmehr zurückzuführen auf das alte Petra, welches die Hauptstadt dieser nördlichsten Provinz des Landes war. Der Araber nennt seine Heimat Dschesirat el Arab, während sie bei den Türken und Persern Arabistan geheißen wird. Die jetzige Eintheilung wird verschieden angegeben; die nomadisirenden Einwohner lassen jedoch nur den einzigen Unterschied der Stämme gelten.
Über diesem Lande wölbt sich ein ewig heiterer Himmel, von welchem des Nachts die Sterne rein und klar herniederblicken; durch die Bergschluchten und über die zum großen Theile noch unerforschten Wüsten-Ebenen schweift der halbwilde Sohn der Steppe auf prachtvollem Pferde oder auf unermüdlichem Kameele.
Hendrikus had er geen last van. Bram bleef op afstand staan en bewonderde het doorzettingsvermogen van het pezige beest. Hendrikus was hardhorend en na een aanval van een verongelijkte bouvier zes jaar geleden aan één oog blind. Volgens de dierenarts was Hendrikus een van de vijf oudste honden van de stad Jeffrey was de oudste, een krasse zesentwintigjarige kruising tussen een herder en bullterriër, een ongewoon exemplaar aangezien middelgrote honden meestal jonger stierven dan kleine bastaarden als Hendrikus. Elke ochtend legde Hendrikus een vaste tocht af langs de stille monumenten van Duitse zakelijkheid. Het dier volgde de lijn van een rechthoek waarin zich zes woonblokken bevonden, zijn eigen patroon, snuffelend aan lantaarnpalen, de wielen van afvalcontainers, autobanden, strategisch geplaatste struiken, zo nu en dan een andere ochtendhond. Bram had de indruk dat er tien jaar geleden veel meer honden waren. Tel Aviv was een arme stad geworden waarin honden alleen gehouden werden door het handjevol rijken dat de stad nog telde. Dus waren de honden die zij onderweg tegenkwamen op leeftijd, net als Hendrikus, bezadigd en moe geblaft. Jonge hondjes waren een zeldzaamheid en de oude werden door liefhebbende bejaarden gekoesterd alsof ze hun eigen kinderen waren. Ze stonden op de hoek van een straat die haaks op de strandboulevard lag. Aan het einde van de straat, tweehonderd meter verder in de smalle opening tussen de huizen, was een fractie van een seconde een gevechtshelikopter zichtbaar die geruisloos enkele meters boven het zand naar het zuiden schoot, richting Jaffa. Het was een nieuwe generatie met motoren die niet veel meer geluid maakten dan de vleugels van een roofvogel, de Taiwanezen hadden er twintig geleverd. Dragon Wings xr3, heetten ze, en de gelovigen hadden geëist dat ze werden omgedoopt omdat de draak een monster uit een onjoodse Aziatische mythologie was. In de volksmond heetten ze nu Chicken Wings.
Leon de Winter (s-Hertogenbosch, 24 februari 1954)
Im a regular at Jips, the Afro-Cuban bar near the fountain at Les Halles in the first arrondissement, and these days you could say Im even more of a regular than usual. Sometimes I doze off until I get woken by the clatter of chairs being stacked by Lazio the security guard whos cursing under his breath because someone did a runner and hes the one who takes the rap when its his job to sort out the riff-raff from the banlieues and not to worry about who has or hasnt settled their bill. Willy the barman tells him theres no difference between riff-raff smashing the place and a customer who hasnt paid their bill. Theyve both got it coming, even if you pull your punches with the non-payer. . .
Lately, when I show up at Jips, Roger The French-Ivorian pounces on me. Hes heard it from Paul From The Big Congo that, in order to drown my sorrows after my ex left me and to control my anger against The Hybrid, Im writing a journal at home with a typewriter I bought from a second-hand shop in Porte de Vincennes.
Take the day before yesterday, when he saw me coming he didnt even give me time to reach the spot by the bar where Paul From The Big Congo often stands to get a better view of the girls going by in Rue Saint-Denis.
He said to me: Here you are, Buttologist, just the person Ive been waiting for! Paul From The Big Congo tells me youre writing this and that and it is called Black Bazzar! So whats your little game this time? Why are you writing? I suppose you think anyone can write stories, eh? Is this some rip-off for you to claim that you are unemployed, to squeeze through the chinks in the system, to steal other peoples benefits, to dig an even deeper hole in the dole and to put the brakes on Gallic social mobility?
Alain Mabanckou (Congo-Brazzaville, 24 februari 1966)
"Tell me what time is," said Harrigan one late summer afternoon in a Madison Street bar. "I'd like to know."
"A dimension," I answered. "Everybody knows that."
"All right, granted. I know space is a dimension and you can move forward or back in space. And, of course, you keep on aging all the time."
"Elementary," I said.
"But what happens if you can move backward or forward in time? Do you age or get younger, or do you keep the status quo?"
"I'm not an authority on time, Tex. Do you know anyone who traveled in time?"
Harrigan shrugged aside my question. "That was the thing I couldn't get out of Vanderkamp, either. He presumed to know everything else."
"Vanderkamp?"
"He was another of those strange people a reporter always runs into. Lived in New Yorkdowntown, near the Bowery. Man of about forty, I'd say, but a little on the old-fashioned side. Dutch background, and hipped on the subject of New Amsterdam, which, in case you don't know, was the original name of New York City."
"Don't mind my interrupting," I cut in. "But I'm not quite straight on what Vanderkamp has to do with time as dimension."
"Oh, he was touched on the subject. He claimed to travel in it. The fact is, he invented a time-traveling machine."
"You certainly meet the whacks, Tex!"
"Don't I!" He grinned appreciatively and leaned reminiscently over the bar. "But Vanderkamp had the wildest dreams of the lot. And in the end he managed the neatest conjuring trick of them all. I was on the Brooklyn Enterprise at that time; I spent about a year there. Special features, though I was on a reporter's salary. Vanderkamp was something of a local celebrity in a minor way; he wrote articles on the early Dutch in New York, the nomenclature of the Dutch, the history of Dutch place-names, and the like. He was handy with a pen, and even handier with tools. He was an amateur electrician, carpenter, house-painter, and claimed to be an expert in genealogy."
»Sie sind fett, sie sind dumm, sie riechen abscheulich«, rief Bobo und überzog sich mit gelben Flecken. Das tat er immer, wenn er sich aufregte. Aqua fasste einen seiner Arme und kitzelte seine Saugnäpfe.
»Schnauze!«, brüllte Aqua und lachte.
»Oktopoden haben keine Schnauze, glücklicherweise.«
So ging das jeden Abend.
Bobo und Aqua kannten sich aus der Tanzstunde, die Anja, Bobos Mutter, in einem Schiffswrack draußen am Riff gab. Aqua musste sich alle Mühe geben, um beim Tanzen mit Bobo mitzuhalten. Er wirbelte elegant und ohne jemals aus dem Takt zu kommen durchs Wasser. Seine kunstvollen Überschläge waren berühmt. Aber Anja sagte, dass auch Aqua sehr biegsam sei und sehr harmonisch in ihren Bewegungen, wenn sie die Wasser trommel schlug.
Zu Hause übte Aqua im Wohnzimmer, das hatte Mama ihr erlaubt. Mama war stolz auf sie, steckte silberne Muscheln an Aquas Schwanz, flocht ihr die grünen Haare mit Perlen und Bernsteinspangen und nannte sie »mein kleiner Tanzstern«.
Aqua lebte mit ihren Eltern unter der riesigen Eisenbrücke. Keine gute Wohngegend, sagte Mama, aber Aquas Vater hatte dort einen Laden für Treibgut, und unter der Brücke war ein guter Platz, um alles aufzusammeln, was die Landbewohner ins Wasser warfen: Blechdosen, Flaschen, Schuhe, Schiffsschrauben und Anker. All die andren Nixen und Nöcke wohnten draußen im Tangwald neben dem Riff. Bobos Mutter hatte sich in der Nachbarhöhle eingerichtet, aber auch sie träumte davon, weiter hinauszuziehen, weil dort das Wasser besser war und das Futterangebot üppiger.
die ich vorbehaltlos liebe die meine zweite heimat ist die mir mehr zuversicht die mir mehr geborgenheit die mir mehr gab als die die sie angeblich sprechen
sie gab mir lessing und heine sie gab mir schiller und brecht sie gab mir leibniz und feuerbach sie gab mir hegel und marx sie gab mir sehen und hören sie gab mir hoffen und lieben eine welt in der es sich leben läßt
die in ihr verstummen sind nicht in ihr die in ihr lauthals reden halten sind nicht in ihr die in ihr ein werkzeug der erniedrigung die in ihr ein werkzeug der ausbeutung sehn sie sind nicht in ihr sie nicht meine behausung in der kälte der fremde meine behausung in der hitze des hasses meine behausung wenn mich verbiegt die bitterkeit in ihr genoß ich die hoffnung wie in meinem türkisch.
Diese Aufgabe löste er mit der linken Hand; in wenigen Monaten würde es damit vorbei sein.
Im Literaturinstitut gratulierte Direktor Alfred Kurella. Er pries dieses wundersame Alter: Mit dreißig habe einer entscheidende Lebensweichen gestellt, jetzt bestünden alle Chancen rasanten Vorwärtsdrängens.
