Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
Omdat zijn grootvader met oprecht enthousiasme en veel vertrouwen in de vooruitgang de ss had gediend de man was niet te beroerd de handen uit de mouwen te steken, niet zon slampamper van een opa die achter zijn schrijftafel bleef zitten, af en toe een stempel onder een document zette en zich om vijf uur naar vrouw en kind haastte, nee, een gentleman, die het handwerk van de dood verstond, zonder zijn gezin daarmee lastig te vallen, een man voor wie woorden als eer en trouw nog iets betekenden, een man met een moraal, met een visie, die trouw bleef aan die visie, ook onder barre omstandigheden, toen veel van zijn makkers hun uniform uitdeden en de benen namen, hij niet, hij zei: een deugdzaam mens kent zijn taak, een deugdzaam mens leeft er niet op los, en hij schoot de laatste kogels uit zijn geweer wilde de kleinzoon met enthousiasme en vertrouwen in de vooruitgang een beweging dienen.
De jongen kwam de verdiensten van zijn grootvader bij toeval te weten, toen hij op een zondagmiddag ongevraagd geld leende van zijn moeder en papieren, fotos en een boek vond, die wat haar betreft nooit gevonden hadden mogen worden. Hij was, ook in de duisternis van de puberteit, een opgeruimd mens met een goed ontwikkeld oog voor de aangename kanten van het leven. De wolken, pasta, babys in hun wieg, de geur van wijn, etalages vol mooie kleren, tijdschriften vol prikkelende fotos, kunst die de tand des tijds had doorstaan, snelle autos en mensen, niet te vergeten, benen van mensen, armen, hoofden, haren, neuzen, handen, polsen, van die dunne, blanke polsjes die eerst roze worden in de zon, en dan langzaam rood. De jongen hield van de mensen, en zij van hem.
Het was alweer zo lang vrede in Europa toen hij geboren werd. De oorlog was ver weg, die oorlog in ieder geval, andere oorlogen ook, en tegen de tijd dat hij zich voor de vijanden van het geluk begon te interesseren, hadden deskundigen vastgesteld dat de Tweede Wereldoorlog nu eens en voor altijd een afgesloten hoofdstuk was. Een melancholisch hoofdstuk misschien, maar wel afgesloten. En daarbij, waren niet alle oorlogen melancholisch van aard? Al die slachtoffers, dat zinloze geweld, de daklozen?
Schoon d'avond valt en tussen de beide grijze gevelrijen het donker zwaar hangt als een klos en overdadig ontsteekt geen hand het licht aan de lantaarnen
Zo wentelt plots aan d'ogen u het wonder van een vreemde stad de grijze huizen van u dees' anders zo bekende stede
De zonnestralen sloegen hard aan d'aarde over dag en uit het vuur van 't rosse loof persten zij die geur der aarde daarop ons dulle zinnen de herrefst toewaarts matelik glijden
Dees' overdaad van zinnelike wondren van lichten en van geuren is zó lauw en vol dat gij niet kunt begrijpen waarom aan 't eind van deze dag geen lach zich legt over uw brede mond zoals een ree languit en lui zich aan een rotswand legt
GUIDO GEZELLE
Plant fontein scheut die schiet straal die spat tempeest over alle diepten storm over alle vlakten wilde rozelaars waaien stemmen van elzekoningen bloot Diepste verte verste diepte bloemekelk die schokt in de kelk van bei mijn palmen en lief als de madelief Als de klaproos rood o wilde papaver mijn
VROLIK LANDSCHAP
Ochtend vroeg hemel klaar er zijn aëro's van alle zijden aëro en nog een aëro lieve lieve aëro puf puf blauw
klaprozen in koren staan er zijn nog zovele bloemen blauwe vesten in de velden en er is een rooie rok
rood op blauw en blauw op blauw aëropuf aëropuf Klaas en Klaartje Klaas en Klaartje Klaar is Kees
Paul van Ostaijen (22 februari 1896 18 maart 1928)
Uit:Garden, Ashes(Vertaald door William J. Hannaher)
The little jars and glasses were just samples, specimens of the new lands at which the foolish barge of our days would be putting ashore on those summer mornings. Fresh water glistened in the glass, and we would drink it down expertly, in tiny sips, clucking like experienced tasters. We would sometimes express dissatisfaction by grimacing and coughing: the water was tasteless, greasy like rainwater, and full of autumnal sediment, while the honey had lost its color and turned thick and turbid, showing the first signs of crystallization. On rainy days, cloudy and gloomy, our fingerprints would stay on the teaspoon handle. Then, sad and disappointed, hating to get up, we would back under the covers to sleep through a day that had started out badly.
The branches of the wild chestnut trees on our street reached out to touch each other. Vault overgrown with ivylike leafage thrust in between these tall arcades. On ordinary windless days, this whole architectural structure would stand motionless, solid in its daring. From time to time the sun would hurtle its futile rays through the dense leafage. Once they had penetrated the slanting, intertwined branches, these rays would quiver for a while before melting and dripping onto the Turkish cobblestones like liquid silver. We pass underneath these solemn arches, grave and deserted, and hurry down the arteries of the city. Silence is everywhere, the dignified solemnity of a holiday morning. The postmen and salesclerks are still asleep behind the closed, dusty shutters.s we move along past the low one-story houses, we glance at each other and smile, filled with respect: the wheezings of the last sleepers are audible through the dark swaying curtains and accordion shutters. The great ships of sleep are sailing the dark Styx. At times it seems as though the engines will run down, that we are on the verge of a catastrophic failure. One engine starts to rattle, to lose its cadence, to falter, as if the ship has run aground on some underwater reef. But the damage has apparently been repaired, or possibly there had never been any damage at all. We are sailing downstream, at thirty knots.
If we turn to early Irish literature, as we naturally may, to see what sort of people the Irish were in the infancy of the race, we find ourselves wandering in delighted bewilderment through a darkness shot with lightning and purple flame. One expects the beginnings of any people to be dark; the darkness at the beginning of the story of the Irish mind is an unnatural darkness. There is somewhat too much of the supernatural about it. Alternatively we may feel that here a racial imagination has, from the start, got out of control; or we may simply say that early Irish literature is wildly romantic; or that the popular idea of the Celt as a romantic is correct; or that the nineteenth century, in exploiting this romantic quality, committed only the fault of piling on top of something already sufficiently embroidered by nature a lot of superfluous William Morris trappings. But the impression of a supernatural infusion is, I think, far and away the most important one.
The Celts sense of the Otherworld has dominated his imagination and affected his literature from the beginning. So I see him at any rate struggling, through century after century, with this imaginative domination, seeking for a synthesis between dream and reality, aspiration and experience, a shrewd knowledge of the world and a strange reluctance to cope with it, and tending always to find the balance not in an intellectual synthesis but in the rhythm of a perpetual emotional oscillation.
The highest street in the blue Moslem town skirted the edge of a cliff. She walked over to the thick protecting wall and looked down. The tide was out, and the flat dirty rocks below were swarming with skinny boys. A Moslem woman came up to the blue wall and stood next to her, grazing her hip with the basket she was carrying. She pretended not to notice her, and kept her eyes fixed on a white dog that had just slipped down the side of a rock and plunged into a crater of sea water. The sound of its bark was earsplitting. Then the woman jabbed the basket firmly into her ribs, and she looked up.
That one is a porcupine, said the woman, pointing a henna-stained finger into the basket.
This was true. A large dead porcupine lay there, with a pair of new yellow socks folded on top of it.
She looked again at the woman. She was dressed in a haik, and the white cloth covering the lower half of her face was loose, about to fall down.
I am Zodelia, she announced in a high voice. And you are Betsouls friend. The loose cloth slipped below her chin and hung there like a bib. She did not pull it up. You sit in her house and you sleep in her house and you eat in her house, the woman went on, and she nodded in agreement. Your name is Jeanie and you live in a hotel with other Nazarenes. How much does the hotel cost you?
A loaf of bread shaped like a disc flopped on to the ground from inside the folds of the womans haik, and she did not have to answer her question. With some difficulty the woman picked the loaf up and stuffed it in between the quills of the porcupine and the basket handle. Then she set the basket down on the top of the blue wall and turned to her with bright eyes.
When lovers die they blossom grapes That's why there's so much wine in love That's why I'm still drunk on you
KALI'S GALAXY
My 200 inch eyes are trained on you, my love spectroscope Breaking down your wavelengths With my oscillating ear I have painted your Portrait: ermine curled about Yonder's glistening neck
They say you are light-years Away, but they understand so Little
You are so near to me We collide Our stars erupt into supernovae An ecstatic cataclysm that Amazes astronomers
I enter your Milky Way Seeking out your suns Absorbing your heat Circumventing your orbs Radiating your nights
Once inside your heavens I hop from world to world Until I can go no longer And Z out in your dust Your new constellation Known for my shining process And fish-tailed chariot.
winter. je ziet weer de bomen door het bos, en dit licht is geen licht maar inzicht: er is niets nieuws zonder de zon.
En toch is ook de nacht niet Uitzichtloos, zo lang er sneeuw ligt Is het nooit volledig duister, nee, Er is de klaarte van een soort geloof Dat het nooit helemaal donker wordt. Zo lang er sneeuw is, is er hoop.
Taarlo
Wij lopen door het najaar met ons twee. En dat gevoel heb ik ook in de lente Wij lopen door veel bruine kroegenbruin van blaren en door veel donkerrood gemis, appellation controlée,
dat dieper wordt in de kelder van de jaren. Wij lopen door de beiger wordende bossen van Drenthe. Hoor de wind door de henna-bomen varen met een klank van hobo,de zwerver onder de instrumenten.
33, en in het midden van het donker woud des levens. En met een gevoel van nergens horen in de bossen thuis en thuis verloren.
Zullen wij later, misschien, ooit? De zomer is voorbij, er wordt niet meer gehooid. Het hier is nergens, en het nu is nooit.
Toekomst
Weggaan. En terugkomen.
Dromen. En niet meer dromen.
En niet meer weggaan.
En echte weemoed, niet om hoe het vroeger was
maar om hoe het ook vroeger nooit is geweest.
De herinnering aan wat nooit heeft bestaan.
Ik steek nog even een sigaar
niet op, drink nog even niet van een glas Marc,
wacht nog even op wat ik heb, bedachtzamer.
Want we hebben de tijd.
Je bent in mij als schemer in de kamer.
We hebben de verleden tijd.
Herman de Coninck (21 februari 1944 - 22 mei 1997)
What about it? He shakes the paper under my nose. What do I think, he asks, what should he do with an employee who spends company time in some little fantasy world. If I was in his shoes, what would I do? What would I do? The hole in my cheek, the blue-black swelling around my eyes, and the swollen red scar of Tylers kiss on the back of my hand, a copy of a copy of a copy. Speculation. Why does Tyler want ten copies of the fight club rules? Hindu cow. What I would do, I say, is Id be very careful who I talked to about this paper. I say, it sounds like some dangerous psychotic killer wrote this, and this buttoned-down schizophrenic could probably go over the edge at any moment in the working day and stalk from office to office with an Armalite AR-180 carbine gas-operated semiautomatic. My boss just looks at me. The guy, I say, is probably at home every night with a little rattail file, filing a cross into the tip of every one of his rounds. This way, when he shows up to work one morning and pumps a round into his nagging, ineffectual, petty, whining, butt-sucking, candy-ass boss, that one round will split along the filed grooves and spread open the way a dumdum bullet flowers inside you to blow a bushel load of your stinking guts out through your spine. Picture your gut chakra opening in a slow-motion explosion of sausage-casing small intestine.
Scene uit de film Fight Club uit 1999 met Brad Pitt
My boss takes the paper out from under my nose. Go ahead, I say, read some more. No really, I say, it sounds fascinating. The work of a totally diseased mind. And I smile. The little butthole-looking edges of the hole in my cheek are the same blue-black as .a dogs gums. The skin stretched tight across the swelling around my eyes feels varnished. My boss just looks at me. Let me help you, I say. I say, the fourth rule of fight club is one fight at a time. My boss looks at the rules and then looks at me. I say, the fifth rule is no shoes, no shirts in the fight. My boss looks at the rules and looks at me.
dus Maandag, tja Maandag, dat is weer Kalmpjes-aan-dag.
Not for me
Niet voor mij, de ferme stemmen, de woorden als wapens en tweede huid.
Wat moet ik met schrijvers en praters? Ik wil alleen woorden waarvoor ik
zelf niet veilig ben, die (om het nog eens te zeggen) wit niet wit licht geen licht
doorlaten, laten bestaan in mijn vluchtend en terugvluchtend lichaam.
Kil
De herfst wordt nu kil. De meeste bomen houden hun groen vol, maar de berken, van vorm en tint toch al ijl, slinken tot geesten. Hun schemerende skeletten zijn behangen met dunne gouden munten waar de zon doorheen schijnt, versleten dukaten die zullen vallen op vochtige Hollandse zandgrond.
La trame de Golden Gate serait assez classique Si elle ne déchantait pas désespérément Ses héros se déchirent sans apaisement Sans goûter de lamour la puissante musique.
Vikram Seth ose le vers contre toute prudence Mais sa forme se fond dans la grâce de lhistoire Et on est pris aux rets de son puissant vouloir Transformant le roman en symphonie immense
Lecteur tu te plieras au doux spleen narquois Que révèlent ses pages, tu en resteras coi Charmé et cornaqué le long de la corniche
De ce pont traversant destinées, idéaux Et tu remercieras le traducteur Claro Qui nous dit que « la mort attend à lhémistiche ».
Uit: No. 3. Den 3. September 1731. De Hollandsche Spectator
Onlangs heb ik by geval 't geluk gehad van kennis te maaken met een fatzoenlyk Burgerman, die, hoewel, zyne levenswyze zich laagjens by de grond houd, veel geld, door zyn naarstigheid en goed overleg verkregen, bezit. My dunkt dat by alle Volken het middelbaare slag van Menschen het beste is, en zulks meen ik wel voornamentlyk in onze landaard te hebben ondervonden. Ik wil gaaren bekennen dat ik met diergelyke lieden het liefst omga. Myn nieuwe Vriend is niet openhartig, rondborstig, oprecht; 't is de oprechtheid en openhartigheid zelfs. Niets kan goedaardiger en vriendhoudender uitgedacht worden; in zyn leedige uuren is men hem altyd welkom, voornamentlyk indien men voor een verstandig of geestryk man te boek staat 't Is echter geen man van studie, maar in zaaken, waar op hy gevat is, en in welke zyne reden, door een al te groote onderwerping aan 't gevoelen van anderen niet misleid word, van een zeer gezond oordeel; hy verstaat de Koophandel in de grond, en de wyste mannen trachten, in de neteligste omstandigheden, welke deze nutte wetenschap betreffen, zich van 's mans raad te bedienen. Schoon hy nauwlyks zyn vyftigste jaar bereikt, heeft hy alle hoofdbrekende bezigheden van de hand gewezen, om voortaan een gerust en stil leven te lyden. Op allerlei wyzen is hy mildadig, en zo hy niet ruim, en volgens zyn inkomen leeft, de reden van die zuinigheid is, dat hy noit de kunst van geld te verteeren geleerd heeft.
Justus van Effen (21 februari 1684 - 18 september 1735)
Nora Jane's mother had a darker meaner view. She thought God and other people were to blame for everything that went wrong. She thought they had gotten together to kill her beautiful black-haired husband and she was paying them back by st aying inside and drinking herself to death. Still, it wasn't her fault she was weak. Her mother had been weak before her and her mother before that. It was their habit to be weak.
Nora Jane's grandmother came from a line of women who had a habit of being strong. One of them had come to New Orleans from France as a casket girl, had sailed across the Atlantic Ocean when she was only sixteen years old, carrying all her possessions in a little casket and when she arrived had refused to marry the man to whom she was assigned. She had married a Welshman instead, a man who had been on the boat as a steward. Each generation of women was told this story in Nora Jane's grandmother's family and so they believed they were strong women with strong genes and acted accordingly. When she was about four years old Nora Jane had looked at the strong story and the weak story and decided to be strong. It was the year her father died and her grandmother sat in the swing on her porch and watched the morning glory vines open and close and the sun rise and fall and believed that God did not hate her even if he had allowed her son to die in a stupid war. Many of the men who fought with him had written her letters and she read them out loud to Nora Jane. One young man, whose name was Fraser, came and stayed for five weeks and painted the outside of the house a fresher, brighter blue and put a new floor in the kitchen of the house. Every day he sat on the porch with Nora Jane's grandmother as the sun went down and talked about the place where he lived. A place called Nebraska. When all the painting was done and the furniture put back in the kitchen, he kissed Nora Jane and her grandmother good-bye and went off to see his own family. After he was gone Nora Jane and her grandmother would talk about him. "Where's Fraser gone?" Nora Jane would ask.
Der Anruf kam, als ich vierzehn war. Ich wohnte seit einem Jahr nicht mehr bei meiner Mutter und meinen Schwestern, sondern bei Freunden in Berlin. Eine fremde Stimme meldete sich, der Mann nannte seinen Namen, sagte mir, er lebe in Berlin, und fragte, ob ich ihn kennen lernen wolle. Ich zögerte, ich war mir nicht sicher. Zwar hatte ich schon viel über solche Treffen gehört und mir oft vorgestellt, wie so etwas wäre, aber als es soweit war, empfand ich eher Unbehagen.
Wir verabredeten uns. Er trug Jeans, Jacke und Hose. Ich hatte mich geschminkt. Er führte mich ins Café Richter am Hindemithplatz und wir gingen ins Kino, ein Film von Rohmer. Unsympathisch war er nicht, eher schüchtern. Er nahm mich mit ins Restaurant und stellte mich seinen Freunden vor. Ein feines, ironisches Lächeln zog er zwischen sich und die anderen Menschen. Ich ahnte, was das Lächeln verriet. Einige Male durfte ich ihn bei seiner Arbeit besuchen. Er schrieb Drehbücher und führte Regie bei Filmen.
Ich fragte mich, ob er mir Geld geben würde, wenn wir uns treffen, aber er gab mir keins, und ich traute mich nicht, danach zu fragen. Schlimm war das nicht, schließlich kannte ich ihn kaum, was sollte ich da schon verlangen? Außerdem konnte ich für mich selbst sorgen, ich ging zur Schule und putzen und arbeitete als Kindermädchen. Bald würde ich alt genug sein, um als Kellnerin zu arbeiten, und vielleicht würde ja auch noch eines Tages etwas Richtiges aus mir. Zwei Jahre später, der Mann und ich waren uns noch immer etwas fremd, sagte er mir, er sei krank. Er starb ein Jahr lang, ich besuchte ihn im Krankenhaus und fragte, was er sich wünsche. Er sagte mir, er habe Angst vor dem Tod und wolle es so schnell wie möglich hinter sich bringen.
Julia Franck (Oost-Berlijn, 20 februari 1970)
Oost Berlijn, Palast der Republik, begin jaren 80
Hij was inmiddels midden dertig en wat had hij bereikt? Hij was partner in een succesvol reclamebureau. Hij woonde in een mooi en ruim appartement in het centrum van Brussel. Hij was vrijgezel en werd begeerd. Als hij zijn aandeel in het agentschap zou verkopen, zou hij op voorwaarde van een sobere levensstijl kunnen rentenieren. Dit korte lijstje was de mantra waarmee hij zich steeds weer het geluk aanpraatte. Een soort rationeel geluk, louter gebaseerd op de feiten van zijn comfort.
( )
"Het jarenlange bedenken van slogans deed iets met het eigen denkpatroon, dat in steeds kortere en gevattere boodschappen de eigen werkelijkheid trachtte te vatten. Tot er uiteindelijk, bedacht hij soms spottend, slechts een uitroepteken zou overblijven."
( )
Van de weeromstuit zag Jack nu bij heel wat mannen een pronte bips, zodat hij vermoedde dat de push-up-slip, waarmee zijn bestemmingsvlucht was begonnen, ingang had gevonden. Maar waren de klassieke pantalons wel aangepast aan de iets dikkere siliconen van de nieuwe broekjes? Het leek toch of heel wat van de zich altijd voortbewegenden moeilijker liepen, of ze een luier droegen. Hun billen schuurden, hun kont stak te veel omhoog, de kont van een loopse baviaan.
« - Vraiment ? tu nas jamais senti comment dire ? Cela nous vient comme une idée comme un vertige de se laisser tomber, glisser daller jusquen bas, - tout à fait- jusquau fond, - où le mépris des imbéciles ne viendrait même pas vous chercher Et puis, mon vieux, là encore, rien ne vous contente quelque chose vous manque encore Ah ! jadis que javais peur ! dune parole dun regard de rien. Tiens ! cette veille dame Sangner ma-t-elle fait du mal, un jour ! un jour que je passais sur le pont de Planques en écartant de moi, bien vite, sa petite nièce Laure Hé quoi ! suis-je donc la peste, je me disais Ah ! maintenant ! Maintenant maintenant maintenant son mépris : je voudrais aller au-devant ! Quel sang ont-elles dans mes veines, ces femmes quun regard fait hésiter oui dont un regard empoisonnerait le plaisir, et qui se donnent lillusion dêtre dhonnêtes nitouches jusque dans les bras de leur amant On a honte ? Bien sûr, si tu veux, on a honte ! Mais, entre nous, depuis le premier jour, est-ce quon cherche autre chose ? »
( )
Quelle est longue la route du retour, la longue route ! Celle des armées battues, la route du soir, qui ne mène à rien, dans la poussière vaine ! Il faut aller, cependant, il faut marcher, tant que bat ce pauvre vieux cur pour rien, pour user la vie parce quil ny a pas de repos tant que dure le jour tant que lastre cruel nous regarde, de son il unique, au-dessus de lhorizon. Tant que bat le pauvre vieux cur.
I had read the anonymous summons, but from its general import I believed it to be one of those special meetings convened for some purpose affecting the usual objects and proceedings of the body; at least the terms in which it was conveyed to me had nothing extraordinary or mysterious in them, beyond the simple fact, that it was not to be a general but a select meeting: this mark of confidence flattered me, and I determined to attend punctually. I was, it is true, desired to keep the circumstances entirely to myself, but there was nothing startling in this, for I had often received summonses of a similar nature. I therefore resolved to attend, according to the letter of my instructions, "on the next night, at the solemn hour of midnight, to deliberate and act upon such matters as should then and there be submitted to my consideration." The morning after I received this message, I arose and resumed my usual occupations; but, from whatever cause it may have proceeded, I felt a sense of approaching evil hang heavily upon me; the beats of my pulse were languid, and an undefinable feeling of anxiety pervaded my whole spirit; even my face was pale, and my eye so heavy, that my father and brothers concluded me to be ill; an opinion which I thought at the time to be correct, for I felt exactly that kind of depression which precedes a severe fever. I could not understand what I experienced, nor can I yet, except by supposing that there is in human nature some mysterious faculty, by which, in coming calamities, the dread of some fearful evil is anticipated, and that it is possible to catch a dark presentiment of the sensations which they subsequently produce. For my part I can neither analyze nor define it; but on that day I knew it by painful experience, and so have a thousand others in similar circumstances.
William Carleton (20 februari 1794 30 januari 1869) Illustratie uit Wildgoose Lodge
My sister Kwan believes she has yin eyes. She sees those who have died and now dwell in the World of Yin, ghosts who leave the mists just to visit her kitchen on Balboa Street in San Francisco. "Libby-ah," she'll say to me. "Guess who I see yesterday, you guess." And I don't have to guess that she's talking about someone dead. Actually, Kwan is my half sister, but I'm not supposed to mention that publicly. That would be an insult, as if she deserved only fifty percent of the love from our family. But just to set the genetic record straight, Kwan and I share a father, only that. She was born in China. My brothers, Kevin and Tommy, and I were born in San Francisco after my father, Jack Yee, immigrated here and married our mother, Louise Kenfield. Mom calls herself "American mixed grill, a bit of everything white, fatty, and fried." She was born in Moscow, Idaho, where she was a champion baton twirler and once won a county fair prize for growing a deformed potato that had the profile of Jimmy Durante. She told me she dreamed she'd one day grow up to be different -- thin, exotic, and noble like Luise Rainer, who won an Oscar playing O-lan in The Good Earth. When Mom moved to San Francisco and became a Kelly girl instead, she did the next-best thing. She married our father. Mom thinks that her marrying out of the Anglo race makes her a liberal. "When Jack and I met," she still tells people, "there were laws against mixed marriages. We broke the law for love." She neglects to mention that those laws didn't apply in California.
Uit: The Last Sleep of Reason (Vertaald doorDmitri Priven)
"My legs glow in the dark!"
"Send him away to the psychiatric ward!"
"I'm ready for discharge!" Volodya instantly came to his senses
Later that day he was discharged and his sick leave was over.
Anna Karlovna brought her husband home in a taxi and nursed him like a baby, heedless of her husband's malicious taunts about her barren German belly and Nazi relatives.
That night Volodya's legs got frozen over like a river in winter, and he was already grateful to his wife for bandaging his sore thighs with angora wool. A forgiving woman, she was stroking her husband's hair till the morning; he was crying bitterly, bidding farewell to his hopes for international recognition and generalship. Of all his fantasies only one remained: that Zubov would give him some of his pumpkin seeds, but then only if Major Pogosian commanded so.
The following morning Anna Karlovna found her husband's legs absolutely recovered, at least exactly the same as they were before the relapse - just slightly swollen at thighs. Tenderly she rubbed grandma's live cell ointment into them and helped her husband into the boots.
The police department welcomed Sinichkin back with mixed feelings. Major Pogosian patted him on the shoulder, but then lifted up his hands with typical Armenian sadness and talked at length that fame can spoil you and it is all good that the record did not happen.