Und das in einer phantastischen Zeit politischen Aufschwungs auf der Seite des Marxismus- Leninismus im Bunde mit der ruhmreichen Sowjetunion, in der jungen Deutschen Demokratischen Republik. Er schenkte L. eine zweibändige Ausgabe des Briefwechsels zwischen Goethe und Schiller.
Fern in Moskau fand in diesen Tagen der XX. Parteitag der Kommunistischen Partei der Sowjetunion
statt. Nikita Chruschtschow, der bullige Ukrainer, stand an der Spitze. Neues Deutschland meldete wie gewohnt: »Der Beifall steigerte sich zum Orkan, als N. A. Bulganin, N. S. Chruschtschow, L. M. Kaganowitsch, M. S. Saburow, M. A. Suslow und K. J. Woroschilow im Tagungsgebäude eintrafen«. Das Zentralorgan berichtete in der üblichen langatmigen Weise von Aufbauplänen und Siegen an allen Fronten. Überraschend immerhin: Der italienische Parteiführer Palmiro Togliatti stellte die These auf, unterschiedliche Länder könnten auf verschiedenen Wegen zum Sozialismus kommen, also nicht unbedingt durch Revolution, auch ein parlamentarischer Übergang sei möglich. Roch das nicht verdammt nach Revisionismus? Bot sich vielleicht doch ein deutscher Weg, was Anton Ackermann vermutet und nach harscher Kritik unterdessen weit von sich gewiesen hatte?
En dan natuurlijk oppermachtig: het gerucht. De historicus kan ermee volstaan, het te vermelden; zijn waarheidsgehalte te onderzoeken lijkt ons weggegooide moeite. Het bekendste is wel, dat volgens een mededeling uit Den Haag in IJmuiden een schip gereed lag voor die Joden, die naar Engeland wilden; het Comité voor Bijzondere Joodsche Belangen, in Amsterdam sinds 1933 gevestigd en in een volgend hoofdstuk nog te noemen, verbreidde dit algemeen, voor zover dat in een stad zonder telefoon mogelijk was - zonder telefoon (in verband met de oorlogstoestand afgesneden) en met geregeld luchtalarm. Iets organiseren? Liever dan na te gaan, wat men had kunnen doen, vermeldt de geschiedschrijver het wakkere initiatief van de enkele, die wat gedaan heeft. Mevrouw G. Wijsmuller-Meijer die in vijf door haar ergens vandaan getoverde touring-cars een aantal Joodse kinderen uit Duitsland en Oostenrijk, in het Burgerweeshuis ondergebracht, naar IJmuiden wist te brengen, waar zij ze zowaar op de Bodegraven kreeg, die om tien voor achten de haven verliet: had ik maar méér touring-cars gehad, dan had ik die mensen die daar gestaan hebben, tenminste nog hun redding kunnen brengen.
Ach ja, meer touring-cars, maar ook meer permissies. Die laatste waren immers óók nodig, daar waar de vluchtelingen op eigen gelegenheid probeerden weg te komen. Het leek in Amsterdam niet zo moeilijk: als men maar naar IJmuiden ging. In de herinnering van velen overweegt echter, voor zover het de weg heen betreft, de hinderlijkheid, veelal als meedogenloosheid gevoeld, van de door Nederlandse militairen en/of politie uitgeoefende controle. Voor vluchtende statenlozen was zij in vele gevallen helemaal noodlottig. Waardoor of waarom nu juist in die uren zoveel en zo diepgaande controle werd uitgeoefend? Dit in verband met Vijfde Colonne vrees? De barmhartigste verklaring vindt de geschiedschrijver in de wel eens geuite veronderstelling die in tegengestelde opdrachten de oorzaak ziet van de verwarring; de regering zou een boot hebben verzorgd en de mensen mochten niet of nauwelijks naar die boot toe.
Jacques Presser (24 februari 1899 - 30 april 1970)
Es war nach dem Abendbrod. Vier von der Jagdgesellschaft, Gutsbesitzer und Gutsbesitzerssöhne aus der Nachbarschaft, waren weggefahren. Der lange Lieutenant von Prinzhelm, der die frische Landluft der dumpfen Atmosphäre seiner Garnison so entschieden vorzog, hatte sich nicht zum ersten Mal die so freundlich angebotene Gastfreundschaft gern gefallen lassen, um so mehr, als sein Urlaub erst übermorgen früh zu Ende und morgen ein paar Kaninchenbaue frettirt werden sollten. Dann war noch ein junger Herr zurückgeblieben; das Gut seines Vaters grenzte an die diesseitigen Felder, und er pflegte deshalb die Stunde seines Aufbruchs möglichst hinauszuschieben, besonders wenn es ihm, was auffallenderweise fast jedesmal geschah, gelungen war, im Salon einen Platz neben der jüngeren der beiden Töchter vom Hause zu erobern. Diese und außerdem Otto, dessen gutes Gesicht um diese Zeit des Tages einen weltvergessenen, traumseligen Ausdruck anzunehmen pflegte, und die ältere verheirathete Tochter plauderten an dem runden Tisch in der Mitte des Zimmers. In einiger Entfernung am Kamin, in welchem mehr der Behaglichkeit als der Wärme wegen die Buchenkohlen glühten, saß in ihrem Fauteuil, das Gesicht dem Feuer zugewandt, die Frau vom Hause. Ich ging in dem großen teppichbelegten Gemache auf und ab, und blickte bald nach der scherzenden und lachenden Gesellschaft, die um den Tisch versammelt war, bald nach den dunkeln Bildern an den Wänden, den Ahnherren und Ahnfrauen der Familie, die mit ihren Geisteraugen in dasselbe Gemach schauten, wo sie als Kinder gespielt hatten und ihre Kinder hatten spielen sehen. Endlich trat ich zu der Dame am Kamin und fragte, mich an ihrer Seite niederlassend: Ich störe Sie nicht in Ihren Meditationen?
Nicht im mindesten, antwortete die Dame, oder vielmehr, wenn Sie mich stören, thun Sie es in der angenehmsten Weise. Meine Gedanken waren nicht heiter.
Woran dachten Sie?
Ihr werdet nun in wenigen Tagen uns wieder verlassen, erwiderte die Dame. Ihre Stimme zitterte; ich küßte schweigend ihre Hand, die sie zärtlich drückte.
Friedrich Spielhagen (24 februari 1829 25 februari 1911)
Da begann der Kolich-Mann in seiner fremden Sprache zu jammern. Er blickte hilfesuchend um sich, aber die Käufer waren schnell weggegangen, nur die Kinder standen noch da, und die meisten lachten, weil die Sprache des Kolich-Mannes gar so merkwürdig klang. Der hatte schließlich sogar die Hände gefaltet und streckte sie in die Höhe, wie man es sonst nur auf Bildern in der Kirche sieht. Aber der Mann mit dem Hund sagte trocken: »Nichts da! Mit solchem Gesindel muß aufgeräumt werden.« Und er packte ihn schließlich am Ellenbogen und drängte ihn vorwärts. Der Kolich-Mann streifte noch einmal das Pony und den Wagen, die bunten Bänder und die Glöckchen mit einem Blick, aber da bellte der Hund, und der Kolich-Mann ging klein und alt neben dem uniformierten Herrn zur Gemeindekanzlei. Das Pony stand ruhig vor dem Wagen bis zum Abend und wartete. Am nächsten Morgen war alles verschwunden. Und auch in den folgenden Jahren ist der Kolich-Mann nicht mehr wiedergekommen.
In den alten Zeiten, wo das Wünschen noch geholfen hat, lebte ein König, dessen Töchter waren alle schön; aber die jüngste war so schön, dass die Sonne selber, die doch so vieles gesehen hat, sich verwunderte, sooft sie ihr ins Gesicht schien. Nahe bei dem Schlosse des Königs lag ein grosser dunkler Wald, und in dem Walde unter einer alten Linde war ein Brunnen; wenn nun der Tag recht heiss war, so ging das Königskind hinaus in den Wald und setzte sich an den Rand des kühlen Brunnens - und wenn sie Langeweile hatte, so nahm sie eine goldene Kugel, warf sie in die Höhe und fing sie wieder; und das war ihr liebstes Spielwerk. Nun trug es sich einmal zu, dass die goldene Kugel der Königstochter nicht in ihr Händchen fiel, das sie in die Höhe gehalten hatte, sondern vorbei auf die Erde schlug und geradezu ins Wasser hineinrollte. Die Königstochter folgte ihr mit den Augen nach, aber die Kugel verschwand, und der Brunnen war tief, so tief, dass man keinen Grund sah. Da fing sie an zu weinen und weinte immer lauter und konnte sich gar nicht trösten. Und wie sie so klagte, rief ihr jemand zu: "Was hast du vor, Königstochter, du schreist ja, dass sich ein Stein erbarmen möchte." Sie sah sich um, woher die Stimme käme, da erblickte sie einen Frosch, der seinen dicken, hässlichen Kopf aus dem Wasser streckte. "Ach, du bist's, alter Wasserpatscher," sagte sie, "ich weine über meine goldene Kugel, die mir in den Brunnen hinabgefallen ist." - "Sei still und weine nicht," antwortete der Frosch, "ich kann wohl Rat schaffen, aber was gibst du mir, wenn ich dein Spielwerk wieder heraufhole?"