DESIRE APPEARS AS A FEELING, a flicker or a bomb in the body, but its always a hunger for something, and it always propels us somewhere else, toward the thing that is missing. Even when this motion takes place on the inner terrain of fantasy, it has a quickening effect on the daydreamer. The object of desirewhether its a good meal, a beautiful dress or car, another person, or something abstract, such as fame, learning, or happinessexists outside of us and at a distance. Whatever it is, we dont have it now. Although they often overlap, desires and needs are semantically distinct. I need to eat, but I may not have much desire for what is placed in front of me. While a need is urgent for bodily comfort or even survival, a desire exists at another level of experience. It may be sensible or irrational, healthy or dangerous, fleeting or obsessive, weak or strong, but it isnt essential to life and limb. The difference between need and desire may be behind the fact that Ive never heard anyone talk of a rats desireinstincts, drives, behaviors, yes, but never desires. The word seems to imply an imaginative subject, someone who thinks and speaks. In Websters, the second definition for the noun desire is: an expressed wish, a request. One could argue about whether animals have desires. They certainly have preferences. Dogs bark to signal they wish to go outside, ravenously consume one food but leave another untouched, and make it known that the vets door is anathema. Monkeys express their wishes in forms sophisticated enough to rival those of their cousins, the Homo sapiens. Nevertheless, human desire is shaped and articulated in symbolic terms not available to animals. When my sister Asti was three years old, her hearts desire, repeatedly expressed, was a Mickey Mouse telephone, a Christmas wish that sent my parents on a multi-city search for a toy that had sold out everywhere.
"Sorry. I got lost." "Lost? Durr! What are we going to do with you? Come on in!" She led me through the frosted-glass doors into the lounge, shouting, "She got lost, everyone!" "Bridget! Happy New Year!" said Geoffrey Alconbury, clad in a yellow diamond-patterned sweater. He did a jokey Bob Hope step then gave me the sort of hug which Boots would send straight to the police station. "Hahumph," he said, going red in the face and pulling his trousers up by the waistband. "Which junction did you come off at?" "Junction nineteen, but there was a diversion ..." "Junction nineteen! Una, she came off at Junction nineteen! You've added an hour to your journey before you even started. Come on, let's get you a drink. How's your love life, anyway?" Oh God. Why can't married people understand that this is no longer a polite question to ask? We wouldn't rush up to them and roar, "How's your marriage going? Still having sex?" Everyone knows that dating in your thirties is not the happy-go-lucky free-for-all it was when you were twenty-two and that the honest answer is more likely to be, "Actually, last night my married lover appeared wearing suspenders and a darling little Angora crop-top, told me he was gay/a sex addict/a narcotic addict/a commitment phobic and beat me up with a dildo," than, "Super, thanks." Not being a natural liar, I ended up mumbling shamefacedly to Geoffrey, "Fine," at which point he boomed, "So you still haven't got a feller!" "Bridget! What are we going to do with you!" said Una. "You career girls! I don't know! Can't put it off forever, you know. Tick-tock-tick-tock."
Why should the most valuable items be packed in the first place? To save them from air raids? All well and good. But not only for that reason. To also send them out of Estonia at the first opportunity! And why the hell should they have any interest in that? To rescue them from the impending battles in Tartu. Fine. But encouraging their theft?! No! The order the librarians had received was a monolithic order from a monolithic robot. Like the majority of orders at the time. Any attempt to sabotage it could in itself prove deadly. But a deadliness which may, in fact have spurred on rather than scared off. Lord knows. The order came from Berlin to Tallinn and Tallinn to Tartu like a vehicle speeding along on caterpillar tracks. Armoured, targeted and utterly merciless. Like most orders at that time. Resistance to the order shot up like so much grass (weeds, they would have said in the other camp). Victorious grass. Whose existence always presented the risk of a thickening of the blood, but which thrives and grow rank over everything. The result: the contents, numbers and addresses of the crates became all of a jumble. Where what ended up, whether in Germany, Tallinn, Haapsalu or in the manor houses of the Province of Tartumaa, no one there ever found out for sure. Even now, in August '45, no one had a complete overview. But one thing was clear: some of the crates, about two or three lorry loads, had ended up at Mardimäe Manor in the cellars of the present schoolhouse. And now that the order had been given to return evacuated books to Tartu, these too had to be returned. Lorries drove out, to that end, from locations in Tartu, including the University, to seven or eight places that week. So the chain split off in seven or eight different directions. It was therefore pretty unlikely that anything had been left to chance.
Uit: Deutsche Geschichte. Ein Versuch (Das Jahrhundert des Prinzen Eugen)
Nach dem Ende des Dreißigjährigen Krieges war in Deutschland, und nicht nur in Deutschland,
nichts mehr so, wie es vorher gewesen war.
Die katholische Seite hatte den Krieg verloren, die protestantische Seite ihn nicht gewonnen. Das Deutsche Reich gab es noch, stark angeschlagen und verwundet, vor allem wirtschaftlich geschwächt. Der einzige Vorteil aus dem Frieden von Münster und Osnabrück für das Reich war, daß in gewisser Weise der verbleibende Rest, geographisch und institutionell gesehen, festgeschrieben und umrissen war. Die Regeln der Diplomatie, die in den folgenden Jahrhunderten das Scharnier aller Politik zumindest in Friedenszeiten bilden sollten, beruhten auf den mühsamen Errungenschaften des Westfälischen Friedensinstruments. Daß die Reichsgewalt, die Macht des Kaisers, in rasantem Sinken
begriffen war, konnte davon allerdings nicht aufgehalten werden. Vermutlich bewirkte nur das immer
zu beobachtende politische Beharrungsvermögen, daß das Reich die Katastrophe von 1618/48 um eineinhalb Jahrhunderte überdauerte.
Die kleinen oder sogar winzigen Territorialherrschaften wurstelten recht und schlecht vor sich hin. Sie waren, sofern nicht Reichsstädte oder geistliche Fürstentümer, Aufsplitterungen von ehemals größeren Gebieten.
De Duitse schrijfster, regisseuse en actrice Helene Hegemann werd geboren in Freiburg im Breisgau op 19 februari 1992. Hegemann groeide bij haar gescheiden moeder in Bochum op, die echter overleed toen Helene veertien jaar oud was. Daarop trok ze bij haar vader in, regisseur Carl Hegemann in Berlijn. Hegemanns theaterstuk Ariel 15 ging in december 2007 in het Ballhaus Ost in première en werd in 2008 door de Deutschlandradio tot luisterspel bewerkt. Het draaiboek voor de film Torpedo, dat ze reeds als veertienjarige geschreven had, werd in 2008 met ondersteuning van de Kulturstiftung des Bundes verfilmd en leverde haar in 2008 de Max Ophüls-prijs op. Als actrice trad Hegemann op in de film Deutschland 09, in de bijdrage Die Unvollendete van Nicolette Krebitz. In 2010 bereikte Helene Hegemann nationale bekendheid met haar roman “Axolotl Roadkill”, verschenen bij de Ullstein Verlag. Begin februari 2010 merkte een blogger op dat de roman sterke gelijkenissen met het boek Strobo van de blogger Airen uit 2009 vertoonde, evenwel zonder dat de roman enige bronvermelding bezat. Hegemann gaf toe dat ze tekstpassages uit dit werk gekopieerd had en Airen niet gecontacteerd. Hegemann verklaarde dat deze vorm van sampling een corollarium van de hedendaagse mediacultuur is, waarin de herkomst van materiaal onduidelijk wordt. Dit ontlokte een verregaand debat in de media omtrent intertekstualiteit en het auteursrecht. Uitgeverij Ullstein voegde in de tweede editie van het werk verschillende bronnen toe, die in de vierde nog gedetailleerd werden uitgebreid. Zo bevat Axolotl Roadkill onder andere fragmenten van Kathy Acker, David Foster Wallace, Rainald Goetz en Valérie Valère. Het Thalia Theater uit Hamburg heeft in 2010 een theaterversie op de planken gebracht en beklemtoonde dat de keuze voor Axolotl Roadkill alreeds vóór de plagiaataffaire gemaakt was.
Uit: Axolotl Roadkill
„Wenn ich lüge, dann neurotisch und zwanghaft. Meine Lügen ergeben sich aus einer Abhängigkeit von metaphysischen Begebenheiten. Wenn Annika lügt, sollen ihre Lügen dem Wohl der Belogenen dienen oder der Harmonie der Gruppe oder zumindest ihrer Leistungsmotivation. Davon ist sie fest überzeugt. Lars: „Ja, das tut mir jetzt natürlich auch total leid dass wir euch stören hier, aber das ist echt scheiße ohne Playstation an so einem Scheißtag.“ Mifti (wirft mit einer lässigen Geste die Haare zurück): „Kein Ding, Lars! Ich bin aber auch nicht durchgekommen durch dieses Spiel da, ich weiß nicht, zuerst habe ich dann sechshundert Zombies pro Minute abgeballert, aber das Schlimme war dann später, dass da irgendwann dieses Seeungeheuer kam mit dem Ding im Rücken, und ich habe das mit dem Anker nicht getroffen.“ Lars: „Das ist kein Anker, sondern eine Harpune!“ Mifti: „Ich glaube, das ist ein Anker, weil der Typ ja spontan war und gerade keine Harpune zur Hand hatte auf dem Ruderboot und dann diesen Anker in die zu Flossen umgestalteten Vorderextremitäten des großen Fisches rammen sollte, aber das hab ich dann halt nicht hingekriegt.“ Lars: „Wahrscheinlich, weil man da am Anfang den Hund befreien musste aus dieser Bärenfalle und du das nicht gemacht hast. Mir ist der Hund bei der Geschichte mit dem großen Raubfisch später zu Hilfe gekommen, weil ich ihn da im ersten Level gerettet habe.“ Mifti: „Dieser Scheißhund? Scheiße!“ Lars: „Ja, scheiße.“ Mifti: „Wie scheiße. Was für eine Scheiße das ist, oder? Dass man da mit gedrückter B-Taste Menschen abknallt, und sich im Endeffekt alles nur noch um einen weißen Bernhardiner-Grönlandhund-Mischling dreht.“ Annika: „Was führt ihr hier gerade für einen außerirdischen Dialog, Kinder?“
Helene Hegemann (Freiburg im Breisgau, 19 februari 1992)
The city is a mess this time of year, this year especially. Madison Avenue is all chewed up with construction, and there are more bums on Lexington than White Mike remembers. It is crowded on the sidewalks, and the more snow, the worse it gets, and there has been plenty of snow. On some streets when the snowdrifts pile up there is only a salted corridor of frozen dog shit and concrete. Its been cold since Thanksgiving, very cold, coldest winter in decades says the TV, but White Mike doesnt mind the cold.
When White Mike first started dealing, it was summer and hot, and he tried to go as long as he could without sleep as a kind of experiment. White Mike already looked pale and scary to the kids he sold to, and then by the third day his jeans and white T-shirt were grimed out and he looked like some refugee James Dean, and the last hours were just a blur and the cars on the street flew past so close to him that people who saw flinched, but he had the cadences of the city down so tight that he was fine.
At Lexington and Eighty-sixth, his friend Hunter saw him and said, Mike, are you feeling okay, and White Mike turned to him and there was a smear of dirt on his face and his eyes were glowing in the neon light from the Papaya King juice/hot dog place. White Mike smiled at him and said watch this and took off running, just running so fucking fast up the block toward Park Avenue. There were a bunch of private school kids walking the same direction, and when they saw White Mike running past them, one of them said, loud enough for White Mike to hear, Madman running. And White Mike turned and walked back to them saying, Madman, madman, madman, madman, and the kids got scared, and then White Mike ran full into them, and they scattered, and they didnt think it was funny at all, and then White Mike started barking at them, howling, and they all ran.
As a result, Lina says, my feet are useless, will always be too tender for life and never have the strong soles, tougher than leather, that life requires. Lina is correct. Florens, she says, it's 1690. Who else these days has the hands of a slave and the feet of a Portuguese lady? So when I set out to find you, she and Mistress give me Sir's boots that fit a man not a girl. They stuff them with hay and oily corn husks and tell me to hide the letter inside my stocking no matter the itch of the sealing wax. I am lettered but I do not read what Mistress writes and Lina and Sorrow cannot. But I know what it means to say to any who stop me. My head is light with the confusion of two things, hunger for you and scare if I am lost. Nothing frights me more than this errand and nothing is more temptation. From the day you disappear I dream and plot. To learn where you are and how to be there. I want to run across the trail through the beech and white pine but I am asking myself which way? Who will tell me? Who lives in the wilderness between this farm and you and will they help me or harm me? What about the boneless bears in the valley? Remember? How when they move their pelts sway as though there is nothing underneath? Their smell belying their beauty, their eyes knowing us from when we are beasts also. You telling me that is why it is fatal to look them in the eye. They will approach, run to us to love and play which we misread and give back fear and anger. Giant birds also are nesting out there bigger than cows, Lina says, and not all natives are like her, she says, so watch out. A praying savage, neighbors call her, because she is once churchgoing yet she bathes herself every day and Christians never do. Underneath she wears bright blue beads and dances in secret at first light when the moon is small. More than fear of loving bears or birds bigger than cows, I fear pathless night. How, I wonder, can I find you in the dark? Now at last there is a way. I have orders. It is arranged. I will see your mouth and trail my fingers down. You will rest your chin in my hair again while I breathe into your shoulder in and out, in and out. I am happy the world is breaking open for us, yet its newness trembles me.
De schemerlamp scheen op je handen koralen vingertoppen branden doorheen de spiegel van het tafelblad en door een onzichtbarekat werd een gezelligheid gesponnen vande wanden tot de vergeelde vleugel aan zijn zwarte tanden maar die muziek is mij te laf zei ik als ik alleen maar jou bedoelde en toen was de gezelligheid er af
Je was zoveel gevoeliger dan ik het voelde
Er hingen gordijnen
Er hingen gordijnen aan t venster Van Brugse kant een penduul empire sloeg met kristallen gensters Middernacht uit de wand Een stilte hing haar suizen Eerst buiten eenmaal boven de vergeten huizen en binnen in je hand en in mijn hand en tweemaal aan de pluizen Van d uitgeplozen nacht
Je was toen mooier dan ik dacht
Gaston Burssens (18 februari 1896 29 januari 1965)
De Nederlandse schrijver Robbert Welagen werd geboren in Dordrecht op 18 februari 1981. Hij volgde de kunstacademie in Den Bosch en studeerde kunstgeschiedenis in Utrecht. Welagen publiceerde verhalen in onder andere Hollands Maandblad, Bunker Hill en HP/De Tijd. Zijn eerste roman “Lipari“(2006) werd bekroond met de Selexyz Debuutprijs. In 2008 verscheen zijn tweede boek “Philippes middagen” en in datzelfde jaar ontving hij het Charlotte Köhler Stipendium, een prijs voor veelbelovend schrijftalent. In 2009 verscheen Welagens derde roman “Verre vrienden” die voor de BNG Literatuurprijs werd genomineerd, gevolgd door “Porta Romana in 2011”. Voor De Groene Amsterdammer schreef hij over beeldende kunst en interviewde hij Françoise Hardy.
Uit: Porta Romana
“In zijn hotelkamer markeerde Emilio met een pen op de stadsplattegrond de twee routes die hij als kind zeker moest hebben afgelegd. De ene route ging van het huis naar zijn lagere school. De andere route ging van het huis naar de kerk San Miniato al Monte. Allebei de routes bleven onder de Arno. Zijn jeugd moest zich vooral ten zuiden van de rivier hebben afgespeeld. Halverwege de tweede route lag zijn middelbare school, maar daar was hij minder nieuwsgierig naar. Hij wilde verder terug in de tijd. Emilio besloot deze dag te beginnen met het afleggen van de eerste route. Een taxi zette hem weer af voor Viale Torricelli 3. Zijn lagere school was vanuit het hotel dichterbij en de taxi had hem daar kunnen afzetten, maar hij wilde de route bovenop de heuvel beginnen, in de ochtend, zoals hij dat als kind ook gedaan had. Vijf keer per week, twee keer per dag wandelde hij de Viale del Poggio Imperiale af en op. Nu hing er een milde geur van rook. Iemand was bladeren aan het verbranden achter een tuinmuur. De door boomwortels omhoog geduwde trottoirstenen. Voor zijn voeten schoot een hagedisje weg. Hij bereikte de rotonde voor de Porta Romana en stak de weg over via het zebrapad. Het wit was bijna niet meer zichtbaar. De laan, geflankeerd door een stenen leeuw en een wolf, liet Emilio rechts liggen. Een pleintje vol met geparkeerde auto’s. De Porta Romana onderdoor, langs mensen die bij de bushalte stonden te wachten. Zij bezetten het trottoir, dus hij liep een stukje over de straat. Het zonlicht werd in de Via Romana tegengehouden door de huizen. De gevels waren vuil. Het trottoir smal. Auto’s reden rakelings voorbij. Tussen deze grauwheid viel zijn oog op een lange muur waarachter een tuin schuilging. De takken van de bomen in die tuin hingen ver over de straat. Droge bladeren lagen opgehoopt tegen de ruitenwissers van de auto’s die eronder geparkeerd stonden.”
"Wake Up You Lazy Boy" door Florence A. Saltmer, 1907
Lazy
Some men enjoy the constant strife Of days with work and worry rife, But that is not my dream of life: I think such men are crazy. For me, a life with worries few, A job of nothing much to do, Just pelf enough to see me through: I fear that I am lazy.
On winter mornings cold and drear, When six o'clock alarms I hear, 'Tis then I love to shift my ear, And hug my downy pillows. When in the shade it's ninety-three, No job in town looks good to me, I'd rather loaf down by the sea, And watch the foaming billows.
Some people think the world's a school, Where labor is the only rule; But I'll not make myself a mule, And don't you ever doubt it. I know that work may have its use, But still I feel that's no excuse For turning it into abuse; What do you think about it?
Let others fume and sweat and boil, And scratch and dig for golden spoil, And live the life of work and toil, Their lives to labor giving. But what is gold when life is sped, And life is short, as has been said, And we are such a long time dead, I'll spend my life in living.
Voetjie vir voetjie word mens immigrant... Toevallig uit, toevallig tuis, gestrand op hierdie teennatuurlike terras sonder om ooit onloenbaar aan te land.
Ter sake
Die eerste (ná ontswagtling)
wat Lasarus nodig het
om die wonderkuur te keur
is 'n nuwe alfabet
Half-tuis nog in die grotland
waaruit ek tastend keer
moet ek van jou 'n huistaal
vir hierdie lewe leer.
Jy sal die dinge opnoem,
die pasmuntname sê
en wat op die punt van jou tong is
my tussen die lippe lê.
Elisabeth Eybers (16 februari 1915 1 december 2007)
De Surinaams-Nederlandse schrijver,columnist, essayist, programmamaker en presentator Anil Ramdas werd geboren in Paramaribo op 16 februari 1958 Zie ook alle tags voor Anil Randas op dit blog.
Uit: Doktor Murke
Het zou onzinnig zijn om oorlog voor de vrijheid van meningsuiting te voeren door te zwijgen.
Toen ik dit zinnetje had gelezen legde ik de krant neer. Het was een artikel van Salman Rushdie, zijn verhaal van vier jaar gevangenschap, dat in verschillende kranten in de wereld is verschenen. Hoe zou ik het zinnetje hebben geformuleerd, dacht ik. Het is nu al een goede, heldere zin en de waarheid ervan raakt mij diep. Net als alle verstandige mensen sta ik onvoorwaardelijk achter Rushdie. Maar ik was afgeleid. Hoe zou ik het zeggen: Het recht om te spreken krijg je niet door te zwijgen, zou dat niet beter hebben geklonken? Zwijgen, mijn gedachten dwarrelden voort op dat ene woord: zwijgen. Ik zou graag eens een stukje willen schrijven over het zwijgen, en ineens dacht ik aan schlagers.
Ik kan het uitleggen. Ik was zeventien toen mijn lerares Duits op de middelbare school probeerde uit te leggen wat schlagers waren. Ze was net uit Europa gekomen, en met groot enthousiasme was ze aan haar taak begonnen: zwarte kindertjes Duits leren lezen en spreken. Dat was ook al zoiets. Waarom kiest een jongen in een land dat omringd wordt door het Frans, het Engels, het Portugees en het Spaans, juist Duits op de middelbare school? Omdat we een vreemde taal mochten kiezen - en wat was nou vreemder dan Duits - en omdat mijn vader van mening was dat het de taal was van wetenschap en filosofie. Ik was op het atheneum in de grote stad terecht gekomen, in plaats van op de plaatselijke mulo, waar al mijn medeleerlingetjes van de landelijke lagere school naar toe waren gestuurd. Voor mij lag de geleerdheid in het verschiet, na het atheneum de universiteit, wat wil zeggen: Europa. Mijn vader keek vooruit, en hij besliste dat ik Duits zou leren.
Voor mezelf was er een belangrijker argument: de lerares Duits was mooi. En eigenlijk is dat niet helemaal het woord. Ze had een Europees soort vrouwelijkheid, vanwege haar Europese kleren - ze droeg altijd zachtgrijze tinten - en haar Europese manieren: in de pauze at ze bruin brood met kaas, uit een bakje, dat was heel bijzonder. En ze wist, met haar hese stem, prachtige verhalen te vertellen over dat verre continent waar we ons op voorbereidden.
Kijk, we waren met zijn tienen: daar is Hanco die wou bidden voor het eten. Ik sta links naast Merel die de grootste had en TCS ging doen. Daar is Sem, die heimwee kreeg, en Alma
die voortdurend met haar vriendje liep te bellen. Die boom daarnaast is Jelle, die stond maandag al te zoenen met Manon. Toen gaf hij over op haar nieuwe schoenen. En daar heb je Fleur,
die gaat bij de Club. Het meisje naast haar zijn we ergens in de kroeg vergeten. Daar weer naast, met ogen als meren, staat Julie. Ze sliep vanaf de eerste nacht bij mentor Frank.
Negen nieuwe vrienden die ik nooit meer zie. Ik kan niet wachten op de eerste reünie.
Air mail
Vannacht lag ik iedereen brieven te schrijven op luchtpostpapier. Het ging over rozen, trombones, de maan. Beter bewijs dat ik droomde bestaat niet: ze zweefden als vliegtuigjes weg door de kamer en kwamen in dromen van anderen aan.
Testament
Ik heb een oude ster ontmoet die valt wanneer ik sterven ga. Soms, als ik naar de hemel staar, knikken we even naar elkaar.
Ik heb een afspraak met een boom dat hij zich over mij ontfermt en witte bloesems bloeien laat wanneer ik in zijn wortels slaap.
Ik heb een zwarte kaars gekocht die dooft als ik mijn ogen sluit en fluister in het verste duister 'samen thuis en samen uit.'
She heard one of them say this, only ten or so metres away in the darkness. Even over her fear, the sheer naked terror of being hunted, she felt a shiver of excitement, of something like triumph, when she realised they were talking about her. Yes, she thought, she would be trouble, she already was trouble. And they were worried too; the hunters experienced their own fears during the chase. Well, at least one of them did. The man who'd spoken was Jasken; Veppers' principal bodyguard and chief of security. Jasken. Of course; who else?
"You think so ... do you?" said a second man. That was Veppers himself. It felt as though something curdled inside her when she heard his deep, perfectly modulated voice, right now attenuated to something just above a whisper. "But then ... they're all trouble." He sounded out of breath. "Can't you see ... anything with those?" He must be talking about Jasken's Enhancing Oculenses; a fabulously expensive piece of hardware like heavyduty sunglasses. They turned night to day, made heat visible and could see radio waves, allegedly. Jasken tended to wear them all the time, which she had always thought was just showing off, or betrayed some deep insecurity. Wonderful though they might be, they had yet to deliver her into Veppers' exquisitely manicured hands.
Eine kleine Gruppe bahnte sich durch das Gewühl den Weg zum Podium, wo acht Soldaten in Reihe vor den Richterstühlen standen und mit ausdruckslosen Mienen über die Menschen hinweg starrten. Annius las die Anspannung aus ihren Zügen und ihrer Haltung. Er wusste, was es bedeutet, einen solchen Volkshaufen vor sich zu haben, der sich binnen eines Wimpernschlags in eine reißende, alles zermalmende Bestie verwandeln konnte. Das Echo von Schlachtenlärm, das aus den Tiefen seiner Erinnerung empordrang, mischte sich in die fordernden Rufe einiger Barbaren auf dem Platz. Annius spürte das sachte Ziehen im Knie, die Narbe, die ein Fremdkörper geblieben war, als steckte noch ein Stück Holz oder Eisen darin. Die Verletzung hatte ihm immerhin ein Paar Armreifen, eine üppige Sonderzahlung und, weil man zu nächst angenommen hatte, dass er zum Kämpfen nicht mehr tauge, den Posten eines Schreibers mit doppeltem Sold eingebracht. Hätte ihm dieser dreimal verfluchte Wilde nicht den Spieß ins Bein gerammt, säße er jetzt mit seinen Kameraden von der Vierzehnten Legion in Mogontiacum beim Würfelspiel. Zwei Lictoren betraten das Podium, über den Schultern die Rutenbündel, aus denen ein Beil ragte, und verkündeten lauthals das Eintreffen des noblen Publius Quinctilius Varus, Legat des Augustus im Range eines Praetors. Annius straffte sich unwillkürlich. Die Menschen auf dem Gerichtsplatz verstummten, reckten die Hälse, riefen einander den Namen des Statthalters zu, riefen ihn an, ihre Stimmen schwollen zu einem gellenden Heulen, bis die Lictoren sie mit einem scharfen Zischen zur Ruhe brachten.
1962 hat Wolfgang Bauer sein erstes kurzes Gedicht in den manuskripten veröffentlicht er ist bis zu seinem letzten Stück Foyer unser Autor geblieben, sein schriftstellerisches Leben lang.
Dieses Leben: ein anarchisches, oft bitteres Spiel zugleich ein arbeitsreiches Leben. Es war auf seine Weise auch geordnet.