Wilhelm Grimm (24 februari 1786 16 december 1859)
Sidonie von Krosigk als prinses Sophie in de film Der Froschkönig uit 2008
My soul, so far as I understand it, has very kindly taken colour and form from the many various modes of life that self-will and an impetuous temperament have forced me to indulge in. Therefore I may say that I am free from original qualities, defects, tastes, etc. What I have I acquire, or, to speak more exactly, chance bestowed, and still bestows, upon me. I came into the world apparently with a nature like a smooth sheet of wax, bearing no impress, but capable of receiving any; of being moulded into all
shapes. Nor am I exaggerating when I say I think that I might equally have been a Pharaoh, an ostler, a pimp, an archbishop, and that in the fulfilment of the duties of each a certain measure of success would have been mine. I have felt the goad of many impulses, I have hunted many a trail; when one scent failed another was taken up, and pursued with the pertinacity of an instinct, rather than the fervour of a reasoned conviction. Sometimes, it is true, there came moments of weariness, of
despondency, but they were not enduring: a word spoken, a book read, or yielding to the attraction of environment, I was soon off in another direction, forgetful of past failures. Intricate, indeed, was the labyrinth of my desires; all lights were followed with the same ardour, all cries were eagerly responded to: they came from the right, they came from the left, from every side. But one cry was more persistent, and as the years passed I learned to follow it with increasing vigour, and my strayings grew
"Dîners de ma province! Soupe épaisse dans laquelle tient la cuiller, le brochet fourni par l'étang du domaine, énorme, onctueux mais tellement farci d'arrêtes qu'on croit avoir dans la bouche un fagot plein d'épines. Aussi personne ne dit mot. Tous ces gros cous penchés en avant et qui mâchent lentement, comme ceux des boeufs dans l'étable. Après le brochet, vient la première viande, une oie rôtie de préférence, puis la deuxième viande, en sauce celle-là, et son odeur d'herbe et de vin. Et pour finir, après les fromages que les convives mangent à la pointe de leur couteau, la tourtière aux pommes ou aux cerises selon la saison. Après, il n'y a plus qu'à entrer au salon et choisir dans ce cercle de jeunes filles en rose (avant la guerre toutes les jeunes filles à marier portaient des robes roses, du rose fade de la dragée au rose cru du jambon en tranches), parmi toutes ces jeunes filles, avec leur petit médaillon d'or sur le cou, leurs cheveux noués en chignon sur la nuque; leurs gants de filoselle et leurs mains rouges, la compagne de sa vie."
Irène Némirovsky (24 februari 1903 17 augustus 1942)
Ma foi cest fait de moi, car Isabeau Ma conjuré de lui faire un rondeau : Cela me met en une peine extrême. Quoi! treize vers, huit en EAU, cinq en ÊME! Je lui ferai aussitôt un bateau. En voilà cinq pourtant en un monceau. Faisons-en sept en invoquant Brodeau, Et puis mettons en quelques stratagèmes
Ma foi, cest fait.
Si je pouvais encor de mon cerveau Tirer cinq vers louvrage serait beau. Mais cependant me voilà dans lonzième, Et si je crois que je fais le douzième, En voilà treize ajustés de nouveau.
Depart, night, start fleeing! Come, dawn, start breaking With your face that smiling Scares away the shadow!
Sing, little bird, sing From twig to branch for the sun rises Over the green hill, over the hill green, Gladdening the grass, gladdening the springs!
Sing, merry little bird, sing; Sing so the wheat will grow, sing; Sing so the light will listen; Sing, sing for the night has fled.
II
The dark night on the switch comes severe With her mantle of sadness, With magic spells and fears, Harbinger of heartaches, Haven of regrets, Cloak to every evil, Leave!
For the darling dawn enamours Colouring the sky with auroral colours, With a semblance of gold and silver Daintily dyed scarlet, With some diamond gowns Her lover sun embroiders Among the glassy billows.
Leave, mistress in every evil! For the sun already shines on the seashells in the sand, For daylight dresses the earth with mirth, For the sun melts the frigid frost with love.
White aurora, start arriving And go knocking at the friendly doors Of those who slumber waiting for Your splendour.
Dawn's gorgeous colour You spread fond over the window panes Whereon the sun also dangles When it lies on the sea yonder A bonfire's vivid blaze, Followed by feeble, fugitive, Sad, vague glow.
Vertaald door Sasha Foreman
Rosalía de Castro (24 februari 1837 15 juli 1885)
Uit: 622 Abstürze Bungos oder Die dämonische Frau (Vertaald door Friedrich Griese)
"Ich erhielt einen Brief vom gleichen Datum, mit leicht abweichendem Inhalt, schau ihn dir bitte durch." Mit diesen Worten überreichte er Bungo einen Brief, der mit dem ersten scheinbar identisch war. Bungo begann gierig zu lesen. "Also, wenn du physisch das Weibsbild wärest, bei dem am dritten September die Laparotomie vorgenommen wurde, könnte sie dich bei all ihrer Barmherzigkeit dennoch nicht lieben, selbst wenn deine Seele absolut dieselbe geblieben wäre", sagte Bungo nach einer kurzen Pause. "Das geht mir mächtig nahe." Beide bekamen einen unwiderstehlichen Lachanfall und wälzten sich eine Zeitlang auf dem Lager des Fürsten, bis dieser ausrief: "Carrajo! Ich glaube, mir ist der Bruch aufgeplatzt." Er wickelte das Bruchband auf und musterte die kolossale Narbe auf der rechten Bauchseite. "Aber lies weiter." Bungo las laut: "Heute war ich im Theater. Werter, lieber Edgar, verzeih mir. Einer der Schauspieler hatte eine solche Ähnlichkeit mit Bungo, erinnerte mich dermaßen an seinen Mund, daß ich es nicht ausgehalten und ihm einen Brief geschrieben habe. Ich weiß, es ist nicht wesentlich, und darum schreibe ich es dir. Verzeih mir. Morgen werde ich mich wieder sammeln und weiterschreiben. Es ist zwei Uhr nachts (ich bin schon im Bett, während ich dies schreibe). Werter, lieber Edgar. Ich habe mich wieder gesammelt. Morgen werde ich Früchte malen und versuchen, mich selbst bei so unwichtigen Dingen zu bezwingen. Ich drücke Dir ganz fest die Hand, Deine Freundin Querpia."
Stanisław Witkiewicz (24 februari 1885 - 18 september 1939)
Robert Gray, César Aira, Sonya Hartnett, Maxim Februari, Toon Kortooms
De Australische dichter Robert Gray werd geboren op 23 februari 1945 in Port Macquarie. Zie ook alle tags voor Robert Gray op dit blog.
The Meatworks
Most of them worked around the slaughtering out the back, where concrete gutters crawled off heavily, and the hot, fertilizer-thick, sticky stench of blood sent flies mad, but I settled for one of the lowest-paid jobs, making mince right the furthest end from those bellowing, sloppy yards. Outside, the pigs fear made them mount one another at the last minute. I stood all day by a shaking metal box that had a chute in, and a spout, snatching steaks from a bin they kept refilling pushing them through arm-thick corkscrews, grinding around inside it, meat or not - chomping, bloody mouth - using a greasy stick shaped into a penis. When I grabbed it the first time it slipped, slippery as soap, out of my hand, in the machine that gnawed it hysterically a few moments louder and louder, then, shuddering, stopped; fused every light in the shop. Too soon to sack me - it was the first thing Id done. For a while, I had to lug gutted pigs white as swedes and with straight stick tails to the ice rooms, hang them by the hooves on hooks their dripping solidified like candle-wax or pack a long intestine with sausage meat. We got to take meat home - bags of blood; red plastic with the fat showing through. Wed wash, then out on the blue metal towards town; but after sticking your hands all day in snail-sheened flesh, you found, around the nails, there was still blood. I usually didnt take the meat. Id walk home on the shiny, white-bruising beach, in mauve light, past the town. The beach, and those startling, storm-cloud mountains, high beyond the furthest fibro houses, Id come to be with. (The only work was at this Works.) My wife carried her sandals, in the sand and beach grass, to meet me. Id scoop up shell-grit and scrub my hands, treading about through the icy ledges of the surf as she came along. We said that working with meat was like burning-off the live bush and fertilizing with rottenness, for this frail green money. There was a flaw to the analogy you felt, but one I didnt look at, then - the way those pigs stuck there, clinging onto each other.
Robert Gray (Port Macquarie,23 februari 1945)
De Argentijnse schrijver en vertaler César Aira werd geboren op 23 februari 1949 in Coronel Pringles. Zie ook alle tags voor César Aira op dit blog.
Uit:Varamo(Vertaald doorChris Andrews)
One day in 1923, in the city of Colón (Panama), a third-class clerk, having finished his work, and, since it was payday, passed by the cashiers desk to collect his monthly salary, left the Ministry in which he was employed. In the interval between that moment and the dawn of the following day, ten or twelve hours later, he completed the composition of a long poem, from the initial decision to write it up to the final period, after which there were no further additions or corrections. The self-contained nature of the interval emerges more clearly still if we take into account the fact that never, in all his fifty years, had he written or felt any inclination to write a single line of poetry, and nor would he ever again Even so, this episode would have remained private and secret had its protagonist not been Varamo, ha it not produced that celebrated masterpiece of modern Central American poetry, The Song of the Virgin Child.
( )
The races, said Cigarro, were fundamentally technical competitions, an opportunity for the fledgling automobile industry to test its innovations, and they appealed mainly to car fanatics rather than the general public, which made them rather esoteric. The race underway was a special case, because it had been promoted by the Central Administration as part of the festivities for the inauguration of the linked highways running right across the isthmus, connecting the cities of Colón and Panamá. In fact (and here he lowered his voice, as if revealing a state secret) the race had been planned, mainly, as a trap for anarchists. To them, a regularity race was a provocation; its strict regulation of time and space was bound to prove repugnant to the libertarian spirit.
He worries that one day his grandmother will forget to pick him up from school. He thinks he could walk home if he had to, though the walk would take a long time, but when he tries to travel the route in his head, the streets twine and mingle like spaghetti in a can, disorienting him in his chair. Each time the school bell signals the end of another day, he feels a chill down his spine: maybe today is the day. To be lost or forgotten or abandoned and alone are, to Adrian, terrors more carnivorous than any midnight monster lurking underneath a bed. And now there is this new fear, one that settles so comfortably among its myriad kin that it seems familiar, as if its skulked there, scarcely noticed, all along. He does not know those Metford children, but they are children just like him, just like the children he sees every day at school.
Uit: Het verschil tussen bio en grafie(Het Extra Orgaan)
Tijdens mijn overpeinzingen hierover stuitte ik toevallig op essay van Hans Groenewegen, uit zijn essaybundel Overvloed. Kritieken en kronieken over poëzie (2005). Groenewegen beschrijft hier hoe hij ooit gruwelijke ruzie kreeg met een filosoof, nota bene naar aanleiding van mijn werk. Ze bereidden samen een interview met me voor dat overigens nooit heeft plaatsgevonden - toen de strenge filosoof mij ervan betichtte ethische grenzen te hebben overschreden.
Het ging om een passage uit mijn proefschrift waarin ik het gedicht Schibboleth van Paul Celan citeerde. 'Ruf's das Schibboleth, hinaus in die Fremde der Heimat: Februar.' De strenge filosoof vond dat ik met dit Februari-citaat te ver was gegaan. Deze regels, alle regels van de door de shoah getekende dichter Celan mag je niet zo frivool op jezelf betrekken. Je mag ze überhaupt niet op jezelf betrekken. Dan ga je een grens over. Je schendt deze poëzie. Je instrumentaliseert. En hij concludeerde: Marjolijn lijdt aan betrekkingswaan.
Groenewegen werd daarom zo gruwelijk boos omdat hij betrekkingswaan niet wilde zien als een verwijt dat je maakt aan de lezer van poezie. Zonder betrekkingswaan geen poëzie. Zonder betrekkingswaan kan geen poëzie gelezen worden. Zonder betrekkingswaan ontkom je niet aan de beschikkingsmacht van hen die een boek al uit hebben voor ze het openslaan. Betrekkingswaan is een oefening in empathie.
Wij, hier in het veen, konden een dokter zeer wel gebruiken. Tot dan toe waren we, wat medische verzorging betrof, aangewezen op de stad. Het was u geraden geen niersteen, angina, buikvliesontsteking of wat voor pijnlijk ongemak te bekomen. Want liet ge een geneesheer uit de stad ontbieden, dan moest deze eerst op de landkaart zoeken waar uw nederzetting lag om vervolgens een expeditie naar uw lijdenssponde te ondernemen. Niet zelden kwam de brave medicus te laat. Ge ontwaakte plotseling aan de buitenkant van uw bewusteloosheid waar iemand zich over u heen boog. Ha, eindelijk, dacht ge verheugd, de dokter! Maar dan bleek het de heilige Petrus te zijn, rammelend met de sleutels van het Koninkrijk.
Nu kregen wij in ons midden geneesheer Edmund Angelino, wiens voorvaderen stamden uit Italië. Onze pastoor stond een helft van zijn kolossale pastorie af. De arts mocht er wonen en zijn praktijk houden. Geen mens begrijpt waarom dorpspastorieën zulke machtige bouwwerken moeten zijn. Toch zeker niet voor die ene keer in de tien jaar dat de bisschop komt vormen! Maar wij boften met die knots van een opstal. Geneesheer Angelino hoefde geen onderkomen te zoeken, niets te bouwen, niets te huren dat hem niet zinde.
Hij trok in enkele kamers die wel een kostschool hadden kunnen herbergen en begon vandaar uit ons lichamelijk welzijn te behartigen.
Zijn faam was hem vooruit gegaan. Nou krijgen we er ene! Een rauwe beer. Een die de dingen bij hun naam noemt. Die niemand ontziet. Rang en stand lapt hij aan zijn laars. Hij heeft aan kleinzieligheid een even grote hekel als aan kleinzerigheid. Hij walgt van kale kak. Voor de duivel en zijn moer niet bang. Hij durft te zeggen wat u scheelt. Ge dient zijn ruwe taal, opgedaan tussen de koppensnellers van Borneo, met ruwe taal te beantwoorden. Dat waardeert hij. Dan zijt ge zijn man.
Toon Kortooms (23 februari 1916 5 februari 1999)
Uit: Le Récit de Matsombo (Vertaald door Marie Hooghe)
« Jétais assis dans un de ces fauteuils bas en rotin à la terrasse du Dolar, sans doute le plus fréquenté des bars de Madrid, et buvais un gin-tonic. »
( )
« "En fait, c'est une longue histoire, docteur, qui commence pendant ces tristes jours de juillet 1960 - nom de Dieu ça fait vraiment déjà quatre ans ? - quand votre collègue Werther a été évacué en toute hâte de Bumba. Pour une raison qui n'en valait même pas la peine d'après moi. Enfin soit, c'était à lui d'en décider et un de mes rares principes est : ne te mêle jamais de la vie privée des autres. »
( )
« Je dois dire que cétait une justice relativement primitive : les pauvres contre les profiteurs. Une justice basée sur la jalousie et lenvie. Les profiteurs étaient en minorité, ils devaient donc payer les pots cassés. La populace régnait. Les cadavres sentassaient pêle-mêle contre le mur de la prison. Une puanteur épouvantable. A vous donner la nausée. Parfois, on narrivait plus à rien avaler. Un proverbe indigène dit : "Lendroit où pourrit léléphant, on le sent de loin." Simplement ré-pu-gnant. »
Als sie einander acht Jahre kannten (und man darf sagen: sie kannten sich gut), kam ihre Liebe plötzlich abhanden. Wie andern Leuten ein Stock oder Hut.
Sie waren traurig, betrugen sich heiter, versuchten Küsse, als ob nichts sei, und sahen sich an und wußten nicht weiter. Da weinte sie schließlich. Und er stand dabei.
Vom Fenster aus konnte man Schiffen winken. Er sagte, es wäre schon Viertel nach Vier und Zeit, irgendwo Kaffee zu trinken. Nebenan übte ein Mensch Klavier.
Sie gingen ins kleinste Cafe am Ort und rührten in ihren Tassen. Am Abend saßen sie immer noch dort. Sie saßen allein, und sie sprachen kein Wort und konnten es einfach nicht fassen.
Allein ging jedem Alles schief. Da packte sie die Wut. Sie bildeten ein Kollektiv und glaubten, nun seis gut. Sie blinzelten mit viel Geduld der Zukunft ins Gesicht. Es blieb, wies war. Was war dran schuld? Die Rechnung stimmte nicht. Addiert die Null zehntausend Mal! Rechnets nur gründlich aus! Multiplizierts mit jeder Zahl! Steht Kopf! Es bleibt euch keine Wahl: Zum Schluß kommt Null heraus.
He was my king and all that I have I owe to him. The food that I eat, the hall where I live and the swords of my men, all came from Alfred, my king, who hated me.
This story begins long before I met Alfred. It begins when I was ten years old and first saw the Danes. It was the year 866 and I was not called Uhtred then, but Osbert, for I was my fathers second son and it was the eldest who took the name Uhtred. My brother was seventeen then, tall and well built, with our familys fair hair and my fathers morose face.
The day I first saw the Danes we were riding along the sea shore with hawks on our wrists. There was my father, my fathers brother, my brother, myself and a dozen retainers. It was autumn. The sea-cliffs were thick with the last growth of summer, there were seals on the rocks, and a host of sea-birds wheeling and shrieking above us, too many to let the hawks off their leashes. We rode till we came to the criss-crossing shallows that rippled between our land and Lindisfarena, the Holy Island, and I remember staring across the water at the broken walls of the abbey . The Danes had plundered it, but that had been many years before I was born, and though there were monks living there again the monastery had never regained its former glory.