Das Theater müsste jetzt darüber nachdenken, wen es verloren hat. Wir, die wir weniger mit dem Theater beschäftigt sind, wissen allerdings, dass das Theater oft Stücke, bloße Texte, Sprache überhaupt, neu erfinden, verwandeln, gestalten und auferstehen lassen kann. Ebenso selbstmächtig unachtsam betreibt es aber auch das Gegenteil, es übersieht, will übersehen, lässt in die Versenkung verschwinden, befreit sich von der Verantwortung, macht es sich leicht, - den Autor zum Sündenbock und lässt ihn fallen. Fast allen Dramatikern ist es einmal so ergangen. Die Inspiration kann auch das Theater verlassen, nicht unbedingt immer den Autor.
Wolfgang Bauers frühe Stücke haben aufgedeckt: die Wirklichkeit, auf die sie zielten, mit Phantasie durchtränkt, sie zeichenhaft gemacht. Aus dem Alltag haben sie das Alltägliche als besonderes, fast gnadenloses Phänomen herausgearbeitet. Und in dieser Werkstatt seines Kopfes hat er alle anderen Stücke geschrieben, mit souveräner Phantasie, und wenn es mitunter schien, als ginge es ihm um die Darstellung sozialer Zustände der Außenseiter, der anders leben Wollenden, dann ist aber sein Engagement ohne Ideologie, seine Kritik höchstens eine aufzeigende, eine fast lustvolle Teilhabe am Tragischen, am anarchisch organisierten Spieltisch des Lebens. Er übersteigt die eindimensional zurechtgemachte Welt
After a week of displacements, Otto stopped pestering her. He slept and barely poked his head out of his coat. Blanca was upset: perhaps his dreams were showing him what she wanted to keep from his sight. She thought that despite her efforts he had figured something out, and that the dream would turn his guess into a certaintythe thought disturbed her. She buried her face in her hands, the way her mother had done when headaches assailed her. Otto sank ever deeper into sleep, and his face was relaxed. What she would do, and where the trains would lead them, Blanca still didnt know. The summer light was full. The sky was blue, and the fields were yellow and spread out over the low hills. The bright view brought to mind the long vacations she had taken with her parents. They were so far away now, it was as if those vacations had never taken place. When Otto woke from his sleep he was pale, and he immediately started vomiting. In his infancy he used to vomit, but since then he hadnt complained about stomachaches or vomited. Now he shuddered in her arms as if fleeing from a nightmare. Well get off here, said Blanca, and they got off right away. It was a small village, with wooden houses scattered amid greenery. This is it, she said, as if they had reached a safe haven.
Door de babyfoon komt nog steeds geen geluid. Alles is volledig onder controle. Als hij weer naar de boekenkast loopt, ziet hij pas het Afrikaanse masker. Enorme tanden grijnzen in de brede kaken. In de bolle ogen heerst een moordzuchtige blik, die speurt naar een slachtoffer. Snel draait Sjoerd zijn hoofd weg. Er hangen nog drie andere maskers aan de muur. Twee lieve hoofdjes van vrouwen die met een mooie schelpenrand versierd zijn. Er hangt ook een dierenkop met een lange snavel. Die ziet er eveneens vriendelijk uit. Of Sjoerd wil of niet, zijn ogen gaan weer naar die afgrijselijke kop. Dit voorspelt niets goeds. Sjoerd schudt die gedachte af. Vreemde lui, die familie Marsman. Wie hangt zoiets voor de sier aan de muur? Hij schudt zijn hoofd. Bij de boekenkast valt zijn oog op een paar beeldjes die vast ook uit Afrika komen of uit een ander ver werelddeel. Kleine beeldjes waar naalden en spijkers in geprikt zijn. Voodoopoppen zijn het. Hij heeft erover gelezen. Het gaat heel simpel. Als je een vijand hebt, maak je er een beeldje van. Daar ga je dan lekker in prikken. Op de plekken waar je het raakt, wordt je vijand ziek. Meestal gaat hij nog dood ook. Handig toch? Sjoerd grinnikt. Even maar, tot hij het briefje ziet dat met een knopspeld op de buik van een poppetje is geprikt. De letters zijn geschreven door een kind. 'Oppas Sjoerd' staat erop. Ineens vindt hij het niet grappig meer. Hij heeft Suzanne nog nooit gezien, maar hij weet zeker dat ze helemaal geen leuk kind is. Vaag voelt hij buikpijn opkomen. Verbeelding!
A drive across the coastal incline back to Haddam is not at all unusual for me. Despite my last decade spent happily on the Shore, despite a new wife, new house, a new professional addressRealty-Wise Associatesdespite a wholly reframed life, Ive kept my Haddam affiliations alive and relatively thriving. A town you used to live in signifies somethingpossibly interestingabout you: what you were once. And what you were always has its private allures and comforts. I still, for instance, keep my Haddam Realty license current and do some referrals and appraisals for United Jersey, where I know most of the officers. For a time, I owned (and expensively maintained) two rental houses, though I sold them in the late-nineties gentrification boom. And for several years, I sat on the Governors Board of the Theological Institutethat is, until fanatical Fresh Light Koreans bought the whole damn school, changed the name to the Fresh Light Seminary (salvation through studied acts of discipline) and I was invited to retire. Ive also kept my human infrastructure (medical- dental) centered in Haddam, where professional standards are indexed to the tax base. And quite frankly, I often just find solace in the leaf-shaded streets, making note of this change or that improvement, whats been turned into condos, whats on the market at what astronomical price, where historical streets have been revectored, buildings torn down, dressed up, revisaged, as well as silently viewing (mostly from my car window) the familiar pale faces of neighbors Ive known since the seventies, grown softened now and re- charactered by times passage.
Uit: Die alten Soldaten Der Arzt in Tirschenreuth hatte lange nicht erkannt, dass die Mutter Krebs hatte. Er hatte nicht einmal den Darmverschluss mit seinen drohenden Konsequenzen diagnostiziert. Caspers wusste damals noch nichts darüber. Der Arzt kam zweimal in dieser entscheidenden Woche, meinte, das Fieber sei schon etwas zurückgegangen, und ging. Um einen möglichen Darmverschluss hatte er sich nicht gekümmert, obwohl er von den Bauchbeschwerden wusste. Das Fieber blieb, auch ihr Gesicht behielt die rosige Färbung. Sie klagte nicht, sie lächelte, wenn Caspers ins Schlafzimmer kam. Caspers ahnte zum ersten Male, dass sie diesmal sterben würde. Gedanken, die er vorher nie gehabt hatte, stellten sich zwischen den Augenblicken der Verzweiflung ein. Sie hat das Recht, zu sterben. Du darfst dich schon um ihretwillen nicht an sie klammern. Es ist nichts Ungewöhnliches, was da geschehen wird, es ist das Gleiche, was auch eines Tages mit dir passieren wird, auch du wirst sterben. Unerwartet brachte dieser Gedanke Trost, die Katastrophe wurde überschaubarer. Für Caspers war es dennoch immer noch unmöglich zu glauben, was da geschah. Schließlich veranlasste der Arzt die Einweisung ins Krankenhaus. Das geschah am Morgen. Als sie dort in ihr Zimmer gefahren worden war, traten ihr Mann und ihr Sohn zu ihr. Wieder lächelte sie. Sie war den Ärzten dankbar. "Hier fühle ich mich sicher", sagte sie zufrieden. Mittags wurde sie operiert. Vater und Sohn warteten in der Nähe des Operationssaales, bis sie herausgefahren wurde. Während man sie über den Gang schob, trat der Arzt zu den beiden Männern.
Sie umklammert den Fenstergriff und schließt für einen Moment die Augen, wartet, bis sie wieder festen Boden unter ihren Füßen spürt. Dann blickt sie erneut hinunter auf die Straße. Tobias hebt gerade den schweren Karton mit Wochenendeinkäufen von der Rückbank des Autos. Da, wo eigentlich die Babyschale hätte sein sollen. Hätte sein müssen. Lukas kam in der siebenundzwanzigsten Woche zur Welt. Ende Mai hatten die Wehen eingesetzt, viel zu früh, aber auf dem Weg ins Krankenhaus war sie noch sicher gewesen, dass ihr Kind gesund sei. »So was kommt vor«, hatte auch Tobias gemeint, »wahrscheinlich geben sie dir einen Wehenhemmer oder so, bestimmt musst du nicht mal über Nacht bleiben. Mach dir keine Sorgen, es wird schon alles gut.« Aber es wurde nicht gut. Nicht mal tausend Gramm wog ihr Sohn, ein kleines Kerlchen mit winzigen Händen und Füßen. Die Schwester legte ihn ihr auf die Brust; sein Körper, weich und vom Mutterleib noch warm, duftete nach Zuhause und Glück, nach Sommertagen am Meer, nach Vanille und süßen Äpfeln. Ganz friedlich sah er aus, als würde er sich nur von den Strapazen der Geburt erholen und bloß ein wenig schlafen. Dabei war er vermutlich bereits eine Woche zuvor gestorben. Das hatten die Ärzte ihr gesagt. Lukas' Herz hatte einfach aufgehört zu schlagen und sein Leben beendet, bevor es hatte beginnen können. Und sie hatte es nicht einmal bemerkt. Tobias saß neben ihr am Bett, sprachlos, und streichelte immer wieder über Lukas' Köpfchen, das schon mit dem ersten dunklen Flaum überzogen war. Wie sein Vater hätte er später ausgesehen, die gleichen schwarzen Locken, die morgens in alle Himmelsrichtungen abstehen und die nur durch konsequentes Kurzschneiden zu bändigen sind.
Ma famille habitait, à lextrémité du pays, en face de léglise, très ancienne et branlante, une vieille et curieuse maison quon appelait le Prieuré, - dépendance dune abbaye qui fut détruite par la Révolution et dont il ne restait que deux ou trois pans de murs croulants, couverts de lierre. Je revois sans attendrissement, mais avec netteté, les moindres détails de ces lieux où mon enfance sécoula. Je revois la grille toute déjetée qui souvrait, en grinçant, sur une grande cour quornaient une pelouse teigneuse, deux sorbiers chétifs, hantés des merles, des marronniers très vieux et si gros de tronc que les bras de quatre hommes - disait orgueilleusement mon père, à chaque visiteur - neussent point suffi à les embrasser. Je revois la maison, avec ses murs de brique, moroses, renfrognés, son perron en demi-cercle où sétiolaient des géraniums, ses fenêtres inégales qui ressemblaient à des trous, son toit très en pente, terminé par une girouette qui ululait à la brise comme un hibou. Derrière la maison, je revois le bassin où baignaient des arums bourbeux, où se jouaient des carpes maigres, aux écailles blanches ; je revois le sombre rideau de sapins qui cachait les communs, la basse-cour, létude que mon père avait fait bâtir en bordure dun chemin longeant la propriété, de façon que le va-et-vient des clients et des clercs ne troublât point le silence de lhabitation.Je revois le parc, ses arbres énormes, bizarrement tordus, mangés de polypes et de mousses, que reliaient entre eux les lianes enchevêtrées, et les allées, jamais ratissées, où des bancs de pierre effritée se dressaient, de place en place, comme de vieilles tombes.
Octave Mirbeau (16 februari 1848 - 16 februari 1917)
We sensed, too, that adults were playing games about this, and we admired that young, anonymous man of the people--inimitable, alas--who protested so radically as to attack the very fundamentals of our society, Family and Religion....
( )
A man's personality is made of two strata: on top, lie the superficial wounds in Italian, French, Latin, or whatever; down below, the older wounds that, healing, made scars of the words in dialect. Touch one and it sets off a chain reaction, very difficult to explain to someone who has no dialect. There's an indestructible core of material that has been apprehended, picked up with the prehensile shoots of the senses. The dialect word is eternally pegged to reality because the word is the thing itself, perceived even before we begin to reason, and its power doesn't diminish with time, given that we've been taught to reason in another language. This is true above all for the names of things.
Luigi Meneghello (16 februari 1922 26 juni 2007)
Uit: The Steel Flea (Vertaald door Isabel F. Hapgood)
And no sooner had he uttered these words to himself than the Emperor said to him: "Thus and so. To-morrow you and I will go to inspect their arsenal museum. There," says he, "exist such perfections of nature, that when you look upon them you will no longer dispute the fact that we Russians, in spite of all our self-importance, are of no account whatever."
Platoff made no reply, but merely buried his hooked nose in his shaggy felt cloak, retired to his quarters, commanded his orderly to fetch a flask of Caucasian brandykizlyarikifrom the cellaret, tossed off a bumper, prayed to God before a holy picture which folded up for travelling, wrapped himself in his thick felt mantle, and began to snore so that not a single Englishman in all the house was able to sleep.
He said to himself: "The morning is wiser than the evening."
II
On the following day the Emperor and Platoff went to the museum. The Emperor took none of the other Russians with him, because he had been provided only with a two-seated carriage.
They drive up to a smallish buildingthe entrance indescribable, corridors stretching out interminably, and a row of chambers one after another, and, at last, in the chief hall of all, divers huge busts, and in the centre, under a canopy, stands the Abolo Polveder.[7]
The Emperor casts a glance at Platoff, to see whether he is much amazed, and what he is gazing at, but Platoff is walking along with downcast eyes as though he beholds nothing, and is merely twisting his mustaches into rings.
Richard Blanco, Elke Heidenreich, Chrystine Brouillet, Hans Kruppa, Douglas Hofstadter
De Amerikaanse dichter Richard Blanco werd geboren op 15 februari 1968 in Madrid. Richard Blanco was uitgenodigd om een gedicht voor te dragen tijdens de inaugurele rede van Barack Obama op 21 januari jongstleden. Zie ook alle tags voor Richard Blanco op dit blog.
MAYBE
for Craig
Maybe it was the billboards promising paradise, maybe those fifty-nine miles with your hand in mine, maybe my sexy roadster, the top down, maybe the wind fingering your hair, sun on your thighs and bare chest, maybe it was just the ride over the sea split in two by the highway to Key Largo, or the idea of Key Largo. Maybe I was finally in the right place at the right time with the right person. Maybe there'd finally be a house, a dog named Chu, a lawn to mow, neighbors, dinner parties, and you forever obsessed with crossword puzzles and Carl Young, reading in the dark by the moonlight, at my bedside every night. Maybe. Maybe it was the clouds paused at the horizon, the blinding fields of golden sawgrass, the mangrove islands tangled, inseparable as we might be. Maybe I should've said something, promised you something, asked you to stay a while, maybe.
SOMEWHERE TO PARIS
The sole cause of a man's unhappiness is that he does not know how to stay quietly in his room. --Pascal,Pensées
The vias of Italy turn to memory with each turn and clack of the train's wheels, with every stitch of track we leave behind, the duomos return again to my imagination, already imagining Paris-- a fantasy of lights and marble that may end when the train stops at Gare de l'Est and I step into the daylight. In this space between cities, between the dreamed and the dreaming, there is no map--no legend, no ancient street names or arrows to follow, no red dot assuring me: you are here--and no place else. If I don't know where I am, then I am only these heartbeats, my breaths, the mountains rising and falling like a wave scrolling across the train's window. I am alone with the moon on its path, staring like a blank page, shear and white as the snow on the peaks echoing back its light. I am this solitude, never more beautiful, the arc of space I travel through for a few hours, touching nothing and keeping nothing, with nothing to deny the night, the dark pines pointing to the stars, this life, always moving and still.
Richard Blanco (Madrid, 15 februari 1968)
De Duitse schrijfster, critica en presentatrice Elke Heidenreich werd geboren op 15 februari 1943 in Korbach. Elke Heidenreich viert vandaag haar 70e verjaardag. Zie ook alle tags voor Elke Heidenreich op dit blog.
Uit:Die Liebe
Eines Nachmittags im April 1955 ging Irmas Mutter mit uns ins Kino. Es war ein Mittwoch, es war sechzehn Uhr, das Kino hieß Lichtburg und der Film «Jenseits von Eden». In dem Film kämpften zwei Brüder um die Liebe ihres Vaters und um die Liebe eines Mädchens namens Abra. Der eine der beiden Brüder hieß Cal, und wir hielten zwei Stunden lang die Luft an. Hier war sie, endlich, hier war die Liebe: Cal hatte ein Gesicht, weich und hochmütig, verletzlich, reizbar, mürrisch, sensibel, er konnte weinen und war doch ein Mann, der schönste Mann, den wir je gesellen hatten, und auch der erste neben all den Jungen, die wir küssten und kannten. Als wir aus dem Kino kamen, waren wir keine kleinen Mädchen mehr, und Irmas Mutter wischte sich die Augen, atmete tief und sagte: «Das war James Dean.» An diesem Abend ging ich nicht nach Hause. Ich saß mit Irma in der dunklen Küche, während ihre Mutter längst schlief, und wir redeten über Cal, wir wollten einen Bruder, einen Liebsten, einen Freund, einen Vater wie ihn. Wir weinten und liefen hin und her, wir entwarfen einen Brief an ihn, wir verfluchten Aron und den Vater, der nichts, nichts verstand, wir waren erschüttert, überwältigt, verliebt, getröstet: Das, wonach wir immer gesucht hatten, gab es, gleichgültig, ob auf einer Kinoleinwand oder irgendwo in Amerika - es gab diesen James Dean, und er stand vielleicht gerade an eine Wand gelehnt, hatte die Augen geschlossen und fühlte und dachte dasselbe wie wir. Ab sofort interessierten uns die Jungen aus der Schule, aus der Eisdiele, aus der Tanzstunde nicht mehr, die wie eckige Kälber um uns herumstanden, und als mein derzeitiger Freund Christian mir einen selbstgehämmerten flachen Kupferring mit seinen Initialen schenkte, trug ich ihn zwar, ritzte aber innen mit einer Nagelschere J. D. ein und erzählte das nur Irma. Irma wurde immer stiller.
Elle se rappelait encore le premier récit quelle avait lu dans ce magazine: Caroline chérie ! Elle sétait dit alors quelle voulait ressembler à lhéroïne, être aussi audacieuse, aussi vivante, toujours prête à laventure. Cétait dailleurs la seule qualité quelle avait accordée au Survenant quand une voisine avait prêté le roman à sa mère. Elle lavait lu rapidement et avait préféré le texte à ladaptation radiophonique.
Mais non ! sétait écriée Lucile. Cest plus le fun dentendre la voix de Jean Coutu.
On peut imaginer qui on veut quand on lit.
Elle navait pas dit à sa mère quelle pensait à Bobby quand il était question dun héros. Elle sétonnait quun garçon aussi convoité sintéresse à elle. Est-ce que France aurait accepté de suivre Bobby à Limoilou ? Non, sûrement pas. Mais Jacinthe Ou Évelyne ? Elles trouvaient Bobby à leur goût et nattendaient quun faux pas dIrène pour lui faire des avances. Elles sétaient montrées aimablesà son anniversaire mais Irène nétait pas dupe; elles se moquaient pas mal de ses dix-huit ans, elles nétaient venues au bar que pour Bobby Lamothe. Mais lui, heureusement, ne leur avait prêté aucune attention. Il avait offert un Southern Comfort à Irène et trinqué à sa santé. « À la plus belle blonde du monde !» avait-il dit avant dajouter quil avait des projets pour elle. Il avait pourtant mis plus dun mois avant de lui parler du cambriolage.
Chrystine Brouillet (Loretteville, 15 februari 1958)
Wie schön es ist im Irrgarten deiner Illusionen, wie gut es duftet nach Phantasie und Sehnsucht, die sich nicht begnügt mit dem Möglichen. Noch hat die Hitze der Entbehrung sein üppiges Gras nicht verbrannt, noch hat der Hagel der Enttäuschung seine bunten Blumen nicht geknickt, noch können die Bäume flüstern, und ihre Früchte schmecken nach ewiger Freude.
Laß sie nicht ein, die ernsten, forschen Gärtner mit den Sicheln und Heckenscheren, den Sägen und Äxten, die gerade Wege anlegen wollen, damit niemand sich mehr in dir verirrt. Sie wissen nicht, was Schönheit ist.
Laß nur jene in dein Labyrinth, die Hoffnung in den Händen tragen und Zärtlichkeit in ihren Augen, die Tage nicht nach Stunden messen und ihr Herz öffnen dem Zauber hinter den Erscheinungen und dabei ganz vergessen, den Ausgang zu suchen.
Chickadee was Carols sole foray into Marot territory. She was uncertain whether she could do a job that would meet my approval, and hence put off doing it for ages. This drove me crazy and in my heavy-handed way, I kept on prodding her to try and that of course made her less inclined to do it, rather than more so. A typical marital interaction.
But one pretty spring day, not long after I had written Carol Dear for her in the hospital, I went into her study in Bloomington and chanced to see a lined notebook lying open on her desk, with a penciled-in poem on the page. I read the poem and was enormously touched: it was called My Chickadee and was very beautifully rendered. Carol was out of the house at the time, but as soon as she got back I told her what I had seen, and how beautiful I thought it was. She couldnt believe I liked it so well, and I assured her I was sincere. My only critical comment was that she might improve it a little by thinning it down from four syllables to three, which she immediately did, and having done so, she agreed with me that that way it was better.
Chickadee is a lovely exploration of the bird conceit, from beginning to end. The idea of replacing the metaphorical prison by a cage, for example, is charming and elegant, as is the transfer of the loss of color from skin to feathers. The bird swooping along, picking up bits of food in midcourse, is another pretty image, a frame blend par excellence, and it reminds me of a similar image she once suggested..
Ich liebe dich...(Friedrich Rückert), Ischa Meijer, Alexander Kluge, Piet Paaltjens, Robert Shea, Frank Harris
Bij Valentijnsdag
Sint Valentijn van Terni trouwt Sabino en Serapia
Glas-in-lood raam, Basilica di San Valentino, Terni
Ich liebe dich ...
Ich liebe dich, weil ich dich lieben muss ... Ich liebe dich, weil ich nicht anders kann; Ich liebe dich nach einem Himmelsschluss; Ich liebe dich durch einen Zauberbann.
Dich liebe ich, wie die Rose ihren Strauch; Dich liebe ich, wie die Sonne ihren Schein; Dich liebe ich, weil du bist mein Lebenshauch; Dich liebe ich, weil dich lieben ist mein Sein.
Friedrich Rückert (16 mei 1788 31 januari 1866)
Rückert monument in Schweinfurt
De Nederlandse journalist, toneelschrijver, filmacteur en televisiepresentator Ischa Meijer werd geboren in Amsterdam op 14 februari 1943. Zie ook alle tags voor Ischa Meijer op dit blog.
De interviewer en de schrijvers (Hugo Claus)
Het belangrijkste lijkt de vraag: hóe breng je een bepaald boek in de publiciteit; een roman die gekoppeld is aan de sensatie die een zeker privé-leven (Bekend Auteur Plus Bekend Actrice) bij de massa kan wekken?
Claus: Ja, die dingen lopen door elkaar. Je kunt in dit land doen wat je wilt, maar je kunt 't blijkbaar niet in De Telegraaf doen. Iemand uit Onze Club gaat niet met De Telegraaf om, dat hoort blijkbaar niet. Nou, ik heb een boel geschreven en geen van de andere kranten heeft mij gevraagd. De Telegraaf heeft mij gevraagd, niet andersom; zie je mij met m'n manuscript onder de arm naar De Telegraaf gaan?
Kijk, ik praat hier uit een soort luxe hoor, ik ben niet van plan me hier te verantwoorden. Goed, als de grootste krant van Nederland mij vraagt, dan zeer graag. Hoe ze van 't boek wisten? De Telegraaf weet toch alles. Ik was toch met dat boek in de rubriek Privé gekomen, ook wanneer ik helemaal niets had gedaan. Gisteren stonden Henk Hofland en Harry Mulisch ook in die krant en onder de foto: Zij poseerden voor onze bladen. Nou, dan kun je 't beter in eigen hand houden.
Ik heb tegen dat interview, noch tegen de voorpublicatie enig bezwaar. Omdat ik wil dat dit boek in tegenstelling tot mijn vorige roman Schaamte, die maniëristisch, duister, ontoegankelijk is, door meer mensen gelezen wordt. En wie ben ik om de grote massa dit boek te onthouden? Dat de grote massa er op de beste manier kennis van kan nemen, namelijk door tóch op de tekst te kunnen oordelen, en ze kunnen oordelen over wat ik vind van parallelle problemen zoals de liefde, enzovoorts.
Ischa Meijer (14 februari 1943 14 februari 1995)
Uit:Alexander Kluge - Facts & Fakes 5 - Einar Schleef - der Feuerkopf spricht
Kluge: Ihr Programm heißt 20 Opern, 80 Chorwerke und der Gesamtzyklus von Schiller, Hochhuth, usw. Wer sind Ihre Lieblingsautoren?
Schleef: Mein Lieblingsautor bin ich selber.
Kluge: Worin besteht eine dramatische Qualität? Was ist ein Drama?
Schleef: Wenn zwei sich kloppen, das ist Drama.
Kluge: Was ist eine Tragödie? Was ist tragisch?
Schleef: Wenn einer auf der Strecke bleibt, ist es eine Tragödie. Tragisch ist es, wenn wie bei Orpheus bei beiden Figuren die Beweggründe des Sterbens verschlossen sind. Da berührt sich Glucks Ehe- oder Paarszene mit Bergmann, denn Orpheus wie Eurydike ist verschlossen, warum sie da sind. Sie können darüber nicht diskutieren, wenn sie es tun und sich ansehen, sind sie des Todes und das wird von der Frau bei Gluck erbarmungslos gegen den Mann geführt und plötzlich bekommt man Mitleid mit dem Mann, weil der so unter der Fuchtel dieser Frau steht, aber natürlich geht voraus, daß Orpheus zugelassen hat, daß sie stirbt. Das kann man überhaupt nicht getrennt sehen, zumindest in der Endszene ist die Frau furchtbar, denn sie kapiert ja nicht, was der Typ will. Sie schreit immer: du liebst mich nicht, du liebst mich nicht, dreh dich um, dreh dich um.