Die Arbeiter kamen mit ihrem Schild und einem hölzernen Pfosten, auf den es genagelt werden sollte, zu dem Eingang der Ortschaft, die hoch in den Bergen an der letzten Passkehre lag. Es war ein heißer Spätfrühlingstag, die Schneegrenze hatte sich schon hinauf zu den Gletscherwänden gezogen. Überall standen die Wiesen wieder in Saft und Kraft; die Wucherblume verschwendete sich, der Löwenzahn strotzte und blähte sein Haupt über den milchigen Stängeln; Trollblumen, welche wie ein eingefettet mit gelber Sahne waren, platzten vor Glück, und in strahlenden Tümpeln kleinblutiger Enziane spiegelt sich ein Himmel von unwahrscheinlichem Blau. Auch die Häuser und Gasthöfe waren wie neu: ihre Fensterläden frisch angestrichen, die Schindeldächer gut ausgebessert, die Scherenzäune ergänzt. Ein Atemzug noch: Dann würden die Fremden, die Sommergäste kommen- die Lehrerinnen, die mutigen Sachsen, die Kinderreichen, die Alpinisten, aber vor allem die Autobesitzer in ihren großen Wagen Röhr und Mercedes, Fiat und Opel, blitzend von Chrom und Glas. Das Geld würde anrollen. Alles war darauf vorbereitet. Ein Schild kam zum anderen, die Haarnadelkurve zu dem Totenkopf, Kilometerschilder und Schilder für Fußgänger: Zwei Minuten zum Cafe Alpenrose. An der Stelle, wo die Männer die Pfosten in die Erde einrammen wollten, stand ein Holzkreuz, über dem Kopf den Christus war auch ein Schild angebracht. Seine Inschrift war bis heute die gleiche, wie sie Pilatus entworfen hatte: J.N.R.I.- die Enttäuschung darüber, dass es im Grund hätte heißen sollen: er behauptet nur, dieser König zu sein, hat im Laufe der Jahrhunderte an Heftigkeit eingebüßt.
Elisabeth Langgässer (23 februari 1899 25 juli 1950)
In the morning intended to have gone to Mr. Crews to borrow some money, but it raining I forbore, and went to my Lords lodging and look that all things were well there. Then home and sang a song to my viall, so to my office and to Wills, where Mr. Pierce found me out, and told me that he would go with me to Cambridge, where Colonel Ayres regiment, to which he was surgeon, lieth. Walking in the Hall, I saw Major-General Brown, who had a long time been banished by the Rump, but now with his beard overgrown, he comes abroad and sat in the House.
To my fathers to dinner, where nothing but a small dish of powdered beef and dish of carrots; they being all busy to get things ready for my brother John to go to-morrow.
After dinner, my wife staying there, I went to Mr. Crews, and got; 5l. of Mr. Andrews, and so to Mrs. Jemimah, who now hath her instrument about her neck, and indeed is infinitely, altered, and holds her head upright. I paid her maid 40s. of the money that I have received of Mr. Andrews.
Hence home to my study, where I only wrote thus much of this days passages to this * and so out again. To White Hall, where I met with Will. Simons and Mr. Mabbot at Marshs, who told me how the House had this day voted that the gates of the City should be set up at the cost of the State. And that Major-General Browns being proclaimed a traitor be made void, and several other things of that nature.
Home for my lanthorn and so to my fathers, where I directed John what books to put for Cambridge.
After that to supper, where my Uncle Fenner and my Aunt, The. Turner, and Joyce, at a brave leg of veal roasted, and were very merry against Johns going to Cambridge. I observed this day how abominably Barebones windows are broke again last night. At past 9 oclock my wife and I went home.
Samuel Pepys (23 februari 1633 26 mei 1703)
Beeld door Karin Jonzen in Seething Lane Gardens, London.
Plus personne pas de frais inutiles ! (Il éteint un trépied, Philocôme éteint lautre.) Fais rentrer les offrandes, Philocôme.
PHILOCOME.
Oui, grand augure.
Sur lordre de Philocôme, deux esclaves emportent les offrandes dans le temple.
CALCHAS.
De piètres offrandes, en vérité deux tourterelles, une amphore de laitage, trois petits fromages, des fruits très peu, et des fleurs beaucoup. Toutes ces guirlandes nous encombrent en pure perte Il est passé, le temps des troupeaux de bufs et de moutons Voilà où en sont les sacrifices ! Les dieux sen vont ! Les dieux sen vont !
PHILOCOME.
Pas tous, seigneur ! Voyez Vénus
CALCHAS.
Elle lutte, je ne dis pas le contraire, elle lutte Jai lu dans le Moniteur de Cythère le chiffre exact des offrandes du mois dernier cest énorme !
PPHILOCOME.
Il doit faire de bonnes affaires, le grand augure de Vénus !
CALCHAS.
Le fait est quil ny en a plus que pour elle, depuis que, grâce au berger Pâris, elle a battu Junon et Pallas dans le concours du mont Ida tandis que ce pauvre
Jupiter, le père des dieux et des hommes cependant, il est dans une baisse ! Que de fleurs ! que de fleurs ! enfin tu porteras ce bouquet de roses à la petite Mégara, la joueuse de flûte qui demeure près du temple de Bacchus
Henri Meilhac (23 februari 1831 6 juli 1897)
Uitvoering van La Belle Hélène in Bordeaux, Grand-Théâtre, 2011
Keiner kam mehr zurück. Es ging lieber selber unter, als von Streichbrechern begrapscht zu werden. Yes, Sir. Wird die Mannschaft schlecht beköstigt oder schlecht behandelt, das Schiff nimmt sofort Partei für die Mannschaft und schreit in jedem Hafen die Wahrheit so laut hinaus, daß sich der Skipper die Ohren zuhalten muß und oft genug eine Hafenkommission aus dem Schlafe gescheucht wird und nicht eher zur Ruhe findet, bis sie eine Untersuchung angestellt hat. Ich glaube sicher, daß man mich für ein ganz verfressenes Subjekt hält. Aber für den Seemann ist ja das einzige, womit er sich außer seiner Beschäftigung mit dem Schiff befassen kann, das Essen. Andere Freuden hat er nicht, und hart arbeiten verursacht einen gesunden Hunger. Das Essen ist ein wichtiger Bestandteil seines Lohnes. Auf der Yorikke aber, wie sie auch laut genug hinausschrie, wurde der elendeste Fraß für die Mannschaft gegeben, den eine geizige Kompanie und ein Skipper, der auf Nebenverdienste sehen mußte, nur herstellen konnte, um die Mannschaft eben gerade noch am Leben zu erhalten. Wie der Skipper selbst beschaffen war, verriet Yorikke jedem, der die Sprache eines Schiffes verstand. Er trank gern, aber nur gute Tropfen; er aß gern, aber nur gute Dinge; er stahl, wo er nur stehlen konnte; er machte Nebengeschäfte, mit wem er nur konnte und auf wessen Kosten er nur konnte. Im übrigen war ihm alles sehr gleichgültig, und er belästigte die Mannschaft persönlich nur wenig. Er belästigte sie auf dem Umwege über die Offiziere und die Ingenieure. Die Ingenieure hätten auf Schiffen, die nicht verrückt waren, sondern normal, nicht einmal als Öler arbeiten können. Wie war es nur möglich, daß Yorikke eine Mannschaft bekam und eine Mannschaft halten konnte?
Er is nog zoo iemand geweest als Eugenie de Montijo. Wie die keizerin Eugenie kent zooals ze voor ons verschijnt in memoires en biographieën en beschouwingen van haar tijdgenooten, zal aan de echtheid van deze memoires kunnen gelooven?
O, voorwaar, de felle clericale Eugenie met haar veelbewogen leven, dat ze zoo intens heeft geleefd, zou anders geschreven hebben en anders zou de polsslag van de eeuw geklopt hebben in een werk van haar hand.
Dit droge boek met zijn eindelooze redenaties heeft Eugenie niet kunnen schrijven, een historische figuur als deze laat niet met zich sollen.
Dit werk is een poppekast.
Het is alsof men een ornamentje uit een galanteriewinkel u wil verkoopen voor een kostbaar kleinood en ga dan maar eens vergelijken en ga dan maar eens demonstreeren dat het namaak is, waardelooze namaak. Is het dan wel noodig hier verder over te praten?
Kent ge veel memoires, die allerliefste getuigenissen uit vroeger dagen, die boeken waarin men zich zoo kan verliezen, dat men wel zou willen huilen omdat het zoo onherroepelijk voorbij is en omdat we haar nooit zullen kennen, haar, die ze schreef.? Dan kent ge de bekoring die er van die boeken uitgaat maar ook de betrouwbaarheid van deze bronnen om een indruk te krijgen van een tijd. Dat is het verschil tusschen een geschiedenisboek en een gedenkschrift. Een geschiedenisboek is nooit zoo levend, het zal u vertellen, hoe het was en waarom het zoo was.
Amoene van Haersolte (23 februari 1890 - 1 augustus 1952)
FERDINAND immer noch sitzend, ohne von der Lektüre aufzusehen.
Herr hm!
BERNHARD verzagt, mit sich kämpfend. Ich brauche Geld können Sie mir 200. Taler leihen?
FERDINAND. Sie belieben zu scherzen, Herr Schlicht!
BERNHARD. Ich weiß Sie haben sie und noch mehr. Ich gebe Ihnen einen Wechsel.