Kluge: Das sagt sie?
Schleef: Ja, ununterbrochen. Dann dreht er sich um und weiß: wenn es die Götter gibt, ist das ihr Tod. Er weiß aber schon, daß es die Götter gibt und er weiß auch, daß sein Leben dann auch am Ende ist. Das wird zweimal im Text behauptet, er bringt sich um oder er stirbt, aber praktisch hört man es gar nicht. Fakt ist, nachdem er das Tabu gebrochen hat, ist sein Leben beendet, und dann kommt bei Gluck Amor und sagt, das ist alles anders, wir fangen von vorne an. Zumindest gibt es zwei Personen, die aneinander sterben, die nichts Positives entwickeln können, sondern zugrunde gehen.
Wie zit daar op die vieze bank In het hoekje van die vunze kroeg En drinkt er zijn borrels uit en de na En drinkt er toch - lijkt het wel - nooit genoeg?
Zijn hoed ziet rood - maar roder nog ziet De punt van zijn neus, de kraag van zijn rok Glimt smerig, - doch smeriger glans nog glimt Zijn ogen uit bij iedere slok.
Niet altijd zag die hoed zo rood Niet altijd was die kraag zo glad. Ook die neus heeft eenmaal een andere kleur Ook dat oog eens een andere gloed gehad.
Wat boze geest kwam over die mens En wierp hem zijn schaduw op het gewaad. Wat monster uit het diepste der hel Sloeg hem de klauwen in 't bloeiend gelaat?
Wat monster? Ha! als de lente zo schoon Was zij die de schande bracht over zijn hoofd, Als het dons van de zwaan zo blank en zo zacht Was de hand die voor eeuwig zijn eer heeft geroofd.
Romance
Ik min u teer, o lief, o aanvallig wezen! Vond naar mijn hart bij U ook wedermin! Dan was de wond daarbinnen dra genezen: Nu bloed ik dood, om U, mijn zielsvriendin!
En evenwel, ik wil daarom niet treuren: Voor u te sterven, engel, is zo zoet! Zo gij slechts nu en dan mij op woudt beuren Met éne blik, wanneer ik u ontmoet.
Eén blik van medelij uit Uw bruine ogen, En in die blik één enkle zilte traan! - Hierbij een doek, om die dan af te drogen. - Droog af, Margot, en laat mij stil vergaan!
Als ik een bidder zie lopen
Als ik een bidder zie lopen, Dan slaat mij t hart zo blij, Dan denk ik, hoe hij weldra Uit bidden zal gaan voor mij.
Piet Paaltjens (14 februari 1835 19 januari 1894)
The ground shook as a second Cathar boulder landed somewhere inside the fort. He heard splintering wood and shrieks of pain and terror. Then came another massive thump, this time a counterweight of the crusaders, sending a huge stone screaming overhead to answer the heretic missiles. Behind him rose the clamor of the French knights struggling into hauberks, buckling on swords, shouting names of their patron saints and their crusader war cry, God wills it!
A cruel God, if He wills this, Roland thought.
The Cathars had to cross a rock-strewn ridge, barely wide enough for two men abreast, that connected their stronghold on the main peak of Mont Segur to the lower peak, where the crusaders had their hastily built siege fort. If any Cathars had spied Roland coming out, by the time they got to this spot, he would be hidden among the boulders farther down the slope. Having no intention of fighting the Cathars, he sheathed his sword. He took his sword belt off and buckled it across his shoulder and chest, so that sword and dagger hung down his back.
With the tips of his fingers Roland touched the red silk cross on the left breast of his black surcoat, wishing he could tear away the symbol he hated. But only by joining the crusaders had he been able to get here. And this night he would bring Diane out safely, or he would die.
He stood in the darkness breathing deeply, gathering himself for the effort. Despite his chain mail and his helmet, he felt vulnerable, frightened.
Crouching, he slipped away to the left. Beyond the narrow rim of the ridge, the slope fell steeply. A misstep would send him hurtling to the rocks below. He made his way down carefully, painstakingly, over the large boulders for long minutes until he arrived at a narrow ledge about thirty feet below the top of the ridge. He took cover behind a row of charred huts where Cathar hermits had dwelt before the siege began. This whole mountain stank of burnt wood. As he began to work his way around to the other peak, from behind him issued shouts in the dialect of Languedoc: the Cathars, raising their war cries. They must have reached the crusader fort. How wonderful if they managed to drive the crusaders off the mountaintop!
Robert Shea (14 februari 1933 10 maart 1994)
Cover
De Iers-Engelse schrijver, publicist, uitgever en redacteur Frank Harris werd geboren op 14 februari 1856 in Galway, Ierland Zie ook alle tags voor Frank Harris op dit blog
Uit: Oscar Wilde, His Life and Confessions
He was always generous, kindly, good-tempered. I remember he and myself were on one occasion mounted as opposing jockeys on the backs of two bigger boys in what we called a 'tournament,' held in one of the class‑rooms. Oscar and his horse were thrown, and the result was a broken arm for Wilde. Knowing that it was an accident, he did not let it make any difference in our friendship.
He had, I think, no very special chums while at school. I was perhaps as friendly with him all through as anybody, though his junior in class by a year....
Willie Wilde was never very familiar with him, treating him always, in those days, as a younger brother....
When in the head class together, we with two other boys were in the town of Enniskillen one afternoon and formed part of an audience who were listening to a street orator. One of us, for the fun of the thing, got near the speaker and with a stick knocked his hat off and then ran for home followed by the other three. Several of the listeners, resenting the impertinence, gave chase, and Oscar in his hurry collided with an aged cripple and threw him down - a fact which was duly reported to the boys when we got safely back. Oscar was afterwards heard telling how he found his way barred by an angry giant with whom he fought through many rounds and whom he eventually left for dead in the road after accomplishing prodigies of valour on his redoubtable opponent. Romantic imagination was strong in him even in those schoolboy days; but there was always something in his telling of such a tale to suggest that he felt his hearers were not really being taken in; it was merely the romancing indulged in so humorously by the two principal male characters in 'The Importance of Being Earnest.'...
Frank Harris (14 februari 1856 27 augustus 1931)
De Nederlandse schrijfster, journaliste en columnisteHanna
Marleen Bervoets werd geboren ion
Amsterdam op 14 februari 1984.Bervoets
behaalde in 2002 haar diploma aan het Barlaeus Gymnasium. Daarna volgde zij een
bacheloropleiding Media en Cultuur aan de Universiteit van Amsterdam, met als
specialisatie Televisie en Populaire Cultuur. In 2008 voltooide zij daarnaast
een duale Master Journalistiek en Research, eveneens aan de Universiteit van
Amsterdam.
Tijdens haar studie schreef Hanna Bervoets filmrecensies
en korte columns over het Amsterdamse uitgaansleven voor stadsmagazine NL20.
Daarnaast was zij werkzaam als freelance journaliste voor verschillende kranten
en tijdschriften, waaronder Marie Claire, Elsevier Thema, Nrc.next, CJP
Magazine en Volkskrant Magazine. Sinds 2009 heeft ze een vaste column in
Volkskrant Magazine en sinds 2011 een wekelijkse duo-column in
"Viva", samen met Anna Drijver. In 2011 werd een bundel van haar
columns in Volkskrant Magazine uitgegeven onder de titel Leuk zeg doei. In 2009
verscheen Bervoets debuutroman Of Hoe Waarom, waarvoor ze in datzelfde jaar
de ScriptPlus HvA Debutant van het Jaar-prijs won. In 2010 schreef Hanna
Bervoets in opdracht van de Haagse toneelgroep Firma MES haar eerste
toneelstuk: Roes. In 2011 publiceerde Bervoets haar tweede roman Lieve Céline.
Daarmee won ze de Opzij Literatuurprijs 2012. Ook schreef zij het scenario voor
de televisiefilm Bowy is binnen. Haar nieuwe roman Alles Wat Er Was
verscheen januari 2013.
Uit: Lieve Céline
Schiphol, 11:03
uur
Lieve Céline,
Dit is niet mijn 1e
brief. Ik heb je al 3 dingen geschreven. Maar ik heb nog geen antwoord van jou.
Misschien is het niet goed aangekomen of iets? De eerste 2 brieven stuurde ik
naar het adres van op je site.
Maar op de
valentijnskaart voor jou en René het adres van je agent. Had ik van een meisje
van het forum. KateGirl heet zij. Van Kate Winslet. Dus eigenlijk is ze geen
echte fan.
Ze is van NA
Titanic: van na My Heart Will Go On zeg maar. KateGirl zei dat jouw agent haar
post aan jou had gegeven. En dat jij haar toen een foto had gestuurd met
handtekening. Kan zijn dat ze liegt. Ja echt wel dat ze liegt. Anders had ik
toch ook allang iets van je gekregen?
Dus ga ik je deze
brief zelf geven. Want ik kom naar je toeCéline!
Eindelijk. Ik zou
al eerder naar je show. Ik had genoeg gespaard met mijn baan. Er kwam alleen
iets tussen. Maar dat is nu opgelost.
Morgen zijn we
samen. Dan zie ik voor het eerst je show! Of nou ja: ik heb em natuurlijk al
HEEL vaak gezien. Allebei de dvds heb ik en de filmpjes van YouTube ken ik uit
mn hoofd. Ik weet al wat mijn
lievelingsstukje
is. Niet die met vuur en elfen. Dat vind ik echt wel heel goed maar dat vindt
iedereen. I Surrender is mijn lievelingsstukje.
Omdat het begint
met een donkere zaal: even zie je niets. Dan gaat er een groene laser aan. Rook
over het podium en op een blok staat een man. Je ziet alleen zijn rug maar hij
danst: gooit zijn armen
omhoog en een been
in de lucht. Pas als de man zich omdraait zie je dat hij een masker op heeft.
Natuurlijk best raar. Maar ik vind het dus mooi Céline. Dat je zn gezicht niet
ziet.
Oh ik heb zo een
ZIN! Ik heb al 3 jaar zoooon zin.
Am Aschermittwoch (Annette von Droste-Hülshoff), Karol Wojtyla
Bij Aswoensdag
Aswoensdag door Franz Everhard Bourel, 1839
Am Aschermittwoch
Auf meiner Stirn dies Kreuz Von Asche grau: O schnöder Lebensreiz, Wie bist du schlau Uns zu betrügen! Mit Farben hell und bunt, Mit Weiß und Rot Deckst du des Moders Grund; Dann kömmt der Tod Und straft dich Lügen.
Und wer es nicht bedacht Und wohl gewußt, Sein Leben hingelacht In eitler Lust, Der muß dann weinen; Er achtet nicht was lieb; Und was ihm wert, Das flieht ihn wie ein Dieb, Fällt ab zu Erd' Und zu Gebeinen.
Was schmückt sich denn so hold In bunter Seid'? Was tritt einher in Gold Und Perlgeschmeid'? O Herr! ich hasche Nach Allem, was nicht gut, Nach Wahn und Traum, Und hänge Erd' und Blut Und Meeresschaum Um bunte Asche.
Was wird so heiß geliebt? Was legt in Band, Ob's gleich nur Schmerzen gibt, Sinn und Verstand? O Herr, verzeihe! Die Seele minnt man nicht, Die edle Braut, Und wagt um ein Gesicht, Aus Staub gebaut, Die ew'ge Reue!
Stellt ein Geripp' sich dar Vor meinem Blick, So sträubt sich mir das Haar; Ich fahr' zurück Vor dem, was ich einst bleibe, Und werd' es selber noch, Und weiß es schon, Und trag' es selber doch Zu bitterm Hohn Im eignen Leibe!
Fühl' ich des Pulses Schlag In meiner Hand, Worüber sinn ich nach? O leerer Tand: Ob ich gesunde! Und denke nicht betört, Daß für und für Ein jeder Pulsschlag zehrt Am Leben mir, Schlägt Todeswunde!
Du schnöder Körper, der Mich oft verführt, Mit Welt und Sünde schwer Mein Herz gerührt, Noch hast du Leben! Bald liegst du starr wie Eis, Der Würmer Spott, Den Elementen preis; O möge Gott Die Seele heben!
Annette von Droste-Hülshoff (10 januari 1797 24 mei 1848)
Meersburg: Fürstenhäusle met Droste-Museum
Bij het aftreden van Benedictus XVI
Fra Angelico: Altaarstuk, Johannes en Maria (rechter paneel), 1447/48
John Beseeches Her
Don't lower the wave of my heart, it swells to your eyes, mother; don't alter love, but bring the wave to me in your translucent hands. He asked for this. I am John the fisherman. There isn't much in me to love. I feel I am still on that lake shore, gravel crunching under my feet-- and, suddenly--Him. You will embrace his mystery in me no more, yet quietly I spread round your thoughts like myrtle. And calling you Mother--His wish-- I beseech you: may this word never grow less for you. True, it's not easy to measure the meaning of the words he breathed into us both so that all earlier love in those words should be concealed.
M. Vasalis, Jan Arend, Georges Simenon, Nynke van Hichtum
De Nederlandse dichteres en psychiater M. Vasalis werd geboren in Den Haag op 13 februari 1909. Zie ook alle tags voor M. Vasalis op dit blog.