FERDINAND. 'nen Wechsel? Entschuldigen Sie, das ist ein überwundener Standpunkt!
BERNHARD. Sie wissen, daß ich eine reiche Tante habe?
FERDINAND. Aber Ihre Frau Tante ist eine sehr ungemütliche Dame. Das letzte Mal, wie Sie auch nicht bei Mammon waren, und ich wegen der kleinen Nota kam, hat sie mich fast die Treppe hinuntergeworfen.
BERNHARD. Lieber Freund
FERDINAND. Da muß man sich nichts daraus machen gewiß!
Aber es paßt sich doch nicht.
BERNHARD. So wollen Sie mir nicht helfen?
David Kalisch (23 februari 1820 21 augustus 1872)
Comme il vient de porter sa pauvre femme en terre, Et quon est dhumeur noire un jour denterrement, Il entre au cabaret ; car la tristesse altère, Et les morts sont bien morts ! - cest là son sentiment.
Il se prouve en buvant que la vie est sévère ; Et, vu que tout bonheur ne dure quun moment, Il regarde finir mélancoliquement Le tabac dans sa pipe et le vin dans son verre.
Deux voisins ses amis sont là-bas chuchotant Quil ne survivra pas à la défunte, en tant Quelle était au travail aussi brave que quatre.
Et lui songe, les yeux dune larme rougis, Quil va rentrer ce soir, ivre-mort, au logis, Bien chagrin - de ny plus trouver personne à battre.
Josephin Soulary (23 februari 1815 28 maart 1891)
Omdat zijn grootvader met oprecht enthousiasme en veel vertrouwen in de vooruitgang de ss had gediend de man was niet te beroerd de handen uit de mouwen te steken, niet zon slampamper van een opa die achter zijn schrijftafel bleef zitten, af en toe een stempel onder een document zette en zich om vijf uur naar vrouw en kind haastte, nee, een gentleman, die het handwerk van de dood verstond, zonder zijn gezin daarmee lastig te vallen, een man voor wie woorden als eer en trouw nog iets betekenden, een man met een moraal, met een visie, die trouw bleef aan die visie, ook onder barre omstandigheden, toen veel van zijn makkers hun uniform uitdeden en de benen namen, hij niet, hij zei: een deugdzaam mens kent zijn taak, een deugdzaam mens leeft er niet op los, en hij schoot de laatste kogels uit zijn geweer wilde de kleinzoon met enthousiasme en vertrouwen in de vooruitgang een beweging dienen.
De jongen kwam de verdiensten van zijn grootvader bij toeval te weten, toen hij op een zondagmiddag ongevraagd geld leende van zijn moeder en papieren, fotos en een boek vond, die wat haar betreft nooit gevonden hadden mogen worden. Hij was, ook in de duisternis van de puberteit, een opgeruimd mens met een goed ontwikkeld oog voor de aangename kanten van het leven. De wolken, pasta, babys in hun wieg, de geur van wijn, etalages vol mooie kleren, tijdschriften vol prikkelende fotos, kunst die de tand des tijds had doorstaan, snelle autos en mensen, niet te vergeten, benen van mensen, armen, hoofden, haren, neuzen, handen, polsen, van die dunne, blanke polsjes die eerst roze worden in de zon, en dan langzaam rood. De jongen hield van de mensen, en zij van hem.
Het was alweer zo lang vrede in Europa toen hij geboren werd. De oorlog was ver weg, die oorlog in ieder geval, andere oorlogen ook, en tegen de tijd dat hij zich voor de vijanden van het geluk begon te interesseren, hadden deskundigen vastgesteld dat de Tweede Wereldoorlog nu eens en voor altijd een afgesloten hoofdstuk was. Een melancholisch hoofdstuk misschien, maar wel afgesloten. En daarbij, waren niet alle oorlogen melancholisch van aard? Al die slachtoffers, dat zinloze geweld, de daklozen?
Schoon d'avond valt en tussen de beide grijze gevelrijen het donker zwaar hangt als een klos en overdadig ontsteekt geen hand het licht aan de lantaarnen
Zo wentelt plots aan d'ogen u het wonder van een vreemde stad de grijze huizen van u dees' anders zo bekende stede
De zonnestralen sloegen hard aan d'aarde over dag en uit het vuur van 't rosse loof persten zij die geur der aarde daarop ons dulle zinnen de herrefst toewaarts matelik glijden
Dees' overdaad van zinnelike wondren van lichten en van geuren is zó lauw en vol dat gij niet kunt begrijpen waarom aan 't eind van deze dag geen lach zich legt over uw brede mond zoals een ree languit en lui zich aan een rotswand legt
GUIDO GEZELLE
Plant fontein scheut die schiet straal die spat tempeest over alle diepten storm over alle vlakten wilde rozelaars waaien stemmen van elzekoningen bloot Diepste verte verste diepte bloemekelk die schokt in de kelk van bei mijn palmen en lief als de madelief Als de klaproos rood o wilde papaver mijn
VROLIK LANDSCHAP
Ochtend vroeg hemel klaar er zijn aëro's van alle zijden aëro en nog een aëro lieve lieve aëro puf puf blauw
klaprozen in koren staan er zijn nog zovele bloemen blauwe vesten in de velden en er is een rooie rok
rood op blauw en blauw op blauw aëropuf aëropuf Klaas en Klaartje Klaas en Klaartje Klaar is Kees
Paul van Ostaijen (22 februari 1896 18 maart 1928)
Uit:Garden, Ashes(Vertaald door William J. Hannaher)
The little jars and glasses were just samples, specimens of the new lands at which the foolish barge of our days would be putting ashore on those summer mornings. Fresh water glistened in the glass, and we would drink it down expertly, in tiny sips, clucking like experienced tasters. We would sometimes express dissatisfaction by grimacing and coughing: the water was tasteless, greasy like rainwater, and full of autumnal sediment, while the honey had lost its color and turned thick and turbid, showing the first signs of crystallization. On rainy days, cloudy and gloomy, our fingerprints would stay on the teaspoon handle. Then, sad and disappointed, hating to get up, we would back under the covers to sleep through a day that had started out badly.
The branches of the wild chestnut trees on our street reached out to touch each other. Vault overgrown with ivylike leafage thrust in between these tall arcades. On ordinary windless days, this whole architectural structure would stand motionless, solid in its daring. From time to time the sun would hurtle its futile rays through the dense leafage. Once they had penetrated the slanting, intertwined branches, these rays would quiver for a while before melting and dripping onto the Turkish cobblestones like liquid silver. We pass underneath these solemn arches, grave and deserted, and hurry down the arteries of the city. Silence is everywhere, the dignified solemnity of a holiday morning. The postmen and salesclerks are still asleep behind the closed, dusty shutters.s we move along past the low one-story houses, we glance at each other and smile, filled with respect: the wheezings of the last sleepers are audible through the dark swaying curtains and accordion shutters. The great ships of sleep are sailing the dark Styx. At times it seems as though the engines will run down, that we are on the verge of a catastrophic failure. One engine starts to rattle, to lose its cadence, to falter, as if the ship has run aground on some underwater reef. But the damage has apparently been repaired, or possibly there had never been any damage at all. We are sailing downstream, at thirty knots.
If we turn to early Irish literature, as we naturally may, to see what sort of people the Irish were in the infancy of the race, we find ourselves wandering in delighted bewilderment through a darkness shot with lightning and purple flame. One expects the beginnings of any people to be dark; the darkness at the beginning of the story of the Irish mind is an unnatural darkness. There is somewhat too much of the supernatural about it. Alternatively we may feel that here a racial imagination has, from the start, got out of control; or we may simply say that early Irish literature is wildly romantic; or that the popular idea of the Celt as a romantic is correct; or that the nineteenth century, in exploiting this romantic quality, committed only the fault of piling on top of something already sufficiently embroidered by nature a lot of superfluous William Morris trappings. But the impression of a supernatural infusion is, I think, far and away the most important one.
The Celts sense of the Otherworld has dominated his imagination and affected his literature from the beginning. So I see him at any rate struggling, through century after century, with this imaginative domination, seeking for a synthesis between dream and reality, aspiration and experience, a shrewd knowledge of the world and a strange reluctance to cope with it, and tending always to find the balance not in an intellectual synthesis but in the rhythm of a perpetual emotional oscillation.
The highest street in the blue Moslem town skirted the edge of a cliff. She walked over to the thick protecting wall and looked down. The tide was out, and the flat dirty rocks below were swarming with skinny boys. A Moslem woman came up to the blue wall and stood next to her, grazing her hip with the basket she was carrying. She pretended not to notice her, and kept her eyes fixed on a white dog that had just slipped down the side of a rock and plunged into a crater of sea water. The sound of its bark was earsplitting. Then the woman jabbed the basket firmly into her ribs, and she looked up.
That one is a porcupine, said the woman, pointing a henna-stained finger into the basket.
This was true. A large dead porcupine lay there, with a pair of new yellow socks folded on top of it.
She looked again at the woman. She was dressed in a haik, and the white cloth covering the lower half of her face was loose, about to fall down.