Regressie in de supermarkt, bij de kassa
Diep uit mijn jeugd, waarover nooit een doodsbericht gekomen is, maar die is zoekgeraakt, vermist komt dit gevoel: ik zou haar brede rug willen omhelzen, haar stevige, onopgesmukte hand, nu op mijn hoofd of in mijn nek af willen smeken - en in een vlaag van onbeheerste en jaloerse pijn begeer ik heftig weer als een kindje in haar zo hoog gevulde, met overleg gepakte, kalm bestuurde hemelse boodschappenwagentje te zijn.
Is het vandaag of gistren, vraagt mijn moeder
Is het vandaag of gistren, vraagt mijn moeder, bladstil, gewichtloos drijvend op haar witte bed. Altijd vandaag, zeg ik. Ze glimlacht vaag en zegt: zijn we in Roden of Den Haag ? Wat later: kindje ik word veel te oud. Ik troost haar, dierbare sneeuwwitte astronaut zo ver al van de aarde weggedreven, zo moedig uitgestapt en in de ruimte zwevend zonder bestek en her en der. Zij zoekt - het is een s.o.s. - haar herkomst en haar zijn als kind en niemand niemand, die haar vindt zoals zij was. Haar franse les herhaalt zij: van haar 8e jaar: 'bijou, chou, croup, trou, clou, pou, òu, die eerste juffrouw, weet je wel die valse ouwe mademoiselle hoe heet ze nou. Ik ben zo moe.' Had ik je maar als kind gekend, die nu mijn moeder bent
Op een recht, zwart kousenbeen
Op een recht, zwart kousenbeen dunne rokjes opgeheven, dansend in de vroege regen en de tuin voor zich alleen,
staan twee jonge appelbomen, 't witte bloed omhoog gestegen, vlinder-hoofden wijd omgeven door hun allereerste dromen.
Ik ben een arme man en ik verdien mijn dagelijks brood in schande.
Ik haal dat is mij opgedragen met emmers water uit de regenput en voel mij schuldig omdat ik modder op de bodem zie. En zo begint de dag nog voor het kwaad ontwaakt is.
Een hand voor mij is witter dan een bloem en het is waar dat woorden mij vreesachtig maken.
Ik leef zo. Ik ben zo.
Mijn dag verstrijkt in regelmaat van schande. Ik ben een arme man en alle leven doet mij zeer.
Verdreven ben ik
Verdreven ben ik uit de baarmoeder Gods.
Verstoten uit weeshuizen en daklozenkolonies.
Klaprozen langs de weg. Boeren en de honger.
Hoog en licht is boven mij wat ik de lucht zou willen noemen maar dat in waarheid de toegang is tot Hem die mij verdreven heeft.
Zondig zijn wij allen.
Maar Hij heeft een baarmoeder Hij is de goede God.
Tout en parlant, il avait la bille de sa poche et il la faisait rouler sur la nappe. - Qu'est-ce que c'est? - Une bille. Le Toubib en possédait trois. Elle regardait son mari avec attention. - Tu l'aimes bien, non? - Je crois que je commence à le comprendre. - Tu comprends qu'un hommme comme lui devienne clochard? - Peut-être. Il a vécu en Afrique, seul blanc, éloigné des villes et des grand-routes. Là aussi il a été déçu. - Pourquoi? N'était-il difficile d'expliquer ça à Mme Maigret qui avait passé sa vie dans l'ordre et la propreté? - Ce que je cherche à deviner, continuait-il sur un ton léger, c'est en quoi il pouvait être coupable. Elle avait l'air de ne pas comprendre. - Coupable? Que veux-tu dire? C'est lui qu'on a attaqué et jeté dans la Seine, non? - Il est la victime, c'est vrai. Mais souvent, dans un crime, la victime partage dans un large mesure la responsabilité de l'assassin.
Georges Simenon (13 februari 1903 - 4 september 1989)
't Was heel stil in de anders zoo drukke kamer. Poes lag te spinnen tusschen de geraniums op de vensterbank. Oude Saapke, de baker, zat half te dutten bij de tafel.
Daar klonk een héél fijn, klagend stemmetje uit een hoek van de kamer: E-ê-lê-lê! en meteen verscheen er een magere hand tusschen de dichtgeschoven gordijnen van een hooge bedstee, waarvan de deuren openstonden.
Saapke, de kleine jongen is wakker. Toe, laat me hem eens zien!
Saapke stond langzaam op en waggelde naar den hoek, vanwaar het stemmetje zich liet hooren. 't Kwam uit een kist, die in een hoek bij 't bed stond, en die door moeder-zelf keurig bespijkerd was met blauwe stof, met een laag oude lappen er onder. Haar tiende kindje moest toch een lekker zacht nestje hebben, 't arme kleine ding, al schoot er geen echt wiegje voor hem over! De oude nane toch was totaal versleten, en voor een nieuwe had moeder geen geld. 't Was al moeilijk genoeg om rond te komen en al die hongerige mondjes elken dag, zoo goed als 't ging, te verzadigen!
En zoo had moeder Afke dan van die oude houten kist een nestje gemaakt, zóó zacht en zóó lekker als 't kindje maar wenschen kon, en dat 't er van buiten minder mooi uitzag, daar had het kleine schepseltje nog geen weet van.
Daar haalde Saapke de pop te voorschijn; - elk klein kindje heet in Friesland de pop of de kleine pop, moet je weten - en bracht hem zegevierend bij zijn moeder.
Nynke van Hichtum (13 februari 1860 - 9 januari 1939)
Irgendwann tat mir der Hintern vom Auf-der-Stange-Fahren weh, gefährlich war es zwar nicht, aber sehr bequem war es auch nicht gerade. A. begleitete mich nach Hause in meine Kniprode-Straße, gleich hinter dem Friedrichshain, die gerade in Arthur-Becker-Straße umbenannt worden war, darüber regten sich die Leute in meinem Haus noch lange auf, wozu denn das nun noch!Arthur Becker war ein kommunistischer Antifaschist, der während des Spanienkrieges in den internationalen Brigaden gekämpft hatte und dann erschossen worden war, diese Geschichte kannte aber kein Mensch, und sie interessierte auch keinen Menschen in meinem Haus, es reichte schon, daß der kleine Park neben der S-Bahn-Station jetzt nach einem hingerichteten Antifaschisten Anton-Saefkow-Park hieß und daß es im ganzen Umkreis noch mindestens fünfzehn andere Antifa-Kämpfer-Straßen gab. Die Leute wollten ihre Kniprode-Straße wiederhaben, wer immer der Herr Kniprode gewesen sein mag, er war bestimmt kein Antifaschist, und die Straße habe doch schon immer so geheißen, noch in Friedenszeiten, zeterten die Leute. Heute wohnen sie, wenn sie noch leben, wieder in der Kniprode-Straße. Der Radfahrer, das erste Bild von A. also. Ich malte es auf ein Brett, das ich aus meinem Bücherregal nahm, auf diese Weise entstand dort gleichzeitig eine höhere Abteilung für Kunstbücher. Der Radfahrer ist längs auf das Regalbrett gemalt, en face, er fährt direkt auf den Betrachter zu; ein Mann en face auf einem Fahrrad verliert jeden Raum, jedes Volumen. A. hält seine rechte Hand an die Stirn, er hat, wie so oft, Kopfschmerzen. Der Hintergrund ist changierend in Lila-Grau-Gelb mit starker Wolkenbildung gehalten, dramatisch. Das Längsformat war für die Abbildung von A.s langen Beinen nötig, die er mit allen Fluchttieren gemeinsam hatte, Gazellen, Giraffen, Antilopen. Entflohen ist er seit langem.
Barbara Honigmann (Oost-Berlijn, 12 februari 1949)
Du heller Himmel über mir, Dir will ich mich vertrauen: Laß nicht von Lust und Leiden hier Den Aufblick mir verbauen!
Du, der sich über alles dehnt, Durch Weiten und durch Winde, Zeig mir den Weg, so heiß ersehnt, Wo ich Dich wiederfinde.
Von Lust will ich ein Endchen kaum Und will kein Leiden fliehen; Ich will nur eins: nur Raum - nur Raum, Um unter Dir zu knieen.
Durch Dich
Was nur das Leben faßt an Allgewalten - Durch Dich allein ergriff es mein Gemüt, Zugleich in Leidenschaft und Händefalten, Hab ich in Dir vor Gott gekniet.
Durch Dich allein auch ist die tiefste Wunde Auf immer meinem Leben eingebrannt, Da ich, in vergeßlich dunkler Stunde, Im Gott das Menschenbild erkannt.
Hab Dank für alles, was Du mir gegeben! Das Höchst' und Tiefste, das wir Menschen haben - Durch Dich ward's mein in schweigendem Erleben: Den Gott zu schau'n - und zu begraben.
Lou Andreas-Salomé (12 februari 1861 5 februari 1937)
Hier met Paul Rée en Friedrich Nietzsche, rond 1882
Onafhankelijk van geboortedata:
De Amerikaanse dichter John Hennessywerd geboren in 1965 en groeide op inNew Jersey. Hij kon aanPrinceton University studeren middels eenCaneScholarship.Hij woondein New York, Amsterdam, en Austin, en rondde zijn studies afaan de Universiteit vanTexasen de Universiteit vanArkansas.Zijn gedichtenverschijnen inThe New Republic, The Yale Review, New Letters, Ontario Review, Fulcrum Annual, Harvard Review, Salt (UK), Notre Dame Review, Jacket (Australia), The Sewanee Review, en Best New Poets 2005. In.In2007was hijResidentFellow aan hetAmyClampittHouse. Tegenwoordigwoont hijmet zijn gezin inAmhersten doceert aan deUniversiteit van Massachusetts.
The Green Man In April
Theres no shade in this New World like the hemlock for settling the liver, uncoiling fish-shaped pancreas or just forgetting. I trample paths through burdock, groom myself with crows wing, to cool my night-sweats.
When sunlight fixes me in place for daytimes lapse, I like to ground my limbs under the live oak tree outside my wifes new office, branch above the stacks of papers there. Slow surgeI spread to see her stately
hips and bum, long, round thighs, her downward dog to cobra pose, the arc of sweat, ecstatic drops splattering on her yoga mat. After her evening jog, she rubs my trunk, stretches like ivy. She stops
to sort me like a jolt of chlorophyll, her entire elegant fist stuck in my knothole, a secret place for keys and notes, old rings and diaphragm, wax figure of what I've become, photos of my younger face.
Maskenball (Heinrich Heine), Maryse Condé, Else Lasker-Schüler, Kazys Bradūnas
Bij Carnaval
Bal Masqué door August Willem van Voorden, ca 1910
Maskenball
Gib her die Larv, ich will mich jetzt maskieren In einen Lumpenkerl, damit Halunken, Die prächtig in Charaktermasken prunken, Nicht wähnen, ich sei einer von den ihren.
Gib her gemeine Worte und Manieren, Ich zeige mich in Pöbelart versunken, Verleugne all die schönen Geistesfunken, Womit jetzt fade Schlingel kokettieren.
So tanz ich auf dem großen Maskenballe, Umschwärmt von deutschen Rittern, Mönchen, Köngen, Von Harlekin gegrüßt, erkannt von wengen.
Mit ihrem Holzschwert prügeln sie mich alle. Das ist der Spaß. Denn wollt ich mich entmummen, So müßte all das Galgenpack verstummen.
Heinrich Heine (13 december 1797 17 februari 1856)
Il emplissait à nouveau son verre quand la sonnerie de l'entrée retentit avec violence, pressée par une main fiévreuse.
Babakar sortit sur la galerie et, malgré la pluie, traversa en courant la pelouse, ses pieds nus s'enfonçant dans la gadoue puis s'en arrachant avec un bruit de succion. Un homme se tenait derrière la grille, s'abritant d'une feuille de bananier. Il était jeune. Beau. L'air craintif. Noir. Très noir. Habillé de hardes, curieusement chaussé de conver- ses rouges qui prenaient l'eau de toutes parts. Il s'agissait visiblement d'un Haïtien, innombrables dans la région malgré les arrestations et les reconduites aux frontières de plus en plus féroces de la police. Il balbutia :
- Fô li vini kounye-a. Li pral mouri !
Babakar ne s'était pas trompé : il reconnut le créole haïtien qu'il ne comprenait pas plus que le guadeloupéen et interrogea en français : - De qui s'agit-il ? D'une de mes patientes ?
L'homme se borna à répéter avec plus de force :
- Li pral mouri !
Babakar retourna à l'intérieur de la maison pour s'habiller et prendre sa trousse. Puis, il rejoignit l'Haïtien qui, la tête entre les mains, s'était accroupi dans un coin du garage. Ils prirent place dans la vieille Mercedes, achetée pour une bouchée de pain à un VAT qui retournait à Angoulême, son contrat terminé. C'était une de ces nuits où ne peuvent germer que l'étrange ou l'insolite. Par une nuit semblable, Dieu avait dû créer l'homme avec tous les déboires que cela avait entraînés.