I am Zodelia, she announced in a high voice. And you are Betsouls friend. The loose cloth slipped below her chin and hung there like a bib. She did not pull it up. You sit in her house and you sleep in her house and you eat in her house, the woman went on, and she nodded in agreement. Your name is Jeanie and you live in a hotel with other Nazarenes. How much does the hotel cost you?
A loaf of bread shaped like a disc flopped on to the ground from inside the folds of the womans haik, and she did not have to answer her question. With some difficulty the woman picked the loaf up and stuffed it in between the quills of the porcupine and the basket handle. Then she set the basket down on the top of the blue wall and turned to her with bright eyes.
When lovers die they blossom grapes That's why there's so much wine in love That's why I'm still drunk on you
KALI'S GALAXY
My 200 inch eyes are trained on you, my love spectroscope Breaking down your wavelengths With my oscillating ear I have painted your Portrait: ermine curled about Yonder's glistening neck
They say you are light-years Away, but they understand so Little
You are so near to me We collide Our stars erupt into supernovae An ecstatic cataclysm that Amazes astronomers
I enter your Milky Way Seeking out your suns Absorbing your heat Circumventing your orbs Radiating your nights
Once inside your heavens I hop from world to world Until I can go no longer And Z out in your dust Your new constellation Known for my shining process And fish-tailed chariot.
winter. je ziet weer de bomen door het bos, en dit licht is geen licht maar inzicht: er is niets nieuws zonder de zon.
En toch is ook de nacht niet Uitzichtloos, zo lang er sneeuw ligt Is het nooit volledig duister, nee, Er is de klaarte van een soort geloof Dat het nooit helemaal donker wordt. Zo lang er sneeuw is, is er hoop.
Taarlo
Wij lopen door het najaar met ons twee. En dat gevoel heb ik ook in de lente Wij lopen door veel bruine kroegenbruin van blaren en door veel donkerrood gemis, appellation controlée,
dat dieper wordt in de kelder van de jaren. Wij lopen door de beiger wordende bossen van Drenthe. Hoor de wind door de henna-bomen varen met een klank van hobo,de zwerver onder de instrumenten.
33, en in het midden van het donker woud des levens. En met een gevoel van nergens horen in de bossen thuis en thuis verloren.
Zullen wij later, misschien, ooit? De zomer is voorbij, er wordt niet meer gehooid. Het hier is nergens, en het nu is nooit.
Toekomst
Weggaan. En terugkomen.
Dromen. En niet meer dromen.
En niet meer weggaan.
En echte weemoed, niet om hoe het vroeger was
maar om hoe het ook vroeger nooit is geweest.
De herinnering aan wat nooit heeft bestaan.
Ik steek nog even een sigaar
niet op, drink nog even niet van een glas Marc,
wacht nog even op wat ik heb, bedachtzamer.
Want we hebben de tijd.
Je bent in mij als schemer in de kamer.
We hebben de verleden tijd.
Herman de Coninck (21 februari 1944 - 22 mei 1997)
What about it? He shakes the paper under my nose. What do I think, he asks, what should he do with an employee who spends company time in some little fantasy world. If I was in his shoes, what would I do? What would I do? The hole in my cheek, the blue-black swelling around my eyes, and the swollen red scar of Tylers kiss on the back of my hand, a copy of a copy of a copy. Speculation. Why does Tyler want ten copies of the fight club rules? Hindu cow. What I would do, I say, is Id be very careful who I talked to about this paper. I say, it sounds like some dangerous psychotic killer wrote this, and this buttoned-down schizophrenic could probably go over the edge at any moment in the working day and stalk from office to office with an Armalite AR-180 carbine gas-operated semiautomatic. My boss just looks at me. The guy, I say, is probably at home every night with a little rattail file, filing a cross into the tip of every one of his rounds. This way, when he shows up to work one morning and pumps a round into his nagging, ineffectual, petty, whining, butt-sucking, candy-ass boss, that one round will split along the filed grooves and spread open the way a dumdum bullet flowers inside you to blow a bushel load of your stinking guts out through your spine. Picture your gut chakra opening in a slow-motion explosion of sausage-casing small intestine.
Scene uit de film Fight Club uit 1999 met Brad Pitt
My boss takes the paper out from under my nose. Go ahead, I say, read some more. No really, I say, it sounds fascinating. The work of a totally diseased mind. And I smile. The little butthole-looking edges of the hole in my cheek are the same blue-black as .a dogs gums. The skin stretched tight across the swelling around my eyes feels varnished. My boss just looks at me. Let me help you, I say. I say, the fourth rule of fight club is one fight at a time. My boss looks at the rules and then looks at me. I say, the fifth rule is no shoes, no shirts in the fight. My boss looks at the rules and looks at me.
dus Maandag, tja Maandag, dat is weer Kalmpjes-aan-dag.
Not for me
Niet voor mij, de ferme stemmen, de woorden als wapens en tweede huid.
Wat moet ik met schrijvers en praters? Ik wil alleen woorden waarvoor ik
zelf niet veilig ben, die (om het nog eens te zeggen) wit niet wit licht geen licht
doorlaten, laten bestaan in mijn vluchtend en terugvluchtend lichaam.
Kil
De herfst wordt nu kil. De meeste bomen houden hun groen vol, maar de berken, van vorm en tint toch al ijl, slinken tot geesten. Hun schemerende skeletten zijn behangen met dunne gouden munten waar de zon doorheen schijnt, versleten dukaten die zullen vallen op vochtige Hollandse zandgrond.
La trame de Golden Gate serait assez classique Si elle ne déchantait pas désespérément Ses héros se déchirent sans apaisement Sans goûter de lamour la puissante musique.
Vikram Seth ose le vers contre toute prudence Mais sa forme se fond dans la grâce de lhistoire Et on est pris aux rets de son puissant vouloir Transformant le roman en symphonie immense
Lecteur tu te plieras au doux spleen narquois Que révèlent ses pages, tu en resteras coi Charmé et cornaqué le long de la corniche
De ce pont traversant destinées, idéaux Et tu remercieras le traducteur Claro Qui nous dit que « la mort attend à lhémistiche ».
Uit: No. 3. Den 3. September 1731. De Hollandsche Spectator
Onlangs heb ik by geval 't geluk gehad van kennis te maaken met een fatzoenlyk Burgerman, die, hoewel, zyne levenswyze zich laagjens by de grond houd, veel geld, door zyn naarstigheid en goed overleg verkregen, bezit. My dunkt dat by alle Volken het middelbaare slag van Menschen het beste is, en zulks meen ik wel voornamentlyk in onze landaard te hebben ondervonden. Ik wil gaaren bekennen dat ik met diergelyke lieden het liefst omga. Myn nieuwe Vriend is niet openhartig, rondborstig, oprecht; 't is de oprechtheid en openhartigheid zelfs. Niets kan goedaardiger en vriendhoudender uitgedacht worden; in zyn leedige uuren is men hem altyd welkom, voornamentlyk indien men voor een verstandig of geestryk man te boek staat 't Is echter geen man van studie, maar in zaaken, waar op hy gevat is, en in welke zyne reden, door een al te groote onderwerping aan 't gevoelen van anderen niet misleid word, van een zeer gezond oordeel; hy verstaat de Koophandel in de grond, en de wyste mannen trachten, in de neteligste omstandigheden, welke deze nutte wetenschap betreffen, zich van 's mans raad te bedienen. Schoon hy nauwlyks zyn vyftigste jaar bereikt, heeft hy alle hoofdbrekende bezigheden van de hand gewezen, om voortaan een gerust en stil leven te lyden. Op allerlei wyzen is hy mildadig, en zo hy niet ruim, en volgens zyn inkomen leeft, de reden van die zuinigheid is, dat hy noit de kunst van geld te verteeren geleerd heeft.
Justus van Effen (21 februari 1684 - 18 september 1735)
Nora Jane's mother had a darker meaner view. She thought God and other people were to blame for everything that went wrong. She thought they had gotten together to kill her beautiful black-haired husband and she was paying them back by st aying inside and drinking herself to death. Still, it wasn't her fault she was weak. Her mother had been weak before her and her mother before that. It was their habit to be weak.
Nora Jane's grandmother came from a line of women who had a habit of being strong. One of them had come to New Orleans from France as a casket girl, had sailed across the Atlantic Ocean when she was only sixteen years old, carrying all her possessions in a little casket and when she arrived had refused to marry the man to whom she was assigned. She had married a Welshman instead, a man who had been on the boat as a steward. Each generation of women was told this story in Nora Jane's grandmother's family and so they believed they were strong women with strong genes and acted accordingly. When she was about four years old Nora Jane had looked at the strong story and the weak story and decided to be strong. It was the year her father died and her grandmother sat in the swing on her porch and watched the morning glory vines open and close and the sun rise and fall and believed that God did not hate her even if he had allowed her son to die in a stupid war. Many of the men who fought with him had written her letters and she read them out loud to Nora Jane. One young man, whose name was Fraser, came and stayed for five weeks and painted the outside of the house a fresher, brighter blue and put a new floor in the kitchen of the house. Every day he sat on the porch with Nora Jane's grandmother as the sun went down and talked about the place where he lived. A place called Nebraska. When all the painting was done and the furniture put back in the kitchen, he kissed Nora Jane and her grandmother good-bye and went off to see his own family. After he was gone Nora Jane and her grandmother would talk about him. "Where's Fraser gone?" Nora Jane would ask.
Der Anruf kam, als ich vierzehn war. Ich wohnte seit einem Jahr nicht mehr bei meiner Mutter und meinen Schwestern, sondern bei Freunden in Berlin. Eine fremde Stimme meldete sich, der Mann nannte seinen Namen, sagte mir, er lebe in Berlin, und fragte, ob ich ihn kennen lernen wolle. Ich zögerte, ich war mir nicht sicher. Zwar hatte ich schon viel über solche Treffen gehört und mir oft vorgestellt, wie so etwas wäre, aber als es soweit war, empfand ich eher Unbehagen.
Wir verabredeten uns. Er trug Jeans, Jacke und Hose. Ich hatte mich geschminkt. Er führte mich ins Café Richter am Hindemithplatz und wir gingen ins Kino, ein Film von Rohmer. Unsympathisch war er nicht, eher schüchtern. Er nahm mich mit ins Restaurant und stellte mich seinen Freunden vor. Ein feines, ironisches Lächeln zog er zwischen sich und die anderen Menschen. Ich ahnte, was das Lächeln verriet. Einige Male durfte ich ihn bei seiner Arbeit besuchen. Er schrieb Drehbücher und führte Regie bei Filmen.
Ich fragte mich, ob er mir Geld geben würde, wenn wir uns treffen, aber er gab mir keins, und ich traute mich nicht, danach zu fragen. Schlimm war das nicht, schließlich kannte ich ihn kaum, was sollte ich da schon verlangen? Außerdem konnte ich für mich selbst sorgen, ich ging zur Schule und putzen und arbeitete als Kindermädchen. Bald würde ich alt genug sein, um als Kellnerin zu arbeiten, und vielleicht würde ja auch noch eines Tages etwas Richtiges aus mir. Zwei Jahre später, der Mann und ich waren uns noch immer etwas fremd, sagte er mir, er sei krank. Er starb ein Jahr lang, ich besuchte ihn im Krankenhaus und fragte, was er sich wünsche. Er sagte mir, er habe Angst vor dem Tod und wolle es so schnell wie möglich hinter sich bringen.
Julia Franck (Oost-Berlijn, 20 februari 1970)
Oost Berlijn, Palast der Republik, begin jaren 80
Hij was inmiddels midden dertig en wat had hij bereikt? Hij was partner in een succesvol reclamebureau. Hij woonde in een mooi en ruim appartement in het centrum van Brussel. Hij was vrijgezel en werd begeerd. Als hij zijn aandeel in het agentschap zou verkopen, zou hij op voorwaarde van een sobere levensstijl kunnen rentenieren. Dit korte lijstje was de mantra waarmee hij zich steeds weer het geluk aanpraatte. Een soort rationeel geluk, louter gebaseerd op de feiten van zijn comfort.
( )
"Het jarenlange bedenken van slogans deed iets met het eigen denkpatroon, dat in steeds kortere en gevattere boodschappen de eigen werkelijkheid trachtte te vatten. Tot er uiteindelijk, bedacht hij soms spottend, slechts een uitroepteken zou overblijven."
( )
Van de weeromstuit zag Jack nu bij heel wat mannen een pronte bips, zodat hij vermoedde dat de push-up-slip, waarmee zijn bestemmingsvlucht was begonnen, ingang had gevonden. Maar waren de klassieke pantalons wel aangepast aan de iets dikkere siliconen van de nieuwe broekjes? Het leek toch of heel wat van de zich altijd voortbewegenden moeilijker liepen, of ze een luier droegen. Hun billen schuurden, hun kont stak te veel omhoog, de kont van een loopse baviaan.
« - Vraiment ? tu nas jamais senti comment dire ? Cela nous vient comme une idée comme un vertige de se laisser tomber, glisser daller jusquen bas, - tout à fait- jusquau fond, - où le mépris des imbéciles ne viendrait même pas vous chercher Et puis, mon vieux, là encore, rien ne vous contente quelque chose vous manque encore Ah ! jadis que javais peur ! dune parole dun regard de rien. Tiens ! cette veille dame Sangner ma-t-elle fait du mal, un jour ! un jour que je passais sur le pont de Planques en écartant de moi, bien vite, sa petite nièce Laure Hé quoi ! suis-je donc la peste, je me disais Ah ! maintenant ! Maintenant maintenant maintenant son mépris : je voudrais aller au-devant ! Quel sang ont-elles dans mes veines, ces femmes quun regard fait hésiter oui dont un regard empoisonnerait le plaisir, et qui se donnent lillusion dêtre dhonnêtes nitouches jusque dans les bras de leur amant On a honte ? Bien sûr, si tu veux, on a honte ! Mais, entre nous, depuis le premier jour, est-ce quon cherche autre chose ? »
( )
Quelle est longue la route du retour, la longue route ! Celle des armées battues, la route du soir, qui ne mène à rien, dans la poussière vaine ! Il faut aller, cependant, il faut marcher, tant que bat ce pauvre vieux cur pour rien, pour user la vie parce quil ny a pas de repos tant que dure le jour tant que lastre cruel nous regarde, de son il unique, au-dessus de lhorizon. Tant que bat le pauvre vieux cur.
I had read the anonymous summons, but from its general import I believed it to be one of those special meetings convened for some purpose affecting the usual objects and proceedings of the body; at least the terms in which it was conveyed to me had nothing extraordinary or mysterious in them, beyond the simple fact, that it was not to be a general but a select meeting: this mark of confidence flattered me, and I determined to attend punctually. I was, it is true, desired to keep the circumstances entirely to myself, but there was nothing startling in this, for I had often received summonses of a similar nature. I therefore resolved to attend, according to the letter of my instructions, "on the next night, at the solemn hour of midnight, to deliberate and act upon such matters as should then and there be submitted to my consideration." The morning after I received this message, I arose and resumed my usual occupations; but, from whatever cause it may have proceeded, I felt a sense of approaching evil hang heavily upon me; the beats of my pulse were languid, and an undefinable feeling of anxiety pervaded my whole spirit; even my face was pale, and my eye so heavy, that my father and brothers concluded me to be ill; an opinion which I thought at the time to be correct, for I felt exactly that kind of depression which precedes a severe fever. I could not understand what I experienced, nor can I yet, except by supposing that there is in human nature some mysterious faculty, by which, in coming calamities, the dread of some fearful evil is anticipated, and that it is possible to catch a dark presentiment of the sensations which they subsequently produce. For my part I can neither analyze nor define it; but on that day I knew it by painful experience, and so have a thousand others in similar circumstances.
William Carleton (20 februari 1794 30 januari 1869) Illustratie uit Wildgoose Lodge
My sister Kwan believes she has yin eyes. She sees those who have died and now dwell in the World of Yin, ghosts who leave the mists just to visit her kitchen on Balboa Street in San Francisco. "Libby-ah," she'll say to me. "Guess who I see yesterday, you guess." And I don't have to guess that she's talking about someone dead. Actually, Kwan is my half sister, but I'm not supposed to mention that publicly. That would be an insult, as if she deserved only fifty percent of the love from our family. But just to set the genetic record straight, Kwan and I share a father, only that. She was born in China. My brothers, Kevin and Tommy, and I were born in San Francisco after my father, Jack Yee, immigrated here and married our mother, Louise Kenfield. Mom calls herself "American mixed grill, a bit of everything white, fatty, and fried." She was born in Moscow, Idaho, where she was a champion baton twirler and once won a county fair prize for growing a deformed potato that had the profile of Jimmy Durante. She told me she dreamed she'd one day grow up to be different -- thin, exotic, and noble like Luise Rainer, who won an Oscar playing O-lan in The Good Earth. When Mom moved to San Francisco and became a Kelly girl instead, she did the next-best thing. She married our father. Mom thinks that her marrying out of the Anglo race makes her a liberal. "When Jack and I met," she still tells people, "there were laws against mixed marriages. We broke the law for love." She neglects to mention that those laws didn't apply in California.
Uit: The Last Sleep of Reason (Vertaald doorDmitri Priven)
"My legs glow in the dark!"
"Send him away to the psychiatric ward!"
"I'm ready for discharge!" Volodya instantly came to his senses
Later that day he was discharged and his sick leave was over.
Anna Karlovna brought her husband home in a taxi and nursed him like a baby, heedless of her husband's malicious taunts about her barren German belly and Nazi relatives.
That night Volodya's legs got frozen over like a river in winter, and he was already grateful to his wife for bandaging his sore thighs with angora wool. A forgiving woman, she was stroking her husband's hair till the morning; he was crying bitterly, bidding farewell to his hopes for international recognition and generalship. Of all his fantasies only one remained: that Zubov would give him some of his pumpkin seeds, but then only if Major Pogosian commanded so.
The following morning Anna Karlovna found her husband's legs absolutely recovered, at least exactly the same as they were before the relapse - just slightly swollen at thighs. Tenderly she rubbed grandma's live cell ointment into them and helped her husband into the boots.
The police department welcomed Sinichkin back with mixed feelings. Major Pogosian patted him on the shoulder, but then lifted up his hands with typical Armenian sadness and talked at length that fame can spoil you and it is all good that the record did not happen.